Aanvulling colleges EBD (gebaseerd op 2012-2013)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.

College 7: Austisch spectrum stoornissen (Autistic Spectrum Disorders)

 

Een andere wereld: Dat is een statement van een client. Als mensen/therapeuten kinderen met autisme behandelen, moeten ze een brug vormen tussen onze wereld en hun wereld.

 

In dit college worden de volgende punten behandeld:

• Is autisme epidemisch?

• DSM-IV-TR criteria.

• Veld van onderzoek

 

Onderzoek laat een toename in de statistische prevalentie van autisme zien. Wat is er veranderd?

• 15 jaar geleden hadden 4 of 5 van de 10.000 kinderen autisme. Volgens het boek is dat nu 27 van de 10.000 kinderen. Andere onderzoeken zeggen dat 80 van de 10.000 kinderen autisme heeft. De waarheid ligt ergens tussenin, maar er is wel een verandering zichtbaar.

• Er is dus sprake van variatie in studies: 15 autisme, 30 ASD waarvan 2,5 Asperger heeft. Ook zijn er geografische verschillen: van 40/60-67.

• Vroeger had volgens onderzoeken 75% verstandelijke beperking, nu is dat 40%.

• Jongens : meisje ratio bedraagt 5:1. Er zijn wel meer ernstige symptomen bij meisjes.

• Sociaal-economische klasse maakt niet uit. Op alle sociaal-economische niveaus zijn mensen met autisme.

 

Verklaringen voor verandering/beweging in statistieken:

• Autisme is meer in beeld. Mensen zijn er meer van bewust en scholen zijn meer gericht op autisme.

• Betere diagnose. Wat zal de DSM-V met de diagnose doen?

• Criteria voor diagnose zijn breder geworden. Er zijn verschillende voorwaarden en verschillende statistieken (Gillberg).

 

Heeft voeding invloed op autisme?

• Waarom hebben ze meer autisme gevonden in verschillende geografische locaties?

In Eindhoven en Delft is meer autisme ontdekt.

• Waarom zijn veel autistische kinderen in de herfst geboren?

 

Autisme definities: We gaan in dit college van DSM-IV-TR naar kenmerken van het Autisme Spectrum Disorder en dan naar verschillen (differentiatie).

 

Wing’s definitie van autisme types:

Autisme types worden onderscheiden door vormen van contact met anderen:

• Aloof: Leven in zijn/haar eigen wereld. Je kunt niet in zijn/haar wereld komen. (Dit wordt nu Klassiek Autisme genoemd).

• Passief: Deze kinderen maken zelf geen contact maar accepteren dat ze benaderd worden. Ze accepteren dus dat je hen benaderd, maar ze zullen zelf geen initiatief nemen.

• Vreemd (Odd): Vreemde interacties. Een kind vraagt bijvoorbeeld aan iemand die hij/zij niet goed kent wat voor kleur ondergoed de persoon aan heeft. Het kind vertelt dan dat hij gek is op blauw en zojuist een blauwe onderbroek heeft gekocht. Maar wat heeft dat te maken met het ondergoed van die persoon, dat is voor ons vreemd.

• Formeel: Contacten worden gereguleerd door regels. De kinderen klinken daardoor vaak als kleine professors. (Dit wordt nu vaak Asperger genoemd).

 

 

DSM-IV-TR classificatie

Pervasieve ontwikkelingsstoornis (Pervasive developmental Disorder): Asperger, PDD-NOS, Autisme, Rhett en CDD. In dit college zullen enkel Asperger, PDD-NOS en Autisme worden behandeld, maar Rhett en CDD niet. Een pervasieve ontwikkelingsstoornis: Dat houdt in dat het alle velden van hun leven beperkt.

 

Er zijn 3 categorieën in de DSM-IV-TR:

1. Sociale interacties: Ze hebben moeilijkheden in hun sociale interacties:

• Nonverbaal gedrag: Je ziet aan hun gezicht niet hoe ze zich voelen, ze vermijden oogcontact, knikken/hummen niet als bevestiging dat ze het verhaal volgen en ze gebruiken hun handen niet om dingen duidelijk te maken.

