Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2017 (hertentamen)

Vragen

Vraag 1

In zijn boek Phaedo voert Plato (427-347 v. Chr.) zijn leermeester Socrates (470-399 v. Chr.) op. Socrates zegt hier: 'Het komt mij namelijk zo voor, dat als er nog iets anders schoon is dan het Schone-zelf, dat het dan door geen enkele andere oorzaak schoon is dan doordat het deelheeft aan dat Schone. En zo ook in alle andere gevallen'.

Hoe wordt dit denken, dat ook wordt gezien als filosofische basis van het natuurrecht, aangeduid?

  1. Rationalistisch natuurrecht, omdat de Idee van het Schone te kennen is met de rede.

  2. Idealisme, Socrates refereert aan een wereld van zuivere en onveranderlijke ideeën.

  3. Teleologie, omdat de nadruk ligt op doel en oorzakelijkheid.

  4. Realisme, Socrates refereert aan de zintuiglijke wereld en het bestaan daarin van schoonheid.

Vraag 2

Volgens de auteurs van Legaliteit en legitimiteit heeft de Oostenrijkse rechtspositivist Hans Kelsen (1881-1973) gedegen kritiek op het natuurrecht geformuleerd. Welk van onderstaande kritieken op het natuurrecht is niet afkomstig van Kelsen?

  1. Natuurrechtelijke beginselen kunnen niet worden gelegitimeerd, omdat het bij normatieve principes gaat om gevoel.

  2. Natuurrechtsdenkers halen 'Sein' en 'Sollen' ten onrechte door elkaar, zij stappen van het zijn naar het moeten.

  3. Natuurrechtelijke beginselen zijn niet opgetekend, waardoor zij geen goede toets vormen voor het positieve recht.

  4. Natuurrechtsdenkers omarmen 'Leerformeln', dit zijn inhoudsloze frasen die geen enkele praktische waarde bezitten.

Vraag 3

Wat vormt volgens de auteurs van Legaliteit en legitimiteit de normatieve grondslag van het cultuurrecht?

  1. De notie van menselijke waardigheid zoals opgenomen in mensenrechtenverdragen.

  2. Spontane en evolutionaire ordening van rechtsordes, zoals Hayek beschrijft.

  3. De wenselijkheid van een meer bescheiden natuurrecht, zoals Perelman beschrijft.

  4. Consensus over basiswaarden van westerse rechtsstaten.

Vraag 4

Het ideaal van de rechtsstaat is een reactie op de overtuiging, zo welsprekend verwoord door Lord Acton, dat:

  1. ‘Those who forget history are condemned to repeat it.’

  2. ‘Democracy is the worst form of government, except for all the others.’

  3. ‘All power tends to corrupt; absolute power corrupts absolutely’.

  4. ‘Life is a perpetual contention for honour, riches, and authority.’

Vraag 5

Het humanistische verlichtingsideaal zorgt ervoor dat ook in de moderne tijd de eenheid van mens en maatschappij overeind blijft. Kenmerkend voor het constitutionele denken van de moderniteit is immers:

  1. Dat men de gedachte van het humanistische beschavingsideaal ook heeft vertaald naar het staatkundige: net als de mens als individu zich bepaalde beperkingen kan opleggen en daarmee beantwoordt aan zijn zedelijk ideaal, kan de mens als collectief zich bepaalde beperkingen opleggen.

  2. De gedachte dat een constitutie bestaat uit mensen.

  3. Dat de inhoud van grondwettelijke bepalingen wordt bepaald door het ethos, het karakter van een volk.

  4. Dat de mens als Prometheus de plaats van de goden in kan nemen, waardoor rechtsstatelijke beperkingen op de macht van de staat niet meer nodig zijn. Engelen en goden hebben immers geen regering nodig, zoals James Madison al opmerkte.

Vraag 6

Wat is volgens de auteurs van Legaliteit en legitimiteit de kern van het legaliteitsbeginsel?

  1. Lex iniusta non est lex (een onrechtvaardige wet is geen wet).

  2. De staat wordt gebonden aan het recht, om de vrijheid van haar inwoners te bevorderen.

  3. Het recht dient zich zoveel mogelijk aan te passen aan individuele gevallen.

  4. Door het recht te codificeren kan beter worden voldaan aan de eisen van het ascetisme.

Vraag 7

Welk antwoord is juist?

Het EHRM stelt in de Refah-zaak de volgende eisen aan politieke partijen in een democratie:

  1. Partijen dienen intern democratisch georganiseerd te zijn en democratische doelen te hebben.

  2. Partijen dienen de rechtsstaat te respecteren en moeten deze waarden onderschrijven in hun verkiezingsprogramma.

  3. Partijen moeten democratische en legale middelen gebruiken en hun doelen moeten in overeenstemming zijn met fundamentele democratische principes.

  4. Partijen moeten intern democratisch georganiseerd zijn en het secularisme onderschrijven.

Vraag 8

Welke kritiek uit de auteur van Weerbare democratie op de uitspraak in de Refah-zaak?

