Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Hoorcolleges Taal

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

College 1: Taalbegrip: hoe begrijpen we taal?

 

Het verwerken van gesproken taal gaat in een aantal stappen:

1. Herkenning van spraakklanken.

2. Herkenning van woorden.
3. Activeren van syntactische en semantische eigenschappen.

4. Opbouwen van een grammaticale structuur.

5. Interpretatie van structuur.
6. Integratie van interpretatie in de context.

 

Woordherkenning
We hebben een soort woordenboek in ons hoofd (het mentale lexicon) dat bestaat uit ongeveer 60.000 woorden. De lexicale ‘entry’ is het geheel aan informatie over een lexicaal item. De onderdelen zijn: uitspraak (vorm), woordklasse en combinatie mogelijkheden (grammatica) en semantiek (betekenis).

De bouwstenen van woorden zijn fonemen (spraakklanken), daar bestaan er meer dan 40 van.
Er zijn drie fasen in woordherkenning:

  • Toegang: het activeren van woorden in het lexicon.

  • Selectie: competitie tussen de kandidaten tot er een kandidaat overblijft.

  • Integratie: ophalen van syntactische en semantische informatie van de overgebleven kandidaat.

Er zijn een aantal problemen bij het woordherkenningsproces. Ten eerste is er een grote variatie in spraak. Ten tweede zijn er zoals genoemd ongeveer 40 fonemen, dit betekent dat veel woorden op elkaar lijken. Ten derde worden niet alle fonemen hoorbaar uitgesproken. Daarnaast bestaat er assimilatie, dat wil zeggen dat in een zin het volgende woord invloed heeft op het voorgaande woord ( ee[m]beetje zeggen in plaats van een beetje). Ten slotte zijn er geen hoorbare woordgrenzen binnen een zin, dit is goed te merken in een vreemde taal.

Theorieën over woordherkenning

Hoe kan het dat we ondanks bovenstaande problemen normaal gesproken de goede woorden herkennen?
Er zijn twee soorten modellen die dit uitleggen.
Ten eerste de seriële modellen:
Deze zijn bottom-up, dat wil zeggen, er is geen invloed van context op woordherkenning.
Een serieel model is het cohort-model: dit model zegt dat we bij het begin van een woord alle woorden activeren die beginnen met dezelfde klank: het woord initiële cohort.
Hierop volgende klanken elimineren kandidaten uit de oorspronkelijke cohort tot er nog maar 1 kandidaat over is.
Een aantal problemen bij het cohort model:

  • We kunnen woorden herkennen als hun beginklank verkeerd wordt uitgesproken.

  • We kunnen woorden herkennen op basis van woordeinden.
    Beiden zijn echter makkelijker bij lange dan bij korte woorden, wat erop wijst dat deze processen misschien niet automatisch zijn.

 

Ten tweede de interactieve-activatie modellen:
Deze zijn top-down, dat wil zeggen, context beïnvloedt woordherkenning.
Het TRACE model is zo’n model. Dit model gaat uit van de herkenning van de individuele klanken als basis van woordherkenning. Andere informatie wordt ook gebruikt: er is activatie van hogere niveaus in het model richting lagere niveaus.

Een probleem bij dit model is dat we moeilijk kunnen verklaren hoe we aan kunnen wijzen waar het probleem zit als we een verkeerd uitgesproken woord horen.


Zinsontleding
Zinsontleding wordt ook wel parseren genoemd: het gebruikmaken van de syntactische eigenschappen van woorden om ze te groepen en hun onderlinge relaties vast te stellen.

De noodzaak van ontleden wordt verklaard door het feit dat er vaak structurele ambiguïteit bestaat binnen een zin, er zijn meerdere interpretaties mogelijk afhankelijk van de gekozen structuur.

Een andere vorm van ambiguïteit is lexiale ambiguïteit, dat is wanneer een woord meerdere betekenissen kan hebben.

 

Structurele ambiguïteit

Deze kan globaal of lokaal zijn.
Globaal: de zin zelf geeft geen uitsluitsel.
Bijv.: De man sloeg de hond met de riem.
Lokaal: ambiguïteit wordt opgelost naarmate de zin vordert.
Bijv.: De sheriff zag de indiaan en de cowboy zadelde zijn paard.

