Extra Oefententamen bij het vak Ontwikkelings- en onderwijspsychologie aan de Universiteit van Leiden

Vragen

Vraag 1

Wat gebeurt er in welk stadia?

  1. 0-2 weken; zygoot
  2. 3-8 weken; embryo
  3. 9> weken; foetus

Vraag 2

Welke term verwijst naar moeders die tijdens de zwangerschap alcohol nuttigden, waardoor de kinderen na de geboorte lijden aan aandachtsproblemen en hyperactiviteit?

Vraag 3

Wat betekent het begrip ‘apoptose’?

Vraag 4

Hoe ontstaat een eeneiige tweeling?

Vraag 5

Waarom moeten kinderen emoties leren labelen?

Vraag 6

Waarvoor dient emotieregulatie?

Vraag 7

Geef een voorbeeld van een situatie waarin het goed zou zijn om te worden afgeleid van een negatieve emotie?

Vraag 8

Wat zijn de vijf belangrijkste eigenschappen van emotionele intelligentie?

Vraag 9

Wat is systematische desensitisatie?

Vraag 10

Waarin verschilt Bandura’s (sociale) leertheorie met die van Skinner?

Vraag 11

Welke leeftijd hebben kinderen volgens Selman’s rolaanname theorie die zich realiseren dat ze het perspectief van een ander kunnen overnemen?

Vraag 12

Welke theorie gaat er vanuit dat kinderen de neiging hebben om aan te nemen dat acties van anderen vijandige intenties hebben?

Vraag 13

Welke sociale ontwikkelingstheorieën zijn discreet en welke continu? (Freud, Watson, Erikson, Selma, Skinner, Bandura, Dodge, Dweck)

Vraag 14

Welke soorten hechtingen ontwikkelen zich op deze leeftijden?

  1. tot zes weken
  2. zes weken tot zes/acht maanden
  3. zes/acht maanden tot anderhalf jaar
  4. anderhalf jaar tot twee jaar

Vraag 15

Welke hechtingsstijl heeft een kind wanneer hij na het verlaten van de moeder bij de ‘Strange-situation-test’ huilt, maar vervolgens de moeder negeert als deze weer terugkomt?

Vraag 16

Wanneer ontstaat er een identiteitsverwarring?

Vraag 17

In welke van de volgende fasen neemt een kind een identiteit aan om te willen opvallen door het tegenovergestelde te doen van wat iedereen verwacht?

  1. fase van identity confusion
  2. fase van identity foreclosure
  3. fase van negatieve identiteit
  4. fase van psychosociaal moratorium

Vraag 18

Welke factoren dragen bij aan een hoge of lage eigenwaarde?

Vraag 19

Hoe veranderd de basis van een vriendschapsrelatie in de loop der jaren?

Vraag 20

Welke functies hebben vriendschappen?

Vraag 21

Wat is een sociometrische status en welke factoren beïnvloeden deze status?

Vraag 22

Met betrekking tot kinderen met verschillende sociometrische statussen, wat is het verschil in de beoordeling tussen gemiddelde kinderen en controversiële kinderen?

Vraag 23

Met betrekking tot ouder-kind interacties, leg uit wat de volgende interacties inhouden?

  1. gate-keeping
  2. coaching
  3. modeling

Vraag 24

Welk autoriteitstype betreft een hoge controle en een lage tolerantie, waarbij veel regels worden gegeven en de ouders minder geven om de behoeftes van het kind?

Vraag 25

Welk autoriteitstype gaat gepaard met weinig regels voor het kind en veel vrijheid op een goede en geïnteresseerde manier?

Vraag 26

Welke morele redeneervorm is volgens Kohlberg gericht op sociale relaties?

Vraag 27

In welke fase van Kohlbergs moreel redeneermodel staat het eigen belang voorop?

Vraag 28

Op welke manier zijn prosociaal gedrag en empathie aan elkaar verbonden?

Vraag 29

Wat is het verschil tussen schaamte en schuld?

Vraag 30

Wat is het verschil tussen sympathie en empathie?

Vraag 31

Wat zijn altruïstische motieven?

Vraag 32

Noem twee nature en twee nurture factoren van antisociaal gedrag.

Vraag 33

Wat is het verschil tussen reactieve agressie en proactieve agressie?

Vraag 34

Wat is symbolische representatie en geef een voorbeeld.

Vraag 35

Kinderen in de pre-operationele fase (twee tot zeven jaar) hebben nog geen goed ontwikkeld conservation concept. Dit houdt in dat … ?

