Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Artikelsamenvatting bij Cognitive vulnerability to anxiety: A review and an integrative model van Ouimet et al. - Chapter

Consistent onderzoeksbewijs ondersteunt het bestaan ​​van dreigingsrelevante cognitieve vooringenomenheid bij angst. Er blijft echter controverse bestaan over welke stadia van informatieverwerking het belangrijkste zijn bij het toekennen van cognitieve kwetsbaarheid voor angst. Om rekening te houden met zowel theoretische als empirische discrepanties in de literatuur, wordt een integratief multi-procesmodel voorgesteld waarin kernaannames van dual-systeemtheorieën uit de sociale en cognitieve psychologie worden aangepast om aandachts- en interpretatieve vooroordelen bij angststoornissen te verklaren. Volgens het model beïnvloeden individuele verschillen in associatieve en op regels gebaseerde verwerking gezamenlijk de oriëntatie, betrokkenheid, terugtrekking en vermijding van bedreigingsrelevante stimuli, evenals een negatief bevooroordeelde interpretatie van ambigue stimuli in angstige populaties. Door angst-gerelateerde symptomen te koppelen aan basisprincipes van informatieverwerking, integreert het model verschillende soorten cognitieve vooroordelen bij angst, wat een nuttig kader biedt voor toekomstig onderzoek en klinische interventie.

Een herhaalde bevinding in verschillende gebieden van de psychologie is dat individuen de neiging hebben om informatie te verwerken op een manier die consistent is met hun referentiekader. Dergelijke vooroordelen komen ook voor bij angstige individuen, die vaak selectieve verwerking laten zien die past bij hun kijk op de wereld als gevaarlijk. Als zodanig heeft een groot aantal onderzoeken onderzocht in hoeverre de preferentiële verwerking van dreigingsrelevant materiaal verband houdt met symptomen van angst. Er bestaat echter een aanzienlijke controverse over welke stadia van informatieverwerking het belangrijkste zijn bij het toekennen van cognitieve kwetsbaarheid voor angststoornissen. Terwijl sommige onderzoeken wijzen op een significante rol van aandachts-bias, benadrukt ander onderzoek het belang van interpretatieve vooroordelen. Bovendien verschillen aandachts-modellen in hun focus op vroege (bijv. oriëntatie, betrokkenheid) versus latere (bijv. disengagement, vermijding) stadia van verwerking.

Om deze verschillen te overwinnen, hebben sommige onderzoekers gesteld dat het onderscheid tussen automatische en strategische processen van cruciaal belang kunnen zijn voor het begrijpen van de mechanistische onderbouwing van informatieverwerking bij angst. Automatische processen worden gekarakteriseerd als onbewust, onbedoeld, oncontroleerbaar en efficiënt in hun gebruik van cognitieve hulpbronnen. Daarentegen zijn strategische processen bewust, opzettelijk, beheersbaar en inefficiënt, in de zin dat ze een aanzienlijke hoeveelheid cognitieve middelen vereisen.

In dit artikel stellen de auteurs dat hedendaagse dual-system-modellen van informatieverwerking een integratieve, maar toch spaarzaam kader is voor de studie van cognitieve vooroordelen bij angst. Hoewel deze modellen in verschillende details van elkaar verschillen, delen ze de theoretische stelling dat menselijk oordeel en gedrag worden bepaald door de wisselwerking tussen associatieve en op regels gebaseerde processen. Terwijl associatieve processen kunnen worden gekarakteriseerd als de snelle activering van geassocieerde concepten via spreidende activering, omvatten op regels gebaseerde processen de rationele analyse van feitelijke relaties tussen concepten. Als bewijs van het nut van dual-system-modellen in het klinische domein, zijn de kernaannames van deze modellen al opgenomen in cognitieve theorieën over depressie, posttraumatische stressstoornis, en verslaving. Voortbouwend op deze vooruitgang, stelt dit artikel een multi-procesmodel van angst voor waarin dreigingsrelevante aandachts- en interpretatieve vooroordelen, waarvan wordt aangenomen dat ze kwetsbaarheid voor angst veroorzaken, opnieuw worden geïnterpreteerd met behulp van de kernaannames van dual-system-modellen. In het bijzonder wordt beweerd dat associatieve en op regels gebaseerde processen unieke bijdragen leveren aan alle stadia van het verwerken van bedreigings-gerelateerde stimuli, waaronder oriëntatie, interpretatie, betrokkenheid, terugtrekking en vermijding. Na een bespreking van cognitieve vooroordelen bij angst en een basisbeschrijving van dual-system-modellen, presenteren de auteurs hun multi-procesmodel van cognitieve kwetsbaarheid voor angst. Dit model wordt vervolgens gebruikt om bestaand onderzoek naar individuele componenten van informatieverwerking te integreren, met als doel beter te begrijpen hoe individuele verschillen in associatieve en op regels gebaseerde verwerking kunnen interageren om cognitieve kwetsbaarheid voor de angststoornissen te verlenen.