 

Incrementeel parseren

De zinsontleder probeert bij ieder nieuw binnenkomend woord (stap voor stap: incrementeel) zo veel mogelijk grammaticale structuur te bouwen, hij wacht niet tot alle informatie binnen is. Er wordt niet vooruit gekeken en er is alleen voorafgaande informatie.

 

Garden path’ theorie

Deze beschrijft hoe de ontleder het incrementeel parseerproces uitvoert in een 2-fasen model.

Fase 1: aanhechtingsbeslissingen (welke woorden bij elkaar horen) zijn uitsluitend gebaseerd op grammaticale informatie. Hierbij moet altijd de mogelijkheid worden gekozen die leidt tot een zo eenvoudig mogelijke structuur.
Fase 2: interpreteer de ontstane structuur.
Het garden path model veronderstelt dat initiële aanhechtingsbeslissingen op grond van grammaticale informatie genomen worden, voorafgaand aan en onafhankelijk van semantische en pragmatische verwerking.

 

Taalproductie: hoe produceren we taal?

 

Productie van gesproken taal vindt plaats in een aantal stappen.

1. zien, zintuigelijke verwerking

2. herkenning van het object, dit activeert het concept over het object

3. activatie grammatica (als het om een zin gaat)

4. verbinding van het concept met de klankvorm

5. activeren van het articulatieprogramma op basis van de klankvorm

6. omzetten van articulatieprogramma in het activeren van spieren in het articulatie-orgaan

7. uitspraak

 

Lemma is de informatie over grammaticale eigenschappen van een woord (syntactische rollen die een woord kan hebben binnen een zin, woordgeslacht, grammaticale categorie).
Lexeem is de informatie over de klank eigenschappen van een woord (aantal lettergrepen, klemtoon, fonemen).

 

Het tip-of-the-tongue fenomeen is het bewijs dat het hier gaat om twee representatieniveaus.
Dit fenomeen verklaart hoe het mogelijk is om het lemma niveau wel te activeren, maar het lexeem niveau niet. Met andere woorden, de betekenis en grammaticale kenmerken zijn geactiveerd, maar niet te klankvorm (het ligt op het puntje van je tong).

 

Opbouw van zinsstructuur

Een bekend model over de opbouw van de zinsstructuur is het model van Levelt.
De basisstappen in dit model zijn: creatie van boodschap op conceptueel niveau, selectie van syntactische structuur en het invoegen van inhoudswoorden, de specificatie van fonologische segmenten en tenslotte de articulatie.

Een vergelijkbaar model is het model van Fromkin en Garrett. De niveaus hierin zijn vergelijkbaar met het vorige model: message level (concept), functional level (inhoudswoorden en rollen), positional level (syntactisch frame en functiewoorden) , soundlevel (klankvormen) en articulatory instructions.

 

Versprekingen

Er zijn verschillende soorten versprekingen:

  • woordsubstituties gebaseerd op betekenis

  • woordsubstituties gebaseerd op vorm

  • woordverwisselingen
     

Deze treden meestal op tussen woorden in verschillende woordgroepen. De verwisselde woorden zijn van dezelfde grammaticale categorie. In het Fromkin en Garrett model is dit een fout op functioneel niveau.

- klankverwisselingen
Deze treden meestal op binnen een woordgroep. De grammaticale categorie van de betrokken woorden doet er niet toe. In het Fromkin en Garrett model is dit een fout op geluidsniveau.

 

Het verschil tussen de twee modellen (Levelt en Fromkin & Garrett) is dat het Fromkin en Garrett model eerste thematische-conceptuele relaties codeert en dan er dan pas linearisatie plaats vindt.

Een overeenkomst is dat beide modellen serieel en feed-forward (er is geen feedback van lagere niveaus naar hogere) zijn. Daarnaast vindt het fonologisch coderen pas plaats na lemma selectie.

 

Een alternatief model is het model van Dell.