Vraag 36

Uit welke drie kenmerken bestaat de informatie-processing theorie?

Vraag 37

Wat is de overlappende golvenbenadering?

Vraag 38

Wat is analogisch redeneren en geef een voorbeeld.

Vraag 39

Uit welke drie fases bestaat de theorie van Vygotsky?

Vraag 40

Wat is private speech?

Vraag 41

Wat is social scaffolding?

Vraag 42

Hoe wordt de relatie tussen denken en handelen door de dynamische systeemtheorie beschouwd?

Vraag 43

Kinderen spelen op verschillende manieren. Leg uit wat de volgende manieren inhouden:

  1. pretend play
  2. object substitution
  3. sociodramatic play

Vraag 44

Welke drie niveaus van hiërarchische categorisatie bestaan er?

Vraag 45

Als een kind uit het raam kijkt en roept: “Kijk mama! Ik zie een denneboom!”. Welk level van categorisering is dit?

Vraag 46

Wat zijn de vijf telprincipes?

Vraag 47

Wat is vloeiende intelligentie?

Vraag 48

Wat is gekristalliseerde intelligentie?

Vraag 49

Met betrekking tot het genotype-fenotype debat, wat houdt de norm van reactie in?

Vraag 50

Leg uit wat de volgende typen ontwikkelingen inhouden.

  1. fonologische ontwikkeling
  2. semantische ontwikkeling
  3. syntactische ontwikkeling
  4. pragmatische ontwikkeling

Vraag 51

Wat is generativiteit?

Antwoordindicatie

Vraag 1

  1. verplaatsing naar de baarmoederwand.
  2. celprocessen en de ontwikkeling van organen en systemen (neural tube).
  3. verdere ontwikkeling, groei en activiteiten en leren.

Vraag 2

Foetaal alcoholsyndroom

Vraag 3

De afsterving van cellen. Apoptose zorgt er voor dat niet-noodzakelijke of ongewenste weefsels verdwijnen.

Vraag 4

Zij ontstaan uit een bevruchte eicel via een splitsing tussen de cellen tijdens de eerste 10 dagen na de bevruchting van deze ene eicel.

Vraag 5

Zodat ze de emoties beter kunnen interpreteren en er beter op kunnen leren reageren.

Vraag 6

Het kunnen reguleren van emoties is belangrijk voor het welbevinden. Een persoon kan niet continu worden overspoeld met emoties. Het benadeelt de sociale omgang en het bereiken van doelen.

Vraag 7

Bijvoorbeeld wanneer het een autistisch kind betreft, zij hebben vaak slechte emotieregulatie. Of wanneer er niets aan de situatie kan worden verandert, bijvoorbeeld bij het overlijden van de hond van een kind.

Vraag 8

Zelfkennis, optimisme, kunnen afzien, empathie, sociale vaardigheden.

Vraag 9

Een vorm van gedragstherapie waarbij een persoon vele keren wordt blootgesteld aan een angst inclusief een beloning, waardoor deze angst langzaam en gradueel verdwijnt.

Vraag 10

Bandura maakt geen gebruik van reinforcement en legt de nadruk op observaties en imitaties.

Vraag 11

Acht tot twaalf jaar

Vraag 12

Dodge informatieverwerkingstheorie

Vraag 13

Discreet: Freud, Erikson, Selman. Continu: Watson, Skinner, Bandura, Dodge, Dweck

Vraag 14

  1. preattachment.
  2. attachment-in-the-making.
  3. clear-cut-attachment.
  4. reciprocal relationship

Vraag 15

Onveilige vermijdende hechtingsstijl

Vraag 16

Deze ontstaat wanneer een crisis (de identiteitsverwarring versus de identiteit) niet succesvol is doorlopen. De verschillende aspecten over de zelf vormen geen coherent geheel en zijn niet stabiel over tijd.

Vraag 17

Fase van negatieve identiteit

Vraag 18

Genen, goedkeuring en steun die men van andere mensen ontvangt, de kwaliteit van relaties met andere mensen en de schoolkeuze en/of omgevingskeuze.

Vraag 19

De vriendschap verandert van instrumentaal (met speelgoed) naar loyaal (kameraadschap, gelijke interesses, acceptatie)

Vraag 20

Steun, ontwikkeling op sociaal en cognitief gebied, sociale vergelijking, bescherming, ego support en affectie

Vraag 21

De sociometrische status is de mate waarin kinderen elkaar mogen of niet mogen. Deze wordt beïnvloed door de fysieke uitstraling, sociaal gedrag, persoonlijkheid, cognitief over jezelf en anderen, en doelen.