Wat zijn de cognitieve vooroordelen bij angst?

Angst kan worden beschouwd als normale, adaptieve reacties op potentieel bedreigende stimuli. Het identificeren van objecten of situaties die de overleving van een organisme kunnen bedreigen, activeert cognitieve, affectieve, fysiologische en gedragsprocessen die dienen om de veiligheid van het organisme te waarborgen. Pathologische angst houdt echter de over-activering van deze middelen in. Angststoornissen delen een vergelijkbare basis in termen van zowel kwetsbaarheid als algemene mechanismen.

Huidige modellen van cognitieve kwetsbaarheid voor angst stellen dat individuele verschillen in de verwerking van dreigingsrelevant materiaal bijdragen aan de etiologie en instandhouding van de angststoornissen. Theorieën worden echter gedifferentieerd door de relatieve rollen die worden toegeschreven aan verschillende stadia van informatieverwerking. Bovendien variëren modellen van selectieve aandacht in hun focus op verschillende stadia van verwerking, namelijk oriëntatie, betrokkenheid, ontkoppeling, en vermijding. Deze verklaringen zijn nog niet geïntegreerd in een algemeen kader.

Aandachtsbias

Een grote hoeveelheid bewijs toont aan dat mensen met angst meer aandacht besteden aan bedreigende stimuli dan niet-angstige controles. Het is echter belangrijk om te erkennen dat aandacht geen algemeen construct is. In plaats daarvan kan aandacht worden onderverdeeld in vier conceptueel verschillende stadia:

  1. Oriëntatie van de aandacht op een bepaalde stimulus; 
  2. Aandachts-betrokkenheid bij die stimulus;
  3. Terugtrekking uit het bijwonen van de stimulus; en
  4. Het vermijden van aandacht voor de stimulus.

Oriëntatie en betrokkenheid

Vooroordelen in de oriëntatie- en betrokkenheidsfasen van aandacht zijn vaak beoordeeld met behulp van emotionele Stroop-taken (e-Stroop) en dot-probe-paradigma's. De e-Stroop bestaat uit verschillende proeven waarbij individuen de kleur moeten aangeven waarin een emotioneel gewaardeerd woord is gedrukt. Meestal omvatten experimenten verschillende categorieën woorden en wordt de snelheid gemeten waarmee mensen de kleur kunnen identificeren. Aangenomen wordt dat een verhoogde responsvertraging bij het benoemen van kleuren erop wijst dat aandacht voor de betekenis van een woord de deelnemers afleidt van het benoemen van de kleur van het woord. Onderzoek heeft inderdaad aangetoond dat personen met een hoge mate van angst langzamer zijn om de kleuren van woorden met een negatieve valentie te benoemen in vergelijking met neutrale woorden. Bovendien hebben angstige groepen significant meer interferentie getoond bij het benoemen van de kleur van dreiging-gerelateerde woorden dan niet-angstige groepen.

Het dot-probe-paradigma bestaat uit de gelijktijdige presentatie van twee stimuli met verschillende valentie (bijv. woorden, gezichten) op afzonderlijke delen van een scherm (bijv. boven/onder, links/rechts). Bij de kritische proeven verschijnt een neutrale sonde (meestal een punt of letter) op de locatie van een van de stimuli, en deelnemers moeten zo snel mogelijk de aanwezigheid van de sonde aangeven. Korte responslatenties geven aan dat de deelnemer al aanwezig was op het gebied van het scherm waar de sonde verscheen, terwijl lange responslatenties suggereren dat hij of zij de aandacht moest verleggen naar het voorheen onbeheerde gebied om de sonde te detecteren. Deze interpretatie wordt ondersteund door onderzoek dat aantoont dat latenties van dot-probe-detectierespons gecorreleerd zijn met oogbewegingen van het ene gebied van het scherm naar het andere.