• Absentie/afwezigheid van peerrelatie of het behouden van de relaties. Ze hebben dus moeite met contact met peers. Zo weten ze niet hoe ze contact moeten houden. Een ander kind kan dan denken dat het autistische kind niet geïnteresseerd in hem is.

• Ze ervaren geen plezier in interacties of ze delen niet spontaan dingen. Als mensen hen vragen hoe de dag was reageren ze bijvoorbeeld alleen met: ‘Was goed’. Of ze geven juist een enorm uitgebreid verhaal, met elk detail van de dag. Mensen hebben vaak geen zin om de complete details te horen.

• Hun interactie sis sociaal en emotioneel ‘eenrichtingsverkeer’. Er is dus niet sprake van een wederkerige interactie. Wanneer een autistisch kind met een ander kind naar huis fietst, en dat andere kind valt, dan fietst het autistische kind bijvoorbeeld door.

 

2. Communicatie: Ze hebben moeilijkheden in communicaties:

• Gesproken taalontwikkeling is langzaam of absent/afwezig. Daarnaast hebben kinderen met autisme vaak hoge stemmen. Ook bijten, schoppen en schreeuwen ze wanneer hen iets in de weg zit. Daarmee wordt bedoeld wanneer ze iets bijvoorbeeld niet begrijpen. Ook nemen ze vaak dingen letterlijk wanneer anderen iets zeggen of vragen.

• Mensen met autisme beginnen geen conversatie of houden een conversatie niet gaande.

• Zichzelf herhalen, stereotype en idiosyncratische taal. Ze herhalen zichzelf of bijvoorbeeld de laatste woorden van iemand anders. Met idiosyncratische taal wordt bedoeld dat het kind andere woorden gebruikt dan die wij kennen. Zo gebruiken ze brum brum voor auto. Dat een klein kind dat doet is normaal, maar bij oudere kinderen is dat niet normaal.

• Gebrek in sociale imitatie, namaak-geloof verhalen. Dat laatste is dus niet gepast voor kinderen van bepaalde leeftijden.

 

3. Beperkte, herhaaldelijke, stereotype patronen en gedrag: Ze hebben moeilijkheden in gedrag of interesses.

• Preoccupation (fascinatie) voor delen of objecten. Ook preoccupation (fascinatie) voor stereotype en beperkte interesses. Deze kunnen in orde zijn, als ze maar niet schadelijk zijn. Als mensen messen gaan verzamelen is dat wel schadelijk als ze de messen vervolgens gaan gebruiken.

• Routines of rituelen die non-functioneel en moeilijk te veranderen zijn. Routines ordenen namelijk hun leven. Ze hebben bijvoorbeeld één weg naar school, maar als er een auto ergens op die weg staat, dan blijft het kind daar staan tot de auto weg is. Het kind kan dan niet creatief zijn en een andere oplossing bedenken. Deze kinderen vinden het dus lastig als dingen veranderen. Ook als ouders beslissen dat ze die avond rijst zullen eten en niet spaghetti zoals ze eerder hadden gezegd, dan flipt het kind, zelfs als het kind rijst lekkerder vindt.

• Herhaaldelijke, stereotype motorische bewegingen. Kinderen met autisme zijn vaak stijf, wrijven met hun knokkels over hun hand waardoor de huid beschadigd. Dit is dus schadelijk.

 

(Zie sheet 11). Daarin is te zien dat het kind continu ook de kraan blijft zitten. Dat kan lastig zijn wanneer het kind snel moet douchen. Ook is zichtbaar dat er enorm getalenteerde autistische mensen zijn.

 

DSM-IV-TR diagnose

Om een diagnose autisme te krijgen, zijn dit de minimum symptomen:

• Twee deficieten in sociale interactie.

• Eén deficiet in communicaties.

• Eén beperkte, herhaaldelijke, stereotype patronen in gedrag of interesses.

 

Dit moet zichtbaar zijn voor het vierde levensjaar.

Rhett syndroom en Childhood Disintegrative Disorder (CDD) moeten uitgesloten zijn.

