Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Samenvatting Lives Across Cultures deel 2

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

6. Cultuur, de zelf en persoonlijkheid

 

Ecologische context: Temperament, persoonlijkheid en de zelf

Temperament en overerfbaarheid van trekken

Temperament verschilt tussen personen en kan al geobserveerd worden bij de geboorte. Sommige onderzoekers stellen dat temperament de persoonlijkheid op latere leeftijd voorspelt. Persoonlijkheid wordt bepaald door de herkenbare en karakteristieke gedragingen van een persoon, die deze persoon uniek maken. Sommige onderzoekers zeggen dan ook dat omgeving en socialisatie het temperament alleen binnen de limieten van de genetische eigenschappen kan beïnvloeden. De overerfbaarheid van temperament is onderzocht door tweelingstudies. Dit soort onderzoek is gebaseerd op de hypothese dat eeneiige tweelingen 100 procent van hun genen delen en twee-eiige, net als brusjes, 50 procent. De overerfbaarheid wordt gemeten met behulp van het erfbaarheidsquotiënt (heritability quotient). Dit is een maat, weergegeven in percentages, voor de variabiliteit in een bepaalde eigenschap die toegeschreven kan worden aan genetische verschillen. Daarnaast kan de variabiliteit ook komen door omgevingsfactoren of meetfouten. Uit onderzoek is gebleken dat 40 tot 50 procent van de variatie komt door genen, maar dit betekent ook dat 50 tot 60 procent verklaard wordt door de omgeving.

 

De zelf: Enkele culturele perspectieven

De ontwikkeling van de persoonlijkheid wordt beïnvloed door zowel genen als de omgeving. Deze ontwikkeling zorgt ook voor een ontwikkeling van het zelfconcept, namelijk de perceptie die iemand van zichzelf heeft als een persoon met bepaalde karakteristieken die bepaald worden door verlangens, voorkeuren, attributen en vaardigheden. Deze unieke structuur wordt beïnvloed door alle levels van het ecologische systeem en de ontwikkelingsniche waar de persoon zich op dat moment in bevindt.

Het zelfconcept wordt beïnvloed door de specifieke normen en waardes waarmee een kind op jonge leeftijd in de cultuur mee in aanraking komt, zoals bij collectieve en individuele maatschappijen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in de interpersoonlijke afhankelijke en de onafhankelijke zelf. Het onafhankelijke/ individualistisch zelfconcept is stabiel omdat het individu niet beïnvloed wordt door anderen. Het interpersoonlijke afhankelijke/ collectivistische zelfconcept wordt gevormd in relatie met voor het individu belangrijke personen. Hierdoor moet het zelfconcept veranderen wanneer de relatie met anderen verandert. Ook wordt gesteld dat het zelf nooit volledig onafhankelijk of afhankelijk is. Daarnaast wordt de zelf bepaald door gelijkheid of ongelijkheid in sociale status, bijvoorbeeld in de ouder-kindrelatie.

Kritiek hierop is dat er door deze twee concepten niet meer gekeken wordt naar verschillen binnen deze groepen en dat binnen culturen en binnen een persoon tegelijkertijd collectivistische en individualistische opvattingen kunnen zijn. Onderzoek bevestigt deze meer ingewikkelde vorm van de zelf. Individuele en collectivistische oriëntaties binnen de zelf kunnen naast elkaar bestaan op verschillende niveaus van het ecologisch model.

 

Japan

Japan is een collectivistische cultuur. De zelf wordt gezien als twee delen: de innerlijke zelf (kokoro) en de uiterlijke zelf (sociale zelf). Japanners beschrijven de zelf meer in relatie met context of met anderen. Daarnaast doen zij alsof zij bescheiden en verlegen zijn, omdat dit verwacht in de cultuur. Als laatste zijn Japanners minder onrealistisch optimistisch dan Amerikanen, wat inhoudt dat zij minder denken dat zij meer kans hebben op het ervaren op positieve gebeurtenissen dan negatieven.

 

China

De persoonlijkheid bestaat uit drie delen: yin, yang en Wu-gebruik. Yin is het passieve, yan het actieve en Wu-gebruiken zijn de elementen. Er moet een balans gevonden worden tussen deze delen en dit resulteert in actief of passief zijn, afhankelijk van de context. Een moderne opvatting is dat er een neiging is om harmonieuze relaties te bereiken of behouden. Later kwam het confucianisme op gang. Het confucianisme stelt dat de persoonlijkheid van iemand continu bezig is zich aan te passen. Anderen zien het zelf als deel van het grotere universum. Als laatste plaatsen zij een grote nadruk op het innerlijke, maar presenteren zij zichzelf op dezelfde manier als de Japanners.

 

India

Indiase waarden bestaan uit vier basisprincipes: 1) kama, dit staat voor plezier, 2) artha, dit staat voor succes, 3) dharma, dit staat voor gerechtigheid en 4) moksha, dit staat voor vrijheid. Het derde principe, dharma, is de basis voor de zelf. Daarnaast wordt de zelf bepaalde door de wet van karma, wat betekent dat elke persoon de gevolgen onder ogen moet zien van de handelingen die deze persoon heeft ondernemen ondanks dat deze goed, slecht of neutraal waren.

 

Babytijd

Temperament, ecologisch systeem en de ontwikkelingsniche

De vier niveaus van het ecologisch systeem (microsysteem, mesosysteem, exosysteem en macrosysteem) en de ontwikkelingsniche geven het kind een unieke combinatie van socialisatie ervaringen. Beide delen beïnvloeden het temperament van het kind, maar ook het temperament van het kind is van invloed op de niveaus van het ecologisch systeem en de ontwikkelingsniche. Er is dus een tweeweg interactie. Gedrag van het kind, beïnvloed door het temperament, lokt een bepaalde reactie uit bij de verzorger in een bepaalde omgeving. Ook cultuur is van invloed op het temperament.

 

Temperament en ‘goodness of fit’

Een andere theoretische verklaring voor de relatie tussen temperament, ontwikkeling en cultuur is de goodness of fit (de kwaliteit van aanpassing of ‘match’ tussen het temperament van het kind en de vraag van zijn directe omgeving), geïntroduceerd door Thomass en Chess. Zij vonden in een populatie 3 drie vormen van temperament: (1) het makkelijke kind (werd door zijn ouders als onproblematisch gezien en makkelijk op te voeden, (2) het moeilijke kind (deze kinderen waren minder goed aangepast en hadden meer kans op gedragsproblemen), (3) het langzaam-op-te-warmen kind (laat weinig intense reacties zien, positief noch negatief, en heeft een mild en laag level van activiteit). De match tussen de omgeving en het temperament is gerelateerd aan verder (on)aangepast gedrag. Er is overtuigend bewijs voor het bestaan van de goodness of fit. Echter is de cultuur van invloed op de goodness of fit tussen het kind (temperament) en de omgeving van het kind, dus hoe bepaald gedrag verschillende wordt gewaardeerd in verschillende culturen. Daarnaast is er ook een relatie tussen hoe moeder moeilijk gedrag beoordelen en specifieke dimensies van het kindgedrag. Ouders verschillen tussen culturen in de manier waarop zij moeilijk gedrag van een kind interpreteren, dus of dit door het kind zelf komt of door de omgeving.

 

Rushton zegt dat er rassenverschillen zijn in temperament. Hij stelt dat bevolkingsgroepen die verder van Afrika zijn gemigreerd zich hebben aangepast aan de uitdagingen die zij tegen kwamen en daardoor een ander temperament hebben ontwikkeld.

 

Jeugd

Het opkomende zelfconcept

De manier waarop we denken over personen, als individuen of deel van de sociale context, is beïnvloed door ons cultureel begrip van wat een persoon is of wat een persoon karakteriseert.

 

Er worden vaak verschillen gevonden in de manier waarop men zichzelf als individu beschrijft. Onderzoek dat gedaan is met de ‘Twenty Statements Test’ liet bijvoorbeeld zien dat Japanners zichzelf beschrijven in een context van het exo- en mesosysteem. Dit gedrag past bij een collectivistische maatschappij. Amerikanen beschrijven zichzelf vooral in het microsysteem en met psychologische karaktertrekken. Ander onderzoek laat zien dat deze verschillen van nature onderworpen zijn aan ontwikkeling. Het zelfconcept van Hindu en Amerikaanse kinderen verschilt niet significant, terwijl volwassen Amerikanen verschillen van Hindu door hun meer psychologische beschrijvingen. Amerikanen leren waarschijnlijk door het leven heen deze manier van denken over de zelf. Dit laat ziet dat de scheiding tussen de collectivistische en individualistische zelf misschien wat naïef is. Ander onderzoek laat zien dat mensen met een collectivistische achtergrond in een individualistische maatschappij nog steeds meer context noemen bij het beschrijven van zichzelf dan kinderen met een individualistische achtergrond. De ontwikkeling van het zelfconcept wordt ook beïnvloed door de taalontwikkeling en de woorden waarmee we onszelf beschrijven. Voornaamwoorden zoals ik en jij differentiëren tussen de individu en anderen. In sommige culturen is de betekenis van een naam erg belangrijk en neemt de persoon karaktertrekken aan die bij de naam horen.

 

Eigenwaarde en zelf-efficiëntie

De vraag is of eigenwaarde en zelf gescheiden concepten zijn. Harter laat ons vanuit een ontwikkelingsperspectief zien dat vanaf 8 jaar een globaal gevoel van eigenwaarde te onderscheiden is van de beschrijvende aspecten van de zelf. Verschil maken tussen eigenwaarde en de zelf lijkt een cultureel fenomeen te zijn dat verbonden is met individualistische en collectivistische verschillen. Wanneer een individu onafhankelijk is en verantwoordelijk is voor zijn eigen succes, is een focus op de positieve aspecten van de zelf een bescherming tegen een lage zelfwaarde. In culturen waarin individueel succes niet zo belangrijk is, is het niet zo belangrijk om deze concepten te scheiden.

 

Opvoedtechnieken en de familieomgeving verklaren culturele verschillen in eigenwaarde. In landen waarbij de grotere familie aanwezig is en belangrijkere rol speelt, ontvangen kinderen veel meer warmte, acceptatie consistente regels en verwachtingen over prestaties. Dit zorgt voor een hoge zelfwaarde. In Westerse landen zijn kinderen afhankelijk van voornamelijk twee personen, de ouders, voor hun behoefte aan eigenwaarde.

 

We kunnen een persoon niet alleen maar begrijpen door de begrippen zelf en eigenwaarde. Bandura ontwikkelde het concept zelf-efficiëntie (het algemene gevoel van iemands bekwaamheid om taken te behalen en het gedrag naar een doel te leiden), wat zich meer gericht is op het beïnvloeden van persoonlijke doelen en gedrag. Wanneer kinderen leren dat ze succesvol de omgeving kunnen beïnvloeden, ontwikkelen een gevoel van zelf-efficiëntie. Met Bandura’s Children-Perceived Self-Efficacy scales meet men zelf-efficiëntie in drie domeinen (academisch, sociaal en zelfregulatie efficiëntie). De cultuur en de omgevingen bepalen welke vormen van efficiëntie kinderen het best kunnen ontwikkelen en welke belangrijk zijn. Zo is de sociale efficiëntie belangrijker bij Italiaanse kinderen dan bij Poolse of Hongaarse kinderen, omdat deze in de cultuur als belangrijker wordt gezien.