Vraag 22

Gemiddelde kinderen worden door leeftijdsgenoten als gemiddeld positief en negatief beschouwd, terwijl controversiële kinderen door veel leeftijdsgenoten als positief worden beschouwd maar tegelijkertijd ook door veel leeftijdsgenoten als negatief worden beschouwd

Vraag 23

  1. gatekeeping is het controleren waar, hoe lang en met wie je kinderen omgaan.
  2. coaching is het helpen van de kinderen om te leren omgaan met nieuwe situaties of groepen.
  3. modeling is het geven van het goede voorbeeld aan de kinderen wat communicatie betreft.

Vraag 24

Autoritaire opvoedingsstijl

Vraag 25

Toegeeflijke opvoedingsstijl

Vraag 26

Conventioneel moreel redeneren

Vraag 27

Fase twee van het preconventioneel moreel redeneren

Vraag 28

Prosociaal gedrag is gebaseerd op de capaciteiten om zich empathisch te voelen en zelf sympathie te tonen.

Vraag 29

Bij schaamte is er een negatieve zelfevaluatie van de persoon, en bij schuld is er een negatieve evaluatie van het gedrag.

Vraag 30

Sympathie is een gevoel van zorgen maken om de ander vanwege zijn/haar emotionele conditie/staat. Het verschil is dat mensen die zich empathisch voelen, ook dezelfde emotie beleven als de ander en dat is niet het geval bij sympathie.

Vraag 31

Redenen om iemand te helpen vanwege de empathie of sympathie voor anderen, en later vanwege het verlangen om je consistent met je eigen bewustzijn en morele principes te gedragen.

Vraag 32

Nature factoren kunnen zijn temperament, impulsiviteit, inhibitiecontrole. Nurture factoren kunnen zijn opvoeding, schuldgevoelens, copingsstrategieën, vriendengroep.

Vraag 33

Bij reactieve agressie worden andermans motieven als agressief ervaren en is men zelf emotioneel. Bij proactieve agressie is men zelf niet emotioneel en gericht op het bevredigen van de eigen verlangens op een agressieve manier.

Vraag 34

Symbolische representatie is het gebruiken van een voorwerp voor een ander doel dan waar het voor bedoeld is. Bijvoorbeeld het gebruiken van een banaan als microfoon.

Vraag 35

Dit houdt in dat zij nog geen goede inschattingen kunnen maken over hoeveelheden.

Vraag 36

Taakanalyse (de identificatie van doelen, relevantie informatie in de omgeving en potentiële strategieën), structuur (de basale organisatie van het cognitieve systeem) en processen (de specifieke mentale activiteiten).

Vraag 37

De overlappende golvenbenadering is een informatieverwerkingsbenadering die de variabiliteit van de manier van denken bij een kind benadrukt. Hoe meer mogelijkheden een kind heeft om een probleem op te lossen, hoe beter.

Vraag 38

Analogisch redeneren houdt in dat men analogieën (dingen/situaties die herkenbaar zijn) gebruikt voor het oplossen van nieuwe, onbekende problemen. Bijvoorbeeld wanneer je zelf een keer griep had en naar de huisarts moest, en je nu je zieke buurjongen aanraadt om ook naar de huisarts te gaan.

Vraag 39

In de eerste fase wordt het gedrag van een kind gecontroleerd en bepaald door anderen. In de tweede fase wordt het gedrag van een kind bepaald door (externe) ‘private speech’. In de derde fase wordt het gedrag van een kind bepaald door interne particuliere spraak.

Vraag 40

Private speech is een fase waarin internalisatie van gedachtes plaatsvindt. Kinderen ontwikkelen een zelfregulatiesysteem en een probleemoplossend vermogen door hardop zichzelf te vertellen wat ze moeten doen, zoals de ouders dat eigenlijk in de eerste fase voor hen deden.

Vraag 41

Social scaffolding is een manier van leren waarbij een persoon met kennis van handelen begeleiding geeft bij het doorlopen van een bepaalde taak. Hierdoor kan een beginner naar een hoger niveau worden gebracht dan wanneer hij alleen zou werken.

Vraag 42

Deze theorieën richten zich op het denken en de ontwikkeling van de actie, en niet alleen op het denken zelf. Het denken vormt de actie/beweging, maar het denken wordt ook gevormd door de actie/beweging zelf.