 

Asperger syndroom

• Moeilijkheden in sociale relaties.

• Moeilijkheden in beperkte, herhaaldelijke, stereotype patronen in gedrag en interesses. Deze zorgen voor moeilijkheden in beroepsmatige, sociale en andere aspecten van het leven.

• Er zijn geen deficieten in taal, cognitief functioneren, dagelijkse vaardigheden of nieuwsgierigheid.

 

Aspergers hebben vaak extremen. Aspergers moeten niet hoog intelligent zijn, maar dat zijn een aantal aspergers wel.

Pervasive Developmental Disorder-Not Otherwise Specified (PDD-NOS)

• Voldoet niet aan alle DSM-criteria voor autism.

• Wordt pas later (na vierjarige leeftijd) ontdekt, niet in de zelfde vorm en ernst.

• Trage ontwikkeling in plaats van absentie/afwezigheid van ontwikkeling.

 

PDD-NOS is in Nederland geen diagnose: MCDD. Het boek geeft aan dat er geen relatie is tussen schizofrenie en ASD maar Keete Hale heeft in de praktijk wel een relatie waargenomen.

 

Differentiatie PDD-NOS en Asperger

PDD-NOS

• Wordt zichtbaar in peuterschool of basisschool.

 

Sociale interacties:

• Te weinig grenzen, ze snappen niet dat je niet dicht op het gezicht van een ander moet staan. Daardoor ervaren ze vaak afwijzing.

• Ze kunnen beter opschieten met volwassenen of jonge kinderen. Ze denken namelijk dat jonge kinderen tegen hen opkijken, want je bent ouder. Ze weten nog niet dat ze v reemd zijn.

 

Communicatie:

• Praten veel zonder tot de kern te komen (to the point).

• Ze vinden het lastig om een coherent verhaal te vertellen.

• Ze geven de verkeerde betekenis aan woorden.

Stereotype gedrag en interesses:

• Grenzeloze fantasie.

• Wisselt van interesse/onderwerp.

 

Verder :

• Hoog niveau van angst.

 

Asperger

• Wordt zichtbaar op de basisschool of middelbare school. Een kind blijkt bijvoorbeeld

 

Asperger te hebben als alles op de basisschool nog goed ging, maar problemen krijgt op de middelbare school.

 

Sociale interacties:

• Solo.

• Functioneel.

 

Communicatie:

• Formele praters, als een professor.

• Ze horen wat je zegt, maar integreren het niet en reageren er niet op. Als iemand met Asperger bijvoorbeeld vraagt of je koffie wil, en je zegt dat je daar melk bij wil, dan geeft de persoon vervolgens geen melk bij je koffie. Als de persoon dan vraagt: ‘Waarom drink je je koffie niet op?’, en je geeft aan dat je had gevraagd daar melk bij te willen, zegt de persoon met Asperger dat hij dat wel hoorde, maar niet wist dat de melk te maken had met de koffie.

 

Stereotype gedrag en interesses:

• Praat veel over het favoriete onderwerp.

• Specifieke cognitieve vaardigheden zijn ontwikkeld.

 

Verder:

• Kind stelt veel vragen.

• Hun eigen denkproces is dominant over externe informatie. Dit is het gevoel dat je moet luisteren maar dat wat je denkt overheerst.

• Het IQ-profiel: Verbale IQ en Performance IQ kunnen enorm verschillen.

 

Multi complexe ontwikkelingsstoornis: Multi Complex Developmental Disorder (MCCD)

• Moeite met het reguleren van emoties: Bang zijn resulteert in paniek, en boos zijn resulteert in woede.

• Moete met opvangen van sociale signalen in hun sociale interacties: Desinteresse in sociale activiteiten, geen vrienden, gebrek aan empathie.

• Moeilijkheden in denken: Moeite met onderscheid tussen fantasie en realiteit, vreemde sprongen in logica maken en heeft bizarre fantasieën.

 

Onderzoek wijst uit dat dit de vroege ontwikkeling van schizofrenie is. Dat is dus in tegenstelling met wat in het boek staat.

 

In de DSM is het belang van aspecten verschoven.

