Samenvattingen: de beste artikelen voor vrije tijd, sport en toerisme samengevat

Samenvattingen bij de beste wetenschappelijke artikelen voor vrije tijd, toerisme en sport

Image

Check summaries and supporting content in full:
Sociale sport- en bewegingspsychologie: hoe en waarom? - Artikel

Sociale sport- en bewegingspsychologie: hoe en waarom? - Artikel

Tegenwoordig weten we dat regelmatige lichaamsbeweging ons mentale, fysieke, cognitieve en gezondheidsvoordelen oplevert. De meeste fysiologische systemen worden geholpen door regelmatig te bewegen en lichaamsbeweging helpt ook met het beschermen tegen chronische ziektes (kanker, diabetes, obesitas en hart- en vaatziekten). Het bouwt spieren op en versterkt te botten. Het helpt de oude mensen om hun balans te behouden en dit verlaagt hun risico op vallen. Dat is belangrijk, want vallen leidt redelijk vaak tot dood of invaliditeit onder mensen van 65 jaar of ouder. Lichaamsbeweging reduceert ook depressie en angst en het is een buffer tergen stress. Regelmatig bewegen zorgt voor het behoud van je hersenintegriteit en het verbetert het cognitief functioneren door je leven heen. Fysieke inactiviteit is een belangrijke oorzaak van gezondheidsproblemen in westerse landen. De mate van sedentair gedrag (lezen, gamen, surfen op het internet) per dag, voorspelt slechte gezondheid. Dit is onafhankelijk van hoeveel fysieke activiteiten je wel doet. Vanwege deze bevindingen hebben veel overheden over de wereld campagnes ontwikkeld om lichamelijke activiteit te promoten.

De hoofdvraag in sport psychologie is om te begrijpen welke factoren sport en lichaamsbeweging psychologie voorspellen en om deze informatie te gebruiken om interventies te ontwikkelen die de fysieke activiteit van mensen vergroten en behouden. Sport psychologie probeert daarnaast te begrijpen hoe sport prestaties vergroot kunnen worden. Ook probeert het te achterhalen hoe mensen bepaalde attitudes, motivaties en overtuigingen ontwikkelen over sport participatie.

Het uitleggen en promoten van lichaamsbeweging

Sociaal psychologische theorieën helpen uit te leggen waarom mensen niet zo actief zijn als ze kunnen zijn en wat er gedaan moet worden om deze mensen actiever te maken. Er kunnen theorieën gebruikt worden om interventie strategieën te ontwerpen en om deze interventies te evalueren. Intervention mapping is een raamwerk voor plannen, implementeren en evalueren van gedrag. Interventie mapping houdt zich bezig met:

  1. Het probleem diagnosticeren en het identificeren van welk gedrag het probleem veroorzaakt

  2. Het onderzoeken van welke theorie het gedrag kan verklaren

  3. Het ontwikkelen van interventies die gericht zijn op antecedenten van het gedrag

  4. Het evalueren van het interventie proces

Het zelf

Percepties over het uiterlijk kunnen de mate van fysieke activiteit of lichaamsbeweging van kinderen beïnvloeden. Volgens een onderzoek wordt de fysieke zelf-waarde bepaald door vier subcomponenten: lichamelijke aantrekkelijkheid, fysieke kracht, fysieke conditie en sport competentie. De sterkste voorspeller van globale zelfwaarde in kinderen is de perceptie van het fysieke zelf. Dit betekent dus dat kinderen wel of juist geen actieve sporters kunnen worden door zelf-preservatie redenen. Kinderen kunnen zich druk maken om de impressie die ze maken terwijl ze aan het sporten zijn. Hele dikke of hele dunnen kinderen willen misschien niet gezien worden terwijl ze aan het joggen zijn, in hun badkleding zijn of rond huppelen tijdens gymlessen. Kinderen kunnen zich druk maken om beoordeeld te worden door anderen. Het is daarom belangrijk om naar de bezorgdheid over de zelfpresentatie te kijken wanneer je een interventie wil promoten.

Het verhogen van de sport prestatie

Bewegingsonderzoek kijkt hoe men meer gemotiveerd kan worden om te sporten en hoe dit behouden kan worden. Sport psychologie heeft daarentegen meer te maken met gemotiveerde mensen. Onderzoek in de sport psychologie probeert om prestatie verbetering te begrijpen en helpt atleten optimaal te presteren. In het volgende stuk worden de sociaal psychologische constructen die belangrijk zijn voor het begrijpen en verbeteren van sport prestaties van individuen, groepen en teams besproken.