Dit is een interactief activatie-model.
De bouwstenen (woorden, fonemen) zijn gerepresenteerd als knopen in een netwerk. De selectie van een eenheid voor output gebeurt als die eenheid de hoogste activatie heeft. In dit model is er wel feedback, dus terugkoppeling van lagere naar hogere niveaus, maar ook van hogere naar lagere niveaus.

 

Het lexical bias effect is een verschijnsel dat versprekingen eerder een bestaand woord opleveren dan je op basis van kans zou verwachten.

  • Het lexical bias effect verklaard door modulaire feedforward modellen:
    Deze modellen gaan ervan uit dat er een monitor (zelf-bewaker) is die interne en gerealiseerde spraak controleert. Bij deze controle geldt een lexicaliteits-criterium, dat wil zeggen dat er een criterium is of deze fonemen bij elkaar een woord zijn. Er is vervolgens een ‘eindredactie’ die dit criterium handhaaft en bewerkt.

  • Het effect verklaard door interactieve activatie modellen:
    Bij dit model staat feedback centraal.
    Hierbij wordt een activatie van een letter versterkt, doordat er feedback is op de activatie. Bijvoorbeeld bij de verspreking van pook (er komt ‘dook’ uit), wordt de ‘d’ geactiveerd, de activatie van de d stroomt terug naar woordrepresentatie (dook) en vervolgens weer terug naar de d. Bij een onbestaand woord is er geen terugkoppeling naar, omdat er geen ‘woordknoop’ is voor dat woord (bijvoorbeeld ‘jook’).

College 2

Taalbegrip: hoe begrijpen we taal?

 

Het verwerken van gesproken taal gaat in een aantal stappen:

1. Herkenning van spraakklanken.

2. Herkenning van woorden.
3. Activeren van syntactische en semantische eigenschappen.

4. Opbouwen van een grammaticale structuur.

5. Interpretatie van structuur.
6. Integratie van interpretatie in de context.

 

Woordherkenning
We hebben een soort woordenboek in ons hoofd (het mentale lexicon) dat bestaat uit ongeveer 60.000 woorden. De lexicale ‘entry’ is het geheel aan informatie over een lexicaal item. De onderdelen zijn: uitspraak (vorm), woordklasse en combinatie mogelijkheden (grammatica) en semantiek (betekenis).

De bouwstenen van woorden zijn fonemen (spraakklanken), daar bestaan er meer dan 40 van.
Er zijn drie fasen in woordherkenning:
- Toegang: het activeren van woorden in het lexicon.
- Selectie: competitie tussen de kandidaten tot er een kandidaat overblijft.
- Integratie: ophalen van syntactische en semantische informatie van de overgebleven kandidaat.

Er zijn een aantal problemen bij het woordherkenningsproces. Ten eerste is er een grote variatie in spraak. Ten tweede zijn er zoals genoemd ongeveer 40 fonemen, dit betekent dat veel woorden op elkaar lijken. Ten derde worden niet alle fonemen hoorbaar uitgesproken. Daarnaast bestaat er assimilatie, dat wil zeggen dat in een zin het volgende woord invloed heeft op het voorgaande woord ( ee[m]beetje zeggen in plaats van een beetje). Ten slotte zijn er geen hoorbare woordgrenzen binnen een zin, dit is goed te merken in een vreemde taal.

Theorieën over woordherkenning

Hoe kan het dat we ondanks bovenstaande problemen normaal gesproken de goede woorden herkennen?
Er zijn twee soorten modellen die dit uitleggen.
Ten eerste de seriële modellen:
Deze zijn bottom-up, dat wil zeggen, er is geen invloed van context op woordherkenning.
Een serieel model is het cohort-model: dit model zegt dat we bij het begin van een woord alle woorden activeren die beginnen met dezelfde klank: het woord initiële cohort.
Hierop volgende klanken elimineren kandidaten uit de oorspronkelijke cohort tot er nog maar 1 kandidaat over is.
Een aantal problemen bij het cohort model:
- We kunnen woorden herkennen als hun beginklank verkeerd wordt uitgesproken.
- We kunnen woorden herkennen op basis van woordeinden.
Beiden zijn echter makkelijker bij lange dan bij korte woorden, wat erop wijst dat deze processen misschien niet automatisch zijn.