 

Adolescentie

Adolescentie duurt in de niet-westerse landen korter omdat men productief moet zijn.

 

Formatie van de identiteit

Het vinden van de identiteit is een van de meest belangrijke ontwikkelingstaken in de adolescentie. Identiteit is de definitie die een persoon van zichzelf heeft als een apart individu, inclusief gedrag, geloof, en houdingen. Voor het vinden van het antwoord zijn verschillende ecologische systemen nodig. De eerste die dit veld onderzocht, was Erik Erikson. Hij stelde een integratie voor van identiteit, sociale rollen en de brede culturele context. Erikson verzamelde bewijs voor het bestaan van een universele ontwikkeling van de identiteit. Het exacte proces echter wordt bepaald door contextuele factoren. De basis premisse voor de universele identiteit ontwikkeling is gelegen in de lichamelijk en psychologische ontwikkeling en ervaringen van een individu in deze periode. De ervaring van stress in deze periode lijkt dan ook cultuur specifiek te zijn. In culturen waar jongeren minder keuzes hoeven te maken omdat de rollen meer vastgelegd zijn, hebben zij minder last van stress. Hoewel dubbelzinnigheid over de rollen die jongeren moeten aannemen niet per se hoeven leiden tot een negatief zelfbeeld, maar kan juist een positief effect hebben op de formering van de indentiteit omdat er meer exploratie en zelfbewustzijn wordt geboden.

 

Formatie van de sociale identiteit

Het denken over onszelf wordt beïnvloed door de omgeving. Een deel van wat we zelf noemen, resulteert uit wat we delen met anderen. Tajfel definieert de sociale identiteit als het deel van het zelfconcept van de individu waarbij kennis wordt ontleend aan de sociale groep waar zij deel van uit maken. De emotionele waarde die zij aan het deelnemen aan de groep toekennen bepaalt in hoeverre dit gebeurt. We zijn deel van verschillende groepen, waarvan sommige vrijwillig en anderen niet. Vooral de etnische en culturele identiteit zijn belangrijk van de ontwikkeling van het zelfconcept. Er wordt gesuggereerd dat deze ontwikkeling overeenkomt met Erikson’s ego-identiteit. Etnische en culturele identiteit lijken gevormd te worden in drie stages. De eerste stage ontstaat in de adolescentie, wanneer er een gemis is aan ontdekken van etnische identiteit. De tweede stage vindt plaats wanneer men gaat ontdekken wat zijn etnische identiteit is en er informatie over gaat inwinnen. Wanneer deze stage behaald is, resulteert dit in de derde stage: een etnische identiteit. Er is in deze stage een breder begrip van de etniciteit en het wordt een deel van het zelfconcept. Omdat dit proces varieert per persoon, betekent dit voor de één een sterke betrokkenheid bij zijn cultuur en voor de ander alleen maar een vertrouwen in zijn etniciteit en weinig betrokkenheid.

 

Culturele invloed op de sociale identiteit

Cultuur speelt ook een rol in het vormen van de sociale identiteit. Etnische factoren die het meeste invloed hebben in de culturele vorming van de sociale identiteit zijn de status van minderheidsgroep in de samenleving en de relatie tussen verschillende etnische groepen. De culturele houdingen bepalen vanuit waar een jongere zijn ontdekking van de etniciteit begint. Vandaag de dag staan jongeren door de globalisering voor andere uitdagingen dan hun ouders vroeger. Door het contact met andere culturen suggereert Jensen dat jongeren hierdoor meer en meer een multiculturele identiteit vormen en dat het proces naar de volwassenheid door de globalisatie complexer is geworden. Ook kunnen door de veranderende situatie er conflicten ontstaan tussen verschillende culturele identiteiten, bijvoorbeeld tussen de verwachting van uithuwelijking, maar het willen vinden van de ware.  

 

Culturele invloeden zijn niet alleen van inlvoed op de buitenste systemen, maar ook op het microniveau. In onderzoek van Huntsinger en Jose werden systematische verschillen gevonden in de manier waarop Chinese Amerikanen en Europese Amerikanen over zichzelf rapporteerden. Ten eerste is er door een toenemende onafhankelijkheid bij beide groepen een toename in extraversie te zien in vijf jaar tijd. Ten tweede worden twee etnische adolescenten groepen gelijker naarmate zij ouder worden. Dit laat zien dat de Chinese groep zich meer aanpast aan hun nieuwe omgeving.

 

Onderzoekers moeten om de globalisatie te begrijpen ingewikkeldere modellen gebruiken bij het onderzoeken van de sociale identiteit. Het ecologisch model kan hierbij handig zijn. Globalisatie is een goed voorbeeld van een sociaalhistorische kracht die goed weergegeven wordt in het chronosysteem. De globalisatie van bijvoorbeeld waarden heeft grote invloed op het ontwikkelingspad.

 

 

 

Volwassenheid

Een tijd van stabiliteit en verandering

In deze periode is er een ontwikkeling van een persoonlijkheid die te maken heeft met temperament. Volwassenen worden vaak meer aangenaam (agreeable), bewust en emotioneel stabiel, maar minder extravert en open voor ervaring. Deze karaktertrekken, de zogenoemde Big Five, zijn relatief gelijk over verschillende leeftijdsgroepen en tussen verschillende culturen. De Big Five zijn ontstaan uit een analyse van de bijvoeglijke naamwoorden die een persoonlijkheid beschrijven en op basis van bestaande persoonlijkheidstesten. Taal weerspiegelt immers de sociaal relevante dimensies van persoonlijkheid. Het lijkt zo te zijn dat deze vijf trekken in alle talen en culturen voorkomen. Mc Crea gaat zover dat hij zegt dat mensen voor deze vijf persoonlijkheden een genetische predispositie hebben. Anderen hebben echter een andere verklaring voor dit blijkbaar universele pad in de ontwikkeling van een persoonlijkheid. Roberts zegt dat de meerderheid van de mensen in de meerderheid van culturen op ongeveer dezelfde leeftijd door dezelfde ervaringen gaan. Deze normatieve levenservaringen beïnvloeden de persoonlijkheid op meerdere manieren. Ten eerste doordat mensen zich makkelijker aanpassen aan gebeurtenissen die relatief normaal zijn voor die periode, dan aan gebeurtenissen die onverwacht zijn. Ten tweede vergt de nieuwe stage in het leven een verandering in gedrag dat weer voor een verandering in persoonlijkheid zorgt. Tot slot is het ontwikkelen van sommige persoonlijkheidstrekken gerelateerd aan het wel of niet volgen van bepaalde normatieve ontwikkelingen. Echt de mate waarin het ecologisch systeem van invloed is op de persoonlijkheid wordt bepaalde door de genetische predispositie.

 

Late volwassenheid

Persoonlijkheidsverandering door veroudering of ziekte

Naarmate iemand ouder wordt, zal de persoonlijkheid stabiliseren. De omgevingsinvloeden worden op latere leeftijd belangrijker dan de genetische invloeden, omdat de omgeving stabieler wordt. Veranderingen in de persoonlijkheid van ouderen kunnen verklaard worden doordat de gezondheid van deze mensen verslechterd. Dit komt door de organische veranderingen die ziektes met zich meebrengen, maar ook door de stress waarmee ouderen met ziekte omgaan. De diagnose van ziektes, hoe mensen er op reageren en hoe zij er mee omgaan wordt grotendeels door de cultuur en het ecologisch systeem beïnvloed. Ziektes hebben in bepaalde culturen een groter effect op de persoonlijkheid door de manier waarop er in een bepaalde cultuur wordt gedacht over verouderen, persoonlijkheid en afwijkend gedrag.

 

Ziekte kan dus de persoonlijkheid verklaren, maar andersom kan persoonlijkheid ook ziekte voorspellen. Uit een longitudinaal onderzoek blijkt dat een zorgvuldige, extravert en spontane persoonlijkheid geassocieerd wordt met een lager sterftecijfer. Deze aspecten zorgen ervoor dat mensen meer doen aan hun gezondheid, sociaal actiever zijn en zich beter kunnen aanpassen aan veranderingen.

 

De ‘verouderde’ zelf

Volwassenen behouden gedurende het ouder worden een positief zelfconcept, welzijnsgevoel en blijven onderdeel van de maatschappij. Dit kan worden verklaard doordat de zelf een flexibel concept is. Volgens Sneed en Whitbourne vind leeftijdsgerelateerde veranderingen plaats door drie processen, namelijk assimilatie van de identiteit, accommodatie van de identiteit en identiteitsbalans, waarbij een balans tussen deze drie processen zorgt voor een succesvol oude wordende zelf. Bij de confrontatie met informatie die het positieve zelfconcept bedreigt, zal een persoon in eerste instantie voor assimilatie kiezen, waarbij de omgeving geassimileerd wordt op een manier die past bij het zelfconcept. De persoon gaat smoesjes verzinnen en ontwijkt dingen, maar beperkt zichzelf daarbij ook in zijn ervaringen en gedragingen. Echter na enige tijd moet overgegaan worden op accommodatie, dit houdt in dat het zelfconcept veranderd wordt bij uitdagingen. Een nadeel hiervan is dat het niet stabiel is en slecht is voor de eigenwaarde. Uiteindelijk zal een identiteitsbalans gevonden moeten worden, waarbij de persoon zich aanpast wanneer de situatie hier om vraagt maar waarbij het zelfconcept gedurende de rest van de tijd stabiel blijft.

 

 

 

7. Cultuur en sociaal gedrag

 

 

Ecologische context

De vaardigheid om sociale relaties aan te gaan en te behouden zorgt ervoor dat interacties plaats kunnen vinden tussen de ecologische systemen. Deze relaties beïnvloeden het individu en bepalen de ontwikkeling van prosociale of antisociale gedragspatronen. Gehechtheid is de emotionele band tussen kind en opvoeder die ervoor zorgt dat kinderen zich veilig voelen en weten naar wie ze toe kunnen gaan in bedreigende situaties. Uit een studie naar gehechtheid van Harlow naar baby-aapjes is gebleken dat voor de ontwikkeling van gezond en sociaal gedrag naast het voldoen aan de fysieke en veiligheidsbehoeftes er ook sprake moet zijn van sociale interactie. Vroegere sociale relaties leggen de basis voor positieve relaties en gevoelens van veiligheid op latere leeftijd. De relatie tussen het welzijn en sociale ondersteuning is universeel.