Voor angstonderzoek omvatten de stimulusparen doorgaans een bedreigende en een neutrale stimulus. Resultaten van experimenten met het dot-probe-paradigma komen overeen met die gedocumenteerd in de e-Stroop-literatuur, in de zin dat angstige groepen de neiging hebben meer aandacht te schenken aan bedreiging-gerelateerde stimuli dan niet-angstige groepen.

Na oriëntatie en betrokkenheid bij een stimulus, vindt meestal ontkoppeling plaats. Er wordt echter verondersteld dat dit vermogen om de aandacht van de ene stimulus naar de andere te verplaatsen bijzonder moeilijk is voor angstige personen als de betrokken stimulus relevant is voor de bedreiging.

Vermijden

In tegenstelling tot modellen die het belang benadrukken van een geremde terugtrekking uit dreiging bij angstige individuen, stellen sommige onderzoekers dat angst wordt gekenmerkt door initiële oriëntatie en betrokkenheid bij dreiging, gevolgd door het vermijden van angstaanjagend materiaal, hoogstwaarschijnlijk als een coping-mechanisme. Tijdens onderzoek bleek dat laagangstige deelnemers in vergelijking tot hoog-angstige individuen sneller gericht waren op alle emotionele beelden.

Interpretatieve vooroordelen

Hoewel theorieën verschillen in hun nadruk op verschillende stadia van aandachts-verwerking, zijn ze het er in het algemeen over eens dat individuele verschillen in aandacht voor dreigingsrelevant materiaal een integraal onderdeel zijn van ons begrip van angst. Veel onderzoekers stellen verder dat verschillen in informatieverwerking ook tot uiting komen in de manier waarop mensen stimuli interpreteren. In lijn met deze veronderstelling heeft onderzoek aangetoond dat angstige individuen de neiging hebben om ambigue stimuli of gebeurtenissen als negatief of bedreigend te interpreteren Deze bevinding is consistent met Beck's schematheorie, dat stelt dat dreigingsrelevante schema's cognitieve verwerking bij angstige individuen sturen.

Op basis van deze bevindingen heeft recent onderzoek inventieve paradigma's gebruikt om interpretatieve vooroordelen in klinische en niet-klinische monsters te manipuleren met als doel de hypothese te testen dat deze vooringenomenheid een oorzakelijke rol speelt bij de ontwikkeling van pathologische angst. De meeste experimenten op dit gebied hebben de veronderstelling ondersteund dat kwetsbaarheid voor angst, althans gedeeltelijk, toe te schrijven is aan voor dreiging relevante interpretatieve vooroordelen.

Automatische versus strategische verwerking

Hoewel er overweldigend bewijs is dat het bestaan ​​van dreigingsrelevante cognitieve vooringenomenheid bij angst ondersteunt, blijft er in de literatuur controverse bestaan ​​over de vraag of aandacht en interpretatie automatische of strategische processen zijn. Zoals beschreven door Bargh, zijn automatische processen, processen die onbewust, onbedoeld, oncontroleerbaar en efficiënt zijn in het gebruik van cognitieve bronnen. Daarentegen zijn strategische processen bewust, opzettelijk, controleerbaar en inefficiënt in hun gebruik van cognitieve hulpbronnen.

In hun informatieverwerkingsmodel stellen Beck en Clark een chronologisch onderscheid voor tussen automatisch en strategisch processen in aandacht voor angstopwekkende stimuli. Deze onderzoekers stellen dat de initiële oriëntatie op dreiging volledig automatisch is, omdat stimuli onvrijwillig en buiten het bewustzijn worden verwerkt, terwijl ze weinig aandachts-bronnen verbruiken. De functie van dit systeem voor vroegtijdige waarschuwing is om biologisch bedreigingsrelevante stimuli te identificeren en deze stimuli een verwerkingsprioriteit toe te kennen. Beck en Clark verwijzen naar een tweede fase van verwerking als onmiddellijke voorbereiding, het activeren van de zogenaamde oer-modus, die wordt gedefinieerd als een groep onderling gerelateerde mentale representaties die verband houden met overleven. Beck en Clark stellen dat deze fase zowel automatische als strategische processen omvat, omdat het proces snel en onvrijwillig is en strategisch functioneert om het dreigingsniveau van de stimulus te beoordelen. Ten slotte stellen Beck en Clark een derde fase, secundaire uitwerking genoemd. Ze beschrijven deze fase als primair strategisch, aangezien het individu met verschillende methoden (bijv. vermijding, herinterpretatie van de stimulus als niet-bedreigend) probeert om te gaan met de stimulus-gestuurde angst. Voortgezette verwerking van de stimulus kan echter nog steeds automatisch van aard zijn.

