Samenvatting artikelen deel 4 (PSDP)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.

Inhoudsopgave

 

A : De stabiliteit van vriendschap en de veranderingen gedurende de kindertijd en de adolescentie.

 

B : Persoonlijkheid in de sociale psychologie.

 

C : Longitudinale associatie tussen persoonlijkheidskenmerken en symptomen van probleemgedrag tijdens de adolescentie.

 

D : De mediërende rol van opvoeding op de longitudinale relatie tussen de persoonlijkheid van kinderen en externaliserend gedrag.

 

E : Het evalueren van modellen over de relatie tussen persoonlijkheid en psychopathologie bij kinderen en adolescenten.

 

 

A : De stabiliteit van vriendschap en de veranderingen gedurende de kindertijd en de adolescentie.

 

Het doel van deze review is om een focus te leggen op een verwaarloosd aspect van de vriendschappen van zowel kinderen als adolescenten, namelijk: het niveau van stabiliteit. Allereerst wordt er een motivatie gegeven voor het onderzoeken van stabiliteit als een onderscheidende dimensie van vriendschap. Daarna worden de verschillende niveaus van ervaringen binnen een vriendschap onderscheiden en ten slotte wordt er inzicht geboden in de methodologische kwesties van deze studie.

 

Inleiding

Het ontwikkelen van vriendschappen zorgt voor een grote ontwikkeling van iemands eigen kunnen en identiteit tijdens de kindertijd en de adolescentie. Leeftijdsgenoten zijn van grote invloed op het gedrag van jongeren en op hun doelen. Deze invloed kan zowel positieve als negatieve uitkomsten hebben. De uitkomsten van de invloed van deze vriendschappen heeft naar alle waarschijnlijkheid ook invloed op andere relaties, zoals romantische of werkgerelateerde relaties.

 

Motivatie voor het onderzoeken van stabiliteit als een dimensie van vriendschap

Verschillende argumenten kunnen gegeven worden om de stabiliteit van vriendschap gedurende de kindertijd en de adolescentie belangrijk te vinden. Ten eerste representeren vriendschappen unieke relaties die verschillen van andere relaties. Ze zijn vrijwilliger dan bijvoorbeeld familierelaties en hebben een grotere kans om te stranden. Ten tweede speelt vriendschap een grote rol in de ontwikkeling van jongeren. Het is echter wel aangetoond dat vriendschap alleen van invloed is op deze ontwikkeling als de vriendschap hoog scoort op zowel kwaliteit en stabiliteit. Ten derde is er uit een eerdere meta-analyse gebleken dat de meeste studies over vriendschapsrelaties, vriendschap beschouwen als een vaststaand iets dat liever op een bepaald moment gemeten wordt dan gedurende een langere periode. Dit is alleen niet logisch omdat vriendschappen zich aanpassen aan de veranderingen binnen een individu wat betreft de persoonlijke doelen en verlangens. Ten slotte zijn er individuele variaties te vinden binnen het niveau van vriendschapstabiliteit. Deze individuele variaties zijn wellicht niet toevallig en zeggen misschien wel iets over het individu.

 

Niveaus van ervaringen binnen vriendschappen

Studies over de stabiliteit van vriendschappen kunnen gecategoriseerd worden in drie groepen: a) beste vriendschappen, b) ego vriendschapsnetwerken of c) vriendschapskliekjes. Beste vriendschappen worden meestal onderzocht binnen een dyade of een klein aantal vrienden. Onderzoek naar ego vrienschapsnetwerken betreft onderzoek naar participanten die informatie geven over hun eigen vriendschapsnetwerk. Het biedt inzicht in de waarnemingen van de participant over zijn of haar vriendschappen. Ten slotte zijn de vriendschapskliekjes onderzocht. Deze bevatten een kleine groep van vrienden die elkaar selecteren in een netwerk en die tijd met elkaar doorbrengen.

 

Vriendschapsstabiliteit is gecorreleerd aan de grootte van de ego vriendschapsnetwerken. De gedachte hierachter is dat als vriendengroepen groter worden, de mate van instabiliteit toeneemt. Het is daarom essentieel om verschillende types van vriendschap te onderscheiden, omdat de stabiliteit binnen de ene vriendschap niets zegt over de stabiliteit binnen een andere vriendschap.

 

Ontwikkelingsleeftijd

Tijdens de kindertijd hebben ouders de neiging om meer invloed uit te oefenen op de vriendschappen van kinderen dan tijdens de adolescentie. Gedurende de adolescentie is er meer sprake van autonomie wat betreft het kiezen van vriendschappen en wordt dit minder gestuurd. Ook heeft een vriendschap een andere betekenis gekregen omdat een adolescent andere verwachtingen en behoeften heeft dan een kind. Intimiteit, zelfontplooiing en emotionele steun worden belangrijk. Onderzoek suggereert dat de stabiliteit van vriendschap toeneemt als mensen ouder worden.Tijdens het begin van de adolescentie gaan vriendschappen door een instabiele periode heen. Dit zou kunnen komen door alle veranderingen die op deze leeftijd gebeuren (verandering  van school, lichamelijke ontwikkeling). Na deze periode neemt de stabiliteit van vriendschappen weer toe gedurende de rest van de adolescentie.

 

Factoren die van invloed zijn op de stabiliteit van vrienschappen

Relationele factoren

Tot aan de adolescentie zijn de meeste vriendschappen tussen mensen van hetzelfde geslacht. Dit verandert in de adolescentie; veel jongeren beginnen vriendschappen te vormen met het andere geslacht. Deze vriendschappen zijn vaak korter en minder stabiel. Veel minder is er bekend over vriendschappen tussen verschillende leeftijden. Deze vriendschappen worden wel veel beschikbaarder en makkelijker als kinderen naar de middelbare school gaan en de adolescentie ingaan. Jongere adolescenten kunnen profiteren van een vriendschap met een oudere vriend met meer ervaring. Daarnaast kan  vriendschap ook variëren naar etniciteit. Vriendschappen van kinderen of adolescenten vanuit een verschillende etnische achtergrond zijn minder stabiel dan van mensen met een gezamenlijke etnische achtergrond. Ook is er sprake van minder intimiteit.

 

Mensen gaan meestal vriendschappen aan met mensen van dezelfde sekse, dezelfde leeftijd en dezelfde etnische achtergrond.

 

Vriendschapsfactoren

De kwaliteit van een vriendschap voorspelt de stabiliteit. Kinderen die moeite hebben met het behalen van hogere kwaliteit binnen een vriendschap, hebben waarschijnlijk ook veel verschillende vriendschappen. Ook negatieve eigenschappen van vriendschapen beïnvloeden de stabiliteit. Zo zijn hoge niveaus van conflict gelinkt aan een lagere stabiliteit.

 

Contextuele factoren

De meeste studies zijn uitgevoerd in maar een enkele context: school. Als klassen gelijk blijven aan het einde van het jaar verhoogt dit de stabiliteit van vriendschappen, terwijl als klassen uit elkaar gehaald worden aan het eind van het jaar dit de instabiliteit van vriendschappen verhoogt. Wat interessant is, is dat veel vriendschappen plaats vinden zowel binnen de school als buiten de school. Adolescenten hebben de neiging om niet zozeer onderscheid te maken tussen vrienden binnen en buiten school, maar ze hebben veel vrienden waar ze zowel op school als daarnaast mee omgaan. Deze factor beïnvloedt de stabiliteit. Vriendschappen die voorkomen in meerdere contexten zijn stabieler dan vrienschappen die alleen binnen of alleen buiten school voorkomen.

   

Ook culturele factoren zijn van invloed. Er is gebleken dat gedurende een periode van 5 jaar vriendschappen bij Italiaanse adolescenten stabieler zijn dan bij Canadese adolescenten. Dit zou verklaard kunnen worden door het lagere niveau van conflict bij Italiaanse adolescenten.

