Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Samenvatting: Basisboek bedrijfseconomie

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.

1. Ondernemingen en hun functie in de economie

Algemene economie: bestudeert de relatie tussen consumenten en producenten en tussen de producenten onderling.  Het terrein van de algemene economie kan nog worden opgesplitst in macro-economie en micro- economie. Bij macro-economie wordt de economie van een gehele maatschappij bestudeert en bij micro-economie slechts de economie van ëën gezin of bedrijf.

Bedrijfseconomie richt zich op het economisch handelen binnen de productieorganisaties. Dit zijn productieorganisaties die naar winst streven. De productieorganisatie is een samenwerkingsverband van de productiefactoren arbeid en kapitaal. Het kapitaal zijn de grondstoffen en de duurzame productiemiddelen van de onderneming.

Een onderneming streeft naar winst. De grootte van de winst is afhankelijk van de efficiency en effectiviteit van het ondernemingsproces.

  • Efficiency: de doelmatigheid van het productieproces.
  • Effectiviteit: de doelgerichtheid van het productieproces.

Eveneens een belangrijk uitgangspunt  is de continuïteit van de onderneming

Tegenwoordig presenteren ondernemingen vaak een ‘mission statement’. Dit houdt in dat ondernemingen aangeven welke doelen ze zichzelf stellen. Het winststreven komt hierin vaak niet direct aan de orde, maar wel zaken als de zorg voor het milieu, de arbeidsvreugde bij de werknemers etc.

Bovendien is soms niet het streven naar een zo groot mogelijke winst het belangrijkste ondernemingsdoel, maar het streven naar een zo groot mogelijk omzet. Vaak geldt: hoe groter hoe beter. Bedrijven worden overgenomen zonder dat, dat gebaseerd is op gefundeerde verwachtingen van een extra bijdrage aan de winst.

Profit- en non-profitorganisaties
Ondernemingen streven naar winst en behoren derhalve tot de profitsector. Daarnaast bestaan er in Nederland veel non-profitorganisaties. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen:

  • De overheidssector: bestaat uit het Rijk, de provincies, de gemeentes en waterschappen. De overheid levert vooral collectieve goederen en diensten.
  • Particuliere non- profitinstellingen: deze bestaan uit vele organisaties, zoals goede doelen en amateurssportverenigingen.

Verschillen tussen de non- profitsector en ondernemingen zijn:

  • Non-profitorganisaties hebben als doel om bepaalde maatschappelijk van belang geachte voorzieningen tot stand te brengen. De activiteiten die zij verrichten zijn met andere woorden verbonden met dat doel. Beredeneren we dit vanuit de overheidssector dan kan er gedacht worden aan de aanleg van wegen, het zorgen voor veiligheid etc. Soms geeft de overheid deze aangelegenheden uithanden zoals gedaan is met het openbaar vervoer. Hierdoor wordt er van een non-profitorganisatie overgestapt naar een profitorganisatie. We noemen dit privatisering.
  • Non-profitorganisaties kunnen niet voortbestaan door zakelijk markttransacties uit te voeren en zijn dus economisch niet zelfstandig in tegenstelling tot ondernemingen.
  • De beoordeling van de effectiviteit is bij non- profitinstellingen moeilijker dan bij ondernemingen.

Ondernemingsactiviteiten
Industriële ondernemingen creëren een fysiek en tastbaar product, dat voor de productie nog niet bestond in die vorm. Er wordt onderscheiden:

  • Stukproductie: elk product is afgestemd op de specifieke wensen van de klant. Productie op bestelling, zoals een maatpak
  • Massaproductie: er wordt één soort product gemaakt in grote hoeveelheden. Er wordt vaak op voorraad geproduceerd.
  • Serie- stukproductie: de klant krijgt zijn individueel bepaalde product, maar men probeert kosten te besparen door de componenten van het product in grotere aantallen te produceren.
  • Serie- massaproductie: varianten of modellen van het standaardproduct worden geproduceerd, waarbij eens in de zoveel tijd de machines omgesteld dienen te worden naar de betreffende variant.

Handelsondernemingen produceren geen nieuwe producten. Handel is een transformatie van grootte, assortiment, tijd en plaats. Bij handelsondernemingen wordt een onderscheidt gemaakt tussen:

  • Detailhandel: dit is de laatste schakel. Levert rechtstreeks aan de eindverbruiker van de goederen, de consument. En
  • Groothandel: koopt in bij de fabrikanten verdeelt de ingekochte partijen over de detailhandel.

Bedrijfskolom: het proces dat goederen doorlopen van de beginproducent naar de leverancier tot aan de consument.

Bedrijfstak: ondernemingen binnen een bedrijfskolom met dezelfde functie.

We kunnen vier situaties onderscheiden in de arbeidsverdeling tussen bedrijven:

  • Differentiatie: een bedrijf stoot een bepaalde fase van het productieproces af aan een ander bedrijf.
  • Integratie: samenvoegen van elkaar opvolgende fasen van het productieproces in één bedrijf.
  • Specialisatie: een bedrijf gaat zich specialiseren op een bepaald product. Bijvoorbeeld een banketbakker.
  • Parallellisatie: een bedrijf gaat ook activiteiten ontplooien van een ander productieproces. Bijvoorbeeld het verkopen van sigaretten bij een drogist.

Een onderneming wordt gedreven in een juridische structuur, een rechtsvorm. De ondernemer kan kiezen welke rechtsvorm het beste bij zijn onderneming past. Elke rechtsvorm heeft bijzondere kenmerken. Er kan een hoofdindeling worden gemaakt tussen rechtsvormen waarbij de onderneming rechtspersoonlijkheid heeft en rechtsvormen waarbij dat niet het geval is.

De verschillende ondernemingsvormen

  • De eenmanszaak

De eenvoudigste rechtsvorm is de eenmanszaak. Hier is de ondernemer zelf eigenaar en neemt alle beslissingen. Een eenmanszaak kan wel personeel in loondienst hebben. De ondernemer/eigenaar is met zijn hele vermogen, dus ook privé, aansprakelijk voor schulden die hij uit hoofde van de onderneming aangaat. Het voortbestaan van de onderneming is afhankelijk van de eigenaar/ondernemer. Winst die een eenmanszaak maakt, is inkomen voor de ondernemer. De ondernemer wordt aangeslagen in de inkomstenbelasting. Hij is niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen, alleen voor de volksverzekeringen. De eigenaar/ondernemer mag wel gebruik maken van de zelfstandigenaftrek bij zijn aangifte, dit is de enige ondernemingsvorm die hiervan gebruik mag maken.. De ondernemer is wettelijk verplicht een boekhouding bij te houden, maar is niet verplicht tot publicatie van de jaarstukken. Voordelen van deze rechtsvorm zijn volledige zelfstandigheid, directe betrokkenheid bij het bedrijfsresultaat en is een flexibele ondernemingsvorm. Nadeel is dat alle risico’s voor de ondernemer zelf zijn en de onderneming is afhankelijk van de gezondheid van de ondernemer.
 

  • De maatschap

De maatschap is een overeenkomst waarbij meerdere personen, natuurlijke personen of rechtspersonen, zich verbinden om geld en/of arbeid in gemeenschap te brengen ten einde voordelen te realiseren en deze met elkaar te delen. De maatschapsvorm wordt vaak gekozen in het vrije beroep, zoals advocaten. De maten zijn ieder voor een gelijk deel aansprakelijk voor de schulden van de maatschap, ook met hun privé- vermogen. De maatschap heeft geen rechtspersoonlijkheid.

 

  • De vennootschap onder firma

De vennootschap onder firma, ook V.O.F. of firma, is een overeenkomst tot samenwerking van meerdere personen onder een gemeenschappelijke naam ter uitoefening van een bedrijf. De inbreng van elke vennoot of firmant kan bestaan uit geld, goederen of arbeid. Elke vennoot is hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de onderneming.

Hoofdelijk aansprakelijk zijn, is voor de gehele schuld van de V.O.F. aansprakelijk zijn, ook met je privé- vermogen. Verder geldt dat de zakelijk schuldeisers van de V.O.F. de privé- schuldeisers van de vennoten voorgaan wanneer er financiële problemen ontstaan. 

In de firma-akte staan de rechten en plichten van de firmanten. Het voortbestaan van de V.O.F. is afhankelijk van de firmanten. De winst is inkomen voor de firmanten. De firmant moet over zijn aandeel inkomstenbelasting betalen. Firmanten zijn alleen verzekerd voor de volksverzekeringen en niet voor de werknemersverzekeringen. Er is geen wettelijke publicatieplicht voor de jaarstukken.

De voordelen van de V.O.F. is spreiding van risico over meerdere mensen en doordat er meer firmanten zijn, kan er wat geregeld worden bij ziekte, ze kunnen samen overleggen, samen beslissen en elkaar aanvullen.

De nadelen zijn de aansprakelijkheid voor wat de anderen doen, er kan onenigheid komen doordat er een taakverdeling is en het kan voorkomen dat men het niet kan eens worden over bepaalde beslissingen.
 

  •  De commanditaire vennootschap

De commanditaire vennootschap of CV  kent naast de beherende vennoten, ook stille of commanditaire vennoten, die zich niet bemoeien met het ondernemingsbeleid maar uitsluitend als financier dienen. De beherende vennoten zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de onderneming. De eigendom en leiding wordt hier dus in tegenstelling tot de voorgaande ondernemingsvormen al enigszins gescheiden.

De aansprakelijkheid van de commanditaire vennoot gaat niet verder dan het bedrag waarmee hij in de CV deelneemt, hij kan dus niet privé worden aangesproken voor de schulden van de onderneming.

Het voordeel is dat de vennoten vermogen kunnen aantrekken zonder dat ten koste gaat van hun zeggenschap. Dit is het nadeel voor de stille vennoot; hij heeft geen zeggenschap, maar steekt er toch geld in.

 

  • De besloten vennootschap en de naamloze vennootschap

De besloten vennootschap of BV en de naamloze vennootschap of NV zijn rechtsvormen met rechtspersoonlijkheid. Voor de BV gelden dezelfde regels als voor de NV op een paar afwijkingen na, die aan het eind van deze paragraaf worden beschreven.

Een rechtspersoon is juridisch zelfstandig drager van rechten en plichten en heeft een afgescheiden vermogen. Het vermogen of kapitaal van de BV/NV is verdeeld in aandelen. De aandeelhouders zijn eigenaar van de onderneming en zijn met hun privé- vermogen aansprakelijk voor de schulden van de BV/NV, hieronder wordt verstaan de inleg aan aandelen die zij hebben gekocht en dus niet meer dan hun inleg.

De voornaamste rechten die de aandeelhouders toekomen, zijn het stemrecht in de algemene vergadering van aandeelhouders, en het recht op dividend, een deel van de jaarlijkse winst.

Een aandeelhouder die ten minste 5 % van het totale geplaatste aandelenkapitaal bezit wordt een aanmerkelijk belanghouder genoemd en heeft bepaalde voorrechten.
De structuur van de BV/NV bestaat uit drie organen: de algemene vergadering van aandeelhouders, de directie en de raad van commissarissen. In de algemene vergadering van aandeelhouders heeft de aandeelhouder die meer dan 50% van de aandelen bezit het voor het zeggen. In de algemene vergadering van aandeelhouders wordt de jaarrekening goedgekeurd en vastgesteld. De algemene vergadering van aandeelhouders benoemt de directie. De directieleden dragen verantwoordelijkheid voor het dagelijks beleid. Indien er commissarissen aanwezig zijn, houden zij toezicht op de directie en geven advies.

De BV/NV is belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting, werknemers en directeuren zijn zowel verzekerd voor volksverzekeringen als voor werknemersverzekeringen.

De BV/NV is verplicht bij de wet om haar jaarstukken te publiceren bij de Kamer van Koophandel. Daar liggen ze voor een ieder ter inzage.

De verschillen tussen de BV en de NV: bij de BV zijn dat de aandelen bij een BV niet vrij overdraagbaar, deze staan op naam terwijl ze bij een NV aan toonder zijn gesteld. Zoals hierboven genoemd moet de BV hierdoor een blokkeringsclausule in haar statuten opnemen, de NV heeft deze verplichting niet. Tevens verschilt het minimumkapitaal: bij de BV bedraagt deze 18.000 euro en bij de NV 45.000 euro. OP dit gebied is men wel bezig met nieuwe regelgeving en zal het minimumkapitaal bij de BV op nihil worden gesteld.

Voordelen: door verdeling van geld over aandelen, kun je een groot vermogen beheren en je bent niet privé aansprakelijk voor schulden. Nadeel: de wettelijke verplichting om de jaarstukken te publiceren.

Coöperatie
Een coöperatie oefent een bedrijf uit ten behoeve van haar leden. De leden van een coöperatie doen zaken met hun coöperatie. De aard van het zakendoen kan verschillen:

  • Bij een inkoopcoöperatie nemen de leden producten van de coöperatie af.