Dual-systems model

In de afgelopen jaren zijn er verschillende dual-system-modellen ontwikkeld binnen de sociaal-cognitieve literatuur. Deze modellen stellen twee verschillende verwerkingssystemen die samenwerken om problemen op te lossen, sociale oordelen te vellen, emoties te reguleren en evaluatieve reacties te beïnvloeden. Deze systemen, die vaak associatief en regel-gebaseerd worden genoemd, zijn geconceptualiseerd als mechanistisch van aard, en er wordt aangenomen dat ze cognitieve operaties over een breedspectrum van functioneren verklaren. Het centrale verschil tussen de twee systemen is geworteld in hun werkingsprincipes. Waar de verwerking van informatie in het associatieve systeem wordt gekenmerkt door snelle activering van geassocieerde concepten via spreidende activatie (associatieve verwerking), omvat informatieverwerking in het rule-based systeem de rationele analyse van feitelijke relaties tussen concepten (rule-based processing).

Associatieve en op regels gebaseerde processen

Informatieverwerking in het associatieve systeem wordt gekenmerkt door het activeren van bijbehorende concepten via spreidende activering. Volgens Sloman organiseert het associatieve systeem mentale representaties op basis van gelijkenis en temporele contiguïteit. De waarheid of nauwkeurigheid van de verbanden tussen concepten wordt echter niet geanalyseerd binnen het associatieve systeem. Dergelijke validatieprocessen worden verondersteld plaats te vinden in het op regels gebaseerde systeem, dat zich bezighoudt met de waarheid of nauwkeurigheid van de informatie die in het associatieve systeem wordt geactiveerd.

In tegenstelling tot het associatieve systeem kan informatieverwerking in het op regels gebaseerde systeem worden beschreven als de rationele analyse van feitelijke relaties tussen concepten op basis van symbolisch redeneren en syllogistische gevolgtrekkingen. Een van de meest centrale kenmerken van op regels gebaseerde processen is dus hun bezorgdheid over validiteit

Indien het gaat om inconsistentiegerelateerde afwijzingen, zijn deze volgens Gawronski en Bodenhausen, de voornaamste reden voor dissociaties tussen associatieve en op regels gebaseerde processen.

Bepaling van gedrag

In hun Reflective-Impulsive Model (RIM) stellen Strack en Deutsch dat gedrag gezamenlijk wordt beïnvloed door de associatieve en op regels gebaseerde systemen. In het associatieve systeem is gedrag het product van gedragsschema's die worden geactiveerd via processen van verspreidende activering. Aangenomen wordt dat deze schema's spontane gedragstendensen uitlokken die zijn beschreven als impulsief of reflexief. Daarentegen is gedrag gegenereerd door het op regels gebaseerde systeem het product van beslissingsprocessen, die subjectief passende acties "kiezen" door informatie over de waarde en de waarschijnlijkheid van hun gevolgen te integreren. Dergelijke acties die door het op regels gebaseerde systeem worden gegenereerd, worden doorgaans beschreven als reflectief.

Als de impulsieve neigingen die door het associatieve systeem worden gegenereerd onverenigbaar zijn met reflectieve beslissingen die worden gegenereerd door het op regels gebaseerde systeem, kunnen zelfregulerende conflicten optreden. In dergelijke gevallen bepaalt de motivatie en het vermogen van een persoon om zich inspannend te verwerken welk systeem "de race wint".