 

 

 

Individuele correlaties van vriendschapsstabiliteit

Er is veel verschil waargenomen in de stabiliteit van vriendschappen tussen verschillende individuen. Drie individuele variabelen worden hier besproken: a) sekse, b) gedragseigenschappen en c) psychosociale aanpassingniveau.

   

Jongens en meisjes hebben een andere visie op vriendschappen. Jongens willen graag activiteiten doen met grotere groepen, waardoor ze meer kennissen krijgen dan goede vrienden, terwijl meisjes meer exclusief met iemand afspreken en liever in kleine groepen of in een dyade afspreken. Toch hebben verschillende onderzoeken geen verschil in stabiliteit kunnen vinden tussen jongens en meisjes. In een aantal artikelen is er wel een verschil gevonden, en dit liet telkens zien dat bij jongens een grotere stabiliteit gevonden werd. Dit zou verklaard kunnen worden vanuit het feit dat meisjes extreem gevoelig zijn voor de stress die de gedachte aan het beëindigen van een vrienschap met zich meebrengt.

   

Aan de ene kant is uit onderzoek gebleken dat depressieve kinderen een lagere waarneming hebben van de kwaliteit van hun vriendschappen dan dat daadwerkelijk het geval is, aan de andere kant is er gebleken dat er een bidirectionele link is tussen depressief gedrag en intrapersoonlijke problemen. Dit heeft dan weer effect op de stabiliteit van beste vriendschappen en vriendschappen op school. Verlegen kinderen hebben dezelfde stabiliteit binnen vriendschappen als andere kinderen, alleen is de kwaliteit van deze vriendschappen wel lager.

   

Onderzoek laat ook zien dat de stabiliteit in vriendschapen van kinderen en jongeren met externaliserende problemen lager is. Agressieve jongeren worden vaak geweerd door leeftijdsgenoten en als ze eenmaal een vriendschap hebben, hebben ze er veel moeite mee om deze te bewaren. Ook ADHD creeërt moeilijkheden voor het vormen en houden van vriendschappen en zorgt voor het hebben van een lagere stabiliteit binnen vriendschappen. Ook antisociale jongeren hebben wel vrienden, maar de kwaliteit van deze vrienschappen is erg laag en dus ook de stabiliteit. Stabiliteit binnen vriendschappen is gecorreleerd aan hogere levels van sociale vaardigheden en populariteit, lagere levels van eenzaamheid en lagere levels van agressie. Daarnaast heeft ook school invloed op de vriendschappen van kinderen. Vrienden op school zorgden ervoor dat kinderen school leuker vonden.

 

Methodologische problemen

Drie methodologische problemen moeten in beschouwing worden genomen bij het onderzoeken van de stabiliteit van vriendschap: 1) de procedures die gebruikt worden om informatie te verzamelen over vriendschap, 2) de criteria die gebruikt worden om vriendschap te definiëren en 3) het aantal meetmomenten en de tijdintervallen die gebruikt worden tijdens het meten van stabiliteit.

 

Conclusie

Deze review benadrukt het belang van de tijdelijke parameters binnen vriendschappen van kinderen en adolescenten. In het verleden zijn vriendschappen vaak beschouwd als zaken die vaststaan, terwijl vriendschapsrelaties een dynamisch systeem vormen wat constant in beweging is. Zelfs binnen een korte tijd kan er veel veranderen.

 

B : Persoonlijkheid in sociale psychologie

 

Sociale psychologie en persoonlijkheidspsychologie hebben dezelfde taak: ze proberen de alledaagse sociale gedragingen van mensen te begrijpen. De laatste decennia zijn ze zich allebei meer gaan specialiseren. De sociale psychologie heeft zich gespecialiseerd in het onderzoeken van wat mensen met elkaar gemeen hebben en de persoonlijkheidspsychologie is gespecialiseerd in het onderzoeken hoe mensen psychologisch van elkaar verschillen. In hun kern hebben ze hetzelfde doel, maar ze dragen allebei andere (methodologische) middelen aan om hun doel te bereiken. Het doel van dit artikel is om een brug te slaan tussen deze twee takken van psychologie.

 

Persoonlijkheidspsychologie

Persoonlijkheid kan gedefinieerd worden als de karakteristieke, individuele gedachten, emoties en gedragingen van iemand. Het doel van de persoonlijkheidspsychologie is om uit te leggen waarom iemand doet wat hij doet. Het omvat het omschrijven, meten en verklaren van waarom mensen van elkaar verschillen. Het enige probleem is dat dit onmogelijk is. Om dit toch deels mogelijk te maken, is het onderzoek verdeeld in verschillende aspecten. De basisbenaderingen binnen het bestuderen van persoonlijkheid zullen hieronder verder toegelicht worden.

 

Basisbenaderingen binnen het bestuderen van persoonlijkheid

Biologische benadering

De biologische benadering maakt gebruik van anatomie, fysiologie, genetica en de evolutionaire theorieën. Het onderzoek wat zich richt op anatomie probeert hersenstructuren te identificeren die een rol spelen in verschillende persoonlijkheidskenmerken. Bevindingen die hiermee gedaan zijn, zorgen ervoor dat men bezig is om een map te maken van de hersengebieden en hun doelen.

 

De fysiologische tak onderzoekt voornamelijk hormonen en neurotransmitters die wellicht geassocieerd kunnen worden met individuele verschillen in gedrag. Hun bevindingen kunnen directe implicaties betekenen voor therapeutische interventies. Deze tak heeft inzicht geboden in de biologische basis van gedrag en individuele verschillen, maar toch is het lastig om causale verbanden vast te stellen. Biologie is niet alleen een oorzaak van verschillen in gedrag, maar kan ook een gevolg ervan zijn. De causaliteit gaat beide kanten op.

 

Gedragsgenetica en de evolutionaire psychologie richten zich beide op het erven van verschillen in gedrag. We lijken allemaal het meeste op mensen waarmee we de meeste genen delen. De gedragsgenetica maakt voor hun onderzoek vaak gebruik van tweelingenstudies. De evolutionaire psychologie bestudeert gedragspatronen die adaptief zijn tijdens de ontwikkeling van de mens. Het stelt dat gedragingen die normaal zijn voor mensen een genetische basis hebben en dat ze hebben bijgedragen aan een vergrote kans op overleven, voortplanting of beide tijdens de geschiedenis. Ook hebben ze zich in het bijzonder gericht op de verschillen tussen man en vrouw. Ze stellen dat mannen en vrouwen een andere soort persoonlijkheid hebben. Persoonlijkheidskenmerken ontwikkelen zich vaak in de context van de situatie en in het belang van het individu of de groep.

 

Psychoanalytische benadering

Deze benadering heeft gezorgd voor unieke inzichten en soms ook testbare hypothesen. Psychoanalysten willen de persoonlijkheid begrijpen op het diepste psychologische level dat er is en zij zijn de uitdaging aangegaan om te verklaren wat er gebeurd in ons. Ze stellen dat persoonlijkheid is gevormd in de vroege kindertijd en door ervaringen die mensen toen hebben gehad. Ons gedrag ligt vast als gevolg van onbewuste processen en conflicten. Belangrijke begrippen binnen deze theorie zijn het onderbewuste, afweermechanismen, hechting en ego sterkte. De grondlegger van deze benadering is Sigmund Freud.