 

Vroege kindertijd

Kind-verzorger relaties en gehechtheidspatronen

Het proces van hechting is de eerste twee jaar in verschillende culturen ongeveer hetzelfde. Men neemt aan dat kinderen gehecht zijn wanneer ze stress laten zien als ze gescheiden worden van de opvoeder. Ainsworth en Wittig ontwikkelden de gestandaardiseerde vreemde situatie, waardoor het mogelijk wordt om te ontdekken wat voor hechting het kind heeft met zijn opvoeder. De vreemde situatie procedure houdt in dat de verzorger met het kind speelt en er een vreemde binnenkomt, waarna de moeder even later weggaat. Daarna komt de moeder weer terug en gaat de vreemde weg. Na enkele minuten gaat de moeder weg en daarna komt vreemde de kamer binnen. Als laatste worden moeder en kind herenigd. De reactie van het kind wordt in de verschillende situaties opgenomen en deze indiceren de soort hechting die het kind met zijn verzorger heeft.

 

Ainsworth en collega’s ontdekten dat kinderen onderverdeeld konden worden in drie categorieën, angstig/vermijdend (weinig stress bij scheiding en weinig motivatie tot reünie met opvoeder), angstig/ambivalent (veel stress bij scheiding van opvoeder en het duurt lang voordat ze weer gerustgesteld zijn bij hereniging met moeder) en veilig gehecht (kind reageert rustig op vreemden, maar laat zich door hen moeilijk getroost worden wanneer de ouder weg is, bij hereniging is hij snel weer gerustgesteld). Later werd hier door Main en Solomon nog een gedesorganiseerde categorie (kinderen zonder een specifiek patroon voor het reageren op de vreemde situatie) aan toegevoegd. De cross-culturele vergelijkbaarheid van de vreemde situatie wordt in twijfel getrokken. Toch komen deze classificeringen in veel verschillende culturen voor. Echter komen de verschillende klassen niet in dezelfde mate in culturen voor.

 

De sociale ontwikkeling beïnvloed ook de ontwikkeling op andere gebieden, zoals het ontstaan van objectpermanentie tussen de zevende en tiende levensmaand. Object permanentie is de erkenning dat objecten en/of personen blijven bestaan zelfs wanneer ze niet gezien kunnen worden. Tegelijkertijd ontwikkelt de taal en gaan kinderen meer communiceren met behulp van taal dan met gezichtsuitdrukkingen.

 

Naast de gelijkenissen tussen culturen zijn er ook cross-culturele verschillen. De ouder-kind relatie en interactie wordt beïnvloed door de omgeving waarin deze plaatsvindt. Voor een veilige gehechtheid zijn drie dingen nodig. Ten eerste de noodzaak van een veilige basis door de opvoeder waarbij het kind zich veilig voelt bij stress of angst. Ten tweede is het nodig dat de belangrijkste opvoeder sensitief is voor veranderingen in het gedrag van het kind en daar adequaat op reageert. Ten derde voorspellen onderzoekers veilig gehechte kinderen als sociaal competente, veilig gehechte en emotioneel stabiele volwassenen opgroeien.

 

De veilige basis hypothese

De condities waaronder een kind de eerste veilige relatie aangaat worden vaak bepaald door de culturele setting en deze condities bepalen de relatie tussen ouder en verzorger. Twee van deze culturele condities die de ouder-kind relatie beïnvloeden, zijn de beschikbaarheid van de ouder en de hoeveelheid individuen die betrokken zijn bij de opvoeding.

 

Meervoudig moederschap, zoals in een Kibboets, kan leiden tot inconsistent ouderlijk gedrag en een minder veilige hechting. In andere contexten, zoals bij de Efe, waar kinderen soms wel door tien verschillende mensen worden opgevoed, leidt dit echter door betere sociale vaardigheden en een betere aanpassing op sociaal situaties later. In andere culturen zorgt naast de moeder een ouder zusje nog voor het kind, die regelmatig met het kind speelt. In sommige culturen nemen moeders hun kinderen mee naar het werk, bijvoorbeeld op een cradleboard. De Quechua gebruiken een manta pouch om hun kinderen te dragen. Dit is een soort rugzak die het kind beschermt tegen de onbarmhartige omstandigheden in de bergen van Peru en een veilige omgeving bij de moeder creëert. De veilige basis is afhankelijk van de opvoedingssituaties die de macro- en mesosystemen bieden.

 

De sensitiviteitshypothese

Het kind en de ouder brengen allebei verschillende aspecten in het ecologische systeem waar het kind in opgroeit, waardoor een unieke ontwikkelingsniche ontstaat. Een onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat moeders met meer scholing, meer verbaal met hun kind interacteren. Opvoeders nemen naast hun culturele overtuigingen, ook hun eigen ervaringen mee in hun opvoedingsrelatie. Sensitiviteit is een universele vereiste voor een veilige relatie, maar de specifieke ecologische omgeving bepaalt hoe de sensitiviteit geuit wordt. In sommige culturen wordt gedacht dat het sensitiever is om niet al te veel op het kind te reageren, zodat deze op jonge leeftijd al leert zelfstandig te zijn.

 

Moderatoren van gehechtheid en sociale ontwikkeling

Gehechtheid kan stabiel blijven door het leven heen, maar door belangrijke gebeurtenissen kan de stabiliteit doorbroken worden. Voor kinderen die jarenlange deprivatie ervaren is het op een gegeven moment moeilijk om betekenisvolle relaties aan te gaan. Desondanks laten kinderen in verschillende omstandigheden en culturen zien dat ze, ondanks dat ze een risico lopen, voldoende veerkracht ervaren in hun ontwikkelingsniche om een veilige gehechtheid te kunnen ervaren, met alle positieve effecten van dien. Daarnaast zorgen brede culturele patronen van individualisme of collectivistisme voor andere sociale competenties. In Japan leidt veilige gehechtheid tot interpersoonlijke sociale relaties, het voldoen aan sociale normen en eigenwaarde op basis van acceptatie door anderen.

 

Jeugd

Peer cultuur en sociale relaties

Corsaro en Eder identificeren drie centrale thema’s die de peercultuur van de kindertijd tot de adolescentie karakteriseren: (1) omgaan met verwarring, zorgen, angsten en conflicten, (2) weerstaan en uitdagen van regels van volwassenen en autoriteiten en (3) delen en sociale participatie.

 

Omgaan met verwarring, zorgen, angsten en conflicten

Fantasiespel leert kinderen om in het bijzijn van hun peers om te gaan met dagelijkse conflicten, angsten en geweld.

 

Weerstaan en uitdagen van regels van volwassenen en autoriteiten

Het weerstaan en uitdagen van regels helpt om een gevoel van onafhankelijkheid te bereieken. Daarnaast zorgt het voor een versterking van hun groepsidentiteit. Daarnaast gaan door spel kinderen het creëren, opleggen en breken van regels beter begrijpen.

Delen en sociale participatie

Wanneer kinderen meer om gaan met andere kinderen, zonder aanwezigheid van ouders, leren ze een gevoel van samenwerking en delen. Door spel vindt deze sociale interactie plaats. De manier waarop dit georganiseerd is, verschilt per cultuur en is van invloed op de manier waarop sociale interactie plaatsvind. Daarnaast leren kinderen door spel de concepten competitie en verschil in status. Onderzoekers observeerden in de peercultuur, culturele variatie in het concept competitie en coöperatie. Amerikanen hadden in tegenstelling tot Chinezen meer competitie in hun spel. Dit werd gelinkt aan de voorkeur om individueel of samen te werken. Daarnaast worden coöperatief en competitief gedrag ook beïnvloed door omgevingsfactoren, dus de plek waar je in een land woont. Hierbij geldt dat hoe Westelijker de gebieden waarin de kinderen wonen zijn, hoe meer kans er was op individualisme. De verklaring dat dit door individualisme of collectivisme komt, wordt bekritiseerd. Wel kan het verklaard worden door de benadering van Vygotsky. Socialisatie en taal zijn psychologische instrumenten voor mentale groei en ontwikkeling. Afhankelijk van hoe mensen culturele instrumenten gebruiken, bevinden zij zich op een bepaalde plek op een continuüm van interpersoonlijke afhankelijkheid. Wanneer kinderen samenwerken met anderen, werken ze binnen hun ontwikkelingsniche en erkennen ze dat ze verbonden zijn met anderen. In termen van Bronfenbrenners systeem beginnen kinderen eerst te interacteren met mensen in hun microsysteem en dit breidt uit naar het macrosysteem wanneer ze hun culturele waarden door taal en coöperatief gedrag kunnen uiten. Tijdens deze reis leren kinderen de voordelen van het samenwerken met anderen en leren de regels van coöperatief spel.

 

Morele ontwikkeling en een prosociale oriëntatie

Wanneer kinderen moraal en gedrag snappen, beginnen ze concepten als goed en fout te begrijpen. Kohlberg ontwikkelde de theorie van morele ontwikkeling die in hoofdstuk 2 behandeld is. Moraliteit wordt onderverdeeld in twee dimensies, namelijk de prosociale dimensie (prosociale beoordeling, acties en gedrag in het voordeel van anderen) en de meer antisociale dimensie (waarbij oordelen, acties en gedragingen negatieve gevolgen hebben voor anderen).

 

Culturele invloeden op een verzorgende en rechtvaardigende oriëntatie

Kolhberg’s definitie en vaststelling van moreel redeneren is veel bekritiseerd. Eén van de kritieken is genderbias. Gilligan zag in haar onderzoek dat het morele redeneren van vrouwen meer gericht is op zorg en behoudt van het welzijn van anderen, terwijl mannen meer de nadruk leggen op abstracte principes van rechtvaardigheid. Stack spreekt over een verzorgende oriëntatie en een rechtvaardigende oriëntatie. Daarnaast is er mogelijk ook sprake van een culturele bias. Verschillende socialisatie, ouderlijke overtuigingen en gewoontes in opvoeden (onderdelen van de ontwikkelingsniche) verklaren mogelijk de culturele verschillen. Onderzoek laat namelijk zien dat Boeddhistische monniken nauwelijks fase 4 van het moreel redeneren bereiken, maar waarschijnlijk komt dit doorat zij een ander concept hebben van moraliteit. De culturele invloeden op het morele denken laten zien dat de morele ontwikkeling geen strikt universeel pad is. Het ecologische systeem beïnvloed het moreel gedrag en het denken over moraliteit.

 

Culturele invloed op distributieve rechtvaardigheid

Gebaseerd op Kolhbergs model richtte Damon zich op het aspect distributieve rechtvaardigheid (het oordeel over wat de criteria zijn voor de eerlijke verdeling van goederen en bronnen in de samenleving). Volgens Damon bestaat de distributieve rechtvaardigheidsontwikkeling van redeneren uit zes niveaus, van de vroege tot de midden kindertijd. Centrale concepten in Damons model zijn wederkerigheid (goederen in ruil voor gedrag) en gelijkheid (iedereen verdient hetzelfde). Op het hoogste niveau zijn kinderen in staat gelijkheid en wederkerigheid mee te nemen in hun beslissing over eerlijke distributie van goederen. Omdat cultuur van invloed is op deze twee concepten, is cultuur ook van invloed op het redeneren van distributieve rechtvaardigheid. Verschillen in het ecologisch systeem en de individualistische/collectivistische achtergronden verklaren de verschillen in redeneren.