  1. Het EHRM moet zich niet bezighouden met partijverboden.

  2. Het EHRM geeft een verkeerde interpretatie van het sharia-recht.

  3. Het EHRM zou zich niet uit moeten laten over de juiste interpretatie van het sharia-recht.

  4. Het EHRM had, gelet op art. 11 van het EVRM, nooit mogen instemmen met het verbod op de Refah-partij.

Vraag 9

De Duitse politicoloog en jurist Karl Loewenstein maakte in de jaren dertig de analyse dat de democratieën ‘militant’ (weerbaar) moesten worden. Hoe kwam hij tot die conclusie?

  1. Democratieën zijn inefficiënte systemen die problemen niet goed aanpakken.

  2. De kwaliteit van de besluitvorming in democratieën moet omhoog.

  3. De democratie kent een aantal inherente zwakheden, zoals misbruik van democratische rechten, die verstevigd moeten worden.

  4. Democratieën moeten meer investeren in hun legers en zich minder pacifistisch opstellen.

Vraag 10

In hoofdstuk 3 van Legaliteit en legitimiteit verwijzen de auteurs naar een uitspraak van de Belgische schrijver Van Reybrouck. Wat vinden de auteurs van Van Reybroucks uitspraken?

  1. De auteurs laken de uitspraak van Van Reybrouck omdat zij een voorbeeld is van een twijfelachtige, non-kritische houding.

  2. De auteurs laken de uitspraak van Van Reybrouck omdat zij getuigen van onwetendheid van de westerse cultuur.

  3. De auteurs prijzen de uitspraak van Van Reybrouck omdat zij een voorbeeld is van morele bescheidenheid.

  4. De auteurs prijzen de uitspraak van Van Reybrouck omdat zij een voorbeeld is van doortastende religiekritiek.

Vraag 11

Welke stelling is juist?

  1. Herodotes zei dat de mens, wanneer hij zou kunnen kiezen tussen alle beschikbare morele zeden en gewoonten, hij zou proberen daar de beste uit te kiezen, die niet noodzakelijkerwijs zijn eigen zeden en gewoonten hoeven te zijn.

  2. Protagoras zei dat de mens de maat van alle dingen is, en dat er om die reden gesproken kan worden van handelingen die van nature moreel juist of onjuist zijn.

  3. Montaigne pleitte voor tolerantie, omdat hij de wens had om bescheiden te zijn en er niet vanuit ging dat hij iets wist. De grootste en mooiste dingen zijn door de natuur voortgebracht, dus ook de ‘wilde’ mens moet geaccepteerd worden.

  4. Sumner was van mening dat rechten nooit ‘natuurlijk’ kunnen zijn, waardoor hij het natuurrecht zou verwerpen, maar wel degelijk bereid zou zijn de universaliteit van mensenrechten te accepteren die we, zo nodig, aan anderen op mogen leggen.

Vraag 12

Volgens de auteurs van Legaliteit en legitimiteit is universaliteit onontbeerlijk omdat:

  1. Tolerantie jegens intoleranten een van de belangrijkste waarden van onze cultuur is en in stand moet worden gehouden.

  2. Het universalisme ervoor zorgt dat er opgetreden kan worden tegen mensen als Eichmann, ook wanneer zij vertolkers van de waarden van hun cultuur waren.  Men kan grote ontsporingen pas veroordelen als men de notie van mores die niet aan een bepaalde groep zijn gebonden, overeind houdt.

  3. Het universalisme alle culturele normen en waarden die cultuurrelativisten aanhangen, verbindt. Zo worden cultuurrelativisten als universalisten verbonden, wat de mensenrechten ten goede komt.

  4. Het cultuurrelativisme per definitie onjuist is, omdat het wel het bestaan van universele mensenrechten erkent, maar stelt dat deze niet hoeven te worden gewaarborgd als het niet in overeenstemming met een bepaalde cultuur is.

Vraag 13

De auteurs van Legaliteit en legitimiteit sommen een aantal elementen van het cultuurrelativisme op. Welk van de volgende elementen hoort daar niet bij?

  1. Absolute waarden en waarheden bestaan niet.

  2. Men dient redenen te kunnen geven voor een moreel standpunt, en dit standpunt moet consistent zijn.

  3. Moraal is een onderdeel van de cultuur.

  4. Moraal is afhankelijk van cultuur.

Vraag 14

Van wie stamt het citaat: “Folkways are always right”?

  1. Ruth Benedict.

  2. Edward Westermarck.

  3. William Graham Sumner.

  4. Robert Bork.

Vraag 15

Welke uitspraak over het Ontwerp van de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk uit 1798 is juist?

  1. Een belangrijk oogmerk van de Staatsregeling is beveiliging van persoon, leven, eer en goederen.

  2. De Staatsregeling wijkt sterk af van de filosofie van Rousseau door de Wet tot “de wil van het geheele maatschappelijk Lichaam” te verklaren.

  3. In de Staatsregeling veel waarde gehecht aan het beschermen van adellijke voorrechten.

  4. De inhoud en strekking van de Staatsregeling valt eigenlijk niet goed in de toenmalige tijdgeest te plaatsen.

Vraag 16

Wat wordt in Legaliteit en legitimiteit niet als belangrijk kenmerk van  de grondslagen van een moderne rechtsorde opgesomd:

  1. De ontwikkeling van Heilige Schrift naar de Rede.

  2. Het contract als basis van het samenleven.

  3. De ontwikkeling van de cohesie tussen recht en samenleving naar het individuele zelfbehoud.

  4. De ontwikkeling van monotheïsme naar polytheïsme.

Vraag 17

‘De nieuwe tijd wordt gekenmerkt door de intrede van de homo equalis’, aldus de auteurs van Legaliteit en legitimiteit. Wat wordt hiermee bedoeld?

