Vraag 1
Welke argumenten geeft May (2007) over etniciteit matching?
Vraag 2
Wat zijn acro-, agora- en xenophobia?
Vraag 3
Wat is grootste verschil tussen een somatische symptoomstoornis en een paniekstoornis?
Vraag 4
Hoe verloopt doorgaans de behandeling bij een alcoholverslaving? Geef de stappen zoals besproken in college en in het boek.
Vraag 5
Wat zijn fysieke kenmerken en complicaties van Boulimia Nervosa?
Vraag 6
Welke drie neurotransmitters worden geassocieerd met angst en welk algemeen systeem in ons lichaam speelt daarbij een rol?
Vraag 7
Wat is de prevalentie van persoonlijkheidsstoornissen in de GGZ en in de ‘gewone’ bevolking?
Vraag 8
Een centraal kenmerk bij CT is de cognitieve triade; hoe mensen over zichzelf denken, hun persoonlijke wereld en de toekomst. Wat zijn de drie componenten bij CT?
Vraag 9
De seksuele responsecyclus bestaat uit verlangen, opwinding, plateau, orgasme en ontspanning. Wat gebeurt er tijdens opwinding en koppel hieraan een stoornis.
Vraag 10
Wat is parasuïcidaal gedrag en wat zijn de risicofactoren voor het plegen van zelfmoord?
Vraag 11
Hoe worden stoornissen gezien volgens de netwerktheorie van Nijten en wat zijn brugsymptomen?
Vraag 12
Wat is het verschil tussen classificatie en diagnose van stoornissen?
Vraag 13
Wat zijn de drie doelen van een psychiatrisch onderzoek?
Vraag 14
Geef voorbeelden van bezodiazepines, TCA’s en SSRI’s. Vertel daarnaast wat de mogelijke bijwerkingen zijn per groep.
Vraag 15
Hoe vaak komt Anorexia Nervosa voor? Geef een range of de life time prevalence.
Vraag 16
Wat is de prevalentie van OCD? Noem tevens welke stoornissen het meest comorbide zijn en geef voorbeelden van compulsies en obsessies.
Vraag 17
Wat is het verschil tussen angst en vrees?
Vraag 18
Welke verstoringen van de slaap treden op bij depressieve patiënten?
Vraag 19
Wat stelt de Kindling Hypothese over depressie ?
Vraag 20
Wat zijn de goede en slechte prognostische indicatoren voor een Major Depression?
Vraag 21
Wat is schematherapie en bij welke categorie stoornissen wordt dit vaak toegepast? Noem tevens waar de focus op wordt gelegd.
Vraag 22
Wat zijn volgens de participanten de voordelen van gecomputeriseerde CBT in het artikel over E-Health?
Vraag 23
Wat is de life time prevalentie van een specifieke fobie en van een sociale fobie?
Vraag 24
Wat is het verschil tussen genderidentiteit en seksuele identiteit? Leg tevens uit wat seksuele oriëntatie is.
Vraag 25
Wat is het verschil tussen gedachte inhoud, vorm en proces bij schizofrenie patiënten?
Vraag 26
Wat is het verschil in seksuele fantasieën bij een man en een vrouw. Noem daarnaast de meest gecompliceerde factor voor de vrouw bij de arousal.
Vraag 27
Welke risicofactoren correleren met seksuele recidive ?
Vraag 28
Andrews & Bonta hebben een Risk , Need and Responsivity Model (RNR) opgesteld. Dit gaat over het recidiverisico, leg dit model uit.
Vraag 29
Wat zijn de risicogroepen voor seksmisbruik?
Vraag 30
Temperament wordt ook wel gezien als de ‘hoe’ van het gedrag. Noem de 4 bijbehorende dimensies.
Vraag 31
Noem drie medische complicaties bij Anorexia Nervosa
Vraag 32
Wat is mindfulness en wat bleek uit het onderzoek van Goyal en anderen?
Vraag 33
Welke behandelingen blijken goed te werken bij intrusieve traumatische beelden bij PTSD?
Vraag 34
Wat is het verschil tussen egosyntoon en egodystoon? Verduidelijk aan de hand van stoornissen je antwoord.