Vraag 43

  1. hierbij creëren de kinderen activiteiten waarbij ze nieuwe symbolische relaties maken tussen bepaalde objecten (bijvoorbeeld doen alsof een boom een paard is).
  2. hierbij wordt een object gebruikt voor iets anders dan waar het voor bedoeld is.
  3. kinderen doen alsof ze iemand anders zijn in een dramatische situatie.

Vraag 44

Het bovengeschikte niveau (superordinate level) (bijv. een plant), het ondergeschikte niveau (subordinate level) (bijv. een eikenboom) en het basisniveau (basic level) (bijv. een boom).

Vraag 45

Het ondergeschikte niveau

Vraag 46

One-one correspondence, stable order, cardinality, order irrelevance, abstraction

Vraag 47

Vloeiende intelligentie is de mogelijkheid om op een bepaald moment nieuwe problemen op te lossen.

Vraag 48

Gekristalliseerde intelligentie is de feitelijke kennis over de wereld.

Vraag 49

Een gegeven genotype kan resulteren in verschillende fenotypen, afhankelijk van de omgeving.

Vraag 50

  1. de overname van kennis over geluiden van taal.
  2. het leren van betekenissen van uitdrukkingen in taal.
  3. het leren van de regels van een taal.
  4. leren hoe een taal te gebruiken.

Vraag 51

Generativiteit verwijst naar het idee dat door middel van het gebruik van een oneindige set van woorden in onze vocabulaire, een oneindig aantal zinnen kan worden samengesteld en een oneindig aantal ideeën kan worden uitgedrukt.

Access: 
Public
This content is related to:
Oefententamens bij het vak Ontwikkelings- en onderwijspsychologie aan de Universiteit van Leiden

Image

This content is also used in .....

Oefententamens bij het vak Ontwikkelings- en onderwijspsychologie aan de Universiteit van Leiden

TentamenTests bij Ontwikkelings- en Onderwijspsychologie aan de Universiteit van Leiden - 1

TentamenTests bij Ontwikkelings- en Onderwijspsychologie aan de Universiteit van Leiden - 1

Vragen

Vraag 1

Wat wordt er bedoeld met apoptose (apoptosis)?

  1. Apoptose beschrijft het ontwikkelingsproces van de bevruchte eicel.
  2. Apoptose is een ander woord voor celmigratie waarbij cellen zich gaan groeperen.
  3. Apoptose beschrijft hoe groepen cellen hun locatie zoeken.
  4. Apoptose is het selectief afsterven van bepaalde cellen tijdens de prenatale periode.

Vraag 2

In de Vreemde Situatie Procedure (‘Strange Situation Procedure’) wordt Bill geobserveerd. Hij is erg van streek als moeder weggaat. Als moeder terugkomt na een korte afwezigheid is hij erg boos en slaat haar. Het kost moeite om hem te troosten. Bill vertoont tekenen van:

  1. Veilige gehechtheid (‘secure attachment’)
  2. Vermijdende gehechtheid (‘avoidant attachment’)
  3. Afwerende of ambivalente gehechtheid (‘resistant or ambivalent attachment’)
  4. Gedesorganiseerde gehechtheid (‘disorganized attachment’)

Vraag 3

Een onderzoeker zal hoogstwaarschijnlijk gebruik maken van een cross-sectioneel design als hij/zij het volgende wil onderzoeken:

  1. Het algemene patroon van leeftijdsgebonden veranderingen (‘age-related changes”) op een bepaald kenmerk.
  2. Het patroon van stabiliteit en verandering in de ontwikkeling van individuele kinderen op een bepaald kenmerk.
  3. Hoe verandering op een bepaald kenmerk tot stand komt.
  4. Hoe individuele verschillen stabiel blijven over langere tijdsperioden.

Vraag 4

Lees de volgende casus goed door: “Charlotte reageert positiever op haar moeder dan op andere mensen. Ze glimlacht en lacht vaker in de aanwezigheid van haar moeder dan in de aanwezigheid van andere mensen. Ze laat geen separatie-angst (‘separation distress’) zien en is niet actief op zoek naar haar moeder wanneer haar moeder even weg is”.

In welke fase van de ontwikkeling van een gehechtheidsrelatie bevindt Charlotte zich volgens Bowlby?

  1. Pre-attachment
  2. Attachment-in-the-making
  3. Clear-cut attachment
  4. Reciprocal relationships

Vraag 5

Welke van de onderstaande beweringen over sensitieve perioden in de prenatale ontwikkeling is juist?