  1. De gelijkheid voor de wet.

  2. De oude maatschappijen waren gebaseerd op de standen en dit werd door de intrede van de homo equalis opgeheven.

  3. De aristocratie werd weer in ere hersteld.

  4. De geestelijkheid werd afgeschaft.

Vraag 18

Hoe zag Plato de status van ideeën?

  1. Als zintuiglijke indrukken.

  2. Als beelden die we opbouwen op basis van informatie van al onze zintuigen.

  3. Als fantasievoorstellingen die de mens spontaan kan verzinnen.

  4. Als modellen van perfectie die we niet afleiden uit de zintuigelijke waarneming.

Vraag 19

Wat is kenmerkend voor de visie van Francis Fukuyama op de geschiedenis?

  1. Geschiedenis ziet hij als ideologie-geschiedenis; het liberalisme heeft “gewonnen.”

  2. De geschiedenis heeft geen zin, geen doel, maar we moeten als mensen wel strijden voor liberalisme.

  3. De geschiedenis wordt bepaald door materiële factoren en het liberalisme genereert de meeste welvaart.

  4. De geschiedenis is, net als het menselijk leven, zinloos.

Vraag 20

Wat betekent “onschendbaarheid” als grondwettelijke norm voor de koning?

  1. Hij kan niet strafrechtelijk worden vervolgd wanneer hij een strafbaar feit pleegt.

  2. Hij kan niet politiek verantwoordelijk worden gehouden voor het beleid.

  3. Hij kan niet iets doen waardoor de monarchie als instituut wordt afgeschaft.

  4. Hij kan niet worden beledigd door een cartoonist, cabaretier of satirist.

Vraag 21

Waar lijkt volgens Legaliteit en Legitimiteit secularisatie nuttig?

  1. In de wetenschap, in de staat en in de maatschappij.

  2. In de wetenschap, in de staat, maar niet in de maatschappij.

  3. In de staat, in de maatschappij, maar niet in de wetenschap.

  4. In de maatschappij, in de wetenschap, maar niet in de staat.

Vraag 22

Wat bepaalde het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Lautsi I (2009)?

  1. Het ging over de sharia. Die mocht niet worden geaccepteerd als vorm van rechtspraak.

  2. Het ging over de sharia. Die mocht wel worden geaccepteerd als vorm van rechtspraak binnen een religieuze gemeenschap.

  3. Het ging over crucifixen aan de muur van Italiaanse openbare scholen. Die mochten blijven hangen.

  4. Het ging over crucifixen aan de muur van Italiaanse openbare scholen. Die moesten worden weggehaald.

Vraag 23

Wat is in het hoorcollege over cultuurrelativisme en universalisme getypeerd als “cultuuruniversalisme”?

  1. De stelling dat westerse waarden een universele betekenis wordt toegekend.

  2. De stelling dat er bepaalde waarden zijn die nooit, nergens en onder geen omstandigheid mogen worden geschonden.

  3. De stelling dat voor alle waarden geldt dat zij een universele gelding hebben.

  4. De stelling dat alle waarden die een verdragsrechtelijke of mensenrechtelijke status hebben gekregen universele gelding hebben.

Vraag 24

“We distinguish moral positions from emotional reactions, not because moral positions are supposed to be unemotional or dispassionate – quite the reverse is true – but because the moral position is supposed to justify the emotional reaction, not vice versa”.

Van wie stamt deze uitspraak (of wie zou dat kunnen hebben gezegd)?

  1. Hans Kelsen.

  2. Gustav Radbruch.

  3. Ronald Dworkin.

  4. John Austin.

Vraag 25

“Wat immers aan elke staat rechtvaardig en schoon toeschijnt, is het ook voor die staat”.

Van wie stamt deze uitspraak en voor welke intellectuele positie in het debat acht u deze uitspraak kenmerkend?

  1. Van Protagoras; en deze is kenmerkend voor cultuuruniversalisme.

  2. Van Protagoras; en deze is kenmerkend voor cultuurrelativisme.

  3. Van Socrates; en deze is kenmerkend voor natuurrechtsdenken

  4. Van Socrates; en deze is kenmerkend voor rechtspositivisme.

Vraag 26

De uitdrukking ‘van god naar volk’ als de ultieme grond en begrenzing van de rechtsorde impliceert

  1. De groei van het atheïsme.

  2. De groei van het polytheïsme.

  3. Het ontstaan van de moderne democratie.

  4. Het ontstaan van de multiculturele samenleving.

Vraag 27

De auteurs van Legaliteit en legitimiteit stellen dat de moderniteit en daarmee de moderne rechtsorde gepaard gaat met een nieuw mensbeelD. Wat is het meest kenmerkende van dit nieuwe mensbeeld?