Er zijn vijf kernbeweringen binnen het psychoanalytische denken die vaak zijn bestudeerd en over het algemeen gesteund worden:

 

Ten eerste wordt er gesteld dat veel van het mentale leven onbewust is. Dit houdt in dat mensen dingen doen of denken die ze niet altijd zelf begrijpen. Ten tweede stellen ze dat verschillende mentale processen op hetzelfde moment kunnen plaatsvinden en dat dit conflicterende gedachten en gedragsimpulsen kan opleveren. Ten derde wordt er gesteld dat de wortels van de volwassen persoonlijkheid te vinden zijn in de kindertijd en dat vroege ervaringen hier een grote rol in spelen. Ten vierde stellen ze dat sociale interacties zijn gevormd door psychologische afspiegelingen van onszelf, van anderen en van relaties. Ten slotte stellen ze dat persoonlijkheidsontwikkeling inhoudt dat men moet leren om seksualiteit en agressie te reguleren.

 

Ondanks dat bewezen is dat ons onderbewustzijn wel degelijk een rol speelt, is deze benadering het meest bekritiseerd van alle benaderingen.

 

Humanistische benadering

De humanistische benadering is oorspronkelijk gebaseerd op het geloof dat persoonlijkheid een speciaal geheel is dat niet onpartijdig onderzocht kan worden. Er werd gesteld dat mensen kunnen waarnemen, denken en voelen. Dit maakt  het bestuderen van mensen anders dan  alle andere onderzoeken. Het humanisme richt zich op de kracht, groei en gezondheid van mensen in plaats van op hun zwakheden. De nieuwe stroming binnen deze benadering identificeert de kracht van mensen en bestudeert hoe deze kracht kan worden gebruikt om geluk en welzijn te bevorderen.

 

De grootste zorg van de humanisten over hoe mensen hun visie van de werkelijkheid vormen uit zich in cross-cultureel onderzoek. Hierbij onderzoeken ze hoe mensen vanuit verschillende culturen op verschillende wijze de wereld waarnemen. Zo is er onderscheid gemaakt tussen individualistische en collectivistische culturen. Uit onderzoek hierover is naar voren gekomen dat mensen uit individualistische culturen meer zelfgerichte emoties ervaren, terwijl mensen uit collectivistische culturen meer emoties ervaren die op anderen zijn gericht.

 

Behavioristische benadering

Behaviorisme is een op leren gebaseerde benadering van het bestuderen van persoonlijkheid. Het richt zich heel erg op het belonen en straffen van gedrag in de omgeving die op deze wijze gedrag conditioneert.. Persoonlijkheid is het gedrag dat een individu laat zien als resultaat van bekrachtiging vanuit de omgeving.

 

De sociale leertheorie blijft trouw aan het behaviorisme door te erkennen dat omgevingsfactoren van grote invloed zijn op ons gedrag, alleen voegen ze hier enkele kenmerken aan toe. Zo stellen zij dat het van belang is mee te nemen welke verwachtingen iemand heeft over bepaalde bekrachtigingen en dat mensen ook kunnen leren door te kijken naar andermans gedrag. Vanuit deze theorie is ook gesteld dat persoonlijkheid een systeem is dat bestaat uit verschillende variabelen binnen een persoon, die op elkaar inwerken.

 

Cognitieve benadering

De cognitieve benadering is een afscheiding van de sociale leertheorie. Deze theorie richt zich op waarnemingsprocessen, gedachten en overtuigingen en motivationele processen die de basis vormen van onze persoonlijkheid en ons gedrag. Individuen die de wereld op een andere wijze waarnemen vertonen ook ander gedrag.

 

 

Persoonlijkheidskenmerken benadering

Deze benadering plaatst individuele verschillen centraal. Zij noemen verschillende kenmerken psychologische mechanismen die bepalen hoe iemand reageert op prikkels. Deze kenmerken motiveren en organiseren het gedrag van iemand. Het hoofddoel van onderzoek naar deze kenmerken is het identificeren en conceptualiseren van belangrijke persoonlijkheidskenmerken, deze op een juiste wijze individueel meten en ze gebruiken om gedrag te begrijpen. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van persoonlijkheid en wordt er geprobeerd om gedrag op korte termijn te voorspellen en op de lange termijn de uitkomsten hiervan te voorspellen. Zo hebben zij gesteld dat er vijf grote persoonlijkheidskenmerken zijn: extraversie, neuroticisme, nauwkeurigheid, vriendelijkheid en openheid voor nieuwe kennis of culturen. Binnen deze benadering is gesteld dat deze kenmerken beginnen te stabiliseren als iemand rond de 30 is, maar dat ze daarna tot aan iemands 70e nog wel iets kunnen veranderen.

 

Een kritiekpunt op deze vijf kenmerken is dat ze gedrag alleen omschrijven, maar niet verklaren waar het gedrag vandaan komt. Echter, ondanks dat deze kenmerken gedrag niet verklaren bieden ze wel een efficiënte manier voor het omschrijven van gedragsverschillen tussen mensen. Ook bieden ze een basis waarvanuit toekomstig gedrag kan worden voorspeld en bieden ze een goed punt om vanuit verder te gaan verklaren. Omdat dit zo’n interessante benadering is, wellicht juist omdat ze geen verklaring bieden, richt de rest van dit artikel zich op deze benadering.

 

Gedragsbeoordeling van persoonlijkheid

De basis van empirische persoonlijkheidspsychologie is het observeren van gedrag. De wetenschappelijke studie van persoonlijkheid gaat ervanuit dat dit de formule is: P → G, waarin P staat voor persoonlijkheid en G voor gedrag.

 

Een veel gebruikte manier voor onderzoek is zelfrapportage. Zelfrapportage heeft ten minste drie voordelen bij het onderzoeken van persoonlijkheid. Ten eerste maakt een persoon veel verschillende situaties mee en is de persoon zelf de enige die een kans heeft gehad om het eigen gedrag in alle situaties te bekijken. Ten tweede zijn zelfrapportages vaak causaal. Dit houdt in dat mensen actief zoeken naar gedrag wat bevestigt hoe ze over zichzelf denken. Ten derde zijn zelfrapportages de makkelijkste manier van dataverzamelen. Zelfrapportages bieden een efficiënte methode om veel informatie te verkrijgen over hoe mensen zich gedragen in het dagelijks leven en daarnaast is ook het invullen van deze rapportage gedrag op zich. De representatie die iemand geeft van zichzelf is erg interessant.

 

Enkele persoonlijkheidskenmerken

Drie kenmerken waar mensen tegenwoordig veel in geïnteresseerd zijn, zijn gevoel van eigenwaarde, zelfcontrole en de complexiteit van de attributiestijl. Het concept van gevoel van eigenwaarde komt vanuit de humanistische tradities. Zij stellen dat mensen die zichzelf accepteren zoals ze zijn een betere psychologische gezondheid hebben. Onderzoek suggereert dat het hebben van een laag zelfbeeld gerelateerd is aan verschillende negatieve uitkomsten, zoals depressie, hopeloosheid en een onbevredigend gevoel over het leven. Meer recent is er gesuggereerd dat een gevoel van eigenwaarde twee kanten op werkt. Een laag gevoel van eigenwaarde is ongezond, maar een extreem hoog gevoel van eigenwaarde kan leiden tot crimineel en beledigend gedrag.

 

Zelfcontrole is een ander persoonlijkheidskenmerk dat wordt gemeten door het bekijken van persoonlijke verschillen, in hoeverre het een persoon uitmaakt wat voor indruk hij maakt op anderen en in hoeverre iemand z’n gedrag hiernaar aanpast. Een hoge mate van zelfcontrole houdt in dat mensen gevoelig zijn voor situaties en dat ze hun gedrag zo laten zijn dat het sociaalwenselijk is. Daartegenover staan mensen met een lage mate van zelfcontrole. Ze maken zich minder druk om het sociale klimaat en gedragen zich consequenter. Mensen met een hoge mate van zelfcontrole worden vaak omschreven als populair, expressief en sociaal, terwijl mensen met een lage mate van zelfcontrole eerder worden omschreven als onafhankelijk.