 

Ten tweede de interactieve-activatie modellen:
Deze zijn top-down, dat wil zeggen, context beïnvloedt woordherkenning.
Het TRACE model is zo’n model. Dit model gaat uit van de herkenning van de individuele klanken als basis van woordherkenning. Andere informatie wordt ook gebruikt: er is activatie van hogere niveaus in het model richting lagere niveaus.

Een probleem bij dit model is dat we moeilijk kunnen verklaren hoe we aan kunnen wijzen waar het probleem zit als we een verkeerd uitgesproken woord horen.


Zinsontleding
Zinsontleding wordt ook wel parseren genoemd: het gebruikmaken van de syntactische eigenschappen van woorden om ze te groepen en hun onderlinge relaties vast te stellen.

De noodzaak van ontleden wordt verklaard door het feit dat er vaak structurele ambiguïteit bestaat binnen een zin, er zijn meerdere interpretaties mogelijk afhankelijk van de gekozen structuur.

Een andere vorm van ambiguïteit is lexiale ambiguïteit, dat is wanneer een woord meerdere betekenissen kan hebben.

 

Structurele ambiguïteit

Deze kan globaal of lokaal zijn.
Globaal: de zin zelf geeft geen uitsluitsel.
Bijv.: De man sloeg de hond met de riem.
Lokaal: ambiguïteit wordt opgelost naarmate de zin vordert.
Bijv.: De sheriff zag de indiaan en de cowboy zadelde zijn paard.

 

Incrementeel parseren

De zinsontleder probeert bij ieder nieuw binnenkomend woord (stap voor stap: incrementeel) zo veel mogelijk grammaticale structuur te bouwen, hij wacht niet tot alle informatie binnen is. Er wordt niet vooruit gekeken en er is alleen voorafgaande informatie.

 

Garden path’ theorie

Deze beschrijft hoe de ontleder het incrementeel parseerproces uitvoert in een 2-fasen model.

Fase 1: aanhechtingsbeslissingen (welke woorden bij elkaar horen) zijn uitsluitend gebaseerd op grammaticale informatie. Hierbij moet altijd de mogelijkheid worden gekozen die leidt tot een zo eenvoudig mogelijke structuur.
Fase 2: interpreteer de ontstane structuur.
Het garden path model veronderstelt dat initiële aanhechtingsbeslissingen op grond van grammaticale informatie genomen worden, voorafgaand aan en onafhankelijk van semantische en pragmatische verwerking.

 

 

 

 

 

 

Taalproductie: hoe produceren we taal?

 

Productie van gesproken taal vindt plaats in een aantal stappen.

1. zien, zintuigelijke verwerking

2. herkenning van het object, dit activeert het concept over het object

3. activatie grammatica (als het om een zin gaat)

4. verbinding van het concept met de klankvorm

5. activeren van het articulatieprogramma op basis van de klankvorm

6. omzetten van articulatieprogramma in het activeren van spieren in het articulatie-orgaan

7. uitspraak

 

Lemma is de informatie over grammaticale eigenschappen van een woord (syntactische rollen die een woord kan hebben binnen een zin, woordgeslacht, grammaticale categorie).
Lexeem is de informatie over de klank eigenschappen van een woord (aantal lettergrepen, klemtoon, fonemen).

 

Het tip-of-the-tongue fenomeen is het bewijs dat het hier gaat om twee representatieniveaus.
Dit fenomeen verklaart hoe het mogelijk is om het lemma niveau wel te activeren, maar het lexeem niveau niet. Met andere woorden, de betekenis en grammaticale kenmerken zijn geactiveerd, maar niet te klankvorm (het ligt op het puntje van je tong).

 

Opbouw van zinsstructuur

Een bekend model over de opbouw van de zinsstructuur is het model van Levelt.
De basisstappen in dit model zijn: creatie van boodschap op conceptueel niveau, selectie van syntactische structuur en het invoegen van inhoudswoorden, de specificatie van fonologische segmenten en tenslotte de articulatie.

Een vergelijkbaar model is het model van Fromkin en Garrett. De niveaus hierin zijn vergelijkbaar met het vorige model: message level (concept), functional level (inhoudswoorden en rollen), positional level (syntactisch frame en functiewoorden) , soundlevel (klankvormen) en articulatory instructions.