(Zie sheet 18). De make-up van iedereen is anders. In het schema is te zien dat autisme extremer is, PDD-NOS wat minder extreem en Asperger nog wat minder extreem.

 

(Zie sheet 19, 20 en 21). Wellicht ziet de DSM-V er zo uit.

Volgens Keete Hale kun je geen niveau verschillen maken in diagnoses. Je kunt dus niet zeggen dat PDD-NOS minder erg is dan Autisme.

 

Hoe onderscheid te maken?

Hechting bij Autisme:

• Objecten zijn het centrum van de aandacht. Autistische kinderen zijn gehecht aan objecten, niet aan mensen.

• Verlies van translatie/vertaling van de interpreteerder.

• Verlies van voorspelbaarheid.

• Routines zijn weg, en routines vormen de grip op de realiteit.

• Missen van overzicht.

 

Separatie angst (Scheidingsangst):

• Wanneer de ouder (een persoon) weggaat, zorgt dat voor enorm lijden bij het kind.

• Het kind wil niet naar school of ergens anders naar toe gaan.

• Heeft moeite met slapen.

• Dromen gaan over iemand die weggaat/verlaat.

• Blijft denken over verlies of is bang om iemand die dierbaar is te verliezen.

Rouwen moet uitgesloten worden.

 

Hoe onderscheid te maken?

Wanneer preoccupations (fascinaties) niet in de weg staat voor leren of ander functioneren, lat dat dan zo, want het is een hobby. Preoccupation (fascinatie) is totaal anders dan Obsessief-Compulsief gedrag/Obsessive-Compulsive Disorder (OCD).

Preoccupations (fascinaties):

• Hobby, vrijetijdsactiviteit.

• Wordt ervaren als plezierend/soms bang of boos.

• Wordt niet ervaren als misplaatst of overheersend/opdringerig.

• Wanneer gedachten worden uitgewerkt, wordt dat ervaren als bevredigend. Soms zijn de gedachten en acties impulsief en lopen ze uit de hand.

 

Obsessief-Compulsief gedrag:

• Niet gekozen uit vrije wil, veel herhalingen, kunnen niet aanhouden.

• Lokt bang zijn en lijden uit.

• Ervaring als misplaatst of overheersend/opdringerig.

• Gedachten worden genegeerd, onderdrukt of geneutraliseerd met andere gedachten of gedrag.

 

Coexistentie met andere klinische stoornissen:

• DCD (Developmental Coordination Disorder): Veel autistische kinderen hebben coordinatieproblemen. Als die eerst worden opgelost, nemen autistische kenmerken vaak af.

• Medische diagnoses.

• ADHD (DAMP).

• Tics.

• Selective Mutism.

• Depressie.

• Abnormale response op sensorische stimuli.

• Begin van psychose.

• Slaapproblemen.

• Eetstoornis.

• Aggressie

• Zelf-beschadiging.

• Persoonlijkheidsstoornis.

• OCD.

• Hechting.

 

Tot nu toe is in dit college aandacht besteed aan wat aan de buitenkant te zien is van autisme. Nu wordt gekeken naar de binnenkant.

 

Velden van onderzoek: Neurobiologische velden en psychologische velden van onderzoek.

 

Neurobiologische velden van onderzoek:

1. Genetische studies

• DNA-studies.

• Tweelingstudies / Familiestudies (Ronald et al.).

• Fragiele X syndrome: Van vrouwen op mannen, bevindt zich op de X-chromosoom.

• Oudere vader betekent hoger risico.

 

2. Brain structures:

• Neurale netwerken: Gebrek aan integratie van hersenstructuren. Door de corpus callosum, want er is geen verbinding tussen de hersendelen. Daarnaast worden delen om problemen op te lossen in de hersenen niet geactiveerd. Door de hersenfuncties kunnen mensen met autisme dus niet wat wij kunnen.

• Spiegelneuronen/Mirror neurons (See article M. Lacoboni & M. Dapretto)

• Dopamine/ Serotonine

 

3. Prenatale risicofactoren

• Ziektes/ Pesticides: Een groot risico op autisme als de moeder de ziekte van Lime heeft tijdens haar zwangerschap.