 

De complexiteit van de attributiestijl is een individueel verschillend construct dat een brug probeert te slaan tussen traditionele gedachten over persoonlijkheid en de sociale psychologie. Het onderzoekt hoe men denkt dat het gedrag van andere personen wordt bepaald, of deze intern, extern of een combinatie van deze twee manieren is. Mensen die hoog scoren op deze factor denken bij het verklaren van iemand anders gedrag vaak na over zowel de menselijke als de situationele factoren, terwijl mensen die hier lager op scoren minder snel denken over de oorzaken van iemands gedrag.

 

Meerdere persoonlijkheidskenmerken

Onderzoek naar meerdere persoonlijkheidskenmerken richt zich vaak op het onderzoeken welke mogelijke psychologische eigenschappen gerelateerd zijn aan belangrijk gedrag. Er wordt bekeken hoe verschillende persoonlijkheidskenmerken gerelateerd zijn aan bepaalde gedragingen en er wordt ook gelet op de verschillen tussen man en vrouw.

 

Essentiële persoonlijkheidskenmerken

Tenslotte is er in onderzoek ook gekeken naar welke persoonlijkheidskenmerken het belangrijkst zijn. Hier komen mensen toch vaak weer uit op de grote vijf die eerder in dit artikel genoemd zijn. Extraversie refereert aan in hoeverre een persoon energiek en open is en ook positieve emoties ervaart. Neuroticisme betreft de mate waarin iemand zich druk maakt, reageert op stress en negatieve emoties ervaart. Nauwkeurigheid betreft de mate waarin iemand betrouwbaar, georganiseerd en punctueel is. Vriendelijkheid omvat de mate waarin iemand coöperatief, warm en makkelijk in de omgang is. Ten slotte betekent openheid naar nieuwe ervaringen dat iemand creatief is en openstaat voor andere meningen.

 

Zelfrapportage en verder

Ondanks dat zelfrapportages ons veel hebben geleerd, hebben ze ook twee grote nadelen. Ten eerste kunnen mensen soms onwillig zijn om minder leuke aspecten van hun persoonlijkheid te onthullen. Ten tweede zijn mensen zich niet altijd bewust van alle aspecten van hun persoonlijkheid. Verschillende studies suggereren namelijk dat mensen zichzelf hoger scoren op sociaalwenselijke karaktereigenschappen en lager op minder wenselijke eigenschappen. Om deze redenen wordt er tegenwoordig ook vaak gebruik gemaakt van twee methoden die verder gaan dan zelfrapportage: observatie en de mening van bekenden.

 

De mensen die een sociale ruimte met elkaar delen kunnen elkaars gedrag observeren in realistische omstandigheden. Ook zijn er onderzoeken gedaan waarin het gedrag van mensen gefilmd werd gedurende 15 min. en daarna door vreemden werd beoordeeld. Deze beoordelingen bleken vaak erg overeen te komen met de zelfrapportages van de geobserveerde persoon. Ook kiezen mensen een omgeving uit die bij hun persoonlijkheid past, dus hieruit kunnen ook persoonlijkheidskenmerken worden afgeleid. Daarnaast is er onderzocht dat persoonlijkheid afgeleid kan worden vanuit de woorden die mensen gebruiken.

 

Perceptie en nauwkeurigheid van een individu

De manier waarop een individu wordt waargenomen door andere mensen is erg belangrijk. Reputatie kan een belangrijke rol spelen in de mogelijkheden die iemand krijgt. Een persoon met een goede reputatie wordt vertrouwd en zal ontdekken dat andere mensen hem of haar aardig vinden. Iemand met een slechte reputatie zal bijvoorbeeld niet snel een goede baan krijgen.

 

Onderzoek naar de perceptie van een individu

Dit onderzoek is gebaseerd op het sociaal constuctivisme. Het behandelt de waarnemingen en gedachten van iemand over een ander iemand als een mentale constructie. Een veel gebruikte methode om dit te onderzoeken is bijvoorbeeld een beschrijving van een hypothetisch iemand. Zo ontstaat een optimaal model voor hoe we verwachten dat een individu zal reageren op bepaalde stimuli. Een essentiële eigenschap van dit design is dat het weinig of geen informatie biedt over de variabelen die iemand beïnvloeden buiten het laboratorium, omdat veel van deze onderzoeken in een klinische setting worden gedaan. Toch is er veel discussie over dit onderzoek, omdat er vooringenomenheid is in het beschrijven van gedrag.

 

Onderzoek naar de nauwkeurigheid

Nauwkeurigheidsonderzoek binnen de persoonlijkheidspsychologie heeft een geheel andere strategie. Het is gebaseerd op kritisch realisme. Dit houdt in dat er aangegeven moet worden tot op welke hoogte iets een goede reflectie is van de werkelijkheid. De meest gebruikte methode is het vergelijken van verschillende informatiebronnen over een persoon. Onderzoek naar nauwkeurigheid onderscheidt zich van onderzoek naar de perceptie omdat onderzoek naar  nauwkeurigheid echte personen gebruikt  voor het onderzoek, terwijl onderzoek naar de perceptie vaak gebruik maakt van omschrijvingen van fictieve personen.

 

Er is gebleken dat er vier moderators zijn die van invloed zijn op de waarschijnlijkheid van het maken van een juiste beoordeling van iemands persoonlijkheid. Deze vier  moderators zijn a) eigenschappen van de beoordelaar, b) eigenschappen van de beoordeelde, c) eigenschappen van het persoonlijkheidskenmerk dat wordt beoordeeld en d) eigenschappen van de informatie waarop de beoordeling van de persoonlijkheid wordt gebaseerd.

 

De eerste moderator betreft de eigenschappen van de beoordelaar. Recent onderzoek suggereert dat beoordelaars die hoog scoren op communicatie erg nauwkeurig zijn in het beoordelen van persoonlijkheid. Ook is gebleken dat mensen die graag anderen als positief omschrijven accuraat zijn als beoordelaar, omdat de meeste mensen ook positief omschreven kunnen worden. Ook is er een sekseverschil als het gaat om eigenschappen van een goede beoordelaar: goede mannelijke beoordelaars zijn betrouwbaar en open , terwijl goede vrouwelijke beoordelaars open zijn en een hoge mate van interesse tonen in andere mensen. De tweede moderator betreft de eigenschappen van de beoordeelde. Uit onderzoek is gebleken dat mensen die consistent zijn in hun gedrag, ongeacht de situatie of de mensen waarmee ze zijn, makkelijker nauwkeurig te beoordelen zijn dan mensen die verschillende persoonlijkheden lijken te hebben in verschillende situaties. De derde moderator betreft de mate waarin eigenschappen makkelijk te beoordelen zijn. Zo is het makkelijker om te beoordelen in hoeverre iemand graag praat, dan in hoeverre iemand goed kan bedriegen. De makkelijkst observeerbare eigenschappen zijn relevant voor iemands attributiestijl, namelijk sociale vaardigheden en extraversie. Moeilijker wordt het als er gevraagd wordt naar minder zichtbare kenmerken, zoals iemands motivatie om naar zijn of haar werk te gaan. Ten slotte wordt er gekeken naar de informatie waar persoonlijkheidsbeoordelingen op gebaseerd zijn. Twee eigenschappen van informatie beïnvloeden de nauwkeurigheid: kwaliteit en kwantiteit. Bij kwantiteit is gevonden dat hoe meer informatie iemand tot zijn beschikking heeft, hoe beter de beoordeling is. Bij kwaliteit is er gevonden dat de situatie waarin informatie vergaard is, van belang is voor de kwaliteit van de informatie. Sterke situaties hebben sociale normen die laten zien hoe iemand zich daar hoort te gedragen, dus afwijkingen in deze situaties geven een duidelijker beeld van iemands persoonlijkheid dan gedrag in een situatie waar meerdere soorten gedrag zijn toegestaan.