Bij een productiecoöperatie zijn de leden leverancier van grondstoffen voor het productieproces.

  • Bij een coöperatieve bank lenen de leden geld aan en van de bank (Rabobank)

Leden kunnen niet zo maar de coöperatie verlaten waardoor de continuïteit wordt gewaarborgd. Een onderlinge waarborgmaatschappij is ongeveer hetzelfde als een coöperatie maar is uitsluitend toegespitst op het leveren van verzekeringen aan haar leden, zoals Univé.

Tot slot noemen we nog de coöperatieve vereniging als rechtspersoon: het heeft als doel de bevordering van de stoffelijke belangen van de leden.

De aansprakelijkheid kan op drie manieren geregeld zijn:

  • Wettelijke aansprakelijkheid: de leden zijn aansprakelijk voor de schulden van de coöperatie.
  • Beperkte aansprakelijkheid: de leden zijn tot een bepaald maximum bedrag per lid aansprakelijk voor de schulden van de coöperatie.
  • Uitgesloten aansprakelijkheid: de leden kunnen niet verplicht worden om de schulden van de coöperatie te betalen.

Organen zijn de algemene ledenvergadering, het bestuur dat de dagelijkse leiding heeft en de raad van toezicht, die overigens niet verplicht is. Over de winst moet vennootschapsbelasting betaald worden, de winstuitkeringen zijn belast voor de inkomstenbelasting. Alle werknemers zijn alleen verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Hierbij geldt ook de wettelijke plicht om de jaarstukken te publiceren bij de Kamer van Koophandel. De coöperatie heeft een publicatieplicht.

Samenwerking van bedrijven:

  • Kartel: deze samenwerking heeft als doel de onderlinge vrije concurrentie te verkleinen.
  • Fusie: het samenvoegen van meerdere bedrijven, dit zijn gelijkwaardige partijen die samensmelten.
  • Overnames: een onderneming koopt de aandelen van een ander bedrijf op. Indien de overname plaats vindt in dezelfde bedrijfskolom spreken we van integratie.

Vindt de overnamen plaats in dezelfde schakel van verschillende bedrijfskolommen dan noemen we dit parallellisatie en vindt het ook plaats in verschillende schakels dan noemen we dit conglomeraat. Zoals uit het bovenstaande kan worden opgemaakt kunnen integratie en parallellisatie betrekking hebben op de arbeidsverdeling en samenwerking.

  • Franchising: een zelfstandig ondernemer sluit zich aan bij een keten en kan daardoor gebruik maken van bepaalde faciliteiten.

 

2. Bedrijfeconomische vakgebieden en functies

 

Er wordt een driedeling binnen de bedrijfseconomische vakgebieden gemaakt:

  • Financiering: bestudeert in welke productiemiddelen een onderneming dient te investeren en op welke manier deze productiemiddelen gefinancierd kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan leningen, huren, kopen, leasen etc.
  • Management accounting: de (financiële) informatieverstrekking aan de bedrijfsleiding staat centraal. Dit is de interne verslaggeving voor het management.
  • Financial accounting: is gericht op de financiële rapportage van de onderneming naar buiten toe en uit zich in de jaarrekening welke aan wettelijke regelgeving onderhevig is.. Bij de externe verslaggeving bestaat altijd het gevaar van creative accounting: het gunstiger voorstellen van de winst dan deze in werkelijkheid is.

Vakgebieden die gerelateerd zijn aan de bedrijfseconomie zijn de algemene economie, de commerciële economie, accountancy, fiscaal- en ondernemingsrecht.

Functies die zich voor doen binnen de bedrijfseconomie zijn de boekhouder, de accountant de controller ( welke er voor zorgt dat de onderneming financieel gestuurd wordt) en de treasurer (die er voor zorgt dat de financiële stromen binnen de onderneming optimaal verlopen).

3. Financiële Overzichten

Investeren en financieren zijn twee keerzijden van dezelfde medaille. Met investeren besteden we namelijk het kapitaal dat we met financiering verkregen hebben. In dit hoofdstuk zullen we ingaan op de balans en de vermogensbehoefte. We behandelen eerst de balans om meer inzicht te krijgen in de financiële structuur van de onderneming. Waar is in geïnvesteerd en waar is het geld vandaan gekomen.

De financiële situatie van een onderneming kan dus worden opgemaakt uit de balans. Deze balans geeft een overzicht  van bezittingen, schulden en het eigen vermogen. De bezittingen staan aan de linkerkant, de debetzijde, de schulden en het eigen vermogen staan aan de rechterkant, de creditzijde. Een balans moet steeds in evenwicht zijn, dit betekent dat het totaal van de activa gelijk moet zijn aan het totaal van de passiva. Maar wat omvat de activa en de passiva nu eigenlijk?

De activa, of ook wel bezittingen van de onderneming bestaan uit:

  1. Duurzame of vaste activa à: De duurzame activa gaan niet enkel een productieproces mee, zoals de vlottende activa. Als voorbeelden kunnen we noemen de grond, gebouwen, auto’s, machines etc. Zij dalen wel in waarde door het gebruik. Deze waardevermindering wordt zichtbaar in de post afschrijvingen, welke de waardevermindering in een bepaalde periode weergeeft. De enige post waar nooit op mag worden afgeschreven is grond!
  2. Vlottende activa à: De vlottende activa gaan maar een productieproces mee. De waarde is echter op dat moment niet weg maar komt ter beschikking of ligt vast in andere activa. Als voorbeeld van vlottende activa kunnen we voorraden, vorderingen op debiteuren en liquide middelen noemen.

De onderneming heeft in het verleden geïnvesteerd om deze activa te kunnen verkrijgen. Om te kunnen investeren is een bepaalde vermogensbehoefte nodig. De totale waarde van de activa geeft deze vermogensbehoefte weer. Het benodigde vermogen om de voorraad kapitaalgoederen te kunnen houden zoals gewenst is. Uit de verdeling in vaste en vlottende activa blijkt de structuur van de vermogensbehoefte. De netto vermogensbehoefte is dat deel van de totale vermogensbehoefte waarvoor niet reeds een financiering beschikbaar is. De omvang en de samenstelling van de totale vermogensbehoefte noemen we de kapitaalstructuur. De omvang en samenstelling van vermogen heet de vermogensstructuur. Samen vormen ze de financiële structuur. De passiva zijde geeft weer hoe aan de vermogensbehoefte is voldaan.

Aan de vermogensbehoefte kan op twee wijzen zijn voldaan: door eigen vermogen en door vreemd vermogen.

Uit de balans kun je dus de omvang en samenstelling van het vermogen aflezen en ook de behoefte die er is aan verschillende soorten vermogen om de activakant van de balans te financieren.

Bij deze financiering zal steeds een keuze moeten worden gemaakt tussen eigen geld, geleend geld of een combinatie van beide. De gouden-financieringsregel houdt in dat de vaste activa en de constante kern van de vlottende activa met eigen vermogen moeten worden gefinancierd.

De gouden-balansregel houdt in dat de vaste activa en de constante kern van de vlottend activa gefinancierd worden door vreemd lang vermogen, dit is eigen vermogen en lang lopend vreemd vermogen. Het veranderende deel van de vlottende activa wordt dan gefinancierd met kort vreemd vermogen.

Bij de keuze van een vermogensvorm als we gaan investeren kunnen we het volgende doen:

  1. Totale financiering: Men gaat hierbij uit van de totale vermogensbehoefte van alle kapitaalgoederen tezamen. Hiervan is o.a. sprake als we de boven genoemde gouden-balansregel hanteren.
  2. Partiële financiering: Hierbij wordt voor elke investering een aparte passende financiering gezocht.

In de praktijk zullen we vaak zien dat deze twee mogelijkheden in elkaar overgaan en een combinatie wordt gebruikt.

Voor de wettelijke indeling van de balans zie de bijlage figuur 3.1

Immateriële vaste activa zijn de onstoffelijke productiemiddelen, zoals octrooien en concessies.

Materiële vaste activa zijn de terreinen, machines etc.

Financiële vaste activa zijn onder meer deelnemingen in het aandelenkapitaal van andere ondernemingen.

Onder voorraden worden ook de langlopende onderhanden werken gerangschikt. Hierbij kunnen twee waarderingsmethoden toegepast worden:

  • Bij de ‘completed contract-‘methode wordt pas winst genomen als het werk wordt opgeleverd.
  •  Bij het ‘percentage of completion’-methode wordt winst genomen tijdens de projectvoortgang.

Voorzieningen worden gevormd als de bedrijfsuitoefening in het afgelopen jaar leidt tot verplichtingen die in de toekomst nagekomen dienen te worden.

Toevoegingen aan voorzieningen komen ten laste van de winst, onttrekkingen gaan buiten de winst om.

De resultatenrekening kan op twee manieren opgesteld worden:

  • de categorale resultatenrekening: splits de kosten naar soort (kostencategorieën)
  • de functionele resultatenrekening: splits de kosten naar functie ( de fabricage, verkoop- en de algemene beheersfunctie)

Beide resultatenrekeningen verschillen dus van elkaar in de manier waarop de kosten gegroepeerd zijn.

Voor een voorbeeld van de resultatenrekening wordt verwezen naar figuur 3.2 en 3.3 van de bijlage.

De waardering van de verschillende balansposten is van belang bij het bepalen van de winst. Hierbij wordt winst gedefinieerd als het bedrag dat aan het eind van de periode maximaal aan de onderneming kan worden onttrokken minus het bedrag dat aan het begin van de periode maximaal aan de onderneming kan worden onttrokken.

Oftewel een toename van het eigen vermogen tussen het begin en het einde van de periode.

Kasmutatie: is slechts een wijziging in de kas dat wil zeggen een toename of afname in de kas. Dit wil dus niets zeggen over de winst.

Rechtstreekse vermogensfuncties: deze hebben te maken met het uitkeren van dividend of het storten van geld op een nieuwe emissie. Een andere vermogensmutatie is de herwaardering van activa. Het voorgaande zegt niets over de winstbepaling, maar over de winstbestemming en daarom komen deze vermogensmutaties niet voor in de resultatenrekening.
 

4. Ondernemingsplan

Een onderneming zal doelstellingen hebben. Wat willen we met de organisatie. Daarna zal het beleid van de onderneming worden vastgesteld. Beide zullen worden geformuleerd in een ondernemingsplan. Het ondernemingsplan laat zo de stappen zien van de startende ondernemer die hij de komende tijd wil gaan nemen. Starters worden geholpen door de overheid d.m.v. subsidies, borgstellingkrediet, achtergestelde leningen  en tevens zijn er participatiemaatschappijen die helpen het financieringsgat te dichten en hun aandelen weer afstoten zodra de onderneming liquide genoeg is. Deze aandelen worden ook wel durfkapitaal of venture capital genoemd omdat er grote risico’s aan deze financiering hangen.

Een goed ondernemingsplan is dus voor starters heel erg belangrijk. Als de onderneming eenmaal draait, zal regelmatig bekeken worden of de vooraf gemaakte schattingen van opbrengsten en kosten ook uit zijn gekomen. Dit wordt budgettering genoemd.

Daardoor moet een bedrijf periodiek een jaarrekening moeten opmaken om een totaalbeeld te krijgen van de financiële positie van het bedrijf. Een ondernemingsplan bestaat uit een aantal onderdelen die samen te vatten zijn onder de volgende gebieden:

  1. Commercieel- economisch gebied
  2. Bedrijfseconomisch gebied
  3. Organisatorisch gebied

Op commercieel- economische en organisatorisch gebied kan hierbij gedacht worden aan een marketingplan, de kwalificaties van de ondernemer, de juridische aspecten en de organisatiestructuur. Voor ons is alleen het bedrijfseconomische gebied van belang. Zij bestaat uit een aantal begrotingen en een begrote eindbalans.

Het ondernemingsplan bevat vijf onderdelen:

  1. De investeringsbegroting. Hierin staat van welke productiemiddelen gebruik zal worden gemaakt en hoe groot het hiervoor benodigde vermogen is (de vermogensbehoefte). Een voorbeeld van een investeringsbegroting is in de bijlage weergegeven in figuur 1.
  2. Een financieringsplan geeft aan hoe het in de investeringsbegroting genoemde vermogen zal worden aangetrokken.  Een uitwerking hiervan is gegeven in figuur 2

    Tezamen kunnen we deze twee begrotingen in de boven uitgelegde balans samenvatten (zie figuur 3.1). De bedragen in de investeringsbegroting en het financieringsplan heten voorraadgrootheden.

  3. In een exploitatiebegroting geven we de verwachte omzet en kosten weer. Hieruit blijkt dus de winstgevendheid van een bepaald investeringsproject.
  4. Een liquiditeitsbegroting hierin worden de verwachte uitgaven en ontvangsten weergegeven. Hieruit kan je aflezen hoeveel kasmiddelen er nodig zijn. Deze laatste begrotingen zijn weergegeven in figuur 4 en 5 in de bijlage.
  5. De begrote eindbalans.