 

Sociale schema’s:

Hoe integreert een kind de sociale informatie die iemand ervaart in zijn eigen gedragspatroon (Delfos): De ervaring van ‘Ik’ in relatie met de wereld.

‘Ik’ als een fysiek wezen.

  • Fysiek schema: Biologische opbouw, grenzen van het lichaam.

  • Functioneren van het lichaam.

 

‘Ik’ als een psychologisch wezen.

  • Er zijn verschillen tussen jou en mij, zelfbeeld.

  • Besef van ruimte, besef van tijd.

  • Sociaal inzicht, empathie, ToM, sociaal functioneren.

 

Mind blindness: Theory of Mind (ToM) beperking

Biologische system zorgt ervoor dat het cognitief system (hersenen) beperkt is. En dat heeft invloed op het sociale systeem, leidt tot sociale beperking.

Biologische beperking: Fout van opstart mechanisme.

Cognitieve beperking: Gebrek in attributie/arme mentalisering. Met attributie wordt bedoeld dat je weet wat belangrijk is en wat niet.

Sociale beperking: Joint attention (gedeelde aandacht), imitatie en doen alsof je aan het spelen bent.

 

Blindheid? Of: Buiten onze focus

  • Structuur blind (Kleppe).

  • Mind blindness/Geest blind:

-Theory of Mind, ToM (Frith).

-Emotie herkenning, ER (Buitelaar).

-Mannelijke hersenen (Baron-Cohen), cognitieve empathie.

  • Context blind:

-Centrale coherenite (Happé, Vermeulen).

  • Executieve functies:

-Cognitieve moeilijkheden (Barkley).

 

Structuur blind

Destilleren/Binnenhalen van inkomende informatie (zoals normaal gaat):

  • Irrelevante informatie is minder.

  • Relevante informatie wordt expliciet gemaakt.

  • Concepten zijn gevormd.

 

Autistische kinderen hebben met die drie punten dus moeite. Moeite met:

  • Sensitief naar informatie: Differentiatie in welke informatie wanneer gebruikt moet worden.

  • Insensitief voor details: stereotype denken. Autistische kinderen zijn dus vaak gevoelig voor details.

 

Basis voor Theory of Mind (ToM)

  • Emotie herkenning: Wat zijn mijn en andermans gedachten, intenties, motieven en wensen die ervoor zorgen dat ik en anderen doen zoals we doen.

  • Cognitieve empathie

  • Theory of Mind (ToM): Moeite hebben in het vormen van een impliciete theorie van waarom mensen zich gedragen zoals ze doen.

 

(Zie sheet 32). Een moeder zegt bijvoorbeeld tegen haar zoon dat hij zijn jas aan moet doen zodat hij droog moet. De moeder bedoelt daarmee dat het buiten regent, maar haar zoon snapt dat niet. De zoon denkt dat zijn moeder wil dat hij zijn jas aan doet omdat hij anders nat wordt van het zweten. Dit leidt tot frustratie en ruzie. De zoon denkt: Mijn moeder doet altijd zo vervelend, ze dwingt. De moeder denkt: Hij luistert nooit. De jongen met autisme snapt dus niet wat de moeder bedoelt, wat ze denkt.

 

Context blind

 

Central Coherence

Have difficulty to integrate detail information into

a coherent whole; have difficulty in using

information in context, i.e context in which the

information is perceived and give meaning to the

context.

 

Centrale Coherentie: Ze hebben moeite om gedetailleerde informatie te integreren tot een coherent geheel, en ze hebben moeite in het gebruik van informatie in context. Met informatie in context wordt bedoeld welke informatie is waargenomen en betekenis geven aan de context.

Perceptie (Wat je hoort, ziet, ruikt, proeft en voelt), incorporatie/opname en betekenis zorgen voor gedrag. Een kind met autisme proeft bijvoorbeeld wat hij ziet, dit leidt dus tot ander gedrag. In een ruimte waar een urinelucht hangt, wil een kind met autisme bijvoorbeeld niet naar binnen.