 

Deze moderators die van invloed zijn op de nauwkeurigheid kunnen uitgelegd worden door middel van het realistische nauwkeurigheidsmodel. Deze stelt dat het bereiken van een nauwkeurige beoordeling vier fasen doormaakt: relevantie, beschikbaarheid, opsporing en gebruik. Iemand moet iets doen wat relevant is, daarnaast moet de relevante informatie beschikbaar zijn, opgespoord worden en gebruikt worden.

 

Competitie

Ondanks dat bovengenoemde visies elkaar in veel manieren tegenspreken, kunnen ze elkaar mogelijk ook aanvullen.

 

Twee samenkomende kritieken

Deze twee zijn samengevat en vervolgens is er voorgesteld dat veel fouten in de sociale beoordeling verklaard kunnen worden vanuit een onderliggende illusie. Er is gesteld dat mensen de neiging hebben om de invloed van innerlijke factoren op gedrag te overschatten en de situationele factoren te onderschatten.

 

Fundamentele attributiefout heroverwogen

Deze conclusie suggereert dat de sociale waarneming dat mensen zich op een bepaalde manier gedragen meer dan alleen maar een illusie is. Uit onderzoek is gebleken dat werkgevers bijvoorbeeld minder vertrouwen hebben in werknemers als ze deze veel in de gaten houden. Als werknemers dan goed gedrag vertonenen, denken werkgevers dat ze dit enkel doen omdat ze in de gaten worden gehouden. Mensen overschatten de langetermijneffecten van positieve en negatieve gebeurtenissen op hun emotionele welzijn.

 

Een diepere en complexere bijkomstigheid van deze gedachte is dat verklaringen voor gedrag, die de oorzaak voor het gedrag enkel zoeken binnen de persoon of de situatie, niet zo samenhangend zijn als we vaak denken. Een uitleg van een situatie bevat vaak ook een kenmerk van een persoonlijkheid en een uitleg vanuit een karaktereigenschap zegt vaak ook iets over de situatie. Zo kan een moeder over haar zoon zeggen dat hij zijn huiswerk niet heeft gemaakt omdat het te moeilijk is, of omdat hij snel opgeeft. Eigenlijk zeggen beide iets over zowel de situatie als over de eigenschappen van het kind, terwijl dit op het eerste gezicht niet zo lijkt.

 

De enige methode die aangegeven wordt om de situationele en persoonlijkheidskenmerken van elkaar te scheiden, is door na te gaan in hoeverre iemands gedrag uniek is of onverwacht. Als alle mensen hetzelfde gedrag vertonen in een situatie, lijkt het logisch om te concluderen dat het gedrag afhangt van de situatie.

 

Richting een samenwerkende sociale persoonlijkheidspsychologie

De nuttigste manier om situationele en persoonlijke variabelen te bekijken is als interactionele partners. Gedrag hoort omschreven te worden als een functie van de persoon en de situatie. Mensen kunnen geconceptualiseerd worden door hun gedrag in elke situatie in hun leven. Ook is er gesuggereerd dat een situatie begrepen kan worden door de gedragingen die verschillende personen laten zien tijdens de situatie.

 

Deze psychologische triade suggereert dat mensen, situaties en gedrag bestudeerd zouden worden in dezelfde studies. Dit is alleen lastig, want ondanks dat er veel onderzoek mogelijk is naar persoonlijkheid, is er minder methodiek  beschikbaar voor onderzoek naar gedrag en er is bijna geen methodiek voor het beschrijven van situaties. Veel persoonlijkheidskenmerken vallen tegenwoordig al binnen een theorie die de gedragingen en uitkomsten van deze kenmerken omschrijft en verklaart. Hiertegenover staat dat de metingen van gedrag zeldzamer zijn dan men wellicht denkt. Bredere conceptualisatie en metingen van gedrag zijn hard nodig. Ook hebben veel onderzoekers geklaagd over het gebrek aan methodiek om situaties te omschrijven. Tot nu toe hebben onderzoekers voorgesteld dat situaties omschreven kunnen worden als drie conceptuele niveaus. Niveau 1 is het breedste niveau, dit betreft objectieve aspecten van situaties die blijvend zijn. Niveau 2 betreft situaties omschrijven op een manier waar de meeste mensen in de situatie het mee eens zouden zijn en niveau 3 is een subjectieve waarneming van situaties.

 

Het is voor toekomstig onderzoek ontzettend belangrijk om de aandacht te richten op belangrijk gedrag in nuttige situaties, waarbij er gekeken wordt naar situationele en persoonlijkheidskenmerken.

 

C : Longitudinale associatie tussen persoonlijkheidskenmerken en symptomen van probleemgedrag tijdens de adolescentie.

 

In de huidige studie zijn vijf longitudinale golven gebruikt om de associatie te onderzoeken tussen de ‘Big Five’ persoonlijkheidskenmerken en probleemgedrag (depressie en agressie) gedurende de vroeg tot midden en de midden tot late adolescentie. Twee hypothesen zijn getest: 1) een hypothese waarin gezegd wordt dat de ‘Big Five’ persoonlijkheidskenmerken probleemgedrag beïnvloeden en 2) een  hypothese die voorspelt dat probleemgedrag de ‘Big Five’ persoonlijkheidskenmerken beïnvloedt.

 

Inleiding

Adolescentie is een periode gebleken van belangrijke veranderingen in de persoonlijkheid. Helaas is er weinig bekend over de manier waarop een ontwikkelende persoonlijkheid gerelateerd is aan ontwikkeling in andere gebieden, zoals in dit geval probleemgedrag. Zulke kennis is belangrijk omdat het ons helpt begrijpen in hoeverre persoonlijkheidskenmerken voorspellen wat het probleemgedrag van een individu in de toekomst kan zijn. Op deze manier kunnen er effectieve en specifieke preventieprogramma’s ontwikkeld worden en deze kunnen worden ingezet bij de juiste personen. Ook is het belangrijk om te weten of en waar er eventueel een causaal verband zou kunnen liggen tussen deze twee.

   

Er zijn verschillende modellen die de associatie tussen persoonlijkheid en probleemgedrag verklaren. Ten eerste is er het litteken- of complicatiemodel, wat voorstelt dat probleemgedrag veranderingen in persoonlijkheidskenmerken veroorzaakt. Ten tweede is er het pathoplasty- of exacerbatie perspectief dat suggereert dat persoonlijkheidskenmerken de manier waarop probleemgedrag zichzelf uit beïnvloeden. Ten derde is er het kwetsbaarheids- of aanlegmodel, wat voorstelt dat bepaalde persoonlijkheidskenmerken een extra risico betekenen voor adolescenten wat betreft het ontwikkelen van probleemgedrag. Ten vierde is er het spectrummodel, wat zegt dat persoonlijkheidskenmerken en probleemgedrag op een continuüm liggen, met probleemgedrag als een meer extreme uitvoering van een bepaald persoonlijkheidskenmerk. De eerste hypothese in dit artikel is een kwetsbaarheidshypothese en de tweede hypothese in dit artikel is een litteken- of complicatiehypothese.

   

Symptomen van probleemgedrag zijn minder stabiel dan persoonlijkheidskenmerken. Echter, symptomen van probleemgedrag kunnen nog steeds wel heel stabiel zijn gedurende een langere periode en zijn daardoor wellicht niet vatbaar voor invloeden van andere factoren. Daardoor is het belangrijk om de stabiliteit van probleemgedrag en persoonlijkheidskenmerken te vergelijken als de bi-directionele invloeden tussen deze twee worden bekeken. Een manier om dit te bereiken is om ‘multi-wave-cross-lagged-panel models’ te gebruiken. Hierbij worden alle gelijktijdige, stabiele en voorspellende verbanden in en tussen concepten tegelijkertijd geschat.