De bedragen in de liquiditeitsbegroting en de exploitatiebegroting heten stroomgrootheden.
 

5. Investeringsprojecten

Duurzame activa zijn een langere tijd in een onderneming aanwezig. Enkele basisprincipes uit de financiële rekenkunde vind je hieronder, om bedragen op verschillende tijden te kunnen vergelijken.

Enkelvoudig intrest: de intrest wordt steeds berekend over het oorspronkelijke bedrag van de lening. Samengesteld intrest: de intrest draagt zelf ook intrest. Steeds wordt er intrest berekend over het vorige bedrag plus de intrest van de vorige keer. De extra opbrengsten van de intrest noemen we rente.
 

Eindwaarde E = k x (1+i)n
K = kapitaal
I = intrestpercentage per periode (percentage: 100%)
N = aantal perioden.

Als je de eindwaarde wilt berekenen van een serie gelijke bedragen is dit de formule:

E =K x ((1+i)n+(1+i)n-1+…+ (1+i))

Contante waarde: de waarde nu van in de toekomst vervallen bedragen (tegenover het begrip eindwaarde).
Formule: C=K/(1+i)n

De contante waarde van een serie gelijke kapitalen:
Formule: C=Kxn/Σ 1/(1+i)^t

Annuïteit: een bedrag dat elke periode gelijk is dat uit aflossing en intrest bestaat.

Investeren: het vastleggen van vermogen in activa. Investeren doe je om de onderneming draaiende te houden of de levensvatbaarheid te vergroten.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen vervangingsinvesteringen en uitbreidingsinvesteringen. De eerste is om de capaciteit van de productie in stand te houden, de tweede om het te vergroten.

Er wordt meestal niet één actief aangeschaft. Wat heb je immers aan een machine als je geen productiemiddelen hebt. Het geheel van investeringen in duurzame en vlottende activa heet het investeringsproject.

Cash-flows: de te verwachten hoogte van de netto ontvangsten. Het geeft het verschil aan tussen de ontvangsten, ten gevolge van de verkoop van producten, en de uitgaven die gedaan zijn om productiemiddelen aan te schaffen. Er zal uiteindelijk een positief saldo ontstaan na de terugbetaalperiode, waar eerst het geïnvesteerde terugbetaald moet worden, voordat er verdiend wordt. De cash- flow moet groot genoeg zijn om aan de verplichtingen jegens alle schuldeisers te voldoen.

Tijdsvoorkeur houdt in dat je zo snel mogelijk je geld moet zien te krijgen aangezien hierover rente kan worden verkregen, wordt het geld van bijvoorbeeld een verkoop te laat ontvangen dan loopt men inkomsten mis, deze inkomsten noemen we ook wel oppurtunity costs.

Rentabiliteit: is de winst gedeeld door het gemiddeld geïnvesteerd vermogen., de uitkomst hiervan noemen we de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit. Aan de hand hiervan kan worden gekeken of de onderneming winstgevend is. De rentabiliteit geeft alleen niet een zuiver beeld van de winstgevendheid aangezien hier geen rekening wordt gehouden met de cashflow. Beter is dus om via de cash- flow te werken.

De Cash-flow: verschil tussen ontvangsten en uitgaven.
Winst: verschil tussen de omzet en de kosten.

  • Begin van het project: cash-flow = - investeringen, dus negatief.
  • Gedurende het project: cash-flow = periodewinst + afschrijvingen
  • Eind van het project: cash-flow = periodewinst + afschrijvingen + desinvesteringen

Beoordelingscriteria om te beslissen of een project in aanmerking komt voor uitvoering:

  • Terugverdienperiode: de periode totdat het investeringsbedrag is terug verdient, deze methoden is gebaseerd op de liquiditeit van een onderneming en niet de rentabiliteit, dus verdient niet  de voorkeur, want er wordt geen rekening gehouden met de tijdsvoorkeur.
  • Gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit (GBR): relatering van de gemiddelde jaarlijkse winst aan het gemiddelde geïnvesteerde vermogen in het project.

 

Berekening GBR
Gemiddelde jaarlijkse winst/ gemiddeld geïnvesteerd vermogen = is de winst gemiddeld per geïnvesteerde euro.

Jaarlijkse winst; cash-flow - afschrijvingen

of (alle cash-flows + oorspronkelijke investering)/ de looptijd

Discounted cash-flow-methoden à twee methoden:

  • de interne rentabiliteit: de rentabiliteit wordt aan de hand van de disconteringsvoet bepaald.  Een aankoop is aantrekkelijk als de interne rentabiliteit hoger is dan de kostenvermogenstoets.
  • de netto contante waarde (NCW) methode, hierbij wordt de contante waarde van de verwachte cashflow berkeend waarbij de gemiddelde vermogenskosten voet  (gemiddelde kosten waartegen een onderneming vermogen kan aantrekken) als intrest wordt gebruikt.

Bij deze twee methoden wordt wel rekening gehouden met de tijdsvoorkeur.

Berekening NCW
NCW= - investering + (cashflow 1/ vermogens kostenvoet) + (cashflow 2/ vermogens kostenvoet² ) + …..

Nadeel van de NCW methode is, dat deze methode niet kijkt naar verschil in looptijd en naar de hoogte van het investeringsbedrag. Hierdoor worden projecten met een langere looptijd bevoordeeld.

Er is een groot bedrag nodig om duurzame activa aan te schaffen om het investeringsproject uit te voeren. Als de onderneming niet wil lenen en het er geld niet voor hebben is huren een oplossing: leasing.

  • Financial lease: een onopzegbaar huurcontract met meestal een langere looptijd. Het risico ligt volledig bij de leasenemer en hij kan aan het eind het product over kopen.
  • Operational lease: het onderhoud e.d. moet de huurder zelf betalen. Het risico ligt bij de leasemaatschappij.

Nadeel: elke maand moet er huur betaald worden.
Voordeel: je leencapaciteiten blijven intact.
 

6. Werkkapitaalbeheer

Het werkkapitaal van een onderneming bestaat uit vlottende activa:

  • Voorraden
  • Debiteuren
  • Liquide middelen

Deze zijn nodig om met de duurzame activa te kunnen werken. Ze brengen echter ook een vermogensbehoefte en kosten met zich mee en beïnvloeden dus de winst van de onderneming. Er wordt dus geprobeerd zo efficiënt mogelijk mee om te gaan.

Voorraden brengen twee soorten kosten met zich mee:

  • Voorraadkosten: houden verband met het aanhouden van de voorraden.
  • I- Instel- bestelkosten: houden verband met het aanleggen van voorraden.

De hoogte van deze gezamenlijke kosten worden geminimaliseerd door de seriegrootte (bij productie) of de ordergrootte (bij bestelling) optimaal te kiezen, let wel bij een grote order dalen de bestelkosten maar stijgen de opslagkosten!

De optimale order/serie- grootte wordt gegeven door de formule van Camp:
Q* = v 2xDxF/c

Waarbij:

  • D = totale hoeveelheid in de betreffende periode;
  • F = instel-/bestelkosten per order/serie;
  • c = voorraadkosten per stuk per periode.

Het bestelniveau is de voorraadhoogte waarbij een productieorder of bestelling moet worden gedaan. In geval van onzekerheid met betrekking tot de dagelijkse afzet en/of levertijd van een order wordt een veiligheidsvoorraad aangehouden. Een veiligheidsvoorraad verhoogt het bestelniveau en daarmee ook de omvang van een gemiddeld aanwezige voorraad.

Just-in-time levering: nieuwe voorraad wordt precies geleverd op het moment dat ze nodig zijn, de tijdstippen van levering worden bepaald aan de hand van de omzetsnelheid van de voorraad en de omzetsnelheid is hier dus erg hoog.

Debiteuren ontstaan bij het verlenen van leverancierskrediet aan de afnemers. Naast het vermogensbeslag brengen debiteuren ook een risico met zich mee: het risico van wanbetaling. Goed debiteurenbeheer is gericht op het beperken van het vermogensbeslag van de debiteuren en het voorkomen van wanbetaling.

Het begint al voordat tot levering aan de afnemer wordt overgegaan met de kredietwaardigheidsbeoordeling. Deze is gericht op het vormen van een oordeel over het betalingsgedrag van de potentiële klant. Het resultaat is een beslissing om wel of niet te leveren en eventueel het vaststellen van een kredietlimiet. Tevens worden er door de onderneming betalingsvoorwaarden opgesteld met een krediettermijn. Indien men binnen deze termijn betaalt kan een korting op de factuur worden bedongen, hierdoor wordt wanbetaling tegen gegaan. Nadat levering heeft plaats gevonden zijn een goede debiteurenbewaking en een goede incassopolitiek noodzakelijk.

Ook is het mogelijk derden in te huren om een deel van het debiteurenbeheer over te nemen. Dit kan geschieden door gebruikt te maken van een factoring. Hierbij wordt de administratie en het incasso van de vorderingen overgedragen. Een tweede mogelijkheid is het afsluiten van een kredietverzekering tegen het risico van wanbetaling. Een goed debiteurenbeheer wordt gemeten aan de hand van de gemiddelde krediettermijn, dit is het gemiddelde debiteurenbedrag x 365 dagen/door de verkopen op rekening.

Liquiditeitsbeheer is gericht op het bespreken van de hoeveelheid liquide middelen. Liquide middelen zijn nodig om betalingen te kunnen doen. Een tekort aan liquide middelen kan op korte termijn worden aangevuld door effecten te verkopen of een beroep te doen op een rekening-courantkrediet bij de bank.

De liquiditeitsplanning geschiedt aan de hand van de opstelling van de liquiditeitsbegroting. Deze geeft de begrote ontvangsten en uitgaven weer in de komende periode, zodat aan een eventueel tekorten aan liquide middelen tijdig wordt onderkend en er gepaste maatregelen getroffen kunnen worden.

Het hebben van liquide middelen heeft drie belangrijke redenen: het transactiemotief (om voor continuïteit binnen het productie proces te zorgen), het voorzorgsmotief ( indien onvoorziene omstandigheden zich voordoen) en het speculatie motief (om te kunnen profiteren van prijsveranderingen)
 

7.  Eigen vermogen

De belangrijkste indeling van vermogen is:

  • Eigen vermogen en vreemd vermogen

Het onderscheid is gebaseerd op de relatie van de vermogensverschaffer met de onderneming. De eigenvermogenverschaffer is eigenaar, de vreemvermogenverschaffer is schuldeiser. Het eigen vermogen vormt samen met het achtergesteld vreemd vermogen, het garantievermogen van een onderneming. Dit bepaalt de leencapaciteit.

Twee andere indelingen van vermogen zijn:

  • Permanent en tijdelijk vermogen;
  • Geïnduceerd en autonoom vermogen.

Eigen vermogen
Het eigen vermogen van een NV en een BV bestaat uit aandelenkapitaal en reserves.

Dit aandelenkapitaal kan worden onderverdeeld in :

  • het maatschappelijk aandelenkapitaal : dit is de maximale waarde waarvoor aandelen mogen worden uitgegeven en staan vermeld in de statuten.
  • het geplaatst aandelenkapitaal: dit is het deel van het maatschappelijk aandelenkapitaal dat geplaatst is.
  • het gestort aandelenkapitaal: dit is het daadwerkelijke deel van het geplaatst aandelenkapitaal dat gestort is door de aandeelhouders.

Er zijn verschillende soorten aandelen met verschillende rechten:

  • Gewone aandelen betekenen stemrecht en jaarlijks dividend
  • Uitkeringspreferente aandelen betekenen voorrang ten aanzien van bepaalde winstuitkeringen
  • Prioriteitsaandelen betekenen bepaalde zeggenschap in bijvoorbeeld benoeming van de  directie.

Als vergoeding voor het beschikbaar stellen van eigen vermogen ontvangt de aandeelhouder jaarlijks een dividend ( deel van de winst) en heeft het zeggenschap in de onderneming. Het uitkeren van dividend tijdens het boekjaar heet interim- dividend. Indien een deel van de winst gereserveerd wordt in plaats van uitgekeerd wordt deze geplaatst in de winstreserve. Naast aandeelhouders kunnen kan ook het management worden uitgekeerd, dit noemt men tantièmes.

Bij de uitgifte van aandelen moet minimaal de nominale waarde worden betaald, dit is de waarde die op het aandeel vermeld staat. Indien de uitgifteprijs hoger is dan de nominale waarde, dan wordt het verschil toegevoegd aan de agioreserve.

De intrinsieke waarde van een aandeel is het eigen vermogen per aandeel. De rentabiliteitswaarde is de contante waarde van de toekomstige winsten per aandeel. Van een aantal NV’s is ook een beurswaarde van het aandeel bekend. Deze komt tot stand op basis van het spel van vraag en aanbod op de effectenbeurs.

Bij personenvennootschappen dient zelf te worden gezorgd voor de inbreng van eigen vermogen dit gaat niet door middel van de uitgifte van aandelen.

