Vraag 1
Anne zegt dat zij kroketten ‘romantisch’ vindt en trekt daarbij een verzaligd gezicht. Dit gebruik van ‘romantisch’ is een voorbeeld van
overextensie
onderextensie
overregularisatie
fast mapping
Vraag 2
Het ‘language acquisition device’ (LAD) van Chomsky heeft betrekking op
Een biologisch programma voor de taalverwerving dat zich onafhankelijk van taalaanbod van de omgeving ontwikkelt
De aangeboren informatie over de universele grammatica van talen
De universele mechanismen voor communicatie tussen volwassene en kind
De cognitieve vaardigheden om patronen en systematiek van de taal te ontdekken
Vraag 3
Een Afro-Amerikaanse grootmoeder zegt tegen een onderzoekster uit de Amerikaanse middleclass:
“We don’t talk to our chil’rn like you folks do. We don’t ask’em ‘bout colors, names, ‘n things (...) Whatcha call it ain’t so important as whatcha do with it. That’s what things ‘n people are for, ain’t it?”
Deze grootmoeder verwijst naar:
de structuur van het Engels waarin object woorden meer nadruk krijgen dan in niet-westerse talen.
de feedback in de vorm van expansies en recasts in het taalaanbod van blanke middle-class moeders
het expressieve karakter van de interactiestijl tussen blanke middle-class moeders en hun kinderen
het referentiële karakter van de interactiestijl tussen blanke middle-class moeders en hun kinderen
Vraag 4
In de ontwikkelingspsychologie verwijst een “sensitieve periode” naar:
een tijdelijke situatie waarin het kind biologisch rijp is om, met de steun van een stimulerende omgeving, bepaald adaptief gedrag te verwerven
de periode waarin kinderen de strategieën van emotionele zelfregulatie beginnen toe te passen
de periode waarin kinderen gevoelig worden voor het ontstaan van attachment omdat ze onderscheid beginnen te maken tussen de primaire verzorger(s) en relatieve vreemden
een periode die optimaal is voor het ontstaan van bepaalde capaciteiten omdat in die periode het individu extra gevoelig is voor omgevingsinvloeden op dat gebied
Vraag 5
De neo-Piagetaanse benadering combineert:
uitgangspunten van Piaget’s theorie met die van het “core knowledge” perspectief
uitgangspunten van Piaget’s theorie met die van de informatieverwerkingsbenadering
uitgangspunten van Piaget’s theorie met die van Galperin’s systeem theoretische instructie
uitgangspunten van Piaget’s theorie met die van de evolutionaire ontwikkelingspsychologie
Vraag 6
Kelton van 18 heeft gebroken met zijn ouders en is lid geworden van een extremistische groepering. Hij is een van de meest dogmatische, inflexibele, en intolerante leden van zijn groep. Bij een classificering naar identiteitsstatus zou Kelton waarschijnlijk worden ingedeeld bij de jongeren met/in een
“diffused identity”
“foreclosed identity”
“moratorium”
“achieved identity”
Vraag 7
In de ecologische systeemtheorie van Bronfenbrenner bestaat de omgevingsinvloed die hij situeert in de buitenste ring, en die alle andere omgevingsniveaus beïnvloedt, uit:
waarden, wetten en gewoonten van de cultuur
de directe sociale omgeving, zoals ouders, school en speelplaatsen
sociale omgevingen waartoe het kind niet direct behoort maar die wel indirect invloed op het kind uitoefenen, zoals het werk van de ouders, vrienden en buren
de sociale omgevingen waarin het kind niet frequent participeert, zoals het consultatiebureau
Vraag 8
Transities in gedrag en cognities zijn vaak gekoppeld aan veranderingen in het zenuwstelsel. De meeste van die ontwikkelingen na het tweede levensjaar hangen samen met:
groei van het aantal neuronen
groei van het aantal axonen
groei van het aantal synapsen
myelinisatie van axonen
Vraag 9
Welk van de onderstaande ontwikkelingen zijn een voorbeeld van een zogenaamde proximodistale trend?
Het verschijnsel dat baby’s een relatief groter hoofd hebben dan volwassenen.
Het verschijnsel dat de motorische controle van de romp eerder ontwikkelt dan die van de armen en handen.
Het verschijnsel dat de groei van de ledematen en handen en voeten in de puberteit voorafgaat aan de ontwikkeling van het lijf.
Het verschijnsel dat kinderen tegenwoordig groter worden dan 100 jaar geleden.