Het teamdynamiek

De meeste sporten zijn gebaseerd op teams, ook al lijkt dat in eerste instantie niet zo te zijn. Neem golf als voorbeeld. Golf wordt gezien als een individuele sport. Er zijn echter veel mensen betrokken bij de prestaties van een professionele golfer. Je hebt een caddy, een swing coach, een sport psycholoog en een fysiotherapeut. Daarnaast spelen sociale en omgevingsfactoren (familie) een rol bij het succes van een atleet. Sport vraagt om complexe interacties tussen teamgenoten en het ondersteunend personeel. Het wordt daarom aanbevolen om teamwerk te ontwikkelen. Dit zal elk individu helpen om zijn/haar ware potentieel te bereiken. Onderzoek toont aan dat teamwerk in het algemeen tot hogere productiviteit en efficiëntie in sport leidt.

Sport psychologie neemt theorieën van basis sociaal psychologische raamwerken aan. Teamwerk is essentieel voor een hoge prestatie van een team. Groepen ontwikkelen zich continue en zijn niet statisch. Op sommige momenten zal een groep in harmonie zijn en goed presteren, terwijl de groepsleden op andere moment met elkaar in conflict liggen en op die manier de prestaties van de groep verminderen. Groep cohesie is een belangrijke factor voor het begrijpen van prestaties in teams. Het conceptuele model van cohesie wordt vaak gebruikt om teams te bestuderen. Volgens het model hangt cohesie af van twee dimensies: groepsintegratie vs. persoonlijke aantrekking en sociale vs. taak aspecten. Groepsintegratie gaat over de hechtheid binnen een groep, terwijl individuele aantrekking tot de groep gaat over de individuele motivatie en perceptie van aantrekkelijkheid van de groep. Deze twee dimensies hebben sociale (ontwikkelen en behouden van sociale relaties) en taak (groepsdoelen bereiken) aspecten. Deze zijn onafhankelijk van elkaar. Een atleet kan betrokken blijven bij een team vanwege de sociale aspecten, de teamdoelen of beide dingen.

Wat is de relatie tussen atletische prestatie en cohesie? Onderzoek heeft een sterk positief cohesie-prestatie relatie (r=.65) gevonden. Dit was het geval voor zowel taak als sociale cohesie. Geslacht was een moderator en vrouwelijke teams laten een hogere associatie zien tussen cohesie en prestatie in vergelijking met mannelijke sport teams. Het is echter onduidelijk wat de richting van deze relatie is, omdat de studies correlationeel van aard waren. Is een team met meer cohesie ook meer succesvol of gaan succesvolle teams meer cohesie bevatten? Een onderzoek liet zien dat de correlatie tussen prestaties aan het begin van het seizoen en cohesie later in het seizoen sterker was dan de correlatie tussen vroege cohesie en latere prestatie. Het lijkt erop dat winnen eerder in cohesie resulteert dan andersom. Het is echter wel lastig om een definitief antwoord te vinden. Succes is lastig om te definiëren. Waarschijnlijk is de relatie tussen succes en cohesie bi-directioneel.

Cohesie is belangrijk in teams en het is voor sport psychologen daarom belangrijk om te weten welke factoren cohesie in een groep voorspellen. Enkele antecedenten die groep cohesie versterken zijn:

  • Team factoren: de stabiliteit van een team is gerelateerd aan cohesie. Het is moeilijk om cohesie te ontwikkelen als teamgenoten vaak afwezig zijn of vaak vervangen worden. In professionele sporten komt het vaak voor dat spelers thuis rehabiliteren (niet bij het team). Dit kan de cohesie slechter maken. echter, spelers uit teams met een hoge cohesie zullen eerder bij het team blijven dan spelers uit een team met een lage cohesie. Dit zal de stabiliteit van het team versterken. Samenwerking is ook belangrijk voor team cohesie. A cohesief team werkt samen en blijft bij elkaar. Normen en regels over de tijd, communicatie en kledingvoorschriften kunnen de cohesie beïnvloeden door de ontwikkeling van een team identiteit.

  • Omgevingsfactoren: de grootte van de groep en de individuele contracten binnen groepen zijn belangrijk voor groep cohesie. Groep cohesie wordt kleiner wanneer de grootte van het team toeneemt. Dat komt doordat het moeilijker is om team activiteiten te coördineren en effectief te communiceren in grotere groepen. Contractuele verantwoordelijkheden hebben ook een invloed op de cohesie. Sommige spelers kunnen ontevreden zijn met hun contract en willen daarom naar een ander team. Dit zal de groepscohesie verminderen.

  • Individuele factoren: individuele cognities en gedragingen hebben een invloed op team cohesie. Opofferingsgedrag zal de cohesie in een team ten goede komen, terwijl zelf-handicap en sociaal meeliften de cohesie zullen verminderen.