Reserves

  • Winstreserve: wordt gecreeerd als er een deel van de winst wordt gereserveerd
  • Agioreserve: ontstaat als er op een aandeel meer geld wordt gestort dan de nominale waarde
  • Herwaarderingsreserve: deze ontstaat door herwaardering van de vaste activa indien deze in waarde zijn gestegen.
  • Open reserve: dit zijn de reserves die op de balans worden weergegeven in waarde
  • Stille reserves: deze worden vermeld op de balans maar tonen geen waarde.

Voorkeursemissie

Bij een voorkeursemissie hebben bestaande aandeelhouders een voorkeursrecht voor inschrijving op de nieuwe aandelen. Dit voorkeursrecht wordt belichaamd in een dividendbewijs welke ook wel een claim wordt genoemd. Een claim heeft een waarde die afgeleid is van de waarde van een aandeel. Indien een aandeelhouder niet aan de emissie wil deelnemen, kan hij zijn claims verkopen.
 

8. Vreemd vermogen

Vreemd vermogen
Vreemd vermogen is dat vermogen dat door kapitaalverschaffers in de onderneming is gebracht. Het wordt voor een bepaalde tijd ter beschikking gesteld en moet daarna worden terug betaald. Het vreemde vermogen is te onderscheiden in:

 

  • Lang vreemd vermogen: Dit is vermogen met een looptijd van meer dan 1 jaar. Bijvoorbeeld een obligatielening
  • Kort vreemd vermogen

Dit is vermogen met een looptijd van minder dan 1 jaar. Bijvoorbeeld leverancierskrediet.

De obligatielening bestaat uit een aantal schuldbewijzen, obligaties genoemd, die door een onderneming worden gekocht. Meerdere schuldeisers kunnen aan zo’n lening deelnemen. Meestal worden niet alle obligaties tegelijk afgelost, maar worden in een aantal jaren reeds gedeelten van het totale aantal uitstaande obligaties uitgeloot.

In de loop der tijd zijn allerlei bijzondere vormen van obligaties verschenen:

  • Hypothecaire obligaties; ter zekerheid van terugbetaling
  • Achtergestelde obligaties; men krijgt pas betaald als de andere schuldeisers zijn voldaan
  • Premieobligaties; deze werken op basis van premies
  • Zero bonds; er wordt geen rente betaald maar een aflossingsbedrag aan het eind van de looptijd
  • Discount bonds; hier is sprake van een lage couponrente
  • Junk bonds; hier is sprake van een hoge coupon rente
  • Converteerbare obligaties. Converteerbare obligaties kunnen tegen een van tevoren vastgestelde prijs, de conversieprijs, worden omgewisseld in aandelen van dezelfde onderneming.

De onderhandse geldlening wordt door slechts één of enkele geldgevers aan de onderneming verstrekt. De voorwaarden van de lening worden onderling overeengekomen.

Een vrij nieuwe vorm van (middel)lang vreemd vermogen zijn medium term notes : een in delen gesplitste lening die vanwege de grote omvang van afzonderlijke delen, slechts bij grote ondernemingen en grote geldgevers voorkomt.

Vreemd vermogen op korte termijn kent veel verschijningsvormen. De belangrijkste zijn:

  • Bankkrediet (rekening-courantkrediet); zoals rood staan bij de bank
  • Leverancierskrediet; vermogen wordt geleverd in de vorm van goederen
  • Afnemerskrediet, bijvoorbeeld uitgestelde betalingsregelingen

Een vrij nieuwe vorm van kort vreemd vermogen is een commercial paper.

De vergoedingen voor het verschaffen van vreemd vermogen bestaan uit rente welke bepaald wordt op de geldmarkt. Als basisrente kunnen de geldmarktrente (korte rente) en de kapitaalmarktrente (lange rente) worden gebruikt. Op de basisrente wordt nog een extra opslag gerekend voor het te nemen risico van de geldverstrekker. Hoe groter het risico ( bijv. bij een achtergesteld lening ) hoe hoger de opslag.

Voorzieningen zijn toekomstige verplichtingen die samenhangen met de bedrijfsuitoefening in de huidige periode, maar waarvan de omvang en het tijdstip waarop deze zich voordoen nog niet bekend zijn. Voorzieningen worden gevormd ten laste van de winst in de huidige periode en worden tot het vreemd vermogen gerekend.
 

9. Beoordeling van de financiële structuur

Nu we iets weten over de financiële structuur van ondernemingen zullen we overgaan tot de beoordeling van deze financiële structuur. Het is belangrijk om de financiële structuur te beoordelen omdat we dan de ‘gezondheid’ van het bedrijf kunnen bepalen. Het beoordelen geschiedt vaak aan de hand van de balans en de resultatenrekening. Dit samen komt in de jaarrekening. Hiermee kan iemand van buiten de onderneming ook oordelen over de financiële structuur van een onderneming.

De ratio-analyse valt uiteen in de volgende analyses:

  1. Liquiditeitskengetallen
  2. Solvabiliteitskengetallen
  3. Rentabiliteitskengetallen
  4. Activiteitskengetallen
  5. Beleggingkengetallen.

Er zijn tevens nadelen verbonden aan het op deze manier bekijken van de financiële structuur van een onderneming. Deze zijn:

  1. Het is een momentopname
  2. Er zijn geen normen, waardoor nauwelijks conclusies kunnen worden genomen.
  3. Window dressing: een balans kan gunstig opgemaakt zijn en als gevolg hiervan kunnen de kengetallen ook te gunstig uitkomen.

Toch is het nuttig om dergelijke analyses uit te voeren om te kijken hoe je staat t.o.v het voorgaande jaar of ten opzichte van andere bedrijven in de bedrijfstak. Dit wordt ook wel bedrijfsvergelijkende analyse genoemd. Analyse ten opzichte van het vorige jaar wordt ook wel historische analyse genoemd.

Activiteitskengetallen
Zij worden berekend om te bepalen of er effectief en doelmatig gebruik wordt gemaakt van de productiemiddelen van de onderneming. De activiteit komt tot uitdrukking in de omzet. We kennen de volgende activiteitskengetallen

Gem. krediet termijn van de debiteuren = (Gemiddeld debiteuren saldo /
                                                                   verkopen op rekening) * 365 dagen
Omloopsnelheid t.v. = Omzet / gemiddeld totaal geinvesteerd vermogen
t.v. = totaal vermogen
Omzetsnelheid van de voorraad = kostprijs omzet / gemiddelde voorraad
                                                   = inkoopwaarde van de omzet                                                          / gemiddelde  voorraad

Zij geeft een indruk van de liquiditeit van de voorraden

In de Dupont Chart worden de verbanden tussen posten van de balans en de resultatenrekening uiteen gezet, en die bepalen de hoogte van de rentabiliteit van het totale vermogen.

Solvabiliteitskengetallen
Met de solvabiliteitskengetallen berekenen we in welke mate een onderneming ingeval van liquidatie aan haar verplichtingen t.o.v verschaffers van vreemd vermogen kan voldoen.

We kennen de volgende solvabiliteitskengetallen:
Debt ratio = vreemd vermogen / totale vermogen

Zij geeft aan hoe groot de buffer is ten behoeven van de verschaffers van vreemd vermogen.

Een met de solvabiliteit samenhangend begrip is het weerstandsvermogen, waarmee bedoeld wordt het vermogen van de onderneming om ook in ongunstige tijden de activiteiten voort te kunnen zetten.

Een met dit begrip samenhangend kengetal is weer de rentedekkingsfactor welke aangeeft in welke mate de ondernemingswinst mag dalen zonder dat daarmee de betaling van verschuldigde rente aan vermogensverschaffers in gevaar komt. We berekenen deze rentedekkingsfactor door:

Rentedekkingsfactor = ondernemingswinst / interestlasten vreemd vermogen
OF
= winst voor interest en belastingen / interestlasten vreemd vermogen

In tegenvallende perioden mag de financiering van projecten niet in gevaar komen. Binnen de financiële structuur moeten aanpassingen kunnen geschieden. De mogelijkheid hiertoe duiden we aan met de elasticiteit. We maken hier een onderscheid tussen de kwalitatieve elasticiteit en de kwantitatieve elasticiteit. De kwalitatieve elasticiteit heeft betrekking op de mogelijkheid om de ene vermogensvorm om te kunnen zetten in de andere vermogensvorm, ook wel omfinancieren genoemd. Onder kwantitatieve elasticiteit verstaan we de mogelijkheid tot uitbreiding van het vermogen. De toegang tot de vermogensmarkt dient hiertoe open te worden gehouden.

Liquiditeitskengetallen
Met de liquiditeitsgetallen berekenen we in welke mate de onderneming aan haar korte termijn betalingsverplichtingen kan voldoen.

Om de liquiditeit juist te kunnen beoordelen zullen we de dynamische en de statische liquiditeit moeten berekenen. De dynamische liquiditeit bekijkt of de uitgaande geldstromen de ingaande overtreffen. We bekijken de dynamische liquiditeit met behulp van een liquiditeitsbegroting.

Een liquiditeitsbegroting bestaat uit een overzicht van de verwachte in- en uitgaande geldstromen. Indien de onderneming in staat is al de uitgaande geldstromen te kunnen financieren dan is een onderneming liquide. De beoordeling van de statische liquiditeit geschiedt aan de hand van een liquiditeitsbalans. De statische liquiditeit geeft aan of er aan de verplichtingen op korte termijn voldaan kan worden. De statische liquiditeit kent de volgende kengetallen:

Nettowerk kapitaal = Vlottende activa - Kort vreemd vermogen
                      = Lang vreemd vermogen + Eigen vermogen - duurzame  activa

Current ratio = Vlottende activa / kort vreemd vermogen
Zij geeft de verhouding aan tussen vlottende activa en kortlopende vreemde vermogen.

Quick ratio = Vlottende activa - voorraden / Kort vreemd vermogen
OF
= (debiteuren + liquide middelen) / kort vreemd vermogen

Rentabiliteitskengetallen
Winst is iets heel belangrijks voor de onderneming. Winst wordt voor de berekening van de brutowinstmarge gerelateerd aan de omzet

Brutowinstmarge = Ondernemingswinst / omzet

Het geeft het verschil tussen de verkoopprijs en de kostprijs van de verkochte goederen aan. Men kan hieruit opmaken in welke mate de onderneming is opgewassen tegen prijsveranderingen.

Echter, boven hadden we het over rentabiliteit, maar wat is rentabiliteit? Het is de verhouding tussen de opbrengst van het vermogen (het inkomen) en het vermogen dat deze opbrengst heeft gerealiseerd. We kunnen van de twee afzonderlijke soorten en het totale vermogen de rentabiliteit berekenen.
Rentabiliteit totale vermogen = (ondernemingswinst / gemiddeld totaal geinvesteerd vermogen) * 100%
Rentabiliteit eigen vermogen = ((Winst - interestbelastingen) / gemiddel geinvesteerd eigen vermogen) * 100%
Rentabiliteit vreemd vermogen = (betaalde interest / gemiddeld geinvesteerd vreemd vermogen) * 100%

Indien het RVV

De verhouding tussen eigen en vreemd vermogen (VV/EV) noemen we ook wel de hefboomfactor. Zij is bepalend voor de mate waarin eigen-vermogenverschaffers profiteren van de winst op het vreemde vermogen.

De verbanden tussen de verschillende soorten rentabiliteit kunnen we aangeven met behulp van de volgende formule:

REVvoor belasting=RTV + (RTV-RVV) * VV/EV

De boven genoemde financiële hefboom komt hierin tot uiting in:

(RTV-RVV)*VV/EV

 

  1. Uit het voorgaande blijkt, dat de REV gunstig beïnvloed wordt, doordat er gedeeltelijk wordt gefinancierd met VV. Hieruit zou men kunnen afleiden dat het in het belang van de eigen-vermogenverschaffers is dat er zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van het hefboomeffect. Echter er zijn ook een paar nadelige kanten aan deze wijze van financieren.1. Indien de winst tegenvalt, kan het moeilijk worden om aan de verplichtingen t.a.v vreemd vermogenverschaffers te voldoen. Het bestaan van onzekerheid omtrent de hoogte van de RTV noemen we bedrijfsrisico.
  2. Hoe meer de onderneming gebruik gaat maken van vreemd vermogen, hoe groter de rentevergoeding is die de vreemd-vermogenverschaffers gaan vragen omdat het risico van investeren in de onderneming stijgt.
  3. Een daling van het RTV wordt door het hefboomeffect versterkt doorgegeven aan het REV. Dit betekent dat het risico voor eigen-vermogen verschaffers groter wordt. Het extra risico boven het genoemde bedrijfsrisico noemen we het financieel risico, we kunnen dit risico berekenen door: Financieel risico = bedrijfsrisico * hefboomfactor

10. Financiële markten

Financiële markten vormen de ontmoetingsplaats tussen vragers en aanbieders van vermogen. Als aanbieders van vermogen kunnen verschillende partijen optreden:

  • Banken
  • Institutionele beleggers
  • Particuliere beleggers
  • Bedrijven.