 

Agressie

Alle kinderen in bijna alle culturen gaan wel een keer tegen een leeftijdsgenoot in of tegen een volwassene. Echter is sociaal bepaalt wat geaccepteerd wordt en wat niet en hoe er omgegaan moet worden met vijandigheid en geweld. Vijandigheid houdt in dat iemand de behoefte heeft iemand iets aan te doen en agressie houdt in dat iemand door zijn gedrag bewust een ander iets aandoet. 

 

De manier en strekking waarop dit gebeurt, heeft onder andere te maken met geslacht en cultuur. Socialisering met sekserollen zou een van de factoren kunnen zijn waardoor meisjes rond de twee/drie jaar minder agressie vertonen en jongens juist meer. Sociale stressoren en ecologische factoren veroorzaken onder andere individuele verschillen in agressief gedrag. Er zijn grote cross-culturele verschillen in agressiviteit, zij verschillen in acceptatie en uiting van fysieke agressie en verbale agressie. De verzorgers zijn hierin een voorbeeld voor hun kinderen.  

Pesten

Pesten ofwel voortdurend agressief gedrag door leeftijdsgenoten komt bij 5 tot 45 procent van de kinderen wereldwijd voor. Agressie kan op vele verschillende manier plaatsvinden, bijvoorbeeld verbaal pesten, pesten door sociale exclusie of isolatie, fysiek pesten, pesten door het verspreiden van geruchten en leugens, pesten waarbij pesters geld afpakken of spullen kapot maken, pesten door middel van bedreigingen of dwang, pesten op basis van ras, seksueel pesten en cyberpesten.

 

Pesten heeft zowel negatieve effecten voor het slachtoffers als voor de pester. Slachtoffers zijn kwetsbaarder voor depressie, stress gerelateerde ziektes, slechte onderwijsprestaties en zelfmoord. Pesters hebben een grotere kans om te stoppen met school, op drugsmisbruik, criminele activiteiten en zelfmoord.

 

 

 

Adolescentie

Gezins en peer invloeden op adolescent sociaal gedrag

Tijdens de adolescentie krijgt de peer groep een belangrijkere rol. Adolescenten in verschillende culturen zien hun sociale netwerk op een andere manier, waarbij het gaat om de verschillende functies die ouders en vrienden hebben tussen culturen. Ouders en peers hebben een sterke invloed op het prosociale als wel op het antisociale gedrag, maar deze invloed verschilt per cultuur. Daarnaast zijn de ouderlijke houdingen van invloed op de keuze van leeftijdsgenoten. Als ouders authoratief zijn, dan kiezen adolescenten eerder leeftijdsgenoten die zich houden aan de normen van hun ouders. Daarnaast zijn ouders en vrienden ook rolmodellen en hun gebruik of houding naar drugs, alcohol en de ouder-kindrelatie bepalen of de adolescent middelen gaat gebruiken/misbruiken. Peer groepen hoeven niet altijd delinquent gedrag te faciliteren dit gebeurt alleen bij antagonistische vriendschappen. Prosociale en hechte vriendschappen zijn goed voor de sociale aanpassing en kunnen helpen bij het bereiken van sociale competentie. De definities van jongeren zelf over (on)acceptabele relaties kunnen tot problemen leiden, vooral wanneer de definities tussen verschillende groepen binnen een cultuur verschillen. In het geval van Afrikaanse Amerikaanse mannen verschillen zij van de verwachtingen van vriendschappen met blanken mannen, waardoor de vriendschap vaak moeilijk is en zij niet de sociale ondersteuning krijgen die zij nodig hebben.

 

 

Culturele invloeden op adolescent sociaal gedrag

Arnett’s raamwerk helpt om te begrijpen waarom het gedrag van adolescenten in verschillende culturen zo anders wordt beoordeeld. Hij zegt dat socialisatie grotendeels wordt bepaald door andere factoren dan peers en familie, namelijk het meso-, exo- en macrosysteem. Sommige culturen wordt gekarakteriseerd door een brede socialisatie, wat inhoudt dat in die cultuur onafhankelijkheid en vrije zelfexpressie meer worden gewaardeerd dan conformiteit. Daarnaast is er  smalle socialisatie waarbij is sprake is een voorgeschreven ideologie en strikte regels over wat goed en slecht gedrag is. Verschillen in overtuigingen tussen culturen verklaren waarom bepaald gedrag in sommige maatschappijen als delinquent gedrag wordt gezien en in andere niet. Een andere factor is de status van de groep en de houding van de groep tegenover de meerderheidsgroep in de samenleving.

 

Volwassenheid

Op deze leeftijd gaat het om het genereren en behouden van het eigen leven. Erikson noemde deze fase generativiteit versus stagnatie, wat in houdt dat iets gegenereerd wordt dat voortduurt en diegene representeert.

 

Werk en vrije tijd in de midden volwassenheid

Culturele overtuigingen en waardes beïnvloeden hoe mensen hun moeite en prestaties beoordelen. Culturen verschillen op de volgende werk gerelateerde waarden: machtsafstand (de nadruk die gelegd wordt op organisatorische hiërarchie en status tussen mensen), vermijden van onzekerheid (de hoeveelheid regels, politiek en codes die de communicatie en interpersoonlijke relaties tussen werknemers leiden), collectivisme (de mate waarin een cultuur zorgt voor conformiteit en volgzaamheid en streeft naar harmonie op de werkplaats), en vrouwelijkheid van de cultuur (de mate waarin gelijkheid van geslacht, het maken van interpersoonlijk contact en het maken van besluiten in groepen gepromoot wordt). De overtuigingen over de werkomgeving zijn gerelateerd aan de niet-werk omgeving. In dit laatste gebied worden door verschillende culturen heen de volgend activiteiten gevonden; esthetisch intellectueel, sport/actie, en sociaal entertainment. Andere differentiaties werden gemaakt in outdoor/natuur en passieve bezigheden in huis, maar deze werden niet in alle culturen gevonden.

 

Sport als een sociaal fenomeen

Er wordt gekeken naar de rol van sport en spel in het ecologisch systeem van volwassenen. Sporten en spellen kunnen variëren van spontane of georganiseerde activiteiten en deelname van variëren van een passieve toeschouwer, deelnemende toeschouwer of speler.

De historische functies van sport zijn economische redenen en militaire training, daarnaast heeft het een sociale functie. Daarnaast kan sport ook een rituele of ceremoniële functie hebben, bijvoorbeeld om een bovennatuurlijke gedaante te vereren of om een gunst te vragen. Een sport als Sumoworstelen had eerst vooral een religieuze betekenis, in de zin van een kleine groep mensen die een traditie vieren. Op het microniveau dienen spellen als recreatieve en gemeenschappelijke activiteiten en als een geaccepteerde manier om rivaliteiten te uiten. Op de hogere ecologische niveaus is sport een manier om de sociale identiteit te uiten en eenheid tussen mensen te versterken. Sport is dus een belangrijke sociale activiteit in het ecologische systeem van volwassen die actief of passief meedoen en is van invloed op hun sociale ontwikkeling. Bij de overgang van actieve naar passieve deelnemer bij het ouder worden, verandert de ecologische setting en het sociaal gedrag.

 

Late volwassenheid

Gehechtheid, sociale ondersteuning en het welzijn in de late volwassenheid

Ook op latere leeftijd is gehechtheid voor belang van de sociale ontwikkeling, vooral wanneer relaties wederkerig zijn en bijdragen aan de kwaliteit van leven en het welzijn. Echter de subjectieve wederkerigheid kan per cultuur verschillen, deze wordt in familiale culturen als groter gezien. In minder familiale cultuur doen meer oudere mensen vrijwilligerswerk. Veranderende situaties in de late volwassenheid kunnen voor een verandering in gehechtheidspatroon zorgen, vooral op het gebied van relaties en affect. Mensen moeten zich op deze veranderingen aanpassen willen zij sociaal gezond blijven en een goede eigenwaarde hebben. Echter de attributies van het ecologisch systeem, dus de manier waarop mensen tegen ouderen aankijken, kan deze aanpassing verhinderen of faciliteren.

 

Bij oudere mensen die geen kinderen hebben of de banden met hun familie hebben gebroken omdat zij homoseksueel zijn, hebben een grotere behoefte aan vrienden voor sociale steun. Vaak eindigen zij dan ook alleen in een institutie. Het ouder worden gaat ook gepaard met fysieke en mentale gebreken die het behouden van sociale contacten in de weg kunnen staan.

 

8. Cultuur en issues over gender en seksualiteit

 

 

In alle culturen kunnen verschillen tussen mannen en vrouwen gevonden worden, maar welke verschillen dat zijn en in welke mate is per cultuur verschillend. De uitdagingen die gepaard gaan met man of vrouw zijn in bepaalde culturen worden in dit hoofdstuk besproken. Vaak wordt er onderscheid gemaakt tussen sekse (de biologische aspecten van het vrouw of man zijn) en gender (het verkregen gedrag en de psychologische aspecten van het man of vrouw zijn). Deze nature-nurture definitie doet voorkomen dat er een scheiding is tussen deze twee concepten, maar dit blijkt niet geheel zo te zijn.

 

 

Ecologische context: Theoretische perspectieven op geslachtsverschillen

Biologische perspectieven

Het is algemeen geaccepteerd dat mannen en vrouwen biologisch en fysiek verschillen. Vanuit het biologisch perspectief kan gesteld worden dat aan de uiting van sekse in de culturele context de biologische sekse ten grondslag ligt.  Veranderingen in mannelijke en vrouwelijke hormonen zorgen voor veranderingen in het brein en bepalen sekse specifiek gedrag. Het testosteron niveau is gerelateerd aan agressie, dus doordat mannen een hoger testosteron niveau hebben, laten zij meer agressie zien. Echter, het is ook mogelijk dat wanneer een cultuur agressie bij beide geslachten aanmoedigt dat vrouwen meer agressief gedrag laten zien. Inderdaad is dit zo in bepaalde contexten, bijvoorbeeld wanneer een vrouwtje haar nakomelingen moet beschermen tegen roofdieren.

 

Evolutionaire perspectieven

Evolutionisten suggereren dat veel genderverschillen ontstaan door de drang om nageslacht voort te brengen en het voortbestaan van de soort te waarborgen. De manier waarop dit bereikt wordt verschilt tussen mannen en vrouwen. Vrouwen creëren een ontwikkelingsniche of omgeving die zo goed als mogelijk is voor de ontwikkeling van haar kinderen en het overleven van een zo groot mogelijk aantal kinderen. Mannen kunnen echter zo veel mogelijk nageslacht creëren als zij willen, afhankelijk van het aantal beschikbare vrouwen, om zo hun voortbestaan te kunnen garanderen. Hiervoor moeten zij competeren met andere mannen en hier steken zij veel van hun energie in. Mannen en vrouwen hebben het gezamenlijk doel om hun kinderen de grootst mogelijke kans op overleven te geven. Volgens Darwin’s overleving de sterkste (survival of the fittest) heeft het kind de grootste kans op overleven wanneer ouders gezonde genen hebben. Mannen en vrouwen zijn dus op zoek naar een gezonde partner en zij doen hierdoor dus hun best om er zo aantrekkelijk en gezond mogelijk uit te zien. Voor mannen houdt dit in dat zij kracht uitstralen en seksuele bekwaamheid en vrouwen moet er jong en fit genoeg uitzien om kinderen te kunnen baren.