 

Versprekingen

Er zijn verschillende soorten versprekingen:
- woordsubstituties gebaseerd op betekenis
- woordsubstituties gebaseerd op vorm
- woordverwisselingen
Deze treden meestal op tussen woorden in verschillende woordgroepen. De verwisselde woorden zijn van dezelfde grammaticale categorie. In het Fromkin en Garrett model is dit een fout op functioneel niveau.

- klankverwisselingen
Deze treden meestal op binnen een woordgroep. De grammaticale categorie van de betrokken woorden doet er niet toe. In het Fromkin en Garrett model is dit een fout op geluidsniveau.

 

Het verschil tussen de twee modellen (Levelt en Fromkin & Garrett) is dat het Fromkin en Garrett model eerste thematische-conceptuele relaties codeert en dan er dan pas linearisatie plaats vindt.

Een overeenkomst is dat beide modellen serieel en feed-forward (er is geen feedback van lagere niveaus naar hogere) zijn. Daarnaast vindt het fonologisch coderen pas plaats na lemma selectie.

 

Een alternatief model is het model van Dell.

Dit is een interactief activatie-model.
De bouwstenen (woorden, fonemen) zijn gerepresenteerd als knopen in een netwerk. De selectie van een eenheid voor output gebeurt als die eenheid de hoogste activatie heeft. In dit model is er wel feedback, dus terugkoppeling van lagere naar hogere niveaus, maar ook van hogere naar lagere niveaus.

 

Het lexical bias effect is een verschijnsel dat versprekingen eerder een bestaand woord opleveren dan je op basis van kans zou verwachten.
- Het lexical bias effect verklaard door modulaire feedforward modellen:
Deze modellen gaan ervan uit dat er een monitor (zelf-bewaker) is die interne en gerealiseerde spraak controleert. Bij deze controle geldt een lexicaliteits-criterium, dat wil zeggen dat er een criterium is of deze fonemen bij elkaar een woord zijn. Er is vervolgens een ‘eindredactie’ die dit criterium handhaaft en bewerkt.

- Het effect verklaard door interactieve activatie modellen:
Bij dit model staat feedback centraal.

Hierbij wordt een activatie van een letter versterkt, doordat er feedback is op de activatie. Bijvoorbeeld bij de verspreking van pook (er komt ‘dook’ uit), wordt de ‘d’ geactiveerd, de activatie van de d stroomt terug naar woordrepresentatie (dook) en vervolgens weer terug naar de d. Bij een onbestaand woord is er geen terugkoppeling naar, omdat er geen ‘woordknoop’ is voor dat woord (bijvoorbeeld ‘jook’).

 

 

 

 

 

College 3

 

Neurolinguïstiek: hoe wordt taal gerepresenteerd in het brein?

 

De cortex van het brein bestaat uit groeves (sulci) en windingen (gyri).
De hersenen zijn verdeeld in lobben of kwabben, waarbij de belangrijkste groeves de verdeling tussen deze lobben aangeven (de longitudinal fissure, central fissure en lateral fissure zijn de belangrijkste).

Brodmann verdeelde de cortex in gebieden op grond van verschillen in weefselopbouw. Verschillende weefsels hebben verschillende functies.

 

Functiedifferentiatie vs. Holisme.

 

Functiedifferentiatie: frenologie (Gall)
Deze leer zegt dat iedere geestelijke functie is verbonden met een specifiek hersengebied. Een sterk ontwikkelde functie is geassocieerd met een vergroting van het corresponderende hersengebied.
Holisme (Hughlings Jackson)
Het brein is een homogeen orgaan zonder specifieke functionele onderverdeling. Het bewijs hiervoor is dat cognitieve functies nooit helemaal verdwijnen na hersenschade.

 

Broca’s gebied en Wernicke’s gebied zijn belangrijke gebieden waar taalkennis en taalprocessen zijn gelokaliseerd.