  1. De mens wordt als een gevaarlijk dier opgevat.

  2. De mens wordt als een engelachtig wezen opgevat.

  3. De mens wordt als een economisch wezen opgevat.

  4. De antropologische onbepaaldheid van de mens: niemand weet waar het met de mens naartoe gaat.

Vraag 28

‘Het is geen toeval dat de afkondiging van de mensenrechten samenvalt met de geboorte van de democratische rechtsstaat.’, zo stellen de auteurs van Legaliteit en legitimiteit in hoofdstuk 5. Welk van onderstaande argumenten wordt niet als verklaring voor deze stelling gegeven?

  1. Een democratie vooronderstelt de soevereiniteit van het volk, wat op zijn beurt  mensenrechten impliceert.

  2. Mensenrechten zijn de waarborgen voor het functioneren van de democratie en de democratie is de enige waarborg voor het realiseren van de mensenrechten.

  3. Democratie en mensenrechtencultuur vormen tezamen de ultieme begrenzing van ‘de politiek’ (publieke ruimte) waarvan het burgerschap de ratio en het wezen is.

  4. In een moderne wereld zou een democratie zonder mensenrechten en ook omgekeerd mensenrechten zonder democratie niet mogelijk zijn.

Vraag 29

‘Het mensbeeld van de verlichting vormt de structuur van het mensbeeld dat aan de mensenrechten ten grondslag ligt.’, zo stellen de auteurs van Legaliteit en legitimiteit in hoofdstuk 5. Dit mensbeeld van de Verlichting kent drie universele aspecten, te weten:

 

  1. Mensen zijn heteronome subjecten en tegelijkertijd rationele wezens die behoefte hebben aan lichamelijke en geestelijke bescherming tegenover de (overheids)machten.

  2. Mensen zijn heteronome subjecten en tegelijkertijd irrationele wezens die behoefte hebben aan lichamelijke en geestelijke bescherming tegenover de (overheids)machten.

  3. Mensen zijn autonome subjecten en tegelijkertijd rationele wezens die behoefte hebben aan lichamelijke en geestelijke bescherming tegenover de (overheids)machten.

  4. Mensen zijn autonome subjecten en tegelijkertijd irrationele wezens die behoefte hebben aan lichamelijke en geestelijke bescherming tegenover de (overheids)machten.

Vraag 30

‘Het EVRM is (…) een belangrijk keerpunt in de politieke en juridische geschiedenis’, zo stellen de auteurs van Legaliteit en legitimiteit in hoofdstuk 5. Waarom is dit volgens hen het geval?

  1. Het EVRM is het verdrag waarbij voor de eerste keer de mensenrechten als de hoogste categorie van juridisch bindende en toetsbare normen functioneren, waaraan de democratie ondergeschikt is.

  2. Het EVRM is het verdrag waarbij voor de eerste keer alle westerse staten partij zijn, zodat het recht  van het EVRM als grondslag en grens van de macht van de politieke machthebbers van die staten functioneert.

  3. Het EVRM is het verdrag waarbij voor de eerste keer de mensenrechten als de hoogste categorie van juridisch bindende en toetsbare normen functioneren.

  4. Het EVRM is het verdrag waarbij voor de eerste keer alle Europese staten partij zijn, zodat het recht  van het EVRM als grondslag en grens van de macht van de politieke machthebbers van die staten functioneert.

Antwoordindicatie

Vraag 1

B. Idealisme, Socrates refereert aan een wereld van zuivere en onveranderlijke ideeën.

Vraag 2

C. Natuurrechtelijke beginselen zijn niet opgetekend, waardoor zij geen goede toets vormen voor het positieve recht.

Vraag 3

D. Consensus over basiswaarden van westerse rechtsstaten.

Vraag 4

C. ‘All power tends to corrupt; absolute power corrupts absolutely’.

Vraag 5

A. Dat men de gedachte van het humanistische beschavingsideaal ook heeft vertaald naar het staatkundige: net als de mens als individu zich bepaalde beperkingen kan opleggen en daarmee beantwoordt aan zijn zedelijk ideaal, kan de mens als collectief zich bepaalde beperkingen opleggen.

Vraag 6

B. De staat wordt gebonden aan het recht, om de vrijheid van haar inwoners te bevorderen.

Vraag 7

C. Partijen moeten democratische en legale middelen gebruiken en hun doelen moeten in overeenstemming zijn met fundamentele democratische principes.

Vraag 8

C. Het EHRM zou zich niet uit moeten laten over de juiste interpretatie van het sharia-recht.

Vraag 9

C. De democratie kent een aantal inherente zwakheden, zoals misbruik van democratische rechten, die verstevigd moeten worden.

Vraag 10

A. De auteurs laken de uitspraak van Van Reybrouck omdat zij een voorbeeld is van een twijfelachtige, non-kritische houding.

Vraag 11

C. Montaigne pleitte voor tolerantie, omdat hij de wens had om bescheiden te zijn en er niet vanuit ging dat hij iets wist. De grootste en mooiste dingen zijn door de natuur voortgebracht, dus ook de ‘wilde’ mens moet geaccepteerd worden.

Vraag 12

B. Het universalisme ervoor zorgt dat er opgetreden kan worden tegen mensen als Eichmann, ook wanneer zij vertolkers van de waarden van hun cultuur waren.  Men kan grote ontsporingen pas veroordelen als men de notie van mores die niet aan een bepaalde groep zijn gebonden, overeind houdt.