 

Socialisatie en leerperspectieven

Door middel van het socialiseren op jonge leeftijd met de cultuur en de waardes, overtuigingen en gedragingen, leren zij hoe ze in die cultuur succesvol kunnen functioneren. Hierbij worden gedragingen die passen bij hun geslacht en die gepast zijn, beloont en de gedragingen die niet gepast zijn, ontmoedigd. Vrouwelijke en mannelijke gedragingen zijn niet in elke cultuur hetzelfde. Daarnaast interacteren gender normen soms met culturele normen waardoor genderrollen verandering ondergaan. Kinderen leren ook door volwassen rolmodellen van hetzelfde geslacht te observeren en gender gepaste gedragingen te imiteren. Gibbons laat zien hoe culturele systemen de gender socialisatie van kinderen beïnvloeden door kinderen de ideale vrouw of man te laten tekenen. Over het algemeen waren het de vrouwen die voor de kinderen zorgden en mannen die werkten, maar er waren ook cultuurspecifieke verschillen.

 

Vroege kindertijd

In de cultuur wordt onderscheid gemaakt in twee excluserende groepen, namelijk man of vrouw. Met het bepalen van het geslacht van een baby wordt de baby gelijk in een ‘hokje’ geplaatst. Hierbij ontstaan bepaalde verwachtingen die van invloed zij op de identiteit en de manier waarop mensen met het kind zullen interacteren.

 

Seksvoorkeur en sekse verhouding bij geboorte

Er worden iets meer jongens geboren dan meisjes, de verhouding is 107:100, maar dit verschilt zeer per cultuur. In veel Aziatische landen ligt het aantal jongens dat er geboren worden hoger (ongeveer 110:100). Dit komt omdat er traditioneel in deze cultuur een voorkeur heerst voor jongens en er lange tijd sprake was van een één kind cultuur. Daarnaast is het in veel culturen zo dat de zoon alles erft, voor de ouders zorgt en dat de ouders een bruidsschat moeten betalen voor hun dochter aan hun aanstaande schoonzoon. Jongens en meisjes groeien in verschillende ecologische systemen op bijvoorbeeld door de voorkeur voor zonen, door de beschikbaarheid van technologie voor de prenatale determinatie van het geslacht en het aantal broertjes en zusjes dat zij zullen hebben. Dit laatste komt doordat ouders meer kinderen zullen krijgen als zij nog geen zoon hebben en als zij wel een zoon hebben dan nemen zij minder kinderen. Dit heeft grote sociale consequenties voor de populatie. Daarnaast hangen sekseverhoudingen in het voordeel van mannen samen met toegenomen geweld en criminaliteit onder mannen en een vermindering in het aantal ongewenste geboortes en vrouwelijke kindersterfte.

 

Jeugd

Ouders spelen een grote rol in socialisatie, zo ook bij het creëren van gender gedrag. Vooral de ideeën die de maatschappij heeft over gepast gedrag en stereotypes van genderrollen.

 

Gender socialisatie

Willian en Best vonden in hun onderzoek significante verschillen tussen mannen en vrouwen stereotypes in elk van de 25 bestudeerde landen. Kinderen waren beter bekent met de mannelijke stereotypes dan met de vrouwelijke. Op acht jarige leeftijd vormen de gender stereotypes blauwdrukken voor gedrag dat versterkt wordt door het leven heen. De stereotypen hebben invloed op gedrag, maar ook op hoe mensen zichzelf en anderen in de samenleving zien. Als kinderen negen jaar oud zijn dan beginnen zij de stereotypes te benomen bij het beschrijven van zichzelf. Feministische wetenschappers suggereren dat gender blauwdrukken vrouwen socialiseren in rollen van lage status en afhankelijk maken door de verschillende machtposities die de twee groepen hebben in de samenleving. Mannen hebben in de meeste maatschappijen de macht en distribueren de goederen waaronder ook de sociale rollen en behouden hiermee de macht door mannen. Mannen die meespelen worden hiervoor beloont. Vrouwen daarentegen moeten zich aanpassen aan de gender rollen die hen zijn toegewezen, namelijk onderdanig, verzorgend en zwak. Hierdoor krijgen zij erkenning door mannen en toegang tot goederen.

 

De vorm van de samenleving, monogaam, polygamie of polyandrie, bepaalt in hoeverre er competitie is tussen mannen, wie de macht heeft en welk effect dit op gedrag heeft. Bij polyandrie is er weinig competitie tussen mannen, heeft de vrouw de macht en moet de vrouw assertiever zijn en onafhankelijker in plaats van gehoorzaam.

 

Culturele invloed op de vrouwelijke en mannelijke socialisatie

Er zitten duidelijke verschillen in hoe gender gedrag aangeleerd wordt en ervaren wordt door kinderen in verschillende samenlevingen. Dit is namelijk afhankelijk van de beschikbaarheid van rolmodellen, het laten zien van rol gedrag en de invloed van sociale agenten. Daarnaast heeft elk kind unieke karaktereigenschappen waardoor de omgeving beïnvloed wordt.

 

 

 

Gender relaties in de jeugd

De rol van peers mag niet onderschat worden. Groepen met dezelfde sekse en groepen met gemengde seksen geven leeftijdsgenoten de kans om gender gedrag te observeren en te oefenen. Bij de scheiden van seksen ontstaat er grote verschillen in normatieve verwachtingen over mannen en vrouwen in de maatschappij, terwijl er bij gemengde groepen minder de nadruk gelegd zal worden op verschil waardoor er meer gelijkheid zal zijn. Of leeftijdsgroepen van dezelfde seksen zijn of gemengd wordt bepaald door culturele conventies.

 

Eleanor Maccoby’s onderzoek suggereert dat de voorkeur voor speelmaatjes van dezelfde sekse universeel is, ongeacht de culturele normen die gender gescheiden omgevingen voorschrijven. Dit zou om een biologische uitleg vragen, maar genetische predispositie kan dit maar gedeeltelijk verklaren. Harness en Super verklaren de verschillen met behulp van de ontwikkelingsniche waarbij kinderen actief de genderrollen exploreren en definiëren binnen de culturele verwachtingen.

 

 

Adolescentie

Markers van seksuele rijping

De puberteit de overgang van de kindertijd van de volwassenheid waarin biologische en fysiologische veranderingen plaatsvinden die psychische en sociale gevolgen hebben. Jongens gaan veranderingen door in de stem, schaamhaar en gezichtshaar wordt zichtbaar, ze hebben nachtelijk ejaculaties en gaan een groeispurt door. Bij vrouwen begint de adolescentie bij de eerste ongesteldheid, de menarche. De tijd waarop dit plaatsvind wordt niet alleen beïnvloed door voeding, maar ook door de fysieke omgeving en de ontwikkelingsniche. Door modernisatie rapporteren vrouwen ergere krampen. Hieruit blijkt dat de waardes van moderne culturen overgenomen worden en het gedrag in traditionele culturen beïnvloed.

 

Naast biologische markers zijn er ook culturele markers, maar deze hoeven niet per se samen te vallen. Meisjes worden bijvoorbeeld uitgehuwelijkt voordat ze de puberteit hebben bereikt. Vaak is de overgang naar volwassenheid een spirituele activiteit met bepaalde ceremonies. Maar niet altijd wordt volwassenheid aangeduid met een enkele gebeurtenis.

 

 

 

Gender, seksualiteit en culturele taboes

Per cultuur zijn er grote verschillen in hoe jonge vrouwen en mannen zich voorbereiden voor hun eerste seksuele ervaring. Door culturen heen variëren deze ervaringen in de termen van hoe strikt ze gedefinieerd zijn en hoe ze bepaald worden door culturele normen en vormen. Maagdelijkheid tot het huwelijk is een norm in veel culturen. In culturen waar vrouwen wel al eerder mogen experimenteren zijn er vaak regels vanaf wanneer dit mag gebeuren. Jongens hebben hierin meer vrijheid dan meiden en mogen over het algemeen vrij experimenteren.

 

In andere culturen is communicatie over seksualiteit taboe en zijn adolescenten overgelaten aan hun eigen verkenning. Ook hierbij is verschil te vinden over wat jonge vrouwen en mannen verteld wordt, waarbij vrouwen veel vooraf niets weten, hebben mannen meer mogelijkheden om informatie te verkrijgen. In landen, zoals China, zijn er sterke taboes op andere seksuele activiteiten dan de heteroseksuele relatie binnen een monogaam huwelijk. In culturen waar voorhuwelijkse relaties niet voorgeschreven zijn door culturele normen, worden deze relaties gezien als een expressie van liefde en affectie. Hoe deze twee concepten begrepen worden is ook weer cultureel bepaald. In collectivistische landen zouden jongeren deze relaties meer zien in de zin van zorg en vriendschap.

 

In veel culturen zijn gender en seksualiteit gerelateerde concepten. Hoe vrouwen eruit zouden moeten zien en hoe ze zich moeten gedragen op seksueel gebied worden bepaald door de culturele normen. Afwijkingen van gender- en seksualiteitsnormen kunnen tot twijfel leiden over iemands vrouwelijkheid of mannelijkheid. Daarnaast kan dit ook heftige sociale en psychologische consequenties hebben vooral voor biseksuelen en transgenders die op zoek zijn naar hun genderidentiteit en hun seksualiteit. De grootte van de gevolgen hangt af van hoe strikt gender deviatie wordt gezien binnen een bepaalde cultuur. In culturen waarbij enige deviatie mogelijk is, wordt dit getolereerd.

 

Volwassenheid

De taken die bij de vroege en midden volwassenheid horen, kunnen beschouwd worden als universeel. Hiertoe behoren over het algemeen het opvoeden van kinderen en het onderhouden van een gezin. Maar hoe zij de kost verdienen, hangt af van het ecologisch systeem van het individu.

 

 

 

 

Status en de verdeling van werk binnen de familie

Door de universele genderrol stereotypes en genderrol socialisatie, zijn rollen van volwassen vrouwen en mannen erg verschillend. Door de geschiedenis heen en in de meeste samenlevingen hebben vrouwen de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en het huishouden en werken mannen. Door de industrialisatie en verhoging van economische druk heeft hier verandering in plaatsgevonden waardoor meer vrouwen zijn gaan werken. Verassend genoeg heeft de verhoogde participatie van vrouwen in het werkveld niet gezorgd voor een significante verandering in de genderrollen thuis. De toenemende belasting van vrouwen en de onbereidheid van sommige mannen kan voor spanning binnen de relatie zorgen. Hierdoor liggen in Rusland momenteel het aantal scheidingen hoger dan in alle andere plekken.