Als deze gebieden niet meer goed functioneren is er sprake van afasie (problemen in de taalproductie en/of comprehensie).
Een afasie is het gevolg van een stoornis in de waarneming of als gevolg van een psychiatrische aandoening, het is geen spraakstoornis.
Afasie van Broca

Dit is een agrammatische afasie, dat wil zeggen dat er een beperking is van de productieve grammatica. Er wordt gesproken in telegramstijl (het weglaten van functiewoorden). Symptomen zijn een niet-vloeiende, moeizame spraak met slechte intonatie en fonematische parafasieën. De persoon is zich bewust van zijn beperking. Het auditief taalbegrip is vaak nog intact, net zoals het benoemen van voorwerpen en begrijpend lezen.

 

Afasie van Wernicke

Dit is een paragrammatische afasie, er is sprake van grammaticale fouten in de zinnen.
De symptomen zijn mild tot ernstig gestoord taalbegrip, veel parafasieën en neologismen en het benoemen van voorwerpen, herhalen, begrijpend lezen en schrijven is ernstig gestoord. De persoon is zich vaak niet tot weinig bewust van zijn beperking. De spraak is vaak wel vloeiend en goed gearticuleerd met een normale intonatie.
 

Volgende het klassieke Wernicke-Lichtheim-Geschwind model is het Brocagebied verantwoordelijk voor spraakproductie en het Wernickegebied voor spraakbegrip. Dit is een modulair model, dat wil zeggen dat verschillende onderdelen (modules) van taal apart gerepresenteerd worden. Deze kunnen dus ook afzonderlijk aangetast worden.

In de praktijk hebben Broca patiënten echter ook begripsproblemen. Dit geldt alleen voor zinnen die je alleen goed kunt interpreteren als je de grammaticale constructie kunt analyseren. Het gaat dus fout bij ‘omkeerbare’ situaties in zinnen, zoals bijvoorbeeld ‘het meisje, dat de jongen duwt, heeft rood haar’. Bij ‘onomkeerbare’ situaties zijn er geen problemen, zoals bij de zin ‘de bal, die de jongen schopt, is rood’. De Broca patiënt gebruikt namelijk zijn semantische kennis om de zin te interpreteren (een bal kan niet een jongen schoppen) en heeft voor de interpretatie van deze zin geen grammaticale kennis nodig (zoals wel het geval is bij de eerste zin).

 

In een nieuwer inzicht wordt Broca’s afasie ook wel een grammaticale stoornis genoemd. Er zijn grammaticale problemen bij zowel productie als begrip. Broca’s gebied is een amodaal syntaxis gebied.
Wernicke’s afasie wordt ook wel een semantische stoornis genoemd. Er zijn semantische problemen. Wernicke’s gebied is een amodaal semantiek gebied.

Bij broca’s afasie als grammaticale stoornis zijn er twee hypothesen:

  • Er is een vernietiging van kennis (hersenletsel leidt tot het verdwijnen van taalkennis).

  • Er is een beperking van de verwerkingscapaciteit (hersenletsel leidt tot een vermindering in het vermogen om taalkennis te gebruiken).

 

Kennisvernietiging is niet zo plausibel omdat er variabiliteit bestaat in de taalkennis, via syntactic priming kunnen toch complexe structuren worden geproduceerd en Broca patiënten kunnen grammaticaliteitsoordelen geven.
Het gaat dus om een verwerkingsprobleem waarbij er een tekort is aan verwerkingsreserves.
 

Er zijn een aantal nadelen bij patiënt studies:

  • Letsel aan zenuwweefsel beperkt zich zelden tot 1 functiegebied.

  • Er is compensatie en adaptie na een letsel.

  • Diaschisis (schade in een gebied kan schade in andere gebieden veroorzaken).

  • Symptomen veranderen met de tijd
    Het is dus onduidelijk welke symptomen gekoppeld zijn aan welke neurale netwerken.

 

Er zijn een aantal neurolinguïstische methoden om hersenen te onderzoeken:

  • fMRI wordt gebruikt voor de locatie van taalrelevante gebieden

  • ERP (event related potentials) wordt gebruikt voor de timing en aard van taalrelevante processen. Er vindt een N400 potentiaal plaats na een moeilijkheid bij betekenis-integratie (als het woord niet past binnen de zin of als de stem van de persoon niet past bij de zin). Er vindt een P600 potentiaal plaats na een moeilijkheid bij de integratie op grammaticaal gebied (als de grammatica binnen een zin niet klopt).