Vraag 10
Welke van de volgende factoren is geen bron van gezonde zelfwaardering?
sociale vergelijking
feitelijke prestaties
onvoorwaardelijke steun
onvoorwaardelijke goedkeuring
Vraag 11
Wat blijkt geen goede methode voor leerkrachten om te zorgen dat kinderen een uitdaging aangaan?
de boodschap uitdragen dat iedereen kan leren
prijzen uitloven voor de beste prestatie
individuele vorderingen benadrukken
kinderen samen laten werken en elkaar laten helpen
Vraag 12
Cognitieve zelfregulatie
is al aanwezig vanaf de geboorte
wordt bereikt tijdens de peuterjaren
is nog steeds moeilijk voor kinderen op de basisschool
is niet aanwezig voor de adolescentie
Vraag 13
De benadering waarbij ontwikkeling typisch wordt gezien als een web van mogelijke vertakkingen in verschillende richtingen is de
behavioristische benadering
evolutionaire benadering
socioculturele benadering
dynamische systeem benadering
Vraag 14
De ‘false-belief’ taak is een test voor
Theory of Mind
Morele ontwikkeling
Empathie
Sociaal probleemoplossen
Vraag 15
Bij de ontwikkeling van agressief gedrag zijn twee trajecten te onderscheiden: vroege starters en late starters (“early onset” en “late onset”). Belangrijke verschillen tussen deze twee groepen zijn dat:
kinderen in de eerste groep als volwassenen meer problemen hebben.
kinderen in de laatste groep als volwassenen meer problemen hebben.
agressie in de eerste groep volledig biologisch bepaald is en in de tweede groep niet.
agressie in de tweede groep volledig biologisch bepaald is en in de eerste groep niet.
Vraag 16
In de neo-Piagetiaanse theorie van Robbie Case is cognitieve ontwikkeling vooral te danken aan
toenemende capaciteit van het werkgeheugen
connectionistische netwerken
sociale interactie en sociale kennis
rijping van de hersenen
Vraag 17
Op het consultatiebureau vertelt een moeder dat ze zich zorgen maakt over de éénkennigheid van haar dochter van 16 maanden. Haar dochtertje wil zich uitsluitend door haar laten troosten. Als moeder erbij is, speelt het kind fijn en is ze vrij tegenover anderen. Maar zodra moeder weggaat is er geen land meer met het kind te bezeilen. Hoe zou jij het gedrag van dit kind uitleggen?
Als gedrag dat voortkomt uit een onveilige hechting aan de vader.
Als gedrag dat voortkomt uit veilige hechting aan de moeder.
Als gedrag dat voortkomt uit een vertraagde hechtingsontwikkeling aan de moeder.
Als gedrag dat voortkomt uit een moeilijk temperament van het kind.
Vraag 18
Vanuit een ontwikkelingspsychologisch perspectief moeten conflicten tussen kinderen worden beschouwd als:
een vroege aanwijzing van antisociaal gedrag;
een aanwijzing van ontwikkelingsproblemen van een van de betrokken kinderen;
een teken dat de kinderen de hulp van een volwassene behoeven bij het oplossen van hun conflict;
als voorwaarde voor de ontwikkeling van vaardigheden om handelingen en intenties te coördineren.
Vraag 19
Een 4-jarige valt met zijn knieën op het grindpad. Hij kijkt naar zijn moeder, trekt even met zijn mondje, staat op en gaat door met rennen. Dit gedrag duidt op:
angstige gehechtheid aan de moeder
social referencing
internalisering van moeders normen
emotionele geremdheid
Vraag 20
In verschillende culturen leren kinderen hoe en in welke situaties ze hun emoties wel/niet horen te uiten. Volgens de functionele emotietheorie leren ze:
emotional display rules
social referencing
rolgedrag
alle bovengenoemde alternatieven zijn waar
Vraag 21
Anabella van 10 geeft haar schoolwerk snel op omdat zij het toch niet kan. Het is waarschijnlijk dat Anabella’s taak-orientatie op
prestatie gericht is (“performance orientation”)
investering gericht is (“investment orientation”)
leren gericht is (“learning orientation”)
zelf-bescherming gericht is (“self-protective orientation”)
Vraag 22
Welke van de onderstaande beweringen over de ontwikkeling in de puberteit is waar?
bij meisjes vindt de eerste menstruatie altijd voor de piek in de lengtegroei plaats.
bij meisjes wordt de puberteitsontwikkeling geheel gestuurd door oestrogenen (‘estrogens’) en bij jongens door androgenen (androgens)
de secundaire geslachtskenmerken ontwikkelen zich na de primaire geslachtskenmerken.