 

Verdeling van werk in het werkveld

Ook het werkveld kent een zekere scheiding tussen verschillende werkvelden voor mannen en vrouwen. Werkvelden worden of helemaal door vrouwen gedomineerd of helemaal door mannen. Een verklaring dat in bepaalde velden veel vrouwen werken is dat deze banen typische vrouwentaken vereisen. Een ander deel van de verklaring is gelegen in de status die gegeven is aan bepaalde banen. Vrouwen schijnen beroepen te hebben met een lagere status dan mannen. Vrouwen worden geassocieerd met goede interpersoonlijke communicatievaardigheden en interacties. Toch zijn de hogere status beroepen die deze vaardigheden vereisen vaak bemand door mannen. Beroepen met een hoge status worden vaak beter betaald, met als gevolg dat vrouwen economisch benadeeld worden en vaker afhankelijk zijn van hun mannen voor economische steun. Hogere status banen krijgen meer betaald dan lagere status banen, maar vrouwen krijgen overal hetzelfde betaald. Daarnaast krijgen mannen een beloning waarin zij in een veld gaan werken waar overwegen veel vrouwen werken.

 

Veel overheden hebben wetten en beleidsregelingen aangenomen om de ongelijkheid tussen genders op het gebied van materiele en economische verschillen te verminderen. Echter blijkt dat in maatschappijen waarin gelijkheid gereguleerd wordt er meer sprake is van segregatie binnen beroepen, dan in maatschappijen die hier minder voor doen. Daarnaast blijven overrepresentaties van vrouwen in sommige werkvelden bestaan, ondanks de regulaties.

 

 

 

Gender relaties in sociale status en openbaar beleid

Sociale en economische stratificatie is diep gelegen in de cultuur en draagt bij aan ongelijkheden tussen mannen en vrouwen. Dit is ook te zien in de relaties binnen de familie. Economische macht zorgt voor sociale macht. Dit houdt in veel gevallen in de man de meeste man macht heeft en financiële en sociale beslissingen neemt, ook al hebben vouwen veelal de dagelijkse zorg. Zij hebben ook de macht in de relatie. Echter is er volgens Franceur en Noonan een seksuele revolutie aan de gang. Dit beargumenteren zij door verschillende voorbeelden te laten zien van een wereldwijd veranderende gender cultuur. Ten eerste gaan mensen steeds minder vaak trouwen of samenwonen, maar hebben zij vaker een Latrelatie (living alone together). Ten tweede door de afschaffing van de één kind cultuur in China hebben vrouwen het nou voor een kiezen met betrekking tot het kiezen van de best mogelijke partner. Ten derde hebben vrouwen in Latijns-Amerika het voor elkaar gekregen dat contraceptie verkrijgbaar is voor iedereen. Ten vierde zijn vrouwen in Algerije bezig een man te zoeken die hen bevalt. Ten vijfde blijven steeds meer Italiaanse mannen thuis wonen en trouwen zij niet. Dit heeft als gevolg dat Italië het laagste geboortecijfer heeft.

 

Late volwassenheid

De ervaring van de menopauze

De ervaring van de menopauze is universeel, iedereen maakt het mee. Maar volgens het ecologische model van Bronfenbrenner beïnvloeden culturele waardes, verwachtingen en de context de ervaring van de menopauze. In Europa en Noord-Amerika werd het lang gezien als een ‘change of life’. Later werd het gezien als een soort ziekte en werden er medicijnen voor uitgevonden. Tegenwoordig ervaren veel vrouwen de menopauze als een bevrijdende ervaring. Symptomen in de menopauze zijn niet alleen het gevolg van fysieke factoren maar ook van psychologische en culturele invloeden.

 

Scheiding en weduwschap

In veel culturen en religies wordt het huwelijk als iets heilig gezien, maar er zijn mensen die nooit trouwen of hun partner verliezen door een scheiding of de dood.

 

Volgens het Hindu geloof is het niet toegestaan om te scheiden. Voor mannen is wel het mogelijk om een tweede vrouw te nemen wanneer ze ontevreden zijn of wanneer hun vrouw overlijdt, maar voor vrouwen is dit een sociaal stigma. Ze wordt een outcast en vaak kiezen vrouwen wanneer ze weduwe worden ervoor om zichzelf met hun man mee te laten verbranden, dit wordt sati genoemd. Ook voor de Hausa in Noord Nigeria speelt trouwen een belangrijke rol, volwassenen die sterven terwijl ze getrouwd zijn zouden naar het Lahira, of paradijs, gaan. Weduwen of gescheiden vrouwen zijn erg gestigmatiseerd, ook al hebben ze de mogelijkheid om de prostitutie in te gaan en later te hertrouwen. Ongetrouwde vrouwen hebben deze mogelijkheid niet. In veel Indiaanse Amerikaanse culturen is het gewoon voor een weduwe om te trouwen met een naaste familielid of een broer van de man. Gescheiden vrouwen trekken terug naar hun ouders of trouwen met een ander man.

 

Deze voorbeelden laten zien dat mensen in verschillende samenlevingen hun eigen ontwikkelingsniche creëren in antwoord op de culturele normen en verwachtingen die geassocieerd worden met scheiding en weduwschap. Wanneer scheiding bekeken wordt in de grotere ecologische context, wordt het duidelijk dat overtuigingen over genderrollen en gendertypisch gedrag (macosysteem), de individuele ervaringen binnen de familie bepalen (microsysteem). Er zijn gelijkere genderrollen binnen families te zien wanneer scheidingen in een maatschappij voorkomen en worden geaccepteerd. In maatschappijen waar dit niet zo is, zijn meer traditionele en ongelijke rollen.

 

Genderrollen en status op latere leeftijd

In traditionele samenlevingen wordt ouderdom, of grootouder worden, vaak geassocieerd met een hoge status. Ouderen worden gezien als leiders die levenservaring en welvaart brengen. Daarnaast wordt vaak gedacht dat zij bovennatuurlijke krachten hebben waardoor zij belangrijke spirituele en religieuze verantwoordelijkheden krijgen. Als laatste spelen zij een rol in het socialisatie proces omdat zij hun culturele kennis doorgeven aan de volgende generatie. Ook vrouwen kunnen hier, wanneer ze eenmaal de juiste leeftijd bereikt hebben, machtiger worden. Daarnaast vergroot grootouderschap hun status nog meer. Met modernisatie, veranderen ook de gender rollen en de status van oudere mensen en jongvolwassenen. Hierdoor nemen jongvolwassenen veel van de taken van de ouderen over, waardoor deze ouderen hun macht en status verliezen.

 

 

9. Cultuur, gezondheid en ziekte

 

De cultuur bepaalt hoe tegen bepaalde ziektes wordt aangekeken, hoe de diagnose wordt gesteld, hoe ze worden veroorzaakt en hoe het behandeld moet worden.

 

Ecologische context: Culturele concepten over gezondheid en beter worden

Hoe individuen naar hun fysieke en mentale gezondheid kijken wordt bepaald door culturele tradities. Daarnaast verschillen de manier waarop zij met stress en spanning omgaan. De verschillen kunnen verklaard worden door een combinatie van cultuur, ontwikkelingsniche en interactie tussen ecologische systemen. Daarnaast beïnvloed cultuur de houding tegenover gezondheid op verschillende manieren. Er is sprake van een wederkerig proces waarbij culturele overtuigingen, tradities en kennis over gezondheid de manier van kijken beïnvloed. Deze manier van kijken beïnvloed op zijn beurt ook de verschillende behandelingen en methoden. In de cross-culturele benadering van gezondheid vinden we een emic (cultuur-specifieke concepten) en etic (algemene concepten) manier van kijken.

 

Cultuur gebonden syndromen

Er zijn ziekten gevonden die in verschillende culturen zich verschillend uiten, en ziekten die alleen in bepaalde culturen voorkomen. Sinds 1994 zijn ook deze ziekten opgenomen in de DSM-IV. De DSM-IV definieert cultuur gebonden syndromen als terugkomende, lokale en specifieke patronen van afwijkende of problematische ervaringen die wel of niet gelinkt zijn aan een bepaalde diagnostische categorie binnen de DSM-IV. Daarnaast worden deze patronen erkent als ziekte of als leed, waarvan de meeste een lokale naam hebben. Dit zorgt ervoor dat Westerse diagnostische instrumenten meer valide worden en dit kan leiden tot cultuur-sensitieve behandeling. Mogelijk kunnen Westerse methodes ook toegepast worden op niet-Westerse ziektes.

 

Medische diagnoses tussen culturen

Er moet ook onderscheid gemaakt worden tussen de validiteit en betrouwbaarheid van de diagnostische testen. Lonner en Ibrahim zeggen dat accurate beoordelingen de overtuigingen, waarden en percepties van een patiënt in ogenschouw moet nemen en dat dokters cultuurspecifieke criteria moeten ontwikkelen. Een misdiagnose, doordat een dokter iemand van een andere cultuur of etniciteit beoordeeld vanuit zijn eigen cultuur en etniciteit, kans er voor zorgen dat de gezondheid nog sneller achteruit gaat omdat de behandeling niet aan lijkt te slaan. Een misdiagnose kan ten eerste ontstaan door dat klinische handboeken worden gebruikt in andere culturen dan de cultuur waarin het is ontwikkeld. Ten tweede worden er niet altijd verschil gemaakt tussen de definities ziekte en ziektegedrag. Tot slot kunnen instrumenten en testen die een bias hebben oorzaak zijn van een verkeerde diagnosis. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij gestandaardiseerde testen, zoals de WISC en de MMPI. De World Health Organisation stelt het onder andere tot zijn taak om verkeerde diagnose te voorkomen, door bijvoorbeeld aan onderzoek en preventie te doen. Hierdoor worden professionals in de gezondheid sensitiever voor cultuur.

 

Ziekte, stress en coping

Ziekten creëren op allerlei mogelijke manieren stress. Gedrag, cognitie en emotie interacteren met het centrale zenuwsysteem en hebben invloed op het immuunsysteem. De kunst om met de stress van een ziekte om te gaan is niet alleen belangrijk voor overleving, maar ook voor groei en verandering. Aangetoond is dat mensen die last hebben van een chronische ziekte beter dan gezonde mensen om kunnen gaan met stressoren in het dagelijks leven. De Chinese filosofie zegt dat stress een crisis en een kans biedt. Echter individuele en culturele groepen verschillen in hoe vatbaar zij zijn voor stress en ziektes en hoe zij met deze situaties omgaan.

 

Vroege kindertijd

Risico’s voor de gezondheid van een jong kind

Giftige stoffen in de omgeving van een kind of teratogenen kunnen schade toebrengen aan de fysieke en mentale ontwikkeling. Een kind is het meest kwetsbaar in de derde tot de zesde week na de conceptie, wanneer het centrale zenuwstelsel, het hart, de armen en de benen zich ontwikkelen. Een bekend syndroom is het Foetale Alcohol Syndroom (FAS), dit syndroom is het gevolg van alcoholgebruik gedurende de zwangerschap en leidt tot verschillende fysieke en cognitieve afwijkingen, zoals een klein hoofd, laag geboortegewicht, gezichtsvervormingen, neurologische problemen en een beperkt intellectueel functioneren. Wanneer de moeder crack cocaïne gebruikt of een andere verslavende drug dat heeft dit hetzelfde effect op de foetus als op de volwassene.