Een multi-procesmodel van cognitieve kwetsbaarheid voor angst

De auteurs stellen een multi-procesmodel voor van cognitieve kwetsbaarheid voor angst, dat is gebaseerd op het onderscheid tussen associatieve en op regels gebaseerde processen, ontwikkeld door dual-system-modellen. De centrale claim van de auteurs is dat individuele verschillen in de twee soorten processen verantwoordelijk kunnen zijn voor cognitieve vooroordelen in verschillende stadia van het verwerken van bedreigingsrelevante stimuli, en zo bijdragen aan de ontwikkeling en instandhouding van verschillende soorten angststoornissen.

Oriëntatie

In lijn met de basisprincipes van dual-system-modellen gaat het model van de auteurs ervan uit dat het tegenkomen van een bepaalde stimulus (bijvoorbeeld een rode vlek op de muur) overeenkomstige concepten in het associatieve systeem activeert. In de mate dat deze concepten associatief verbonden zijn met dreigings-gerelateerde concepten, zullen veiligheidsgerichte gedragsschema's worden geactiveerd, waaronder de onmiddellijke oriëntatie op de bedreigende stimulus. Een centrale individuele verschilfactor in deze eerste fase van verwerking is dus de sterkte van associaties tussen een stimulus en dreigingsrelevante concepten. Het associatieve netwerk van een persoon bij wie OCD is gediagnosticeerd, bevat bijvoorbeeld waarschijnlijk sterke verbanden tussen besmettings-gerelateerde stimuli en concepten die verband houden met dreiging en gevaar, die op hun beurt angst-gerelateerde, biologisch fundamentele gedragsreacties activeren. Oriëntatiereacties kunnen als onbedoeld worden beschouwd, in die zin dat ze geen intentie vereisen voor hun initiatie. Bovendien vereisen onmiddellijke oriëntatiereacties geen bewustzijn van de bedreigende stimulus. Aandachts-oriëntatie lijkt echter op zijn minst een minimale hoeveelheid cognitieve capaciteit vast te leggen, zoals geïmpliceerd door onderzoek met behulp van de e-Stroop. Deze onderzoeken hebben aangetoond dat oriëntatie op bedreigingsrelevante stimuli kan interfereren met andere cognitieve processen, wat suggereert dat ten minste enkele cognitieve bronnen worden opgevangen door de bedreigende stimuli.

Interpretatie

Een centrale aanname in verschillende dual-system-modellen is dat de twee systemen parallel werken. Dus als een stimulus spontaan corresponderende concepten in het associatieve systeem activeert, zal het op regels gebaseerde systeem onmiddellijk de input van het associatieve systeem gebruiken om die stimulus te interpreteren en te beoordelen. In de mate dat deze input dreiging-gerelateerde associaties bevat, zal de stimulus als bedreigend worden geïnterpreteerd. Zo dienen dreiging-gerelateerde associaties opnieuw als een belangrijke individuele verschilfactor in de interpretatiefase, zodat interpretaties van een bepaalde stimulus als bedreigend worden versterkt als een functie van toenemende sterkte van deze associaties.

Hoewel interpretatie vaak wordt beschouwd als een strategisch proces in de angstliteratuur, zijn de auteurs van mening dat interpretatie nauwkeuriger wordt beschreven als een op regels gebaseerd proces dat kenmerken van zowel automatisering als strategie bevat.

Interpretatieprocessen zijn vaak onbedoeld, in de zin dat ze spontaan worden geïnitieerd door input van het associatieve systeem. Interpretatieprocessen kunnen echter als beheersbaar worden beschouwd, aangezien een initiële interpretatie altijd ongeldig kan worden verklaard in het licht van aanvullende informatie. Ten slotte lijken interpretatieprocessen geen grote hoeveelheid cognitieve capaciteit te vereisen, zolang de input van het associatieve systeem een ​​bepaalde interpretatie ondubbelzinnig ondersteunt.

Betrokkenheid

Na het begin van oriëntatiereacties, zullen dreiging-gerelateerde associaties in het associatieve systeem de aandachts-betrokkenheid bij de stimulus vergroten, parallel aan het proces van het interpreteren van die stimulus. Naast hun effecten op oriëntatiereacties en interpretatiebias, dragen individuele verschillen in dreiging-gerelateerde associaties derhalve bij aan angst-gerelateerde vooroordelen door hun invloed op aandachts-betrokkenheid. Dergelijke betrokkenheidsreacties zijn hoogstwaarschijnlijk bewust. Toch kan aandachts-betrokkenheid vaak onbedoeld plaatsvinden, zodat betrokkenheid wordt uitgelokt door het associatieve systeem zonder de intentie van het individu om aandacht te schenken aan de stimulus.