Alle genoemde partijen kunnen zowel onderhands vermogen beschikbaar stellen aan bedrijven als door middel van de aankoop van vermogenstitels, effecten genoemd, op de effectenbeurs. De meest verhandelde effecten zijn:

  • Aandelen
  • Obligaties
  • Opties op aandelen.

Een belegger zal zich bij de keuze tussen beleggingsalternatieven laten leiden door twee factoren:

  • Rendement
  • Risico.

Een optie geeft de koper ervan het recht om gedurende een vastgestelde termijn een vaste hoeveelheid van een bepaalde onderliggende waarde tegen een overeengekomen prijs  (uitoefenprijs) te kopen (call-opties) of te verkopen (put-opties). Aandelenopties geven het recht om aandelen te kopen of te verkopen.

AEX-opties zijn gestandaardiseerd. De standaardisatie van de opties heeft betrekking op de contractgrootte, de looptijd, de afloopdatum en de uitoefeningprijs.

Warrants zijn niet-gestandaardiseerde opties, en worden uitgegeven door bedrijven of banken.

De beurswaarde van een optie wordt door twee factoren bepaald:

  1. De beurswaarde van het onderliggende aandeel.
  2. De lengte van de resterende looptijd van de optie.

Beleggers kunnen verschillende motieven hebben om in opties te beleggen:

  1. Het behalen van een relatief hoge koerswinst.
  2. Het verkrijgen van extra inkomen.
  3. Bescherming tegen koersdaling.
  4. Vastleggen van de aankoopprijs van aandelen.

Futures worden op de beurs verhandeld en zijn gestandaardiseerde termijncontracten. De future vertegenwoordigt een plicht in plaats van een recht, zoals dat bij een optie het geval is.

Beleggingskengetallen
Als je geld gaat beleggen in een onderneming wil je natuurlijk weten hoe effectief je belegging is. Je kan dit bekijken met dividendgerichte kengetallen en koersgerichte kengetallen.

Ad 1. Dividend gerichte kengetallen

 

  • Rendement = (Uitgekeerd dividend / beurswaarde einde boekjaar)  * 100%

Rendement hangt nauw samen met risico. Op een belegging met veel risico verwacht men een hoger rendement dan op een belegging met een kleiner risico.

  • Pay-out ratio   =   (Dividend per aandeel / winst per aandeel) *100%

Het geeft aan welk deel van de winst als dividend wordt uitgekeerd. Denk er hierbij echter  aan dat het voor de groei van een onderneming niet altijd goed is om te veel dividend uit te keren. Een gedeelte van de winst wordt gereserveerd.
 

Ad 2. Koersgerichte kengetallen.

  • Koers/winst verhouding = Beurswaarde einde boekjaar / winst per aandeel
  • Koers/cash-flow verhouding  =  Beurswaarde einde boekjaar / cash-flow per aandeel
  • Koers/intrinsieke waarde verhouding = Beurswaarde einde boekjaar / intrinsieke waarde per aandeel aan het einde van het boekjaar.

Een lage koers/intrinsieke waarde verhouding kan duiden op waardevolle bedrijfsonderdelen die bij verkoop een hoge winst kunnen opleveren het kan echter ook liggen aan een slechte bedrijfsvoering waardoor de beurswaarde gedaald is.
 

11. Kostenstructuur

Kosten kunnen in een bepaalde periode reageren op wijzigingen van de bedrijfsdrukte, De bedrijfsdrukte is de mate waarin gebruik wordt gemaakt van de beschikbare capaciteit.

We onderscheiden hier 2 soorten kosten in:

  • variabele kosten, zijn afhankelijk van de bedrijfsdrukte en veranderen dus mee
  • proportioneel variabele kosten: veranderen rechtevenredig t.o.v. de bedrijfsdrukte
  • degressief variabele kosten: kosten nemen minder sterk toe t.o.v. de bedrijfsdrukte
  • progressief variabele kosten: kosten nemen sterker toe t.o.v. de bedrijfsdrukte
  • trapsgewijs variabele kosten: kosten variëren over gedeelten van bedrijfsdrukte en deze bedrijfsdrukte is niet in elke hoeveelheid leverbaar. De kosten zijn dus per kleine periode constant maar over de gehele periode verschillend.
  • vaste/constante kosten, zijn onafhankelijk van de bedrijfsdrukte en dus constant aanwezig

De vaste kosten hangen dus samen met de beschikbare capaciteit in een onderneming en worden daarom ook wel capaciteitskosten genoemd. Na verloop van een periode kunnen de vaste kosten wel worden aangepast doordat bijv. de capaciteit wordt vergroot of verkleind (bv. Aanschaf nieuw en groter machinepark voor 10 jaar).

Er zijn ook kosten die zowel variabel zijn als constant, deze kosten noemen we gemengde kosten en het kosten verloop hiervan wordt bepaald aan de hand van de hoogste punt- laagste punt methode.

Het onderscheid in vaste en variabele kosten is van groot belang voor de berekening van het break- even punt. Het break even- punt geeft aan hoeveel afzet of omzet een onderneming moet draaien, wil zij alle kosten er weer uit hebben. Het is dus de afzet of omzet waarbij de onderneming quitte speelt en waarbij dus tevens de vaste kosten in zijn geheel zijn gedekt.

Het break- even punt wordt berekend aan de hand van de break- even analyse  welke vaak in een grafiek wordt weergegeven.

Totale omzet is dus gelijk aan de totale kosten, dus:

Verkoopprijs (p) x break- even afzet (q) = gelijk aan variabele kosten per stuk ( v) x break- even afzet (q) + de constante kosten ( C ) of :

(p x q ) - ( v- q) = C dus : q =             C                        

                                                         p  -  v

Door berekening van de break- even afzet kan het management van een onderneming de relatie zien tussen kosten, omzet en winst. Tevens kan er worden gekeken hoe er wordt gereageerd op een andere te hanteren verkoopprijs, wat de gevolgen zijn van een verhoging of verlaging van de vaste kosten etc. De break- even analyse is dus een belangrijk instrument om de financiën binnen een onderneming te bepalen.

De winstgraad geeft de mate aan waarin er winst wordt gemaakt na het break- even punt en wordt volledig bepaald door de dekkingsbijdrage, wat het verschil is tussen de verkoopprijs en de variabele kosten.

Door het opstellen van een winstgrafiek wordt vervolgens duidelijk in welke relatie het bedrijfsresultaat staat tot de omvang van de activiteiten.

De werkelijk (begrote) omzet en de break- even omzet komt tot uidrukking in de veiligheidsmarge, welke het percentage aangeeft waarmee de omzet of afzet  maximaal  kan afnemen om niet onder het break- even punt te komen.

Veiligheidsmarge = Begrote omzet minus break- even omzet    x 100 %

                                                  Begrote omzet

Vervolgens is het soms ook van belang om te weten bij welke productiecapaciteit het voor of nadeliger is om een oude of nieuwe machine te gebruiken en op welk punt dit niet meer uitmaakt daar de kosten van een oude of nieuwe machine (of productiemethode) dan aan elkaar gelijk zijn. Dit punt noemen we het indifferentiepunt en kan worden berekend aan de hand van de volgende formule:

Stijging van de vaste kosten door aanschaf nieuwe apparatuur = aantal stuk X verkoopprijs

Variabele kosten per stuk oud- variabele kosten per stuk nieuw

Het aantal stuks x de verkoopprijs vormt vervolgens een omzet welke het indifferentiepunt aan geeft.

Tenslotte is er nog de hefboomwerking van de financiële structuur. De behaalde winst komt ten goede aan de rentabiliteit van het eigen vermogen, waarbij de verhouding tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen wordt aangeduid door de hefboomfactoor (VV/EV). Indien de winst dus sneller verandert door wijzigingen in het productieproces (bijv. door automatisering) komt dit de hefboomwerking ten goede. Het duidt dus eigenlijk aan hoe de verhouding tussen het eigen vermogen en het vreemd vermogen veranderd door wijzigingen.
 

12. Kostencalculaties

De integrale kostprijs is de kostprijs waarin de variabele en vaste kosten zijn verdisconteerd. De integrale kostprijs wordt ook wel absorbtion costing genoemd, aangezien de vaste kosten in de kostprijsberekening worden meegenomen.

Bij een willekeurige productiecapaciteit kan telkens een kostprijs worden berekend, namelijk aantal producten gedeeld door de kosten. Dit zou echter voor een normale bedrijfsvoering niet handig zijn aangezien de kostprijs en dus ook de verkoopprijs elke keer dan zou verschillen. Meestal wil een bedrijf een stabiele prijs voor bijvoorbeeld de duur van een jaar om zo een vaste verkoopprijs te hanteren, dit dient dus te gebeuren aan de hand van een gemiddelde kostprijs.

Dit kan worden bewerkstelligd aan de hand van een voorcalculatie waarbij de kostprijs berekend word op grond van een “normale bezetting”. Hieronder wordt de gemiddelde benutting van de capaciteit voor de eerstkomende jaren verstaan die gebaseerd is op de afzetten van voorgaande jaren.

De integrale kostprijs kan daardoor bij degressieve en progressieve variabele kosten als volgt worden berekend:

Kostprijs = totale vaste kosten + totale variabele kosten bij N

                                               De normale bezetting

Bij proportionele variabele kosten geldt:

Kostprijs =  totale vaste kosten     +  totale variabele kosten bij W

                    Normale bezetting            werkelijke bezetting

 

De werkelijke bezetting is hierbij de productiecapaciteit die werkelijk behaald wordt die periode.

Doordat de dekking van de vaste kosten berekend worden op grond van de normale bezetting (N) kan deze dekking van de vaste kosten verschillen van de werkelijke bezetting (W). Het verschil tussen beide wordt het bezettingsresultaat genoemd.

Het bezettingsresultaat wordt dus berekend aan de hand van de volgende formules:

Als de werkelijke bezetting groter is dan de normale bezetting:

(W-N) x  C  
              N
er is een overbezettingswinst door overdekking van de vaste kosten

Als de werkelijke bezetting kleiner is dan de normale bezetting:

(N-W) x C  
             N

er is een onderbezettingsverlies door onvoldoende dekking v/d vaste kosten

Indien we het voorgaande uitdrukken in een percentage krijgen we de bezettingsgraad.

Deze wordt berekend aan de hand van :

Werkelijke bezetting x 100%

Maximale capaciteit

Bij een bezettingsgraad van 100% is alles volledig benut, wat inhoudt, dat bij een hotel alle kamers zijn verhuurd en bij een autofabrikant alle geproduceerde auto’s zijn verkocht. Let er wel op dat bij een bezettingsgraad van 70 % de capaciteit bij een hotel verloren gaat (de kamers zijn immers in die periode niet verhuurd) en bij een auto fabrikant niet, daar hij de onverkochte auto’s nog in een volgende periode kan verkopen.

In tegenstelling tot absorbtion costing is er ook nog direct costing waarbij alleen de variabele kosten in de kostprijs worden verrekend en wordt ook wel de variabele kostencalculatie genoemd. Doel van direct costing is het verstrekken van duidelijke kostenoverzichten als hulpmiddel voor de besluitvorming bijvoorbeeld planning van korte termijn strategieën en de acceptatie of weigering van een bepaalde order.

Soms is het dus wenselijk om bij de kostprijsberekening alleen uit te gaan van de variabele kosten.

De variabele kosten worden hier uitgedrukt als de product costs en de vaste kosten als period costs.

Om de periodewinst te kunnen bepalen wordt bij direct costing het navolgende schema gebruikt:

Opbrengst verkopen (omzet)               €………

Variabele kosten (v/d verkopen)         -  ..…….             

                                                           -  .         .

Totale dekkingsbijdrage                     -  ………

Totale vaste kosten ( v/d periode)      -  ………

                                                           -  .         .

Winst                                                  € ………

 

Bij een overschot aan dekkingsbijdrage is er sprake van winst en bij een tekort hieraan van verlies. De dekkingsbijdrage wordt ook wel de contributiemarge genoemd.

Een voorraadmutatie ontstaat indien de verkochte hoeveelheid niet gelijk is aan de geproduceerde hoeveelheid. Bij de methoden van absorbtion en direct costing ontstaan verschillen in de periode winsten indien er sprake is van voorraadmutaties. Dit heeft te maken met de toerekening van een deel van de gemaakte vaste kosten aan de volgende periode, de zogenaamde activering van de vaste kosten.

Naast de indeling in vaste en variabele kosten kan er ook een indeling worden gemaakt in directe en indirecte vaste kosten. Directe vaste kosten worden toegerekend aan het product en indirecte vaste kosten worden toegerekend aan de perioden.

Hierdoor verkijgt men een beter beeld van de winstgevendheid.