 

Een kind met autisme beschreef zijn leven als een dominoset. Wanneer het mis gaat is het net of een dominosteentje wordt weggehaald, dan weten kinderen met autisme niet hoe ze verder moeten. Ze kunnen dan niet creatief zijn om een andere oplossing te bedenken.

 

Kinderen met autisme hebben een totaal andere waarneming met emotionele ervaring. Wanneer de opa van een kind met autisme komt te overlijden, is hij niet verdrietig omdat opa dood is, maar omdat hij dan de woensdagmiddagen met opa moet missen.

 

Informatieperceptie:

  • Hyper/hypo sensitief naar informatie.

  • Selectieve perceptie.

  • Details: Oog voor detail.

  • Overstimulatie (chaos), door stimuli in de omgeving.

 

Informatieprocessen in het lichaam van mensen met autisme kunnen totaal anders zijn, bijvoorbeeld niet voelen dat je tanden breken.

 

Informatie incorporatie:

  • Het is meer een actief zoeken in plaats van spontaan weten.

  • Heeft hoge concentratie/Verstoring zorgt voor frustratie, moet opnieuw beginnen.

  • Geeft een andere perceptie van tijd en ruimte.

 

Betekenis geven:

  • Moeite met combineren van inkomende informatie.

  • Lateraal taalgebruik.

  • Causaal effect (Cause and effect).

  • Hoofdonderwerpen en bijonderwerpen.

  • Andere emotionele waarde aan ervaringen.

  • Moeite om verleden ervaringen met huidige en toekomstige ervaringen te combineren.

 

Autisme symptomen

  • Andere taal/sociale interactie.

  • Rigiditeit in handelen of indicaties.

  • Frustratie wanneer verstoord (stressgedrag).

  • Organisatorische vaardigheden.

  • Camouflage/compensatie.

  • Uitputting/vermoeidheid.

  • Bang zijn/angst: vermijding, vervreemding.

 

Executieve functies (EF)

Ook is er soms sprake van bang zijn, depressie en andere stoornissen. Kinderen met ADHD en kinderen met autisme vertonen vaak veel overlap, maar ze verschillen. Kinderen met ADHD vinden het vaak lastig om zich te concentreren, maar dat wordt minder wanneer ze antipsychotica krijgen.

 

Cognitieve moeilijkheden:

  • Set shifting (situatieverschuiving): Focus op een stimulus en laten gaan, en dan focussen op een andere stimulus. Kinderen met autisme hebben moeite om te wisselen van wat hij aan het doen was naar wat hij moet doen.

  • Strategie shifting (strategieverschuiving): Inflexibel in het verschuiven/wisselen van strategieën.

  • Organiseren en plannen: Onderscheid maken tussen hoofdonderwerpen en bijonderwerpen en deze ordenen.

  • Separatie van effect: Denken over een oplossing onafhankelijk van je gevoel. Ze kunnen niet uit het moment stappen en van een afstand kijken wat te doen. Ze kunnen geen oplossing bedenken onafhankelijk van het gevoel in de situatie, ze blijven bijvoorbeeld boos.

 

Onderzoekscontributies voor de praktijk

ST: Destilleren van informatie (Distilling information).

SS, Sociale schema’s: Ontwikkeling van fysiek naar psychologische wezen.

ER, Emotion Recognition: Definieer en maak emoties expliciet.

ToM, Theory of Mind: Leer alternatieve routes (stereotypes).

CC, Centrale Coherentie: Creëer coherentie en overzicht.

EF, Executieve Functies: Essentieel om frustratie op te lossen, flexibel.

 

 

 

Autisme bij baby’s

Wanneer kinderen geboren worden, hebben ouders soms een gevoel dat er iets mis is. In het eerste half jaar hebben de meeste autistische kinderen maar een beetje interesse in fysiek contact. Ze maken geen oogcontact en er is geen tot weinig interesse in spraak en gezicht(expressie). Ze kijken eerder naar het mobiel boven het bedje dan naar het gezicht, omdat ze willen weten waar het geluid vandaan komt. Bij zes weken lachen ze de meeste kinderen naar de moeder, maar autistische kinderen niet. Ze trekken zich snel terug (withdrawal) en/of zijn moeilijk gerust te stellen.