 

Methode

De longitudinale steekproef bevatte 1313 deelnemers die waren onderverdeeld in een vroege tot midden adolescentie groep (n = 923) en een midden tot late adolescentie groep (n=390). De persoonlijkheidskenmerken extraversie, vriendelijkheid, nauwkeurigheid, emotionele stabiliteit en openheid voor ervaringen werden gemeten. Agressie en depressie werden beide gemeten door vragenlijsten die door de adolescenten zelf moesten worden ingevuld.

 

 

 

Discussie

Gebaseerd op eerdere studies was er de voorspelling dat persoonlijkheidskenmerken probleemgedrag konden voorspellen, maar ook dat probleemgedrag persoonlijkheidskenmerken zou kunnen voorspellen.

 

Verschillende ‘Big Five’ persoonlijkheidskenmerken zijn gevonden die probleemgedrag voorspelden. Extraversie, nauwkeurigheid en emotionele stabiliteit waren negatief gecorreleerd met internaliserende problemen (depressie). Externaliserend probleemgedrag was negatief gecorreleerd aan vriendelijkheid en nauwkeurigheid. Al deze bevindingen zijn in overeenstemming met eerder onderzoek. Niet in overeenstemming met eerder onderzoek is dat er is gebleken dat openheid voor nieuwe ervaringen negatief gecorreleerd is aan externaliserend probleemgedrag. Toch kan over het algemeen kan gesteld worden dat ‘Big Five’ persoonlijkheidskenmerken zowel internaliserende als externaliserende problemen voorspellen. Daarnaast is er ook ontdekt dat probleemgedrag de ‘Big Five’ persoonlijkheidskenmerken voorspelt. Extraversie, vriendelijkheid, nauwkeurigheid en emotionele stabiliteit waren negatief gecorreleerd aan internaliserende problemen. Externaliserende problemen waren negatief gecorreleerd aan vriendelijkheid en emotionele stabiliteit. Aangezien ze dus beide elkaar voorspellen, is er ook onderzocht welke van de twee een betere voorspeller was dan de andere. De resultaten zijn niet duidelijk een voorstander van het kwetsbaarheids- of het littekenmodel. Er wordt gesuggereerd dat er sprake is van een wisselwerking tussen de persoonlijkheidskenmerken en probleemgedrag. Daarnaast is er ook over het algemeen geen verschil gevonden tussen de resultaten van jongens en meisjes en van de eerste groep en de tweede groep adolescenten. Wel lieten meisjes hogere levels zien van stabiliteit in de depressiemodellen in vergelijking met jongens, terwijl oudere adolescenten meer stabiliteit lieten zien in de agressiemodellen in vergelijking met de jongere adolescenten. Toch hebben deze verschillen geen significant effect gehad.

   

Er zijn ook verschillen gevonden in de stabiliteit van persoonlijkheid en probleemgedrag. De depressieve symptomen van jongens waren minder stabiel dan extraversie, nauwkeurigheid en openheid, maar even stabiel als vriendelijkheid en emotionele stabiliteit. Bij meisjes waren depressieve symptomen even stabiel als extraversie, nauwkeurigheid, emotionele stabiliteit en openheid, en stabieler dan vriendelijkheid. De resultaten suggereren dat depressieve symptomen dichter bij de kern van de persoonlijkheid liggen bij meisjes dan bij jongens. Bij agressie is er een ander interessant patroon ontdekt. In de vroege tot late adolescentie zijn agressie en persoonlijkheidskenmerken even stabiel, maar in de midden tot late adolescentie zijn alle ‘Big Five’ kenmerken, met uitzondering van vriendelijkheid, meer stabiel dan agressie. Deze bevindingen suggereren dat leeftijd en sekse overwogen moeten worden als variabelen die het onderscheid tussen persoonlijkheidskenmerken en probleemgedrag kunnen beïnvloeden.

 

 

D : De mediërende rol van opvoeding op de longitudinale relatie tussen de persoonlijkheid van kinderen en externaliserend gedrag.

 

Deze studie evalueerde de voorspelling dat van zowel moeders als vaders overreactieve en autoritatieve opvoeding een mediërende rol spelen bij het effect van de persoonlijkheidskenmerken van kinderen op externaliserend gedrag.

 

Inleiding

Externaliserend gedrag begint al vroeg in het leven en is redelijk stabiel. Ongeveer de helft van de kinderen die dit al vroeg laten zien houden deze gedragsproblemen tot na hun schooljaren. Externaliserende problemen bij kinderen zijn een sterke voorloper van een verscheidenheid aan problemen in de adolescentie en de volwassenheid. Ook zijn er sterke connecties gevonden tussen persoonlijkheidskenmerken en externaliserend gedrag bij kinderen en adolescenten. Ondanks dat dit bekend is, is er geen duidelijke kennis van de processen die wellicht deze relaties kunnen verklaren.

   

In de huidige studie is het algemene doel om de processen toe te lichten die de relatie zouden kunnen uitleggen tussen persoonlijkheid en externaliserend gedrag vanuit een longitudinaal perspectief. Specifieker gezegd, er wordt getest of de effecten van de persoonlijkheid van een kind op externaliserend gedrag, 3 jaar later gemeten, gemedieerd worden door verschillende vormen van opvoeding. Zowel vaders als moeders hebben hun ouderlijk gedrag beoordeeld. Daarnaast worden zowel jongens als meisjes in deze studie onderzocht, wat de mogelijkheid biedt om te testen of de relatie tussen persoonlijkheid, opvoeding en externaliserend gedrag wellicht wordt gemodereerd door de sekse van een kind.

   

Onderzoekers hebben verschillende modellen gebruikt om persoonlijkheid en aanpassing te onderzoeken. Het meest onderzochte model is het kwetsbaarheidsmodel. Dit stelt dat de persoonlijkheid van een kind het risico beïnvloedt op het beginnen en handhaven van probleemgedrag, en dat omgevingsfactoren, zoals opvoeding, maar een gelimiteerde rol spelen. Minder studies hebben onderzocht welke processen er mogelijk aan bijdragen dat persoonlijkheidskenmerken ervoor kunnen zorgen dat kinderen een risico lopen op verschillende vormen van externaliserende problemen. In deze studie wordt er voorspeld dat persoonlijkheid kinderen wellicht vatbaar maakt voor verschillende externaliserende probleemgedragingen via andere bemiddelende mechanismen.

   

In een eerdere studie hebben de auteurs onderzocht wat het modererende effect is van de persoonlijkheid van kinderen op de relatie tussen negatieve opvoeding en externaliserend gedrag. Dit heeft laten zien dat zowel voor vaders als voor moeders gold dat dysfunctionele opvoeding en de persoonlijkheidseigenschappen vriendelijkheid, nauwkeurigheid en extraversie, direct gerelateerd waren aan de voorspelling dat hun kinderen met lagere scores op deze eigenschappen hogere niveaus van externaliserend gedrag lieten zien. Deze studie bouwt voort op de vorige studie, alleen wordt er nu ook gekeken naar de periode waarin kinderen overgaan naar de adolescentie. Daarnaast wordt er in deze studie ook gekeken naar positieve eigenschappen van opvoeding, in plaats van alleen naar negatieve eigenschappen. Door zowel negatieve als positieve eigenschappen te gebruiken binnen een studie, wordt er een completer beeld geschetst van de mogelijk medierende effecten van opvoeding.