Knelpuntcalculatie: bijvoorbeeld indien de productie op korte termijn niet kan worden uitgebreid in verband met onvoldoende capaciteit van de machine of door een tekort aan machines. De machine is hier dan een knelpuntsfactor. Er wordt bij deze calculatie dus gekeken welke factor bepalend is voor de omvang en waar het knelpunt in deze factor ligt, waardoor er een optimaliseringprobleem ontstaat. Men zal dus moeten zorgen voor een zo groot mogelijke dekkingsgraad om een zo groot mogelijke winst te creeren. Dit tezamen wordt ook wel het optimale productieplan genoemd. Soms is het mogelijk dat er meerdere knelpunten zijn, het optimale productieplan dient dan door middel van wiskundige technieken zoals lineaire programmering te worden bepaald.

Bij veel ondernemingen nemen de totale kosten niet evenredig toe bij een uitbreiding. Dit heeft te maken met de vaste kosten of met progressieve en degressieve variabele kosten.

Om te kunnen bepalen in welke mate de totale kosten toenemen dient men uit te gaan van de stamproductie (een bepaald productieniveau), de kosten die er dan extra zijn bijgekomen bij een volgend productieniveau noemt men de differentiële kosten, dit zijn dus de extra kosten van een additionele hoeveelheid producten. Over het algemeen bestaan de differentiële kosten uit variabele kosten, maar soms komen hier ook vaste kosten bij kijken indien er bijvoorbeeld een extra machine moet worden aangeschaft voor de uitbreiding.

De differentiële kostprijs kan nu berekend worden door de differentiële kosten te delen door het aantal additionele producten. Deze kostprijs is lager dan de integrale kostprijs aangezien er gebruik wordt gemaakt van een overcapaciteit. De vaste kosten waren toch al aanwezig en deze kunnen nu door meer producten worden gedeeld (schaalvoordeel) waardoor de totale kosten lager zullen zijn.

Het gebruik van de differentiele kostprijs kan handig zijn voor een onderneming voor beslissingen op korte termijn zoals de acceptatie van een order.

Prijsdifferentiatie: hantering van verschillende verkoopprijzen voor identieke producten met in feite ongelijke kostprijzen

Prijsdiscriminatie: hantering van verschillende verkoopprijzen voor identieke producten met eenzelfde kostprijs, bijv. last- minute reizen.                                                                                                            

13. Indirecte kosten

Het is niet altijd makkelijk om de kostprijscalculatie te verwezenlijken. Dit is het geval indien een organisatie bijvoorbeeld verschillende producten produceert. Er dient dan eerst gekeken te worden welke productie en materiaalkosten er aan een product kunnen worden toegerekend, dit noemt men kostenverbijzondering. Een goede kostprijscalculatie is van groot belang, daar het belangrijk is dat producten niet te duur of te goedkoop worden ingecalculeerd, dit zal kunnen leiden tot kruissubsidiëring. Kruissubsidiëring betekent dat producten met een te lage prijs worden geïntroduceerd op een concurrerende markt en producten met een te hoge prijs in een niet-concurrerende markt.

Er zijn twee basissystemen voor het verzamelen van de kosten ten behoeve van de kostprijscalculatie: het totaal per periode of individueel per product.

2 soorten kostenverbijzondering:

  1. Bij homogene producten (1 product in het productieproces) kan men gebruik maken van de volgtijdelijke verbijzondering aangezien alle kosten van een periode aan dezelfde producten toe te rekenen zijn. Dit gebeurt door middel van deelcalculatie en de kosten worden dus toegerekend aan een periode.
  2. Bij heterogene producten (verschillende producten in een productieproces) moet men gebruik maken van gelijktijdige verbijzondering, de kosten worden dan toegerekend aan het product, zoals periodieke afschrijvingskosten. Men dient hierbij een onderscheid te maken tussen directe kosten (staan direct in verband met het product, zoals grondstoffen, arbeid etc) en indirecte kosten ( bijvoorbeeld huur, afschrijving, bedrijfsauto’s etc) , deze dienen door middel van verbijzonderingsmethoden in verband met het product te worden gebracht.

De methoden die hiervoor gebruikt dienen te worden zijn de opslagmethode en de kostenplaatsmethode.

Bij handelsondernemingen berekent men vaak een brutowinstmarge boven op de inkoopprijs, welke de indirecte kosten en het winstpercentage dekt.

Zoals gezegd gebruiken we bij homogene producten de deelcalculatie als methode om de kostprijs te berekenen. Dit zijn de totale kosten gedeeld door het aantal producten.

Soms leidt deze methode tot kleine complicaties bij een productie waarbij men werkt met perioden, bijv. van een maand en aan het begin van de maand er al halffabricaten aanwezig zijn en eind van de maand er voorraden halffabricaten over blijven in plaats van allemaal eindproducten. Men dient dan een percentage van de producten te nemen om het uiteindelijk aantal eindproducten te kunnen bepalen.

Als er bijvoorbeeld 10.000 halffabricaten over blijven, kan men dus zeggen dat deze voor 50 % af zijn en er dus 5000 eindproducten zijn gerealiseerd.

Deelcalculatie is ook mogelijk per afdeling,dit wordt process costing genoemd. De kostprijzen van alle afdelingen worden dan bij elkaar opgeteld tot 1 kostprijs.

Een andere methode dan de deelcalculatie is de equivalentiecijfer- methode, welke wordt gebruikt bij niet geheel homogene massaproductie, bijv. bij een ander formaat, ander gewicht etc. Men rekent dan met een equivalentiecijfer de kostprijs uit.

Bijvoorbeeld: 2 producten worden gefabriceerd van 100 en 150 gram. De kostprijs wordt dan berekent aan de hand van 100 gram producten en de kostprijs wordt dan vermenigvuldigd met 1,5 ( equivalentiecijfer) om zo de kostprijs van 150 gram te berekenen. Er dient hierbij wel een verhouding te zijn tussen de producten.

Bij heterogene producten moeten de directe en indirecte kosten op gescheiden wijze van elkaar worden toegerekend aan het product, project of order (job costing). De kostprijs moet bestaan uit directe kosten en een ’redelijk’ deel van de indirecte kosten. Om de indirecte kosten te berekenen hebben we dus een ’redelijke’ verdeelsleutel nodig.

De eerste methode hiervoor is de opslagmethode.

De opslagmethode
Hierbij worden de indirecte kosten gerelateerd aan de directe kosten door ze uit te drukken in een percentage. Het is te vergelijke met de brutowinstmarge bij handelsondernemingen alleen wordt er hierbij geen winst- percentage direct in de kostprijs berekend alleen  de indirecte kosten.

De primitieve (enkelvoudige) opslagmethode werkt met 1 percentage bijvoorbeeld alleen een percentage op de loonkosten of de materiaalkosten. Dit leidt vaak tot een onjuiste kostprijsberekening aangezien de indirecte kosten een onevenredig verband op deze manier weergeven.

Het is beter om de verfijnde (meervoudige) opslagmethode te gebruiken. Deze is veel nauwkeuriger en legt dus een duidelijker verband tussen de indirecte kosten en de opslagbasis. Hierbij worden de indirecte kosten eerst opgesplitst naar soort en vervolgens worden de opslagen gehanteerd. Magazijnkosten worden zo bijvoorbeeld toebedeeld aan de materiaalkosten aangezien ze daar direct verband mee houden en indirecte loonkosten worden gerelateerd aan de arbeidskosten. De overige indirecte kosten relateert men tenslotte aan de totale kosten. Op deze manier ontstaat er dus een zeer betrouwbare kostprijs.

Indien het productieproces in de onderneming veel complexer is (waarbij de indirecte kosten meestal groter zijn dan de directe kosten) zal men de opslagmethoden niet kunnen gebruiken. Men dient dan gebruik te maken van de kostenplaatsmethode (productiecentra- methode). Dit is de meeste nauwkeurige verbijzonderingsmethode.

De onderneming wordt hierbij in verschillende kostenplaatsen opgedeeld waarbij de hier ontstane kosten worden bepaald en deze kosten worden toegerekend aan andere kostenplaatsen. Deze worden uiteindelijk dan aan de eindproducten toegerekend (de kostendragers).

Er zijn verschillende kostenplaatsen:

  1. Hulpkostenplaatsen: dit is geen echte kostenplaats binnen de onderneming maar een kosten groepering ten behoeve van de verbijzondering wordt gemaakt, zoals ‘huisvesting’ en ‘algemeen beheer’
  2. Zelfstandige kostenplaatsen:  deze zijn niet rechtstreek productief aan het eindproduct maar zijn dienstverlenend en verrichten dus werkzaamheden voor andere kostenplaatsen zoals ‘onderhoud’ en ‘technische dienst’.
  3. Hoofdkostenplaatsen: leveren rechtstreeks prestaties aan de eindproducten

De kostenplaatsen kennen elk ‘eerstbelaste’ indirecte kosten welke zij hebben gemaakt ten behoeve van de kostendragers  en ‘doorbelaste’  kosten welke via verdeelsleutels worden toegerekend aan elkaar via een kostenverdeelstaat. Alle kosten worden zo uiteindelijk toegerekend aan de hoofdkostenplaatsen.

Indien de kosten van de hoofdkostenplaatsen bekend zijn wordt de kostprijs als volgt berekend.

C + V   = kostprijs                   C = constante kosten en  V = variabele kosten

N    W                                        N = normale bezetting en W = werkelijke bezetting

Elk type organisatie kan gebruik maken van de kostenplaats methode.

Door de toenemende behoefte aan een beter en snel systeem voor berekening en analysering van de kostprijs, is er enkele jaren geleden het Activity Based Costing systeem geïntroduceerd. Deze lijkt heel erg op de kostenplaatsmethode maar is een nog verdere verfijning hiervan waarbij er ook nog gekeken word naar het oorzakelijk verband tussen de producten en de noodzakelijke activiteiten.

14. Budgettering en verschillenanalyse

Budgettering is een essentieel instrument voor planning en control. Het management verkrijgt zo namelijk inzicht in de gevolgen die door het gekozen beleid hoogstwaarschijnlijk zullen optreden in de toekomst.

Bij het opstellen van het ondernemingsplan worden vaak prognoses gesteld over hoe de onderneming op lange termijn de doelstellingen denkt te behalen. Op korte termijn worden deze doelstellingen vertaald naar budgetten, dit zijn dus concrete en kwantitatieve uitdrukkingen van een bepaalde activiteit met meestal een taakstellend karakter. Alle budgetten in de onderneming dienen op elkaar te worden afgestemd, men noemt dit budgettering.

Aan het einde van een termijn van een budget wordt getoetst of het budget daadwerkelijk behaald is. Het budget heeft dus verschillende functies:

  • Planning: aangezien het gericht is op de resultaten in de toekomst wordt men gedwongen zich bezig te houden met een structurele planning (dit heet feedforward).
  • Communicatie & coördinatie: budgettering zorgt ervoor dat de verschillende afdelingen met elkaar communiceren en zodoende wordt er gecoördineerd.
  • Taakstelling & autorisatie: het budget is een taakopdracht waarvoor de budgethouder verantwoordelijk is en krijgt zodoende bevoegdheden gedelegeerd om zijn taak te bewerkstelligen.
  • Evaluatie: men kan de resultaten vergelijken met het gestelde budget en zodoende evalueren. Hiermee kan men ook kijken of de budgethouder zijn taak goed heeft uitgevoerd (dit is feedback)

Budgettering is een hulpmiddel, een beheersingsinstrument en behoort dynamisch te zijn. Het budget dient dus te worden aangepast aan veranderende omstandigheden. Er wordt daarom vaak gebruik gemaakt van voortschrijdende budgetten (rolling budgets), hierbij past men continu na een bepaalde periode het budget aan, aan de gewijzigde omstandigheden zodat er een reëel budget voor de komende periode ontstaat.

Een nadeel van budgettering is dat budgethouders er alles aan zullen doen om maar hun budget te halen, dit leidt soms tot onverantwoordelijke beslissingen.

Om dit te voorkomen kan er worden gewerkt met een balanced scorekaart ( BSC). De BSC is een prestatie- informatie systeem. Hierbij wordt vanuit 4 perspectieven een evenwichtig beeld van de onderneming gegeven. Deze zijn:

  1. het financiële perspectief: hoe kijken aandeelhouders tegen de onderneming aan.
  2. het klanten perspectief: hoe beoordelen de afnemers de onderneming (te ondervinden via marktonderzoek)
  3. het interne perspectief: welke factoren m.b.t. bedrijfsprocessen spelen zijn van belang.
  4. het innovatieve perspectief: kan er worden geanticipeerd op de toekomst.

Het masterbudget (jaarplan): dit is het totale budget van de onderneming en resulteert uiteindelijk in een voorgecalculeerde jaarrekening per het einde van de budgetperiode. Voordat het masterbudget wordt opgesteld vindt er eerst een productieplanning plaats. Op grond hiervan worden de deelbudgetten opgesteld waaruit vervolgens het masterbudget en de voorgecalculeerde jaarrekening voortvloeien.

Budgettering is niet alleen van belang voor het behalen van de doelstellingen maar ook voor kostenbeheersing. Men spreekt hier ook wel van kostenbudgettering, dit is het zo efficiënt mogelijk aanwenden van productiemiddelen. Belangrijk is om daarbij te weten welk aandeel elke kostensoort heeft in de totale productiekosten. Dit is van belang omdat er dient te worden gekeken op welke wijze de kosten variëren met de productieomvang.