 

In de tweede helft van het eerste levensjaar valt er op dat ze geen sociale referentie punt hebben. Dit is wanneer kinderen een hard geluid horen ze eerst naar de moeder kijken of het goed/veilig is. Autistische kinderen doen dit niet. Ze halen niet veel informatie uit sociale interacties en hebben geen joint attention: er wordt niet gekeken naar waar de ouder naar kijkt. Ouders moeten expliciet zeggen ergens naar te kijken in plaats van dat ze dit automatisch of uit zichzelf doen. Een ander voorbeeld is reciprocity (heen en weer). Ouders nemen een beurt en dan is het kind aan de beurt. Een spelletje hiervan is dat het kind iets laten vallen en dat de ouder het oppakt. Autistische kinderen realiseren niet dat dit een soort sociale interactie is.

 

Autisme bij één tot drie jarigen

Bij één tot drie jarigen is er geen sprake van rollenspel, terwijl dit een van de meest essentiële manieren is om uit te zoeken hoe een theory of mind werkt. Het is moeilijk voor ze om uit te zoeken wat anderen motiveert of hoe anderen denken. Kinderen die anders zijn (odd kids) kunnen zichzelf verliezen in hun spel. Ze doen bijvoorbeeld weken lang alsof ze een hond zijn. Spelen met anderen is moeilijk, omdat veel bij hun eenrichtingsverkeer is. Ze pakken wel speelgoed op van iemand anders, maar als anderen dit bij hun doen worden ze boos. Ze hebben een mindere expressie van emoties en vinden het moeilijk om de emoties van een ander te begrijpen. Er is sprake van een lagere vorm van empathie. Ze weten niet wat ze van iemand moeten denken en trekken zich bij anderen terug waardoor sociale interacties minder worden geoefend.

 

Autisme in de basisschool

Theory of Mind houdt in dat je in gedachten een concept vormt van hoe de wereld werkt. Autistische kinderen vormen wel ideeën maar vaak zijn ze stereotype gericht. Het is moeilijk om verschil te onderscheiden in wat ze zien en de onderliggende emoties. Bijvoorbeeld als ze pijn hebben gaan lachen. Het begrijpen van een ander is de basis om te bedenken wat iemand bedoelt en wanneer je dit niet weet zijn dingen zoals sarcasme lastig want zoiets wordt letterlijk opgevat. Tevens kan er dan ook niet bedacht worden wat een ander zal doen uit reactie op jou, bijvoorbeeld wat er gebeurd wanneer je iemand slaat. Dat maakt de sociale interactie lastig.

 

Op de basisschool is communicatie de basis, hier kun je niet omheen. Er wordt op school gesproken over wat je voelt, wat je ervaart etc. Veel soorten communicatie zoals het non-verbale wordt door autisten niet begrepen. De impliciete regels van communicatie begrijpen ze ook niet. Grapjes en expressies (you’re on fire) begrijpen ze niet. Emotionele aspecten is lastig.

 

Autisme in de adolescentie

Op de basisschool is elke dag hetzelfde, op de middelbare (high school) niet. Er ontstaat angst (anxiety) omdat er nieuwe structuren gevonden moeten worden om hiermee om te leren gaan. Ze zoeken naar nieuwe preoccupations en ontwikkelen nieuwe vaardigheden. Om deze vaardigheden te ontwikkelen moet eerst expliciet nagedacht worden. Wanneer ze niet expliciet leren hoe ze iets moeten doen kunnen ze depressief raken. Hun ontwikkeling (developmental tasks mature) is langzamer. Emotioneel zijn ze langzamer, maar cognitief vaak verder waardoor er geen balans is. Ze hebben meer tijd nodig om nieuwe vaardigheden te ontwikkelen.