 

 

 

Methode

De steekproef voor deze studie bestond uit 434 kinderen (209 jongens en 225 meisjes). De leeftijden waren tussen de 9 en de 13 jaar met een gemiddelde van 10.83 jaar oud. Er is rekening gehouden met het opleidingsniveau van de ouders en de SES. Er waren families in alle lagen van de SES.

   

Om de persoonlijkheid van de kinderen te meten is er gebruik gemaakt van de HiPIC voor docenten. Om de mate van autoritatieve opvoeding te meten is er gebruik gemaakt van een vragenlijst (PPQ) voor ouders en om de overreactieve opvoedingskenmerken te meten is er gebruik gemaakt van een andere vragenlijst voor ouders (Parenting Scale). Om de mate van externaliserend gedrag bij kinderen te meten is er gebruik gemaakt van de Youth Self Report.

 

Discussie

Directe effecten van de persoonlijkheid van kinderen

De resultaten van deze studie geven aan dat de persoonlijkheid van kinderen direct gerelateerd is aan externaliserend gedrag. In overeenstemming met eerder onderzoek, is in deze studie gevonden dat vriendelijkheid negatief en extraversie positief gecorreleerd is aan externaliserend gedrag 3 jaar later. Deze relaties geven aan dat kinderen die door hun leraren waren beoordeeld als laag op vriendelijkheid en hoog op extraversie 3 jaar later hogere levels lieten zien van externaliserend gedrag. Verschillende mechanismen kunnen verantwoordelijk zijn voor de connectie tussen persoonlijkheid en aanpassingsproblemen. Zo kunnen specifieke persoonlijkheidsdimensies opereren als een aanleg in een individu om aanpassingsproblemen te ontwikkelen gedurende specifieke condities.

Persoonlijkheidskenmerken kunnen ook de omgeving of de ervaringen van een individu vormen door de vertekende manier van informatie verwerken. Kinderen die welwillend zijn hebben de neiging om eigenschappen te vertonen die positieve relaties met leeftijdsgenoten en volwassenen oproepen. De link tussen extraversie en externaliserend gedrag kan ook komen door de hoge mate van activiteit. Activiteit wordt doorgaans gezien als een kleinere vorm van extraversie, maar wordt ook gezien als een karaktereigenschap van kinderen met verstorend gedrag. In aanvulling hierop hebben verschillende studies gesuggereerd dat kinderen met hoge scores voor extraversie een hoger risico hebben op externaliserend probleemgedrag omdat ze minder geremd zijn.

   

In tegenstelling tot de hypothese van de auteurs was het directe effect van gewetensvolheid op externaliserend gedrag niet significant, hoewel het indirecte effect via vaderlijke autoritatieve opvoeding wel significant is.

 

Directe invloeden van opvoeding

Resultaten laten zien dat kinderen van wie de vaders een meer autoritatieve opvoeding hanteren, 3 jaar later lagere niveaus van externaliserend probleemgedrag vertonen. Dit suggereert dat vaderlijke autoritatieve opvoeding op een positieve manier invloed heeft op de aanpassing van adolescenten. Autoritatieve opvoeding heeft invloed op het empathische vermogen van kinderen en hun psychologische autonomie. Deze factoren verminderen het externaliserende probleemgedrag.

   

Kinderen van wie de moeders overreactieve opvoeding laten zien, hebben hogere niveaus van externaliserend probleemgedrag. Deze moederlijke overreactiviteit is gerelateerd aan later externaliserend gedrag. De positieve relaties tussen overreactieve opvoeding en de externaliserende gedragingen van kinderen kunnen verklaard worden vanuit de sociale leertheorie. Ouders die overreactieve opvoeding gebruiken, stellen hun kinderen bloot aan agressief gedrag dat kinderen vervolgens op hun beurt imiteren.

 

 

Mediërende effecten van opvoeding

In deze studie is gevonden dat minder welwillende kinderen waren blootgesteld aan verhoogde niveaus van overreactieve opvoeding, en dat ze hierdoor 3 jaar later hogere niveaus van externaliserend gedrag lieten zien. Een mogelijke verklaring voor deze bevinding is dat kinderen de opvoeding beïnvloeden. Kinderen die vriendelijk zijn en empathisch, een goed gevoel voor humor hebben en die blij zijn, zijn wellicht meer geneigd  om een positieve relatie met hun ouders te hebben en dus ook meer geneigd  om te gehoorzamen. Daarnaast hebben kinderen die door hun leraar waren beoordeeld als  vriendelijker, vaders hadden die hogere niveaus lieten zien van autoritatieve opvoeding, wat ook gerelateerd is aan lagere levels van externaliserend probleemgedrag. Ten slotte, geldt moederlijke overreactiviteit als een mediator betreffende de relatie tussen emotionele stabiliteit en externaliserend gedrag.

 

Modererende effecten van sekse

Deze studie laat zien dat de relatie tussen persoonlijkheid, opvoeding en externaliserend gedrag niet gemodereerd werd door de sekse van kinderen.

 

 

E : Het evalueren van modellen over de relatie tussen persoonlijkheid en psychopathologie bij kinderen en adolescenten.

 

Aan de wortel van de meeste ideeën over de connecties tussen persoonlijkheid en psychopathologie staat het idee dat psychopathologie voorkomt in individuen binnen de context van een premorbide persoonlijkheid. Dit houdt in dat de persoonlijk al eigenschappen bevat die voorafgaan aan het ontwikkelen van psychopathologie. Het doel van deze paper is om het bewijs te reviewen voor verschillende voorgestelde modellen over de relatie tussen persoonlijkheid en psychopathologie bij kinderen en adolescenten.

 

1. Het definiëren van persoonlijkheid in de kindertijd en de adolescentie

1.1 Temperament versus persoonlijkheid

 Bij volwassenen zijn individuele verschillen in iemands karakteristieke manieren van gedrag, denken en voelen meestal gedefinieerd als persoonlijkheid. Echter, bij kinderen zijn karakteristieke eigenschapen eerder beschreven als temperament en als persoonlijkheid. Temperament refereert meestal aan eigenschappen die biologisch zijn en al vroeg in het leven voorkomen. Temperament is vaak omschreven als een deelverzameling van persoonlijkheid, waarbij persoonlijkheid refereert aan meerdere individuele eigenschappen.

   

Als kinderen zich ontwikkelen is de kans groot dat het vroege temperament zich ontwikkelt naar een bredere persoonlijkheid. Ondanks de groeiende overeenstemming over het bovenstaande is er nog geen duidelijk begrip over de ontwikkelingsrelatie tussen een vroeg temperament en een latere persoonlijkheid.

 

1.2 Metingen van temperament en persoonlijkheid

Literatuur over volwassenen maakt veelal gebruik van het Vijf Factoren Model (VFF) als  kader. De factoren hierbinnen zijn: extraversie, vriendelijkheid, neuroticisme, nauwkeurigheid en openheid voor nieuwe ervaringen. Extraversie wordt gekenmerkt door karaktereigenschappen zoals sociaal zijn, positieve energie en een kuddedier zijn. Vriendelijkheid wordt gekenmerkt door empathie en warmte naar anderen. Neuroticisme is gerelateerd aan iemands vermogen om gevoelens te ervaren van angst, irritatie en depressie. Nauwkeurigheid reflecteert eigenschappen van organisatie en zelfdiscipline en openheid voor nieuwe ervaringen wordt gekenmerkt door bijvoorbeeld een interesse in gebeurtenissen, creatief zijn en het vasthouden aan niet-traditionele overtuigingen.

 

1.3 Definiëren van persoonlijkheid in dit review

De voorgestelde taxaties van de persoonlijkheid van kinderen zullen het kader vormen voor het conceptualiseren van de persoonlijkheid van kinderen en adolescenten in dit review. Ook zal dit review zich voornamelijk focussen op de persoonlijkheid en psychopathologie in kinderen en adolescenten, dus onderzoek naar kleuters en peuters wordt niet meegenomen.