Indien de kosten proportioneel variabel met de productieomvang variëren kan er een geheel variabel kostenbudget worden opgesteld. Elke activiteit of prestatie krijgt dan zijn eigen budgettarief, welke dus verandert bij een stijging of daling van de activiteiten, waardoor er een duidelijk input- outputrelatie ontstaat.

Indien de kosten moeilijk vast te stellen zijn of onafhankelijk zijn ten opzichte van de productieomvang, wordt er gewerkt met een vast kostenbudget, waarbij een vast tarief is vastgesteld, hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een jaarlijks budget dat men hanteert ten behoeve van reclamekosten.

In de meeste gevallen in er sprake van beide en worden deze dus samengevoegd in een gemengd budget, welke dus een variabel budgettarief en een vast budgettarief kent.

Tevens is er naast deze drie mogelijkheden ook nog een flexibel budget mogelijk.

Het flexibel budget verdient de voorkeur boven het gemengd budget indien de kosten niet recht evenredig met de productieomvang variëren ( bijv. degressief, progressief of trapsgewijs). Het flexibel budget geeft in een tabel de uiteenlopende kosten weer voor verschillende productieniveaus op basis waarvan er afzonderlijke budgettarieven worden berekend. Het flexibel budget is tevens een tegenhanger van het statische budget, welke zo goed als, niet meer gebruikt wordt. Het statische budget is gebaseerd op het verwachte productie niveau maar wordt achteraf niet bijgesteld op het daadwerkelijk productie niveau.

Bij kostenbudgettering is er vaak sprake van responibility accounting, wat inhoudt dat de budgethouder alleen verantwoordelijk is voor de beheersbare kosten binnen zijn budget. De niet- beheersbare kosten vallen hier buiten aangezien hij daar geen invloed op kan oefenen. Deze kosten worden echter wel soms vernoemd in het budget aangezien dat een betere inzicht verschaft wat de kosten van het totale budget zijn.

Na afloop van een bepaalde periode wordt er zoals eerder gezegd gekeken of het budget in overeenstemming is met het daadwerkelijke resultaat. We noemen dit de verschillenanalyse.

Indien er verschillen zijn tussen het budget en het resultaat dient er onderzocht te worden waar dit verschil door is ontstaan. Dit kan zowel aan de zijde van de verkoopactiviteiten liggen als aan de zijde van de productie. We bekijken hier slechts de zijde van de productie.

Indien voor de berekening van het budgettarief van een product of order gebruik wordt gemaakt van de standaardcalculatie, is er dus een standaardhoeveelheid (Qs) en een standaardprijs (Ps). De standaardprijs en  hoeveelheid kunnen achteraf door nacalculatie worden vergeleken met de werkelijke hoeveelheid (Qw) en de werkelijke prijs (Pw). Indien er een verschil ontstaat bij de vergelijking, spreken we dus van een budgetverschil.

Er zijn een aantal soorten verschillen die in het productieproces kunnen ontstaan:

Het fabricageresultaat: heeft uitsluitend betrekking op de productiesituatie =

( Qs x Ps ) - ( Qw x Pw )

Het efficiencyverschil: de werkelijk verbruikte hoeveelheid  verschilt met de standaardhoeveelheid:

( Qs - Qw) x Ps

Het prijsverschil: de werkelijke prijs verschilt met de standaardprijs:

( Ps - Pw) x Qs

Naast deze drie verschillen kan er ook sprake zijn van een uitvalresultaat.
Zoals we weten wordt er in de kostprijs altijd een normale uitval verwerkt.

Deze uitval kan worden uitgedrukt in een percentage, indien de werkelijke uitval afwijkt van de normale uitval is er sprake van een uitvalresultaat. Dit kan verschillende oorzaken hebben, zoals verkeerde werkinstructies of inferieure grondstoffen. De uitval vindt niet alleen aan het eind van het productieproces plaats maar ook tijdens het productieproces, waardoor het dus belangrijk is om tussentijds te controleren (kwaliteitszorg).

15. Externe verslaggeving

Wie zijn nu eigenlijk geïnteresseerd in het reilen en zeilen van de onderneming? In de eerste plaats zullen dit de aandeelhouders, de eigenaren van de onderneming zijn. Dit is zelfs een wettelijke plicht. Ten tweede zullen de werknemers van de onderneming graag willen weten hoe de onderneming er voor staat en een tevens zeer belangrijke groep zijn de kredietverschaffers. Zij zullen geïnteresseerd zijn in de liquiditeit en de solvabiliteit van de onderneming alvorens zij tot het verstrekken van een lening overgaan.

De NV, BV, de coöperatieve vereniging of onderlinge waarborgmaatschappij hebben een publicatieplicht. Zij dienen een jaarverslag te deponeren ten kantore van het handelsregister. De hoeveelheid informatie (het deel van de jaarrekening) die dient te worden verschaft hangt af van de grote van de onderneming.

Deze jaarrekening bestaat uit een balans, resultaten rekening en een toelichting. Met het publiceren van de jaarrekening probeert men te bereiken een zodanig inzicht te geven dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat alsmede omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon.

In het verslag van de directie dienen te worden opgenomen:

  • Een overzicht van de gang van zaken in het afgelopen boekjaar;
  • Een toekomstparagraaf waarin de directie aangeeft van welke factoren de ontwikkeling van omzet en winst afhankelijk is.

Onder de overige gegevens dienen opgenomen te worden:

De accountantsverklaring. Mogelijke verklaringen

  • goedkeurende verklaring
  • verklaring met beperking
  • verklaring van oordeelsonthouding
  • afkeurende verklaring

Een belanghebbende die van mening is dat de jaarrekening niet conform de wettelijke bepalingen is opgesteld, kan bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof in Amsterdam een rechtsvordering aanhangig maken:

  • Statutaire regels omtrent de winstbestemming.
  • Gebeurtenissen na balansdatum.

Naast het financiële jaarverslag wordt ook vaak een sociaal jaarverslag gepubliceerd. Zij omvat onderwerpen als personeelszaken, arbeidsomstandigheden, activiteiten van de ondernemingsraad etc. Het sociale jaarverslag is bedoeld voor de personeelsleden.

Het milieuverslag geeft een overzicht van de gevolgen die de bedrijfsactiviteiten voor het milieu hebben.

Ten aanzien van het opstellen van het jaarverslag kennen we de volgende principes:

  1. Verwachte verliezen welke al zijn geconstateerd maar nog niet gerealiseerd mogen worden opgenomen.
  2. Winsten mogen pas bij realisatie worden opgenomen; we noemen deze twee principes het voorzichtigheidsbeginsel.
  3. Kosten worden toegerekend in de periode waarin zij zijn ontstaan, we noemen dit het matigingprincipe, welke kan worden opgesplitst in product matching en period matching
  4. Men stelt de jaarrekening op basis van going concern, wat betekend dat men er van uitgaat dat de onderneming in de voorzienbare toekomst haar activiteiten voortzet.
  5. Indien er een liquidatie op handen is dient bij waardering van het vermogen uitgegaan te worden van de liquidatiewaarde.
  6. Vaste activa worden gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs minus afschrijvingen. Slechts in bepaalde uitzonderingen mogen zij anders worden gewaardeerd.

Tevens dient de jaarrekening naast hetgeen hierboven vermeld ook te voldoen aan enkele    (internationale)wettelijke vereisten, waarbij toezicht hierop wordt gehouden door de Raad voor Jaarverslaggeving.

Onder creatieve accounting wordt verstaan het florissanter voordoen van een bedrijf dan  het in werkelijkheid is.

16. De jaarrekening nader bekeken

De Jaarrekening bestaat uit de balans, de resultatenrekening en eventueel het kasstroomoverzicht tezamen. De balans en de jaarrekening zijn reeds in hoofdstuk 3 aanbod gekomen.

Nog enkele aanvullende opmerkingen omtrent de resultatenrekening:
De ‘all inclusive’-opvatting van de resultatenrekening is dat alle resultaten via de resultatenrekening lopen.

De ‘current operating’-opvatting is dat de buitengewone resultaten niet via de resultatenrekening dienen te lopen, maar rechtstreeks moeten worden bij of afgeboekt van de reserves.

Onder voorraden worden ook de langlopende onderhanden werken gerangschikt. Hierbij kunnen twee waarderingsmethoden toegepast worden waardoor het realisatieprincipe verwaterd:

  • Bij de ‘completed contract-‘methode wordt pas winst genomen als het werk wordt opgeleverd.
  • Bij het ‘percentage of completion’-methode wordt winst genomen tijdens de projectvoortgang.

Het begrip toegevoegde waarde geeft het totale inkomen aan dat ten behoeve van alle in de samenwerkende participanten gegenereerd wordt.

Deze participanten zijn:

  • Werknemers (inkomen: lonen/ salarissen en sociale lasten);
  • Eigenvermogenverschaffers (inkomen: nettowinst);
  • Vreemdvermogenverschaffers (inkomen: rente);
  • Overheid (inkomen: belasting).

Bij de netto toegevoegde waarde worden de afschrijvingen in mindering gebracht, bij de bruto toegevoegde waarde niet.

Een van de doelstellingen van de onderneming zal de handhavingsdoelstelling zijn. Wat zoveel inhoudt dat de onderneming aan het eind van de periode niet slechter af moet zijn dan aan het begin van het jaar.

We kunnen nu twee winstbepalingsstelsels onderscheiden:

  1. Historische-uitgaafprijsstelsel (hup-stelsel)
  2. Vervangingswaardestelsel

Het hup-stelsel
Het hup-stelsel baseert zich voor wat betreft de waardering op de in het verleden werkelijk betaalde bedragen. Binnen dit stelsel onderkennen we drie sub-methoden, te weten:

  1. De fifo-methode (first-in-fist-out), eerst gekochte goederen worden eerst verkocht
  2. De lifo-methode (last-in-first-out), de laatst gekochte goederen worden als eerste verkocht.
  • Individueel lifo, Bij elke transactie wordt het lifo-stelsel toegepast op de dan aanwezige  voorraad.
  • Collectief lifo, hierbij worden de begin- en eindvoorraad in een bepaalde periode met elkaar vergeleken en wordt daar de lifo-methode op toegepast. Nadeel is hier dat alleen de periodewinst kan worden bepaald en niet de transactiewinsten.

    3.   De Gip (gemiddelde inkoopprijs), de kostprijs wordt in dit geval            berekend op basis van een gewogen gemiddelde.

Bij alle drie de bovenstaande methoden zal uitgegaan moeten worden van de minimumwaarderingsregel, welke inhoud dat de balanswaardering naar beneden aangepast dient te worden indien blijkt dat de prijs (op de in- of verkoopmarkt) van het betreffende goed lager is dan de waarde die volgt uit het hup-systeem.

Vervolgens kunnen we tevens een onderscheid maken tussen de technische en economische voorraad. Onder de technische voorraad verstaan we de werkelijk aanwezige voorraad.

Onder de economische voorraad verstaan we technische voorraad plus inkoopcontracten minus verkoopcontracten.

De aanwezige vaste activa dienen we te waarderen tegen de verkrijgingprijs minus de afschrijvingen. Deze afschrijvingen kunnen zijn gewaardeerd volgens het systeem van lineaire afschrijving, elk jaar een gelijk bedrag of degressieve afschrijving wat betekent dat de afschrijving elk jaar iets kleiner wordt.

Nadeel van dit stelsel is dat het kan leiden tot stille reserves omdat het mogelijk is dat activa te laag gewaardeerd staat.

Indien de winst wordt uitgekeerd kan dit stelsel tot uitholling van de organisatie leiden.

Het vervangingswaardestelsel
Het vervangingswaardestelsel heeft een andere handhavingsdoelstelling. Zij eist handhaving van het complex van de activa.

Bij de vlottende activa is sprake van een normale voorraad. Dit is de voorraad die aanwezig moet zijn voor een regelmatige voortgang van productie en verkoop. Een toename van de waarde van de normale voorraad leidt niet tot winst maar tot een herwaarderingsreserve. Op de linkerkant stijgt dus de post voorraad terwijl aan de rechterkant de post herwaarderingsreserve ontstaat.

De voorraad die afwijkt van het normale niveau noemen we de speculatieve voorraad. Als de onderneming een prijsstijging verwacht is het voordelig om nu al in te kopen, vandaar speculatief. De herwaardering als gevolg van een prijsverandering leidt in dat geval wel tot een winst of verlies.

De vaste activa dient ook op vervangingswaarde gewaardeerd te worden. Indien de vaste activa stijgt zullen de reeds gedane afschrijvingen dienen te worden gecorrigeerd d.m.v. een inhaalafschrijving.