 

Gezondheid kan gemeten worden door de toename in gewicht en lengte naarmate het kind ouder wordt. Hierbij is voeding belangrijk. Nog steeds veel kinderen gaan elke dag dood aan ondervoeding en dehydratie.

 

In geïndustrialiseerde maatschappijen wordt veelal flesvoeding gegeven in plaats van borstvoeding, zodat zij een carrière kunnen vervolgen. Dit zorgt ervoor dat sommige moeders in arme landen flesvoeding geven, terwijl zij dit niet kunnen betalen en dus moeten verdunnen waarmee zij de ondervoeding verergeren. Deze effecten van ondervoeding zijn te verminderen en gedeeltelijk terug te draaien door hen te voeden met calorierijk eten of voedingssupplementen.  

 

Jeugd

Obesitas in de jeugd

Iemand heeft obesitas wanneer hij of zij een lichaamsgewicht heeft dat 20 procent meer is dan het aanbevolen gewicht op basis van leeftijd, geslacht en lichaamstype. Obesitas in een groeiend probleem in de kindertijd, waaraan kinderen zowel fysieke als emotionele problemen aan over kunnen houden. Dit overgewicht wordt veroorzaakt door een combinatie genetische en sociaal-culturele factoren. In Noord-Amerika is lang en dun de norm, toch krijgen kinderen op jonge leeftijd veel en ongezond eten voorgeschoteld. Daarnaast is er vaak een gebrek aan beweging. Volgens Kimm en collega’s zou zelfs een klein beetje sporten het ontwikkelen van obesitas voorkomen. Zij wijzen er ook op dat dit probleem niet alleen in Noord-Amerika voorkomt, maar dat er sprake is van een globale obesitas epidemie.

 

 

De jeugdige mentale gezondheid

Sommige psychologische en ontwikkelingsstoornissen komen voor het eerst voor tijdens de jeugd, zoals een stoornis als ADHD. Normaal speelt cultuur een ro in het diagnosticeren en interpreteren van stoornissen, maar bij ADHD zijn veel professionals in de gezondheidzorg het eens over de symptomen en zij herkennen deze ook correct. Toch verschillen leraren in wat ze gepast gedrag in de klas vinden. Ecologische invloeden bepalen dus hoe de omgeving gedrag interpreteert. Sommige stoornissen van de kindertijd wordt gedefinieerd door veranderingen in het ecologische systeem, zoals nervios waarbij kinderen depressiesymptomen ontwikkelen in reactie op het vertrek van hun vader.

 

Ecologische invloeden op vroeg coping gedrag

De ecologische setting waarin kinderen opgroeien is bepalend voor de gezondheidsrisico’s en stressoren. Hieronder vallen fysieke factoren, toegang tot vaccinatie en medicijnen, maar ook eigenschappen van de ouders en familiedynamieken dragen hieraan bij. Onderzoek wijst bijvoorbeeld naar het belang van een warme en zorgende thuisomgeving voor baby’s die prematuur zijn. De opvoeding is op verschillende momenten in het coping proces van kinderen van invloed. Kinderen in verschillende culturen melden hierdoor verschillende stressoren en kiezen voor verschillende coping strategieën. Onderzoekers relateren deze verschillen aan eigenschappen van ouders, familiedynamieken en vroege socialisatie.

 

Adolescentie

Sommige, zoals Elkind, zijn bang dat kinderen te snel opgroeien. Van de druk om op te groeien hebben de meeste kinderen wel eens last, maar hoe de overgang ook gaat, gradueel of abrupt, elke verandering gaat gepaard met uitdagingen, mogelijkheden en gezondheidszorgen. De Adolescentie is de tijd tussen de jeugd en de volwassenheid en deze periode wordt vandaag de dag door veel psychologen gezien als een continu proces in plaats van een gefixeerde periode. Adolescentie is een complex concept dat gevormd wordt door de omgeving en historische settingen. Voor de twintigste eeuw werd de adolescentie namelijk niet als een aparte periode gezien. Tegenwoordig lijkt het alsof de adolescentie steeds vroeger begint en steeds later eindigt. Daarnaast zorgen biologisch veranderingen voor stress en hormonen voor fluctuaties in de sociale en emotionele ontwikkeling. Sommige adolescenten zijn hierdoor extra kwetsbaar voor gezondheidsproblemen, zoals eetstoornissen of drugs- en alcoholmisbruik.

 

Eetstoornissen

Er is een groeiende ongerustheid over het toenemende aantal mensen met een eetstoornissen. Anorexia Nervosa komt veelal bij adolescente meiden voor en kenmerkt zich door een verlies van eetlust en extreem verlies van gewicht. In sommige gevallen is het nodig om iemand op te nemen, de menstruatie kan stoppen en vrouwen kunnen van 15 tot 25 procent van hun lichaamsgewicht verliezen. Jaarlijks overlijdt 5 tot 15 procent van de mensen met anorexia. Men spreekt van bulimia wanneer, vooral vrouwen, extreem veel gaan eten en daarna braken om hun gewicht te behouden. In sommige landen zijn dikke vrouwen populairder omdat zij hierdoor welvaart uitstralen, echter in veel andere landen is dun zijn het ideaal. De obsessie om dun te zijn of te worden komt vooral bij vrouwen voor en zorgt ervoor dat vrouwen een groter risico lopen op eetstoornissen dan mannen.

 

In sommige landen zijn er meisjes die worden gedwongen om veel te eten, in andere landen zoals Amerika is er een dun schoonheidsideaal. Onderzoek en ervaring laten zien dat meisjes in de adolescentie sneller diëten dan jongens. Excessieve dieting kan leiden tot een aantal ernstige (eet)stoornissen.

 

Culturele variaties in anorexia en boulimia

Eetstoornissen zijn universeel, maar komen veel vaker voor in Westerse culturen waar dun zijn het ideaal is. Daarnaast zijn zij ook minder tevreden over hun lichaam. Uit cross-cultureel onderzoek blijkt dat er verschil is tussen anorexia en boulimia, waarbij anorexia universeel is en sterk beïnvloed wordt een genetische presdispositie en boulimia is een psychologische reactie op culturele verwachtingen. Hierdoor komt boulimia alleen voor in culturen die een Westerse invloed hebben gehad en anorexia komt overal voor. Naast veranderingen in de cultuur zijn er ook cultuurspecifieke invloeden die het ontstaan van een eetstoornis kunnen veroorzaken. Banks merkt een link op tussen anorexia nervosa en ascetisme, een religieus gebruik van zelfontkenning om een groter spiritueel bewustzijn te bereiken. In de religieuze context kunnen eetstoornissen zich uiten in rituelen zoals vasten en overgeven. Daarnaast kan ook een conflict tussen religieuze waarden voor een ontwikkeling van een eetstoornis zorgen.

 

Culturele en seksueel overdraagbare ziektes (STDs)

Wanneer adolescenten seksueel actief worden, lopen ze meer kans op een STD. Een grote internationale zorg is acquired immunodeficiency syndrome (aids) dat veroorzaakt wordt door het human immunodeficiecy virus (HIV). AIDS is een ziekte waarbij het menselijk immuunsysteem aangevallen wordt, waardoor individuen zwak en kwetsbaar worden voor infecties die soms lijden tot de dood. Doordat steeds meer jongeren op jonge leeftijd met seks beginnen en dit op een onveilige manier doen, wordt de kans op hiv en aids groter. Naast de cultuur is ook de media van invloed op hoe de ziekte wordt geïnterpreteerd, gediagnosticeerd en behandeld. In sommige landen wordt media ingezet om mensen te informeren over de oorzaken en het doorgeven van HIV. Echter omdat de nadruk veelal wordt gelegd op druggebruikers, worden veel andere mensen die gevaar lopen, jong of arm zijn niet geïnformeerd. Hierdoor zullen de aantallen met aids blijven groeien.

 

Volwassenheid

Mentale gezondheidsproblemen

Naast stress kennen volwassenen gezondheidsproblemen zoals depressie en schizofrenie.

 

Depressie

De interpretatie van depressie verschilt tussen culturen, maar vooral ook binnen culturen. Omdat er zoveel over gezegd wordt in het dagelijks leven, bijvoorbeeld in de media, is het moeilijk om de symptomen te herkennen. Depressie is een serieuze psychologische stoornis die gepaard gaat met periodes van verdriet en andere negatieve gevoelens. Daarnaast kunnen zij zich ook hopeloos of wanhopig voelen, last het van slaapproblemen en weinig energie hebben. Er is een groeiend aantal mensen, dat aan deze stoornis lijden. Onder andere doordat mensen langer leven en meer last krijgen van chronische stress. Daarnaast wordt gedacht dat het migreren en het breken met familie, tradities en gewoontes voor een toename in depressies zal zorgen. Wat vervolgens zal leiden tot een hoger alcohol- en drugsmisbruik die de depressie zullen verergeren. Omdat depressie verschillende emotionele, fysieke en gedragssymptomen laat zien, is het moeilijk te diagnosticeren. Daarnaast kan depressie ook gepaard gaan met somatische klachten. Ondanks dat er culturele karakteristieken zijn, zijn er ook universele eigenschappen. Urbanisatie en sociaaleconomische ontwikkeling zorgen voor depressieve symptomen in Tunesische jongeren. In een studie van WHO komt naar voren dat, hoewel er verschillen zijn tussen culturen in het aantal met en de grootte van een depressie, depressie universeel een groot probleem is waar vaak behandeling voor nodig is.

 

In landen als China gaat een stress gerelateerde stoornis bij volwassenen vaak samen met somatische klachten. Dit zijn fysieke kwalen als gevolg van stress of emotionele stress. In collectivistische culturen mogen mensen ten eerste niet klagen over hun psychologische problemen. Ten tweede worden somatische klachten gezien als een cultureel toegestane roep om hulp, omdat depressie vaak niet gezien wordt als een echte kwaal. De natuur en behandeling van depressie is dus een interactie van ecologisch culturele systemen, historische en socioculturele factoren en de ontwikkelingsniche. Vandaag de dag wordt depressie gezien als iets dat gewoon en veelvoorkomend is, waardoor Prozac in grote hoeveelheden wordt voorgeschreven. Ook wordt er gedacht dat depressie komt door het leven en werken in geïndustrialiseerde gebieden waar constant haast is. Toch komt depressie ook in andere landen en gebieden voor, maar nog niet bekend is in hoeverre de symptomen van depressie universeel zijn.

 

Schizofrenie

Schizofrenie is een groep van psychologische stoornissen die gekarakteriseerd worden door verstoringen in gedachtes, perceptie, affect en emotie. Onderzoek van de WHO heeft enkele universele symptomen laten zien. Daarnaast zijn er ook enkele symptomen gevonden die niet samen hangen met schizofrenie. Symptomen van schizofrenie worden meer gevonden in Colombia, India en Nigeria in tegenstelling tot andere geïndustrialiseerde landen, maar dit kan verklaard worden door de relatie tussen schizofrenie en een laag onderwijs- en beroepsniveau. Vaak is de prognose in ontwikkelingslanden beter, waarschijnlijk door de hoeveelheid emotionele support. De symptomen zijn in veel culturen hetzelfde. Het meest bizarre aspect van deze stoornis voor de normale populatie is de terugtrekking en de obsessieve zelffocus. Dit botst enorm met de ecologische oriëntatie, ontwikkelingsniche en collectivistische waarden.