 

Ze zien hun vrienden onafhankelijk worden terwijl ze vaak zelf niet de vaardigheden hebben om onafhankelijk te zijn. Sociaal zijn ze vaak naïef en ouders extra bezorgd. De adolescenten worden steeds meer bewust van hun handicap. Op de basisschool werden ze niet begrepen en nu op de middelbare school weer niet. “Er moet dus wel iets met me aan de hand zijn”. Dat zet ze aan het nadenken. Ze worden agressief omdat ze vechten voor hun rechten, ze willen zichzelf verdedigen, of raken juist depressief. Vrienden maken vinden ze lastig, ze raken snel gefrustreerd en raken dan in isolatie. Het functioneren op school vraagt veel meer van ze dan voor andere kinderen waardoor ze snel uitgeput raken. Echter, sommige kinderen die problemen hebben op de basisschool, kunnen zich wel goed aanpassen op de middelbare school. Ze maken dan een nieuwe start.

 

Volwassenen

Het onderdeel volwassenen is belangrijk omdat kinderen niet alleen leven. Ze kunnen zichzelf niet voeden/aankleden etc. Ouders hebben een groot genetische inbreng. Formele, passieve ouders zijn hier goed in de opvoeding van autistische kinderen. Odd (aparte) ouders ook, maar hebben een andere kwaliteit. (Autistische) ouders hebben vaak ook problemen met collega’s en bij sociale interacties. De communicatie bij deze ouders werkt niet perfect. De therapeut moet dan aan de eigen communicatie werken en aan die van de ouder. Elke ouder heeft een eigen aanpak nodig. Het kind heeft dan een bepaalde treatment (behandeling) nodig, maar ouders ook. Deze twee moet dan gecombineerd worden.

 

Invloed

Wanneer kinderen met autisme anderen gaan begrijpen is dit zowel goed als slecht. Goed omdat wanneer ze iemand begrijpen ze ook geholpen kunnen worden. En slecht omdat ze moeten leren het ook zelf te doen. Als mensen niet weten hoe ze ergens mee om moeten gaan voelen ze zich snel incompetent. Ze krijgen dan een negatief zelfbeeld en de meeste ouders voelen zich dan een slechte ouder. Ze passen hun leven aan aan het leven van hun kinderen. Vaak zo erg dat ze zelf geen leven meer hebben.

 

Maak voor autistische kinderen een sociaal referentie punt. Zorg dat ze begrijpen waar over gepraat wordt en dat ze een ander perspectief begrijpen. Essentieel is om expliciet te maken wat je voelt, want vaak begrijpen ze dat niet. Zorg dat dit op hun betrekking heeft. ‘Wat ik voel, dat is wat ik doe’. Dit is zowel simpel als gecompliceerd. Want wat voel je echt en wat moet je doen? Zorg daarnaast dat je niet snel gaat praten, stel gesloten vragen en gebruik korte zinnen. Ga niet woorden ‘rephrasen’: hetzelfde woord op andere manieren uitleggen. Vraag altijd of ze je begrijpen. Als ze dat doen, dan hebben ze verwerk wat je zei. Ze gebruiken jou als therapeut als referentie punt voor de rest van de wereld. Daarom is het zo belangrijk om te vertellen hoe jij een situatie ervaart. Verwacht niet dat ze hetzelfde voelen, maar dat ze je zien als iemand die uitlegt hoe de wereld werkt. Daarnaast is het belangrijk dat ze leren hun emoties te onderscheiden. Wat is bijvoorbeeld het verschil tussen verliefd zijn en in een achtbaan zitten? Ze voelen hierbij namelijk dezelfde onderdelen in hun lichaam kriebelen.

 

Structuur

In het bieden van structuur zijn vijf onderdelen essentieel, namelijk: wanneer, wat, hoe, waar en hoe? Voor kinderen is het dan duidelijk wat ze moeten doen en daardoor gemakkelijker. Ze zijn visueel georiënteerd waardoor pictogrammen die samen gemaakt worden fijn werken. Daarnaast moeten kinderen met autisme geleerd worden om samenhang (coherence) te vinden en hierin de hoofd,- en bijzaken (main issues and side issues) te onderscheiden. Neem iets niet van ze over, maar doe het samen. Hierdoor leren ze het zelf en raken ze niet afhankelijk.

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
384