Vraag 13

B. Men dient redenen te kunnen geven voor een moreel standpunt, en dit standpunt moet consistent zijn.

Vraag 14

C. William Graham Sumner.

Vraag 15

A. Een belangrijk oogmerk van de Staatsregeling is beveiliging van persoon, leven, eer en goederen.

Vraag 16

D. De ontwikkeling van monotheïsme naar polytheïsme.

Vraag 17

B. De oude maatschappijen waren gebaseerd op de standen en dit werd door de intrede van de homo equalis opgeheven.

Vraag 18

D. Als modellen van perfectie die we niet afleiden uit de zintuigelijke waarneming.

Vraag 19

A. Geschiedenis ziet hij als ideologie-geschiedenis; het liberalisme heeft “gewonnen.”

Vraag 20

B. Hij kan niet politiek verantwoordelijk worden gehouden voor het beleid.

Vraag 21

B. In de wetenschap, in de staat, maar niet in de maatschappij.

Vraag 22

D. Het ging over crucifixen aan de muur van Italiaanse openbare scholen. Die moesten worden weggehaald.

Vraag 23

B. De stelling dat er bepaalde waarden zijn die nooit, nergens en onder geen omstandigheid mogen worden geschonden.

Vraag 24

C. Ronald Dworkin.

Vraag 25

B. Van Protagoras; en deze is kenmerkend voor cultuurrelativisme.

Vraag 26

C. Het ontstaan van de moderne democratie.

Vraag 27

D. De antropologische onbepaaldheid van de mens: niemand weet waar het met de mens naartoe gaat.

Vraag 28

A. Een democratie vooronderstelt de soevereiniteit van het volk, wat op zijn beurt  mensenrechten impliceert.

Vraag 29

C. Mensen zijn autonome subjecten en tegelijkertijd rationele wezens die behoefte hebben aan lichamelijke en geestelijke bescherming tegenover de (overheids)machten.

Vraag 30

C. Het EVRM is het verdrag waarbij voor de eerste keer de mensenrechten als de hoogste categorie van juridisch bindende en toetsbare normen functioneren.

a ook goed gerekenD. (Het EVRM is het verdrag waarbij voor de eerste keer alle Europese staten partij zijn, zodat het recht  van het EVRM als grondslag en grens van de macht van de politieke machthebbers van die staten functioneert.)

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Oriëntatievak: Grondslagen van het Recht - Recht - UL - B1 - Oefenmaterialen

Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2017

Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2017

Vragen

Vraag 1

“Ik neem als grondslag aan dat er een Schoon-op-zichzelf bestaat, een Goed-in-zichzelf, een Groot-op-zichzelf bestaat, en zo in alle dingen.”

Van wie is dit citaat en waar duidt het citaat op?

  1. Plato citeert Sokrates wanneer Socrates de absolute ideeën uit de ideeënwereld beschrijft.

  2. Plato citeert Artistoteles wanneer Aristoteles de doelgerichtheid van alle dingen beschrijft.

  3. Plato citeert Sokrates wanneer Sokrates beschrijft hoe wij met onze zintuigen het schone op zichzelf kunnen leren kennen.

  4. Plato citeert Aristoteles wanneer Aristoteles beschrijft hoe wij met onze zintuigen de ware werkelijkheid kunnen leren kennen.

Vraag 2

De Amerikaanse rechtsfilosoof Lon Fuller (1902-1978) heeft op een achttal vereisten gewezen die we aan elk rechtssysteem zouden moeten stellen. Welk van onderstaande stellingen omtrent deze vereisten is JUIST?

  1. Deze vereisten zijn materieel van aard: zo noemt Fuller de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst en het gelijkheidsbeginsel.

  2. Volgens Fuller behoren alle rechtsstelsels aan deze eisen te voldoen om als geldend recht te kunnen worden aangemerkt.

  3. Deze vereisten zijn formeel van aard: zo noemt Fuller onder meer dat rechtsregels begrijpelijk moeten zijn en elkaar niet tegen mogen spreken.

  4. Volgens Fuller dienen alleen westerse democratische rechtsstaten aan deze eisen te voldoen; over andere culturen kan men niet oordelen.

Vraag 3

Lees onderstaande stellingen.

I. Sein en Sollen moeten goed onderscheiden worden; ook onrechtvaardig recht is derhalve nog steeds recht.

II. De rechter moet zijn eigen rechtsgevoel ondergeschikt maken aan het rechtsbevel. Wat is juist?

  1. Gustav Radbruch heeft beide stellingen nooit gesteund, want hij is een natuurrechtsdenker.

  2. Gustav Radbruch heeft beide stellingen altijd gesteund, want hij is een rechtspositivist.

  3. Gustav Radbruch was het voor de Tweede Wereldoorlog met beide stellingen oneens.

  4. Gustav Radbruch was het voor de Tweede Wereldoorlog met beide stellingen eens.

Vraag 4

Het artikel van Fuller over de grudge informer (‘rancuneuze aanbrenger’) gaat over de vraag hoe om te gaan met onrechtvaardig recht. Welke van de vijf oplossingen die Fuller aandraagt, wordt ondersteund door Hart?