Het ijzeren-voorraadstelsel
De ijzeren voorraad (de normale voorraad) staat elke periode voor hetzelfde bedrag op de balans. Indien de werkelijke voorraad groter is dan de ijzeren voorraad spreken we van een surplus. Dit surplus wordt gewaardeerd volgens het eerder besproken hup-stelsel of een van zijn varianten. Is de voorraad kleiner dan spreken we van een manco, dit manco wordt gewaardeerd tegen de inkoopprijs op de balansdatum.

17. Kasstroomoverzicht

Een kasstroomoverzicht is niet wettelijk verplicht maar het wordt door de grote ondernemingen meestal wel opgenomen als derde vorm van verslaglegging. Het kasstroomoverzicht geeft objectief de mutaties binnen de liquide middelen over een jaar weer en indien het wordt opgenomen in het jaarverslag valt het du ook onder de accountantscontrole.

Het kasstroomoverzicht kan op twee manieren opgesteld worden:

  1. Via de directe methode: er wordt een samenvatting van het kasboek gemaakt.
  2. Via de indirecte methode: uitgangspunt is een mutatiebalans; vervolgens worden een aantal posten nog verder ‘uit elkaar getrokken’ en tenslotte worden ze gegroepeerd. Een belangrijke post hierbij zijn de afschrijvingen. Vrijwel alle ondernemingen maken van deze laatste methode gebruik.

Een veel gebruikte rubricering in het kasstroomoverzicht  is:

  • Operationele activiteiten
  • Investeringsactiviteiten
  • Financieringsactiviteiten
     

18. Concernverslaggeving

Indien een onderneming meerderheidsdeelnemingen in andere ondernemingen heeft, dient zij twee jaarrekeningen te publiceren:

  1. De vennootschappelijke of enkelvoudige jaarrekening: de jaarrekening van de onderneming zelf.
  2. De geconsolideerde of groepsjaarrekening: de jaarrekening die de positie van het concern als geheel weergeeft.

Op de vennootschappelijke jaarrekening van de moedermaatschappij komt bij concernvorming de post deelnemingen voor. Deze post dient gewaardeerd te worden volgens de vermogensmutatiemethode, dat wil zeggen op de intrinsieke waarde. Elke verandering in de intrinsieke waarde van de dochter leidt dus tot aanpassing van de post deelneming bij de moeder.

De geconsolideerde jaarrekening wordt opgesteld door de posten van de diverse enkelvoudige jaarrekeningen bij elkaar op te tellen en vervolgens enkele eliminaties uit te voeren:

  • Het eigen vermogen van de dochter wordt weggestreept tegen de post deelneming bij de dochter.
  • Als de concernonderdelen aan elkaar geld geleend hebben, worden de onderlinge vorderingen/schulden tegen elkaar weggestreept.
  • Bij onderlinge leveranties worden op de geconsolideerde resultatenrekening de opbrengst van verkopen en de inkoopwaarde verkopen met het bedrag van die leveranties verminderd en wordt op de geconsolideerde balans de nog niet gerealiseerde intercompany profit geëlimineerd.

Bij niet-100%-meerderheisdeelnemingen zijn er twee methoden om te consolideren:

  • Proportionele consolidatie: de posten van de dochtermaatschappij worden voor een evenredig gedeelte op de geconsolideerde jaarrekening overgenomen.
  • Integrale consolidatie: de posten van de dochtermaatschappij worden volledig overgenomen. Op de creditzijde van de geconsolideerde balans verschijnt een post minderheidsbelang, die het recht weergeeft dat niet-concern aandeelhouders hebben op het eigen vermogen van de dochter. Op de geconsolideerde resultatenrekening komt de post aandeel van derden voor.

De Integrale methode verdient de voorkeur.

19. Begrippenlijst

Aanmerkelijkbelanghouder: Belastingplichtige die ten minste 5 procent van het aandelenkapitaal van een nv of bv bezit; van hem wordt inkomstenbelasting geheven in box 2
Achtergesteld vreemd vermogen: Vermogen waarvan de verstrekkers in geval van faillissement van de onderneming slechts rente en aflossing ontvangen, nadat aan de financiële verplichtingen aan de overige schuldeisers is voldaan.
Afnemerskrediet: Krediet dat door de afnemer aan de leverancier wordt verstrekt indien betaling aan de levering van de goederen voorafgaat.
Algemene economie: Deelwetenschap van de economie die zich bezighoudt met de relaties tussen producenten en consumenten en tussen producenten onderling.
Banklening: Geldlening door een bank verstrekt aan een onderneming.
Bedrijfseconomie: Deelwetenschap van de economie die zich bezighoudt met het economisch handelen binnen bedrijven.
Bedrijfskolom: De reeks ondernemingen die elkaar in de bewerking van een product opvolgen.
Bedrijfstak: De gezamenlijke ondernemingen in een schakel van de bedrijfskolom.
Beherende vennoot: Vennoot in een commanditaire vennootschap die zowel leider als eigenaar is.
Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: Ondernemingsvorm met rechtspersoonlijkheid en een in aandelen, die niet vrij overdraagbaar zijn, verdeeld in maatschappelijk kapitaal.
Beyond budgeting: Besturing van een organisatie via een flexibele organisatiestructuur en een adaptief managementproces.
Budget: Kwantificering van toekomstige activiteiten voor een bepaalde periode, veelal met een taakstellend karakter.
Budgetverschil: Het verschil tussen de werkelijke kosten en de op basis van de werkelijke bezetting toegestane kosten.
Certificates of deposits: Verhandelbare schuldbewijzen aan toonder met een korte looptijd, uitgegeven door banken.
Commanditaire vennoot: Vennoot in een commanditaire vennootschap die geen leiding uitoefent, maar alleen eigenaar is.
Commanditaire vennootschap: Samenwerkingsverband tussen twee of meer personen waarbij een of meer personen uitsluitend als geldverschaffer optreden.
Commercial paper: Verhandelbare schuldbewijzen aan toonder met een korte looptijd, uitgegeven door bedrijven.
Conversieprijs: Uitgifteprijs van aandelen voor de houders van converteerbare obligaties bijuitoefening van het conversierecht.
Coöperatie: Vereniging die een bedrijf uitoefent ten behoeve van haar leden.

Directe methode: Presentatie van de kasstroom uit operationele activiteiten alssamenvatting van het kasboek.
Discount bond: Obligatie waarvan gedurende de looptijd een lage couponrente wordt uitgekeerd en het aflossingsbedrag hoger is dan het emissiebedrag.
Economie: Wetenschap die zich bezighoudt met de mens in zijn streven naar welvaart, dat wil zeggen naar een optimale voorziening van goederen en diensten.
Eenmanszaak: Ondernemingsvorm waarbij leiding en eigendom berusten bij één persoon.
Effectiviteit: De doelgerichtheid van het productieproces; het produceren van goederen of diensten die door de klant op prijs worden gesteld.
Efficiency: De doelmatigheid van het productieproces; met zo gering mogelijke kosten een gegeven hoeveelheid produceren.
Efficiencyverschil: Het verschil tussen standaardhoeveelheid en werkelijke hoeveelheid, berekend tegen de standaardprijs.
Fabricageresultaat: Het budgetverschil met betrekking tot de productiekosten.
Flexibel budget: Budget op basis van de achteraf geconstateerde werkelijke bezetting.
Franchising: Formule waarbij een zelfstandige ondernemer zich, tegen betaling van een vergoeding, aansluit bij een keten om gebruik te kunnen maken van bepaalde faciliteiten van deze keten.
Fusie: Samensmelting tot één geheel van twee of meer voorheen afzonderlijke
ondernemingen.
Garantievermogen: Vermogen dat in geval van faillissement als buffer aanwezig is om de verplichtingen aan vreemdvermogenverschaffers te voldoen.
Gemengd budget: De combinatie van een vast budget en een variabel budget.
Goederenfinanciering: Vermogensoverdracht waarbij het vermogen niet als geld maar in de vorm van goederen beschikbaar wordt gesteld.
Hypothecaire lening: Geldlening waarbij de geldnemer aan de geldgever een zekerheid verschaft in de vorm van een onroerend goed.
Indirecte methode: Presentatie van de kasstroom uit operationele activiteiten als herleiding van het resultaat naar de kasstroom. 
Intergratie: Een onderneming neemt een schakel in de voortbrenging in eigen beheer die vroeger door een afzonderlijke onderneming werd verricht.
Junk bonds: Obligaties met een hoge couponrente die dienen ter financiering van de overname van een bedrijf.
Kapitaal: De productiefactor die bestaat uit de grondstoffen en de duurzame
productiemiddelen van de onderneming.
Kartel: Overeenkomst tussen ondernemingen waarbij afspraken worden gemaakt om de concurrentie te beperken.
Kasstroomoverzicht: Overzicht van alle beschikbaar gekomen liquide middelen in een periode en de wijze waarop deze middelen zijn aangewend.
Kasstroom uit financieringsactiviteiten: Kasstroom die voortvloeit uit
financieringstransacties die niet voortvloeien uit het dagelijkse productie- en verkoopproces.
Kasstroom uit operationele activiteiten: Kasstroom die voortvloeit uit het dagelijkse productie- en verkoopproces.
Kasstroom uit investeringsactiviteiten: Kasstroom die voortvloeit uit de aanschaf en afstoting van duurzame productiemiddelen.
Krediettermijn: Termijn waarbinnen een beschikbaar gesteld krediet moet worden afgelost.
Leverancierskrediet: Krediet dat door de leverancier aan de afnemer wordt verstrekt indien op de levering van goederen niet direct betaling volgt.
Massaproductie: Productiewijze waarbij één soort product in grote hoeveelheden gemaakt wordt.
Masterbudget: Budget voor de gehele onderneming, het hoofdbudget, bestaande uit het totaal van alle deelbudgetten.
Medium term notes: Verhandelbare schuldbewijzen aan toonder met een looptijd van ten minste twee jaar.
Mission statement: Samenvatting van de doelstelling die een organisatie nastreeft.
Naamloze vennootschap: Ondernemingsvorm met rechtspersoonlijkheid en een in aandelen, die meestal vrij overdraagbaar zijn, verdeeld maatschappelijk kapitaal.
Niet-openbare vennootschap: Samenwerkingsverband ter uitoefening van
ondernemingsactiviteiten waarbij niet onder gemeenschappelijke naam naar buiten wordt getreden.
Obligatie: Schuldbekentenis van een onderneming, deel uitmakend van een geldlening, meestal aan toonder en vrij verhandelbaar.
Omzetbelang: Belasting geheven van ondernemers over de verkoopopbrengst; wordt doorberekend aan de afnemer. Ondernemers kunnen de aan hen doorberekende belasting terugvorderen.
Onderhandse geldlening: Langlopende geldlening, waarvan de leningsvoorwaarden worden vastgesteld in onderling overleg tussen geldgever en geldnemer.
Onderlinge waarborgmaatschappij: Coöperatie die het verzekeringsbedrijf uitoefent.
Onderneming: Naar winst strevende productieorganisatie.
Openbare vennootschap: Samenwerkingsverband ter uitoefening van
ondernemingsactiviteiten waarbij onder gemeenschappelijke naam naar buiten wordt getrokken.
Organisatie: Samenwerkingsverband van mensen en middelen, waarbij het bereiken van een bepaald doel voorop staat.
Parallellisatie: Het gaan uitvoeren van activiteiten uit dezelfde schakel van een andere bedrijfskolom, dus van een ander productieproces.
Prijsverschil: Het verschil tussen standaardprijs en werkelijke prijs, vermenigvuldigd met de werkelijk verbruikte hoeveelheid.
Productie: Het tot stand brengen van goederen en diensten die kunnen dienen om in menselijke behoeften te voorzien.
Rechtspersoon: Zelfstandig lichaam met een eigen vermogen en eigen rechten en verplichtingen.
Rekeningcourantkrediet: Door een bank verstrekt krediet, waarbij een onderneming tot een maximaal bedrag (het kredietplafond) vrij krediet mag opnemen.
Stukproductie: Productiewijze waarbij elk product is afgestemd op de specifieke wensen van de klant.
Uitvalresultaat: Het resultaat dat het gevolg is van een afwijking van het werkelijk aantal afgekeurde producten ten opzichte van de standaarduitval.
Variabel budget: Budget dat bepaald wordt door het bedrag per product of prestatie (tarief) te vermenigvuldigen met het werkelijk geproduceerde aantal.
Vast budget: Vast bedrag per periode, onafhankelijk van de bezetting.
Verkoopresultaat: Het verschil tussen de opbrengst van de verkopen en de
standaardkosten daarvan.
Voorziening: Toekomstige verplichting, die samenhangt met de bedrijfsuitoefening in de huidige periode, maar waarvan de exacte omvang en/of het tijdstip waarop deze zich zal voordoen, nog niet bekend zijn.
Vreemd vermogen: Vermogen dat door de schuldeisers aan de onderneming beschikbaar isgesteld.
Zero bond: Obligatie waarbij gedurende de looptijd geen rente wordt uitgekeerd en het aflossingsbedrag hoger is dan het emissiebedrag.
 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
4938