  1. De sensitieve perioden van de meest belangrijke orgaansystemen vallen gelijktijdig.
  2. Teratogenen hebben het meest ernstige effect op de prenatale ontwikkeling net voor de ontwikkeling van een orgaansysteem.
  3. De sensitieve periode van een orgaan is de periode waarin de basisstructuren van dit orgaan worden gevormd.
  4. De sensitieve periode van de ontwikkeling van de ledematen valt enige weken voordat de ledematen zich beginnen te ontwikkelen.

Vraag 6

Welke van de onderstaande uitspraken over prosociaal gedrag bij “preschoolers” (ongeveer 3 a 5 jarige kinderen) is waar?

  1. Preschoolers laten bijna nooit prosociaal gedrag zien zonder expliciete instructie van volwassenen.
  2. Er is geen verband tussen het prosociale gedrag van preschoolers en hun gedrag op latere leeftijd.
  3. Prosociaal gedrag bij preschoolers gaat meestal samen met lagere niveaus van altruïsme in de volwassenheid, doordat prosociale preschoolers de neiging hebben om tegen de verwachtingen van hun ouders in te gaan als ze adolescent zijn.
  4. Preschoolers die zich spontaan prosociaal gedragen, hebben in de kindertijd en adolescentie meer oog voor behoeften van anderen dan hun leeftijdsgenoten.

Vraag 7

De eerste negatieve emotie die je ziet

.....read more
Access: 
Public
TentamenTests bij Ontwikkelings- en Onderwijspsychologie aan de Universiteit van Leiden - 2

TentamenTests bij Ontwikkelings- en Onderwijspsychologie aan de Universiteit van Leiden - 2

Vragen

Vraag 1

Een baby ziet achtereenvolgens twee filmpjes zonder geluid. Het ene filmpje toont het gezicht van een vrouw die een a uitspreekt. Het andere filmpjes toont het gezicht van dezelfde vrouw, maar nu spreekt ze een ie uit. Op een test worden vervolgens de twee filmpjes naast elkaar gepresenteerd. Over een luidspreker ertussenin klinkt dan een a of een ie. Als de baby nu kijkt naar het gezicht dat de articulatie maakt van het geluid dan is dat bewijs voor:

  1. bimodale segregatie
  2. intermodale perceptie
  3. visuele localisatie
  4. inter-object herkenning

Vraag 2

Welke van de volgende gedragingen is NIET kenmerkend voor een kind dat geclassificeerd is als onveilig ambivalent gehecht (‘insecure/ambivalent’) in de Vreemde Situatie Procedure?

  1. vertoont weinig exploratiegedrag
  2. kalmeert door de aanwezigheid van een vreemde
  3. vertoont veel ‘distress’ als moeder de kamer verlaat
  4. benadert moeder bij hereniging maar is moeilijk troostbaar

Vraag 3

Welke van de onderstaande beweringen is waar?

  1. Jongens komen vaker via een keizersnede ter wereld dan meisjes.
  2. Er worden meer jongens dan meisjes geboren.
  3. De kans dat een zaadcel met een X-chromosoom een eicel bevrucht is kleiner dan de kans dat een zaadcel met een Y-chromosoom een eicel bevrucht.
  4. Alle bovenstaande beweringen zijn waar.

Vraag 4

Welke van de onderstaande beweringen over sensitieve perioden in de prenatale ontwikkeling is juist?

  1. De sensitieve periode van een orgaan is de periode waarin de basisstructuren van dit orgaan worden gevormd.
  2. Teratogenen hebben het meest ernstige effect op de prenatale ontwikkeling net voor de ontwikkeling van een orgaansysteem.
  3. De sensitieve perioden van de meest belangrijke orgaansystemen vallen gelijktijdig.
  4. De sensitieve periode van de ontwikkeling van de ledematen valt enige weken voordat de ledematen zich beginnen te ontwikkelen.

Vraag 5

Kohlberg classificeerde kinderen in stadia van morele ontwikkeling op basis van:

  1. cognitieve vaardigheden, zoals perspectief kunnen nemen (‘perspective-taking skills’)
  2. keuzes die de kinderen maakten in reactie op een moreel dilemma
  3. redenaties achter morele beslissingen
  4. de vaardigheden die de kinderen vertoonden tijdens spel met leeftijdsgenoten

Vraag 6

Een jonge baby reikt niet naar een object dat het zojuist verborgen heeft zien worden. De interpretatie van Piaget hiervan is:

  1. de baby is nog niet in staat om naar het object te reiken
  2. de baby is zich niet bewust van het bestaan van het object
  3. de baby is nog niet in staat het object tevoorschijn te halen
  4. de baby heeft geen interesse meer voor het object