Vraag 1
Behandeling moet gebaseerd zijn op de ziekte en niet de etniciteit.
Goede hulpverlening is voorbehouden aan de professionals die met verschillen tussen taal en cultuur kunnen omgaan. Niet de taal an sich.
Niet alle allochtonen willen hulp van een allochtoon. Er kan sprake zijn van schaamte/schuld jegens peers.
Vraag 2
Fobieën voor respectievelijk hoogtes, openbare ruimtes en vreemden.
Vraag 3
Beiden richten ze hun aandacht naar binnen en merken ze dat er iets niet klopt. Echter, bij PS denken ze vaak aan direct doodgaan en bij SSS denken ze iets onder de leden te hebben, wel indirect aan dood.
Vraag 4
abstinentie
behandeling onthoudingsverschijnselen
psychosociale interventies
zelfhulporganisaties zoals AA
groeps/gezins/individuele therapie.
Vraag 5
Glazuur aantasting, wondjes op knokkels, opgezwollen speekselklieren, problemen met groei, fertiliteit, botontkalking.
Vraag 6
Norepinefrine, GABA en Serotonine. Het autonomisch zenuwstelsel
Vraag 7
GGZ: 50-60%, gewone bevolking 10-20%
Vraag 8
Didactische technieken
Cognitieve technieken
Gedragstechnieken
Vraag 9
Fysieke en psychische opbouw naar seksuele activiteit en orgasme. De vagina wordt vochtig bij vrouwen, mannen krijgen een erectie. De erectiestoornis zou passend zijn in deze fase.
Vraag 10
Parasuïcidaal gedrag is zelfverwonding zonder de wens van zelfdoding. De risicofactoren van suïcide zijn: man, weduwnaar, leeftijd tussen 40-60 en 80+, mentale ziektes zoals depressie en alcohol afhankelijkheid, eerder suïcidaal gedrag
Vraag 11
Een stoornis is een causaal netwerk van symptomen die grotendeels observeerbaar zijn (kettingreacties tussen problemen). Brugsymptomen zijn symptomen die een rol spelen bij 2 of meer stoornissen en leiden tot comorbiditeit (voorbeeld: slaapproblemen)
Vraag 12
Een diagnose bevat een uitgebreide uitspraak over symptomen, kwetsbaarheidsfactoren, luxerende factoren en gevolgen. De classificatie is het toekennen van een descriptief label vanuit een classificatiesysteem zoals de DSM > meneer X heeft last van een Major Depression.
Vraag 13
vaststellen van de aard van de symptomen en het beloop (psychische functies)
vaststellen van ernst en gevolgen (lijden, disfunctioneren)
vaststellen mogelijke etiologische factoren
Vraag 14
Benzodiazepines: diazepam, clonazepam, alprazolam
TCA: Clomipramine, imipramine
SSRI: paroxetine, fluoxetine
Vraag 15
1,7 % life time, range 0,2-0,8% (man-vrouw 1:10)
Vraag 16
Life time prevalence is 2-3%. Comorbide met MDD en alcoholmisbruik.
Obsessies > besmetting, pathologische twijfel, symmetrie.
Compulsies > checken, wassen, tellen
Vraag 17
Vrees is een reactie op een dreiging die bekend, extern, definitief en niet tegenstrijdig is (auto scheurt langs, je schrikt). Bij angst is het intern, onbekend, vaag en conflictueus (terrorisme). Vrees is plotseling en reëel.
Angst gaat vaak over ‘wat er nog moet komen’.
Vraag 18
Toename nachtelijke ontwakingen, afname in totale slaap en diepe slaap, meer REM slaap, toename lichaamstemperatuur, reduced REM latentie.
Vraag 19
De eerste episode wordt vaak veroorzaakt door iets stressvols bijv. het verlies van een baan of je partner. De tweede episode heeft een veel minder externe situatie als trigger. Hoe vaker de depressie terugkeert hoe minder het te maken heeft met de omstandigheden. Terugkerende depressie gaat steeds sneller en het brein wordt gevoeliger voor het negatief denken(neurale veranderingen). Deze hypothese heeft raakvlakken met littekenhypothese.