  1. Nazirecht was indertijd het geldende recht en derhalve moet de rancuneuze aanbrenger niet gestraft worden.

  2. Er was complete anarchie in die tijd, een rechtsvacuüm, de rancuneuze aanbrenger moet derhalve niet gestraft worden.

  3. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval moet de rancuneuze aanbrenger wel of niet gestraft worden.

  4. Er moet een nieuwe wet worden opgesteld die de handelingen van rancuneuze aanbrengers alsnog strafbaar stelt.

Vraag 5

Liberalisme en democratie hangen nauw met elkaar samen, schrijft Francis Fukuyama in zijn beroemde artikel ‘The End of History’. Toch zijn het verschillende concepten, omdat:

  1. Het liberalisme beperkingen oplegt aan de macht en de bevoegdheid van de staat, terwijl

.....read more
Access: 
Public
Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2017 (hertentamen)

Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2017 (hertentamen)

Vragen

Vraag 1

In zijn boek Phaedo voert Plato (427-347 v. Chr.) zijn leermeester Socrates (470-399 v. Chr.) op. Socrates zegt hier: 'Het komt mij namelijk zo voor, dat als er nog iets anders schoon is dan het Schone-zelf, dat het dan door geen enkele andere oorzaak schoon is dan doordat het deelheeft aan dat Schone. En zo ook in alle andere gevallen'.

Hoe wordt dit denken, dat ook wordt gezien als filosofische basis van het natuurrecht, aangeduid?

  1. Rationalistisch natuurrecht, omdat de Idee van het Schone te kennen is met de rede.

  2. Idealisme, Socrates refereert aan een wereld van zuivere en onveranderlijke ideeën.

  3. Teleologie, omdat de nadruk ligt op doel en oorzakelijkheid.

  4. Realisme, Socrates refereert aan de zintuiglijke wereld en het bestaan daarin van schoonheid.

Vraag 2

Volgens de auteurs van Legaliteit en legitimiteit heeft de Oostenrijkse rechtspositivist Hans Kelsen (1881-1973) gedegen kritiek op het natuurrecht geformuleerd. Welk van onderstaande kritieken op het natuurrecht is niet afkomstig van Kelsen?

  1. Natuurrechtelijke beginselen kunnen niet worden gelegitimeerd, omdat het bij normatieve principes gaat om gevoel.

  2. Natuurrechtsdenkers halen 'Sein' en 'Sollen' ten onrechte door elkaar, zij stappen van het zijn naar het moeten.

  3. Natuurrechtelijke beginselen zijn niet opgetekend, waardoor zij geen goede toets vormen voor het positieve recht.

  4. Natuurrechtsdenkers omarmen 'Leerformeln', dit zijn inhoudsloze frasen die geen enkele praktische waarde bezitten.

Vraag 3

Wat vormt volgens de auteurs van Legaliteit en legitimiteit de normatieve grondslag van het cultuurrecht?

  1. De notie van menselijke waardigheid zoals opgenomen in mensenrechtenverdragen.

  2. Spontane en evolutionaire ordening van rechtsordes, zoals Hayek beschrijft.

  3. De wenselijkheid van een meer bescheiden natuurrecht, zoals Perelman beschrijft.

  4. Consensus over basiswaarden van westerse rechtsstaten.

Vraag 4

Het ideaal van de rechtsstaat is een reactie op de overtuiging, zo welsprekend verwoord door Lord Acton, dat:

  1. ‘Those who forget history are condemned to repeat it.’

  2. ‘Democracy is the worst form of government, except for all the others.’

  3. ‘All power tends to corrupt; absolute power corrupts absolutely’.

  4. ‘Life is a perpetual contention for honour, riches, and authority.’

Vraag 5

Het humanistische verlichtingsideaal zorgt ervoor dat ook in de moderne tijd de eenheid van mens en maatschappij overeind blijft. Kenmerkend voor het constitutionele denken van de moderniteit is immers:

  1. Dat men de gedachte van het humanistische beschavingsideaal ook heeft vertaald naar het staatkundige: net als de mens als individu zich bepaalde beperkingen kan opleggen en daarmee beantwoordt aan zijn zedelijk ideaal, kan de mens als collectief zich bepaalde beperkingen opleggen.

  2. De gedachte dat een constitutie bestaat uit mensen.

  3. Dat de inhoud van grondwettelijke bepalingen wordt bepaald door het ethos, het karakter

.....read more
Access: 
Public
Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2016

Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2016

Vragen

Vraag 1

Welke van deze vier stellingen is niet waar?

  1. De christelijke theologie heeft een grote invloed gehad op het natuurrecht.

  2. Het rechtspositivisme richt zich meer op de legitimiteit van het recht dan op de legaliteit van het recht.

  3. Het natuurrecht wordt geacht te functioneren als kritische toets voor het positieve recht.

  4. Volgens het rechtspositivisme bestaat er geen noodzakelijk verband tussen recht en moraal.

Vraag 2

Welke bron ligt ten grondslag aan het cultuurrecht?