Vraag 7

Lees de volgende casus goed door: “Sarah reageert positiever op haar moeder dan op andere mensen. Ze glimlacht en lacht vaker in de aanwezigheid van haar moeder dan in de aanwezigheid van andere mensen. Ze laat geen separatie-angst (separation distress) zien en is niet actief opzoek naar het moeder wanneer zij even weg is”. In

.....read more
Access: 
Public
Extra Oefententamen bij het vak Ontwikkelings- en onderwijspsychologie aan de Universiteit van Leiden

Extra Oefententamen bij het vak Ontwikkelings- en onderwijspsychologie aan de Universiteit van Leiden

Vragen

Vraag 1

Wat gebeurt er in welk stadia?

  1. 0-2 weken; zygoot
  2. 3-8 weken; embryo
  3. 9> weken; foetus

Vraag 2

Welke term verwijst naar moeders die tijdens de zwangerschap alcohol nuttigden, waardoor de kinderen na de geboorte lijden aan aandachtsproblemen en hyperactiviteit?

Vraag 3

Wat betekent het begrip ‘apoptose’?

Vraag 4

Hoe ontstaat een eeneiige tweeling?

Vraag 5

Waarom moeten kinderen emoties leren labelen?

Vraag 6

Waarvoor dient emotieregulatie?

Vraag 7

Geef een voorbeeld van een situatie waarin het goed zou zijn om te worden afgeleid van een negatieve emotie?

Vraag 8

Wat zijn de vijf belangrijkste eigenschappen van emotionele intelligentie?

Vraag 9

Wat is systematische desensitisatie?

Vraag 10

Waarin verschilt Bandura’s (sociale) leertheorie met die van Skinner?

Vraag 11

Welke leeftijd hebben kinderen volgens Selman’s rolaanname theorie die zich realiseren dat ze het perspectief van een ander kunnen overnemen?

Vraag 12

Welke theorie gaat er vanuit dat kinderen de neiging hebben om aan te nemen dat acties van anderen vijandige intenties hebben?

Vraag 13

Welke sociale ontwikkelingstheorieën zijn discreet en welke continu? (Freud, Watson, Erikson, Selma, Skinner, Bandura, Dodge, Dweck)

Vraag 14

Welke soorten hechtingen ontwikkelen zich op deze leeftijden?

  1. tot zes weken
  2. zes weken tot zes/acht maanden
  3. zes/acht maanden tot anderhalf jaar
  4. anderhalf jaar tot twee jaar

Vraag 15

Welke hechtingsstijl heeft een kind wanneer hij na het verlaten van de moeder bij de ‘Strange-situation-test’ huilt, maar vervolgens de moeder negeert als deze weer terugkomt?

Vraag 16

Wanneer ontstaat er een identiteitsverwarring?

Vraag 17

In welke van de volgende fasen neemt een kind een identiteit aan om te willen opvallen door het tegenovergestelde te doen van wat iedereen verwacht?

  1. fase van identity confusion
  2. fase van identity foreclosure
  3. fase van negatieve identiteit
  4. fase van psychosociaal moratorium

Vraag 18

Welke factoren dragen bij aan een hoge of lage eigenwaarde?

Vraag 19

Hoe veranderd de basis van een vriendschapsrelatie in de loop der jaren?

Vraag 20

Welke functies hebben vriendschappen?

Vraag 21

Wat is een sociometrische status en welke factoren beïnvloeden deze status?

Vraag 22

Met betrekking tot kinderen met verschillende sociometrische statussen, wat is het verschil in de beoordeling tussen gemiddelde kinderen en controversiële kinderen?

Vraag 23

Met betrekking tot ouder-kind interacties, leg uit wat de volgende interacties inhouden?

  1. gate-keeping
  2. coaching
  3. modeling

Vraag 24

Welk autoriteitstype betreft een hoge controle en een lage tolerantie, waarbij veel regels worden gegeven en de ouders minder geven om de behoeftes van het kind?

Vraag 25

Welk autoriteitstype gaat gepaard met weinig regels voor het kind en veel vrijheid op een goede en geïnteresseerde manier?

Vraag 26

Welke morele redeneervorm is volgens Kohlberg gericht op sociale relaties?

Vraag 27

In welke fase van Kohlbergs moreel redeneermodel staat het eigen belang voorop?

Vraag 28

Op welke manier zijn prosociaal gedrag en empathie

.....read more
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1508