 

 

Taal en cognitie: welke relaties bestaan er tussen taal en andere domeinen van cognitie?

 

Wordt taal mogelijk gemaakt door ons denkvermogen of wordt ons denkvermogen mogelijk gemaakt door taal?

Deze vraag blijft onderwerp van discussie bij kinderen en bij volwassenen.

 

Taal en denken bij kinderen

 

Volgens Piaget is taalontwikkeling het plakken van labels op bestaande concepten. Hij zegt dus dat taal mogelijk wordt gemaakt door ons denkvermogen.

Volgens Vygotsky biedt taal het kind een systeem om complexe representaties te ordenen. Volgens hem wordt ons denkvermogen mogelijk gemaakt door taal.

 

Taal en denken bij volwassenen

 

Hier zijn een aantal opvattingen over:

  • Modulariteit: taal en denken staan los van elkaar

  • Thinking for speaking: taal heeft invloed op ons denken, maar alleen als we onze gedachten in een talige uiting willen omzetten.
    Sprekers moeten rekening houden met wat de grammatica als input nodig heeft. Als je bijv. Turks spreekt, dan moet je op dingen letten die voor Nederlandssprekenden misschien minder relevant zijn. Sprekers van verschillende talen moeten dus wel anders denken.

  • Sapir-Whorf hypothese: taal beïnvloedt ons denken ook als we niet spreken/luisteren naar iemand.

 

De Sapir-Whorf hypothese heeft twee varianten:

  • linguïstisch determinisme: taal bepaalt categoriseren, denken en waarnemen.

  • linguïstisch relativisme: taal beïnvloedt categoriseren, denken en waarnemen.

 

Taal en oordeelsvorming

 

Het grammaticale geslacht van woorden heeft invloed op hoe men deze woorden omschrijft. Sommige woorden zijn bijv. vrouwelijk in het Spaans en mannelijk in het Duits ( der Schlüssel, la llave). Dit onderscheid in geslacht heeft invloed hoe Spaanse en Duitse personen dit voorwerp omschrijven (Duitsers omschrijven de sleutel als hard, zwaard, gekarteld, metaal, nuttig en Spanjaarden als goud, ingewikkeld, klein, glanzend. Opvallend is dus dat de ene omschrijving ‘mannelijker’ is en de andere ‘vrouwelijker’).

Dit effect is ook te zien als de talige component van de taak wordt uitgeschakeld (dus als er plaatjes worden laten zien van de voorwerpen). Ook gedragen Engelssprekenden zich hetzelfde als de Duitsers/Spanjaarden in hun oordelen als ze Duits/Spaans leren.

 

Taal en geheugen

 

In een paired-associate taak moesten Spaans- en Duitstalige proefpersonen (die vaardig waren in het Engels) hun eigen naam koppelen aan een Engels woord. Het bleek dat een verschil tussen het geslacht in het woord (in de moedertaal) met de eigen naam het onthouden van de match hindert (dus als de persoon een man is, onthoudt hij als Spanjaard minder goed de combinatie Apple-Patrick, omdat appel in het Spaans vrouwelijk is) .

 

Taal en ooggetuigen

 

Bij ooggetuigen is er ook een effect te zien van taal op het geheugen.
In een onderzoek waarbij er een auto ongeluk omschreven werd, schatten de proefpersonen de snelheid van de auto’s hoger in als he woord ‘smash’ werd gebruikt, dan als het woord ‘contacted’ werd gebruikt.

 

Het is ook afhankelijk van de taal of proefpersonen meer of minder geneigd zijn de handeling als opzettelijk te zien (als de zin actief vs. passief is).

 

Deze onderzoeken over invloed van taal op proefpersonen zijn belangrijk omdat ze aantonen dat taal wel degelijk een invloed heeft op de waarneming, het geheugen en de beoordeling. Dit heeft gevolgen voor zaken uit het dagelijks leven, vooral voor de rechtspraak.

 

 

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Statistics
1599