Meisjes bereiken hun volwassen lengte eerder dan jongens.
Vraag 23
Bij welke stroming passen de volgende aannames het best:
Een continu ontwikkelingsverloop
Diverse mogelijke ontwikkelingstrajecten
Vooral ervarings (i.e., omgevings)-gestuurd
psycho-analytische benadering
sociale leertheorie
informatieverwerkingsbenadering
ethologische benadering
Vraag 24
Arminho van 6 jaar heeft ‘Infantile amnesia.’ Dit betekent dat hij
lijdt aan een zeldzame geheugenaandoening die vooral voorkomt in Aziatische landen
lijdt aan een geheugenaandoening die met het intreden van de puberteit meestal vanzelf verdwijnt
zich weinig tot niets herinnert van voor haar derde levensjaar
weinig impliciete herinneringen in haar lange termijn geheugen kan opslaan
Vraag 25
Welke reeks theoretische begrippen past geheel in de cultuur-historische benadering van Vygotsky?
mediatie, constructivisme, intersubjectiviteit, zone van de naaste ontwikkeling,
scaffolding, zone van de naaste ontwikkeling, schemata, cognitief conflict
mediatie, cognitief gereedschap, scaffolding, internalisatie
zone van de naaste ontwikkeling, internalisatie, reflectieve abstractie, coöperatief leren
Vraag 26
Tainara ziet dat haar 5-jarige zoon en zijn vriendje in zichzelf praten terwijl zij aan het spelen zijn. Volgens Vygotsky is dit taalgebruik
functioneel omdat het richting geeft aan het handelen
functioneel voor het oefenen en versterken van representatieve schema’s
een manifestatie van het onvermogen van jonge kinderen te denken over het perspectief van de ander
een onvermijdelijke stap op weg naar sociaal taalgebruik
Vraag 27
Carina zegt tegen haar vader die aan de andere kant van de kamer zit: “Kijk papa, een krokodil!” Carina houdt het boek omhoog zonder het om te draaien zodat ook haar vader het plaatje kan zien. Het gedrag van Carina is karakteristiek voor _________ denken.
sensorimotorisch
presymbolisch
transductief
egocentrisch
Vraag 28
Siegler’s strategie keuze model lijkt op het denken in stadiamodellen, omdat:
zowel strategieën als stadia elkaar opvolgen in de ontwikkeling
kinderen zowel strategieën als stadia van denken redelijk consistent gebruiken
elke strategie of elk stadium een kwalitatief verschillende manier van denken is
zowel a), b) als c)
Vraag 29
Een ontwikkelingspsychologe doet onderzoek naar de ontwikkeling van agressie bij kinderen. Zij registreert dezelfde groep kinderen op meerdere momenten en heeft een onderzoeksdesign gekozen waarin zij mogelijke cohort effecten zowel kan signaleren als er in haar analyses voor corrigeren. Wat is het design van deze onderzoekster?
cross-sectioneel design
cross-cultureel design
longitudinaal-sequentieel design
microgenetisch design
Vraag 30
Berk typeert ontwikkelingspsychologische theorieën als theorieën die de ontwikkeling zien als discontinu of als continu. In welke onderstaande combinatie van twee ontwikkelingspsychologische theorieën wordt eerst een discontinue ontwikkelingstheorie genoemd en vervolgens een continue ontwikkelingstheorie?
Piaget’s cognitieve ontwikkelingstheorie – Selman’s theorie van perspectief nemen
Kohlberg’s morele ontwikkelingstheorie – Bandura’s sociale leertheorie
Selman’s theorie van perspectief nemen – Erikon’s theorie van de identiteitsontwikkeling
Siegler’s model van strategie keuze - Kohlberg’s theorie van de morele ontwikkeling
Vraag 31
Jeronimo is 3 jaar en wordt gevraagd een groep van 8 blokken te rangschikken van klein naar groot. Het volbrengen van deze taak vergt __________ en Jeronimo zal waarschijnlijk _________ in staat zijn de taak te volbrengen.
seriatie; niet
transitieve inferentie; wel
classificatie; niet
compensatie; wel
a
b
d
d
b
b
a
d
b
d
b
c
d
a
a
a
b
d
b
a
a
d
b
c
c
a
d
d
c
b
a
Add new contribution