Validatie en vermijding

Als een stimulus als bedreigend wordt geïnterpreteerd, kan deze initiële interpretatie het onderwerp worden van op regels gebaseerde validatieprocessen die de waarachtigheid van deze interpretatie kunnen bevestigen of ontkrachten. Op basis van aannames van Gawronski en Bodenhausen, stellen de auteurs dat dergelijke validatieprocessen ten minste drie verschillende gevallen omvatten, die allemaal unieke psychologische resultaten opleveren.

  1. Ten eerste kan een persoon de bedreigende aard van de stimulus bevestigen.
  2. Een persoon de bedreigende aard van de stimulus ontkennen;
  3. De bedreigende stimulus opnieuw worden geïnterpreteerd met behulp van een andere categorie, wat overeenkomt met het begrip herwaardering.

Terugtrekking

Verschillende modellen van angst-gerelateerde aandachts-bias suggereren dat verminderde onthechting een belangrijke rol speelt in de etiologie en instandhouding van angststoornissen. Volgens het model van de auteurs vertegenwoordigt een verminderde aandachts-ontkoppeling geen afzonderlijke fase in de volgorde van het verwerken van bedreigings-gerelateerde stimuli. In plaats daarvan stellen ze dat een verstoorde terugtrekking een gezamenlijk product is van (a) verhoogde betrokkenheidsreacties die worden opgewekt in het associatieve systeem en (b) ineffectieve vermijdingsreacties die worden gegenereerd in het op regels gebaseerde systeem.

Het idee van responsconflicten bij aandachts-ontkoppeling kan worden geïllustreerd met de typische opzet bij visuele zoektaken. Disengagement bij visuele zoektaken wordt gemeten door detectietijden bij proeven waarbij de deelnemer een neutraal doelwit moet vinden tussen bedreigende afleiders te vergelijken met proeven waarbij zowel doelen als afleiders neutraal zijn. Om de aanwezigheid van het doelwit te verifiëren, moeten deelnemers hun aandacht snel van de ene stimulus naar de volgende verplaatsen, als is erkend dat de eerdere stimulus niet het doelwit is. Dergelijke beslissingen om de aandacht te verleggen kunnen worden omschreven als op regels gebaseerd, omdat ze een vrijwillig genomen besluit weerspiegelen dat is gebaseerd op een geverifieerde stand van zaken. Impulsieve neigingen die in het associatieve systeem worden gegenereerd, kunnen deze gedragsbeslissingen verstoren, als deze neigingen aandachts-betrokkenheid bevorderen. Aan dreiging gerelateerde associaties kunnen bijvoorbeeld een impulsieve neiging activeren om aandacht te schenken aan een bepaalde stimulus, en deze neiging kan interfereren met de beslissing om de aandacht van die stimulus af te leiden naar de volgende in de reeks. Vanuit dit perspectief vertegenwoordigt het terugtrekken van de aandacht geen aparte fase van de aandacht volgorde die conceptueel verschilt van de engagementfase. In plaats daarvan weerspiegelt verminderde ontkoppeling een conflict tussen betrokkenheidsreacties die worden opgewekt door het associatieve systeem en vermijdingsreacties die worden gegenereerd door het op regels gebaseerde systeem.

Toegepast op het multi-procesmodel van de auteurs, zijn dergelijke antagonistische responstendensen, die leiden tot verminderde ontkoppeling, bijzonder waarschijnlijk wanneer een bepaalde stimulus aan bedreiging gerelateerde associaties activeert. Aangenomen wordt dat deze associaties een impulsieve neiging opwekken om aandacht te schenken aan de stimulus, wat vervolgens kan interfereren met de beslissing van een persoon om zijn of haar aandacht van die stimulus af te leiden. In reële situaties is deze beslissing waarschijnlijk gebaseerd op het inzicht van de persoon dat aanhoudende aandacht voor de stimulus de angstreactie kan bestendigen, wat op zijn beurt een bewuste beslissing kan bevorderen om aandacht voor de stimulus te vermijden. Het gemak of de moeilijkheid van aandachts-ontkoppeling wordt gezamenlijk bepaald door