Vraag 20
Goed: milde episodes, afwezigheid psychotische symptomen, korte hospitalisatie
Slecht: dysthymie, alcoholmisbruik, angstsymptomen.
Vraag 21
Schematherapie is gebaseerd op het cognitieve verklaringsmodel van persoonlijkheidsstoornissen. Dit is een ontwikkelingsgericht model waarbij de emotionele basisbehoeften het uitgangspunt zijn van kinderen/mensen. Op basis van negatieve ervaringen in kindertijd ontwikkelt een kind diepgewortelde overtuigingen over zichzelf en anderen; schema’s. Schema’s weerspiegelen dus onvervulde emotionele basisbehoeften( bijv. zelfexpressie). Kind probeert dit te vermijden> tv kijken/isolatie of zich eraan over te geven > ik ben vreselijk of juist te (over)compenseren > ik ben geweldig.
De focus bij ST ligt op het heden (nieuwe omgangswijzen), het verleden(re-scripting) en de therapeutische relatie.
Vraag 22
Gemak (in de avond nog even doen), eigen tempo, lage kosten, privacy
Vraag 23
10,1 specfieke fobie, 7.8% sociale fobie (in NL)
Vraag 24
Seksuele id. heeft te maken met biologische seksuele karakteristieken zoals chromosomen, genitaliën en hormonen. Gender id. is het gevoel van mannelijkheid of vrouwelijkheid van een persoon zelf, dus de beleving.
Seksuele oriëntatie: hetero, homo of bi.
Vraag 25
Bij gedachte inhoud gaat het om ideeën, gedachten, interpretaties van stimuli bij patiënten. Denk aan wanen, hallucinaties. Bij gedachte vorm gaat het om direct geobserveerde gesproken/geschreven taal van de patiënt. Denk aan losheid van associatie, ontsporing, neologismen). Bij gedachte proces gaat het om de manier waarop ideeën/taal geformuleerd zijn (vlucht van ideeën, perseveraties, blokkering gedachten).
Vraag 26
Voor mannen zijn dat naakte vrouwen. Voor vrouwen is dat een romantisch verhaal. Het probleem bij vrouwen is dat het gevoel van subjectieve arousal niet altijd overeenstemmend is met de fysiologische arousal.
Vraag 27
Impulsiviteit, geschiedenis criminaliteit, jongetje als slachtoffer, eerder delict
Vraag 28
Risk: hoe hoger het risico hoe intensiever de behandeling (TBS vermindert recidivekans alleen bij hoge risicogroep)
Need: behandeling richten op de crimogene risicofactoren.
Responsivity: rekening houden met de beperkingen van de patiënt. Verbaal zou er bijvoorbeeld een kloof zijn.
Vraag 29
Meisjes, verstandelijke beperking, eerdere misbruiking, ptss diagnose
Vraag 30
Vermijden van het kwaad, nieuwheid zoeken, beloningsafhankelijk en volharding
Vraag 31
Bradycardia > lage hartslag. Spieratrofie, bradyfrenie (traagheid in denken) en leukopenia (witte bloedcellen nemen af)
Vraag 32
Proces van denken en voelen over jezelf. De focus is op het huidig moment. Gedachten en gevoelens opmerken in het moment en accepteren zonder beoordeling. Uit de resultaten van hun onderzoek bleek dat er hierdoor een kleine verbetering was bij angst, depressie en pijn (medium bewijs)
Vraag 33
Eye movement Dual Task > belasten van het werkgeheugen
Rescripting > andere afloop scripten
Vraag 34
Bij egodystoon weet de patiënt zelf dat zijn gedrag pathologisch is. OCD is hier een voorbeeld van. Gedachten en compulsies die ervaren worden zijn vaak niet in overeenstemming met het individuele zelfbeeld. Veel persoonlijkheidsstoornissen worden beschouwd als egosyntone stoornissen. Gedachtes en gevoelens worden ervaren en geuit in overeenstemming met het individuele zelfbeeld. Men heeft dus geen inzicht in zijn pathologie.
Add new contribution