  1. Het positieve recht

  2. Het rechtsgevoel

  3. De traditie en geschiedenis

  4. De natuur

Vraag 3

Econoom Joseph Schumpeter is een voorvechter van:

  1. De klassieke democratie zoals die bestond in Athene.

  2. Het ‘dicht bij de burger brengen’ van politiek.

  3. Regelmatige referenda, naar het Zwitserse model.

  4. Het idee van indirecte democratie.

Vraag 4

Thomas Paine was het oneens met Burke. Paine was namelijk van mening dat:

  1. Een parlement zichzelf kan binden en het nageslacht.

  2. Een parlement het nageslacht niet kan binden.

  3. Burgers helemaal niet geïnteresseerd zijn in politiek.

  4. Ook bij wanbeleid regeerders hun recht om te regeren behouden.

Vraag 5

Tot de vijf fundamentele beginselen van de rechtsstaat volgens Cliteur en Ellian, behoren of behoort niet:

  1. Machtenscheiding.

  2. Grondrechten.

  3. Constitutionalisme.

  4. Het legaliteitsbeginsel.

Vraag 6

Van Den Bergh vindt de term ‘strijd met de goede zeden’ als wettelijke verbodsgrond voor partijen problematisch. Waarin zit het probleem?

  1. Het is onduidelijk of de rechter mensen uit andere culturen moet beoordelen met de goede zeden van de Nederlandse cultuur of met de goede zeden van hun eigen cultuur.

  2. Het is onduidelijk in hoeverre de rechter hierin zijn eigen zedelijke normen en waarden mee mag nemen.

  3. Goede zeden is een onduidelijke en vage term en laat teveel over aan de rechter om in te vullen. De term bemoeilijkt ook zijn taak een oordeel te vellen los van politieke overwegingen.

  4. Goede zeden is een dermate onduidelijke term dat de rechter alleen als uitspraak kan doen dat hij zich onthoudt van een oordeel.

Vraag 7

H.L.A. Hart dacht een genuanceerdere vorm van het rechtspositivisme uit, om de kritiek van natuurrechtsaanhangers te kunnen weerleggen.

Waaruit bestond die nuance?

  1. Rechtsregels kunnen niet worden afgeleid uit de natuur. Daarom introduceert Hart een ‘hypothetisch rechtsstelsel’, bestaande uit regels waaraan men moet voldoen om de rechtsorde stabiel te houden.

  2. Het is in het recht niet mogelijk om het Sein en Sollen strikt gescheiden te houden. Daarom verliezen volgens Hart alleen die regels die evident onrecht zijn de status van ‘recht’.

  3. Er bestaat

.....read more
Access: 
Public
Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2015

Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2015

Vragen

Vraag 1

Duitse rechters waren tijdens de Tweede Wereldoorlog volgens Radbruch weerloos tegen wetten met een onethische inhoud. Welke stroming veroorzaakte die weerloosheid?

  1. Het rechtspositivisme, omdat het geen inhoudelijke eisen stelt aan het recht.

  2. Het idealisme, omdat het twee soorten ‘zijn’ verdedigt.

  3. Het natuurrechtsdenken, omdat het abstract is en dus geen concrete handvatten tegen onrechtvaardigheid biedt.

  4. Het cultuurrelativisme, omdat het relativistisch is ten aanzien van fundamentele waarden

Vraag 2

Om ervoor te zorgen dat mensen duidelijk zien of zij geconfronteerd worden met officieel machtsmisbruik, moeten zij zich er vooral van bewust zijn dat het feit dat iets als juridisch geldig is aangemerkt niet beslissend is voor de gehoorzaamheidsvraag, en dat eisen van het officiële stelsel uiteindelijk onderworpen moeten worden aan een kritisch moreel onderzoek, ongeacht hoe groot het aura van majesteit of van gezag van dat stelsel ook is.’

Van wie kwam deze nuance van het rechtspositivistisch denken?

  1. Lon Fuller

  2. Gustav Radbruch

  3. Hans Kelsen

  4. H.L.A. Hart

Vraag 3

Welke van de volgende eigenschappen valt volgens Cliteur en Ellian niet onder het ideaaltype van een rechtsstaat?

  1. Een document waarin grondrechten zijn vastgelegd.

  2. Het legaliteitsbeginsel.

  3. Een besluitvormingsprocedure waar het volk actief aan deelneemt.

  4. Een speciaal orgaan die wetten toetst op overeenstemming met grondrechten.

Vraag 4

Volgens Cliteur en Ellian kent het Algemeen Constitutioneel Patroon van de moderniteit (ACP) innerlijke tegenstrijdigheden. Welke zijn dat?

  1. De controle van de rechterlijke macht op de uitvoerende macht en de verschansing van hoger recht.

  2. De proliferatie van mensenrechten en de mogelijkheid tot bindende volksraadplegingen zoals referenda.

  3. De verschansing van hoger recht en de onmogelijkheid om dat hoger recht aan te passen middels bindende referenda.

  4. De bescherming van hoger recht door de rechter en de verschansing van hoger recht.

Vraag 5

Welke drie bezwaren formuleert Schumpeter tegen de directe democratie?

  1. Directe democratie is een vorm van socialisme, het past niet binnen het Algemeen Constitutioneel Patroon en het ontbreekt een directe democratie aan een sterke leider.

  2. De wil van het volk bestaat niet, de directe democratie kost de burger te veel avonden en de directe democratie is een gevaar voor de rechtsstaat.