  • De sterkte van de aandachts-betrokkenheid die wordt opgewekt door het associatieve systeem; en
  • De vrijwillige poging om de aandacht te vermijden voor de stimulus die wordt gegenereerd door het op regels gebaseerde systeem

In de mate dat angststoornissen sterker geassocieerd zijn met een grotere moeilijkheid bij het losmaken van de aandacht, suggereert het model van de auteurs dat cognitieve kwetsbaarheid voor angst hoogstwaarschijnlijk te wijten is aan een interactief effect van associatieve en op regels gebaseerde processen, die op zichzelf onvoldoende kan zijn om pathologische vormen van angst te veroorzaken.

Volgens dual-systeemtheorieën over gedrag, wordt de gedragsimpact van op regels gebaseerde processen verminderd onder omstandigheden van ofwel lage motivatie of lage cognitieve capaciteit. Bovendien zullen associatieve processen waarschijnlijk prevaleren boven op regels gebaseerde processen bij het bepalen van gedrag onder omstandigheden van hoge of lage opwinding. Deze overwegingen hebben belangrijke implicaties voor responsconflicten die het gevolg zijn van associatieve en op regels gebaseerde processen. Bovendien suggereert recent bewijs dat individuele verschillen in werkgeheugencapaciteit de relatieve impact van associatieve en op regels gebaseerde processen op openlijk gedrag matigen. Voor individuen met een hoge werkgeheugencapaciteit werd gedrag sterker bepaald door op regels gebaseerde dan op associatieve processen, terwijl individuen met een lage werkgeheugencapaciteit sterkere invloeden van associatieve dan op regel gebaseerde processen lieten zien. Concluderend wijst het model op drie individuele verschilfactoren die samen de cognitieve kwetsbaarheid voor angst kunnen bepalen:

  1. Sterke bedreiging-gerelateerde associaties;
  2. Hoge niveaus van opwinding geassocieerd met de bedreigende stimulus; en
  3. Lage niveaus van werkgeheugencapaciteit.

Implicaties voor onderzoek en interventie

Het multi-procesmodel biedt niet alleen een conceptuele integratie van cognitieve vooroordelen in de angstliteratuur; het identificeert ook mogelijke bronnen van cognitieve kwetsbaarheid voor angst, die het doelwit kunnen worden van klinische interventies. De belangrijkste componenten in dit verband zijn: (a) het activeren van dreigingsgerelateerde associaties, (b) het ongeldig maken van dreiging via herwaardering, en (c) de effectiviteit van uitvoerende controle.

Associatie activatie

Volgens het multi-procesmodel vormen bedreigings-gerelateerde associaties een kritische factor bij het verminderen van cognitieve vooroordelen die kunnen bijdragen aan de ontwikkeling en instandhouding van angststoornissen. Een conclusie dat kan worden getrokken uit het onderzoek is dat verschillende soorten manipulaties verschillend effectief zijn in het veranderen van automatische evaluatieve associaties in het associatieve systeem versus evaluatieve oordelen die zijn afgeleid van op regels gebaseerde gevolgtrekkingen.

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters:

Samenvattingen bij de voorgeschreven literatuur voor Thema 1 van De 21ste eeuw en de moderne mens (UU) 23/24

Samenvattingen bij alle voorgeschreven artikelen voor Thema 1 van De 21ste eeuw en de moderne mens (UU) 23/24

  • Top-down versus bottom-up attentional control van Awh et al.
  • Information matching the content of visual working memory is prioritized for conscious access van Gayet et al.
  • The situated inference model van Loersch & Payne
  • Replicable effects of primes on human behavior van Payne et al.
  • Cognition in harsh and unpredictable envrionments van Frankenhuis et al.
  • Rational snacking van Kidd et al.
  • Cognitive vulnerability to anxiety van Ouimet et al.
  • Effectiveness of an online interpretation training as a pre-treatment for cognitive behavioral therapy for obsessive-compulsive disorder youth van Wolters et al.
Access: 
Public

Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen van Identiteit en de diverse mens 22/23 (UU)

Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen van Identiteit en de diverse mens 22/23 (UU)

Summaries and supporting content: 
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Statistics
995 1