 

2. Modeleren van de relatie tussen persoonlijkheid en psychopathologie

2.1 Voorgestelde modellen

Verschillende modellen zijn voorgesteld om de relatie tussen persoonlijkheid en psychopathologie te verklaren. Er zijn vier modellen die in het bijzonder hiervoor gebruikt worden: het complicatie/litteken-model, het pathoplasty/exacerbatie-model, het kwetsbaarheids/aanleg-model en het spectrum model.

   

Volgens het complicatie/littekenmodel verandert de ontwikkeling van psychopathologie de persoonlijkheid van een individu. Het pathoplasty/exacerbatie-model stelt dat de persoonlijkheidskarakteristieken van iemand de aanwezigheid van stoornissen kunnen beïnvloeden. Het kwetsbaarheids/aanleg-model stelt  dat verschillende persoonlijkheidskenmerken een individu een groter risico opleveren  om psychopathologie te ontwikkelen. Ten slotte stelt het spectrum-model dat persoonlijkheidskenmerken en psychopathologie op een continuüm liggen, waarbij er sprake is van een bidirectionele invloed.

 

3. Complicatie/litteken en pathoplasty/exacerbatie modellen

Deze beide modellen zijn heel moeilijk om methodologisch te testen, omdat ze kennis nodig hebben van de persoonlijkheid van een individu voor het begin van een stoornis, en ook van persoonlijkheidskenmerken op verschillende latere momenten tijdens de ontwikkeling van de stoornis.

 

4. Kwetsbaarheids/aanleg model

4.1 Externaliserende psychopathologie

Verschillende studies hebben aangetoond dat karaktereigenschappen die gerelateerd zijn aan impulsiviteit significant gerelateerd zijn aan antisociale gedragingen gedurende de kindertijd en de adolescentie, en sommigen zelfs in de volwassenheid. Ook hebben een aantal studies aangetoond dat er een link is tussen persoonlijkheid en het gebruik van middelen. Over het algemeen kan er gesteld worden dat karaktereigenschappen gelinkt aan negatieve emotionaliteit of neuroticisme externaliserende gedragingen voorspellen. Hieraan gerelateerd is ook de conclusie dat hogere levels van inhibitie lagere levels van externaliserend probleemgedrag voorspellen in de kindertijd en de adolescentie.

 

4.2 ‘Moeilijk’ temperament

‘ Moeilijk temperament’ is in veel studies positief gecorreleerd aan externaliserende gedragsproblemen. In de meeste studies wordt ‘moeilijk temperament’ gezien als een construct dat verschillende eigenschappen bevat van neuroticisme en ook van lichamelijke functies, zoals eet- en slaapgewoontes .

 

4.3 Internaliserende psychopathologie

Onderzoek naar internaliserende psychopathologie heeft zich voornamelijk gericht op problemen met angst en depressie. Een persoonlijkheidsconstruct dat in het bijzonder veel aandacht heeft gekregen is Behavioral Inhibition (BI). Het construct van BI is gedefinieerd als zowel bang en angstig gedrag als verlegen en teruggetrokken gedrag. Als het in het model van het VFF zou worden geplaatst zou het een combinatie zijn van hoog neuroticisme en lage extraversie.

   

Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat er een significante relatie is tussen BI en latere internaliserende psychopathologie. Metingen van BI in de kindertijd en de kleutertijd voorspelden angststoornissen in de vroege en latere kindertijd. Minder onderzoek is er gedaan naar de relatie tot depressie. Toch is er gebleken dat hoge mate van BI in de vroege kindertijd depressie gedurende de volwassenheid voorspelt en gerelateerd is aan hoge mate van zelfmoordpogingen als er een combinatie is met lage nauwkeurigheid.

   

Naast deze losse aspecten is er ook gekeken naar internaliserende problematiek als geheel. Hieruit is gebleken dat extreme terugtrekking in combinatie met BI gecorreleerd is aan internaliserende problematiek in de midden kindertijd. Daarnaast is ook gevonden dat neuroticisme of negatieve emotionaliteit ook voorspellers kunnen zijn van internaliserende problematiek.

 

4.4 Veerkracht

Tevens is er onderzoek gedaan naar individuele factoren die ervoor zorgen dat sommige kinderen meer veerkracht hebben dan andere kinderen als het gaat om de ontwikkeling van psychopathologie. Hieronder vallen onder andere intra-individuele variabelen zoals een hoog IQ en sociaalcognitieve vaardigheden maar ook karaktereigenschappen van de familie en de omgeving en het netwerk met leeftijdsgenoten.

 

5. Spectrum model

Het meeste werk rondom dit onderwerp is geïnterpreteerd als bewijs dat specifieke persoonlijkheidskenmerken als een risicofactor kunnen optreden voor de ontwikkeling van latere psychopathologie. Echter, het kan ook verklaard worden vanuit het spectrummodel. Longitudinaal onderzoek suggereert dat vroege persoonlijkheidskenmerken latere psychopathologie voorspellen. Dit wordt bekeken vanuit de gedachte dat sommige stoornissen op eenzelfde dimensie of continuüm liggen met persoonlijkheidseigenschappen. Een belangrijke hypothese die hierbij hoort is dat het onderscheid dat gemaakt wordt tussen persoonlijkheid en psychopathologie wellicht is dat psychopathologie refereert aan een specifieke, meer extreme set van gedragingen die resulteren in een gebrek in het functioneren van het individu. Dit in tegenstelling tot persoonlijkheid/temperament dat verwijst naar een vele bredere en normalere set van gedragingen.

 

5.1 Externaliserende psychopathologie

Onderzoek heeft meerdere psychobiologische onderliggende invloeden gevonden die gelden voor zowel externaliserende problemen als persoonlijkheid in kinderen en adolescenten. Ook zijn dezelfde genetische invloeden op externaliserende psychopathologie en persoonlijkheid van toepassing, wat meer steun biedt aan het idee. Er blijkt een groot verband te zijn tussen bepaalde vormen van psychopathologie en bepaalde kenmerken van een persoonlijkheid.

 

5.2 Internaliserende psychopathologie

Het meest dominante model in deze verklaring is het tripartite model. Dit is ontwikkeld vanuit werk over volwassenen en biedt een hiërarchische organisatie van internaliserende stoornissen en persoonlijkheidskenmerken.

 

Samenvatting

Samenvattend kan gezegd worden dat de literatuur die in deze paper is beoordeeld steun geeft aan zowel een kwetsbaarheids- als een spectrum benadering om de relatie tussen persoonlijkheid en psychopathologie bij adolescenten en kinderen te verklaren. In het bijzonder neuroticisme en nauwkeurigheid zijn aangestipt als relevant in de ontwikkeling van latere psychopathologie. Minder steun is er voor alternatieve verklaringen, zoals het complicatie/litteken-model en het pathoplasty/exacerbatie-model. Dit komt voornamelijk door het gebrek aan onderzoek. Toch kan in de toekomst blijken dat alle vier de modellen nodig zijn om een algemeen beeld te schetsen van de problematiek en de causaliteit.Het is belangrijk om aan te geven welke belangrijke bijdragen er in de literatuur zijn gemaakt betreffende de relatie tussen persoonlijkheid en psychopathologie bij kinderen. Het begrijpen in hoeverre persoonlijkheidskenmerken of persoonlijkheidsprofielen psychopathologie voorspellen is belangrijk, omdat op deze manier effectieve preventiemogelijkheden kunnen worden ontwikkeld. Persoonlijkheid is wellicht een belangrijke factor in het identificeren van ontwikkelingspaden die leiden tot stoornissen.

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
772