  3. Burgers horen geen invloed op de politieke besluitvorming te hebben, het algemeen welzijn bestaat niet en de directe democratie is niet in overeenstemming met het natuurrecht.

  4. De wil van het volk bestaat niet, het algemeen welzijn bestaat niet en de burger interesseert zich nauwelijks voor politiek.

Vraag 6

Volgens Thomas van Aquino verschilt de mens met de natuur op twee kenmerken. Welke?

  1. Vrijheid en lichamelijkheid.

  2. Redelijkheid en vrijheid.

.....read more
Access: 
Public
Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2014

Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2014

Vragen

Vraag 1

Welke waarden moet het recht volgens Radbruch verwerkelijken?

  1. Rechtszekerheid, doelmatigheid en opportuniteit.

  2. Rechtvaardigheid, doelmatigheid en legitimiteit.

  3. Rechtszekerheid, doelmatigheid en rechtvaardigheid.

  4. Rechtvaardigheid, rechtszekerheid en evenwichtigheid.

Vraag 2

Welk alternatief is onjuist?

Hans Kelsen vindt het natuurrecht onhoudbaar omdat:

  1. het uitgaat van een breed rechtsbegrip.

  2. waardeoordelen slechts uitingen zijn van gevoelens.

  3. het ‘sein’ en ‘sollen’ vermengt.

  4. formules als ‘ieder het zijne’ inhoudelijk leeg zijn.

Vraag 3

Welk rechtsbegrip hangt Hart aan?

  1. Een materieel rechtsbegrip.

  2. Een smal rechtsbegrip.

  3. Een formeel rechtsbegrip.

  4. Een breed rechtsbegrip.

Vraag 4

Wat is het belangrijkste verschil tussen Hart en Radbruch omtrent onrechtvaardig recht?

  1. Wanneer het uitgevaardigde, positieve recht bewust de menselijke gelijk(waardig)heid ontkent, dan ontbreekt volgens Radbruch het rechtskarakter aan het recht.

  2. Volgens Radbruch is onrechtvaardig recht wel recht, maar hoef je dit niet te gehoorzamen.

  3. Wanneer het uitgevaardigde, positieve recht bewust de menselijke gelijk(waardig)heid ontkent, dan ontbreekt volgens Hart het rechtskarakter aan het recht.

  4. Volgens Hart is onrechtvaardig recht geen recht.

Vraag 5

Welk alternatief is onjuist?

Volgens Karl Loewenstein kent een democratie de volgende zwakke plekken:

  1. Het besluitvormingsmodel van de democratie is gericht op compromissen.

  2. Antidemocratische partijen kunnen verkozen worden en plaatsnemen in democratische instituties, met name het parlement.

  3. Constitutionele vrijheden gelden ook voor de vijanden van de democratie.

  4. De democratie geeft te veel invloed aan het volk waardoor de rechtsstaat in gevaar komt.

Vraag 6

Wat is een ‘militante democratie’ volgens Cliteur & Rijpkema in ieder geval niet?

  1. Een democratie die zich verzet tegen afschaffing van de democratische procedure. 

  2. Een idee van democratie als universeel ideaal.

  3. Een democratie die alle partijen en meningen als volkomen gelijk behandelt.

  4. Een democratie die zich niet alleen verzet tegen aantasting van de democratische procedure, maar ook fundamentele rechten beschermt.

Vraag 7

Wat is de relevantie van de Refah-uitspraak van het EHRM voor het concept ‘militante democratie’?

  1. Het laat zien dat het EHRM een militante democratie afwijst: het verbieden van partijen is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

  2. Het laat zien dat het EHRM een militante democratie afwijst: het verbieden van partijen is in strijd met het wezen van de democratie.

  3. Het EHRM een vorm van militante democratie toestaat: er mag worden opgetreden tegen niet-democratische partijen.

  4. Het EHRM laat zien dat je rechtsstaat en democratie scherp moet onderscheiden: het EVRM staat namelijk ook niet-democratische systemen toe.

Vraag 8

Op welk onderwerp richt George van den Bergh zich in zijn Amsterdamse oratie uit 1936?

    .....read more
    Access: 
    Public
    Grondslagen van het Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

    Grondslagen van het Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

    In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Grondslagen van het Recht voor de opleiding Rechtsgeleerdheid Jaar 1 aan de Universiteit Leiden.
    Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar Rechten Leiden: Bachelor en Master UL - Samenvattingen en studiehulp

    Access: 
    Public
    Work for WorldSupporter

    Image

    JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

    Working for JoHo as a student in Leyden

    Parttime werken voor JoHo

    Comments, Compliments & Kudos:

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.
    Promotions
    oneworld magazine
    Check how to use summaries on WorldSupporter.org

    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

    • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
    • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
    • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
    • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
    • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

    Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
      • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
    2. Use the topics and taxonomy terms
      • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
    3. Check or follow your (study) organizations:
      • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
      • this option is only available trough partner organizations
    4. Check or follow authors or other WorldSupporters
      • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
    5. Use the Search tools
      • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
      • The search tool is also available at the bottom of most pages

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

    Field of study

    Check the related and most recent topics and summaries:
    Activity abroad, study field of working area:
    Institutions, jobs and organizations:
    WorldSupporter and development goals:
    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    1945