 

 

Acculturatie en adaptatie

Het emigreren naar een andere cultuur is een gebeurtenissen die voor veel veranderingen zorgt in alle ecologische systemen. Alhoewel het stressvol is, verschillen we in hoe we de stress zien en hoe we er mee omgaan. De reactie op de acculturatie wordt bepaald door de dynamiek van het ecologisch systeem dat eerder ontwikkeld is en het ecologisch systeem waarin iemand terecht komt. Onderzoek laat zien dat succesvolle adaptie wordt bepaald door de mate van interafhankelijkheid, waardoor mensen meer directe coping strategieën hebben die stress verlagend zijn. Daarnaast zijn mensen die actief en betrokken zijn gezonder en beter aangepast. Aanpassing heeft ook te maken met de hoeveelheid controle die zij ervaren, men kan zich dan minder goed aanpassen door familiedruk. Deze en andere resultaten zorgen ervoor dat er programma’s ontwikkeld kunnen worden waardoor mensen zich kunnen voorbereiden op de ecologische setting waar ze in terecht komen en daarop hun coping strategieën kunnen aanpassen.

 

 

Late volwassenheid

Veroudering (senescence) vindt bij iedereen plaats, maar de snelheid van veroudering verschilt per individu, sociaal milieu en cultureel. Door de toegenomen medische technologie is de levensverwachting omhoog gegaan. Toch gaat dit ook weer gepaard met uitdagingen en mogelijkheden.

 

Ziekte en vroegtijdig ouder worden

Mensen die ouder worden, hebben minder energie, verliezen hun gehoor en zicht, krijgen rimpels, broze botten, een langzamere reactietijd, slechte motorische vaardigheden en soms verlies van geheugen. Deze symptomen komen overal voor. Toch is er een zeldzame ziekte genaamd Werner’s syndroom, waarbij het proces van ouder worden veel sneller gaat en vaak al op vroege leeftijd begint. Onderzoekers hebben een gen, het Werner’s gen, voor deze ziekte gevonden en hopen zo meer te weten te komen over het ouder worden. Toch komt deze ziekte eel vaker voor in Japan dan in de Verenigde Staten, maar er is nog niet bekend waardoor dit komt. Het afnemen van de sterftecijfers en de toegenomen levensverwachting gaat ook gepaard met meer kans op grote fysieke en psychische problemen.

 

Culturele oogpunten op dementie en Alzheimer

Door de toegenomen levensverwachting is ook het aantal mensen met dementie en Alzheimer toegenomen. Mensen met dementie lijken normaal te verouderen, maar de problemen verergeren snel tot zij niets meer zelf kunnen en niemand meer herkennen.  Dementia, waar Alzheimer een veel voorkomende vorm van is, lijkt voor een groot deel te maken te hebben met ouder worden en genetische factoren. Toch worden er in onderzoek ook factoren als dieet genoemd. Alzheimer is ook een stressvolle gebeurtenis voor anderen om de persoon heen. Het blijkt dat mensen hier verschillende mee omgaan. Amerikaans Indiase mensen zoeken sneller steun bij anderen, terwijl blanke mensen alles zelf proberen te doen en geen hulp of steun zoeken. Het cultureel ecologisch systeem en een ontwikkelingsniche zorgen voor verschil in de reactie op een patiënt. Familie cohesie en interafhankelijkheid lijken een positieve invloed te hebben op de gezondheid van de patiënten en het gedrag van hun verzorgers.

 

Omgaan met chronische ziektes op latere leeftijd

Wanneer men geconfronteerd wordt met de falende gezondheid en ontwikkelende chronische ziekten, wordt coping steeds belangrijker om te overleven en de kwaliteit van het leven te behouden. Als mensen geen toegang hebben tot de gezondheidszorg, dan maken zij gebruik van andere coping strategieën. Strategieën die genoemd worden zijn afleiding zoeken in bijvoorbeeld hobby’s, eigen normen en waarden uit thuisland terugbrengen, vertrouwen op zichzelf, de gemeenschap en spiritualiteit.

 

De ‘goede’ doden

Er zijn twee ervaringen die alle mensen doormaken, namelijk geboorte en de dood. De concepten dood en doodgaan worden beïnvloed door culturele normen en overtuigingen. In veel culturen is er een beeld van wat het ideale einde van het leven is. Tussen culturen zijn de overeenkomsten tussen een ‘goede’ dood groter dan de verschillen. De meeste ideale dood vind plaats na een lange tijd van leven, na het hebben opgelost van conflicten en problemen, in het bijzijn van geliefde, zonder pijn en in vrede. In sommige gevallen wordt een lijdensweg (martyrdom) als een goede dood gezien, omdat het als doel heeft om het hogere goed te dienen en beloont te worden in het leven na de dood.

 

In individualistische maatschappijen wordt hebben mensen zelf de keuze over de dood, zij zien de dood als ‘slecht’ wanneer iemand geen kans heeft gehad om zijn of haar beslissingen te maken of wensen te uiten. In collectivistische maatschappijen wordt bij de goede dood het effect op de familie en andere overlevenden meegenomen.

 

Vroeger gingen mensen die ziek werden al na enkele dagen dood, maar tegenwoordig kunnen mensen nog lang doorleven met een terminale ziekte.

 

 

10. Toekomstige trends en applicaties

 

 

Terugkijken: Een overzicht van de belangrijkste thema’s en theorieën

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste theorieën nog een keer genoemd en toegepast met voorbeelden. Omdat dit overeenkomt met hoofdstuk B, is alleen samengevat wat niet in hoofdstuk B genoemd is.

 

 

Het ecologisch model

Het ecologische model van Bronfenbrenner richt zich op de relatie tussen kinderen en de omgeving (ouders, familie, etc.). Het individu interacteert met het microsysteem (volwassen-kind interactie thuis of op school), het mesosysteem (verbindingen tussen de microsystemen), het exosysteem (de maatschappelijke context) en het macrosysteem (waarden, normen en overtuigingen van de maatschappij). 

 

De ontwikkelingsniche

De ontwikkelingsniche heeft bijgedragen aan het begrip over hoe verschillende componenten van cultuur samenwerken en hoe ouders en kinderen zich gedragen binnen de dagelijkse settingen.

 

Vygotsky’s socioculturele theorie

Vygotsky stelde dat de context van een cultuur bijdraagt aan de ontwikkeling van een persoon en dat een persoon zich ontwikkelt binnen deze context. Een belangrijk concept binnen deze theorie is de zone van naaste ontwikkeling, de hoeveelheid hulp die iemand nodig van anderen in tegenstelling tot hoeveel zij kunnen zonder hulp. Enkele kritieken op de theorie van Vygotsky zijn dat er weinig aandacht is voor verschillen tussen geslacht, te weinig nadruk op individuen en het gebruik van informele onderzoeksmethoden.

 

Piagets cognitieve ontwikkelingstheorie

De aard en timing van de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden hangen af de unieke ecologische setting, de specifieke ontwikkelingsniche en bepaalde sociale interacties.

 

Kohlberg’s theorie van morele ontwikkeling

Volgens Kohlberg loopt iemand zes stadia door tijdens de morele ontwikkeling. Gilligan gaf kritiek op het model van Kohlberg en zij dat vrouwen een zorgende houding hebben en het behouden van relaties belangrijker vinden dan abstracte principes van echtvaardigheid. Deze theorie is dat het gericht is op rechtvaardigheid, maar cross-cultureel onderzoek en de kritiek van Gilligan laten zien dit niet de enige vorm van moraliteit is.

 

Haan en anderen bieden een nieuw model voor de ontwikkeling van moreel redeneren. Dit model is niet gebaseerd op algemene oriëntaties, maar op het begrijpen van de interafhankelijkheid van zichzelf en anderen in sociale interacties. Dit model richt zich op moreel redeneren in specifiek situaties. Diegenen die in staat is op hoog niveau te redeneren kan een balans maken tussen de nood, de verlangens, de sterktes en zwaktes van degenen die geraakt worden door een bepaalde morele kwestie. Doordat deze laatsten per cultuur verschillen, verschilt ook het moreel redeneren per cultuur. Dit model helpt om te kijken naar moreel redeneren in de cultuurspecifieke context en naar cultuurspecifieke problemen, dus vanuit een emic aanpak.

 

Erikson’s theorie van psychosociale ontwikkeling

Erikson’s theorie bestaat uit acht fases die elkaar opvolgen. In elk van deze fases wordt een persoon geconfronteerd met psychosociale crisissen die opgelost moeten worden om gezod verder te kunnen ontwikkelen. Ondanks dat Erikson dacht dat deze fases in elke cultuur op dezelfde manier voorkomen, is uit onderzoek gebleken dat de tijd waarop een fase begint, hoelang deze duurt en wat deze fase inhoudt per cultuur kan verschillen. 

 

Erikson’s theorie is bruikbaar als model voor een algemeen raamwerk om sommige specifieke gebeurtenissen te bekijken, maar is zonder aanpassing een minder bruikbaar model voor cross-culturele experimenten. Cantor en anderen hebben een meer bruikbaar model ontwikkeld waarin, door middel van levenstaken, op bepaalde momenten onderliggende doelen gemeten worden die het leven van een individu gidsen. Hierdoor ontstaat een emic aanpak van thema’s, omdat die door mensen uit verschillende culturen zelf worden aangegeven.

 

Waar gaan we heen?

Terwijl we op moeten passen voor psychologisch onderzoek etnocentrisme van de westerse samenleving, of het andere uiterste namelijk etnocentrisme van de niet-westerse samenlevingen, is het belangrijk om te erkennen dat bepaalde bevindingen uit een inheemse cultuur (in één cultuur, vaak niet westers) toe te passen zijn op verschillende culturen. Zo is het gedrag dat in Japan gevonden is en aangeduid wordt met de term amae (gedrag dat bedoeld is om een ander, zoals de ouder, leraar, kind, of baas, ertoe te brengen om voor zichzelf te zorgen) gevonden in meerdere culturen. Verder onderzoek hiernaar zou kunnen uitwijzen dat dit een etic of algemeen cultureel concept is. Ander onderzoek laat zien dat maten van budi waarden (generositeit, respect, eerlijkheid en rechtvaardigheid) in Maleisië de variatie verklaren van Schwartz’s zeer bruikbare waarden survey items. Ander onderzoek dat de auteurs aanmoedigen komt van Boski die twee sleutelwaarden van de Poolse samenleving identificeerde; humanisme (een zorg om persoonlijke relaties gecombineerd met het nastreven van persoonlijke verantwoordelijkheid en afwijzing van materialisme) en sarmatisme (een mix van impulsieve zelfverheerlijking en hedonisme).

 

Vanaf bladzijde 182 van het boek kun je per hoofdstuk vinden welk onderzoek er op bepaalde gebieden gedaan is en waar toekomstig onderzoek zich op zou moeten richten.

 

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Statistics
728