  • Leiderschapsfactoren: de manier waarop een team wordt gecoacht, en met name hoe spelers hun relatie met de coach zien, heeft een invloed op team cohesie. Cohesie zal goed zijn wanneer atleten hun coaches als betrokken en nabij zien en ook als er reciprocale relaties bestaan tussen spelers en coaches. Coaches die democratischer zijn, hebben teams die meer cohesie hebben.

Het maken van succesvolle teams

Er zijn verschillende team building strategieën voorgesteld om meer cohesieve sport teams te maken. De meeste strategieën zijn erop gericht om de individuele verantwoordelijkheid binnen een team te vergroten. Team building kan onder andere ontwikkeld worden door:

  • Leden moeten zich aansprakelijk voelen: atleten moeten voelen dat ze lid zijn van een team. Ze moeten betrokken worden bij de beslissingen die genomen moeten worden. Op die manier zullen ze betrokken zijn bij het team.

  • Het verbeteren van collectieve efficacy: wanneer de atleten een gevoel hebben van collectieve competentie, dan zullen ze geloven dat het team succesvol zal zijn.

  • Rol acceptatie: elke speler moet het idee hebben dat hij/zij een unieke rol in het succes van een team heeft en deze rol accepteren. Dit geldt ook voor de spelers die op de bank zitten.

  • Team oefeningen die de coöperatie vergroten

  • Het vermeiden van clique vorming: coaches kunnen cliques vormen door spelers voor te trekken of bepaalde spelers het bokje te laten zijn. Cliques verhinderen het bereiken van teamdoelen en ze zullen de prestaties niet ten goede komen.

  • Verwacht conflict: het uitblijven van conflicten kan er op duiden dat de teamleden niet geïnteresseerd zijn in de groepsdoelen. Hierdoor zal het team slechter presteren dan het eigenlijk kan. Een gezonde mate van conflict zal de groepscohesie ten goede komen en groepsdenken zal vermeden worden.

  • Persoonlijke informatie: coaches zouden enkele persoonlijke aspecten over het leven van de atleten moeten leren kennen. Atleten zullen dit waarderen en hierdoor beter met de coaches werken.

De beste individuen in een team

De beste individuele sporters samen betekent niet automatisch dat je een succesvol team hebt. Een verklaring voor de slechte prestaties van getalenteerde teams is een verkeerde coördinatie of verminderde motivatie. Dit wordt het Ringleman effect genoemd. Ringleman had gevonden dat groepen die toenamen in grootte leden had die steeds minder goede prestaties lieten zien. Atleten in een team laten niet altijd zien wat ze daadwerkelijk kunnen. Dit is vooral het geval op momenten waarop de inspanningen van individuen minder goed te zien zijn (in grotere teams dus).

Er zijn verschillende redenen voorgesteld die proberen te verklaren waarom individuen meeliften. Een van die dingen is het minder goed zichtbaar zijn van individuele prestaties. Dit kan de motivatie reduceren en er voor zorgen dat atleten minder hard werken. Volgens het Collective Effort Model, zal het werken aan een taak in een groep resulteren in minder individuele motivatie omdat het de verwachtingen van de individuen over het bijdragen aan het behalen van de groepsdoelen verzwakt. Sommige atleten zullen dus alleen helpen als ze denken dat hun hulp een bijdrage kan leveren aan het behalen van de groepsdoelen. Sociaal meeliften is onafhankelijk van cultuur, de aard van de groep of he geslacht. De volgende strategieën kunnen gebruikt worden om sociaal meeliften te reduceren:

  • Het monitoren van individuele prestaties

  • De taken persoonlijk betrokken maken: elk atleet moet voelen dat zijn/haar bijdrage belangrijk is voor het succes van het team

  • Het stellen van doelen

  • Posities roteren: tijd doorbrengen in een andere positie kan leden laten zien wanneer meeliften kan gebeuren

Sociale verlichting

Vrijwel alle lichamelijke oefeningsactiviteiten (gym, rehabilitatie en competitief sport) is sociaal van aard. Coaches, fitness instructeurs en fysiotherapeuten geven instructies en feedback en op die manier kunnen ze sociaal invloed uitoefenen. Toeschouwers kunnen ook sociaal invloed uitoefenen door aanwezig te zijn. De eerste experimenten in de sociale psychologie keken naar de rol van anderen op prestatie. Triplett had gevonden dat fietsers die in een groep reden beter presteerden dan wanneer ze individueel reden. Triplett stelde voor dat de aanwezigheid van anderen latente energie vrijmaakte en de inspanning verhoogde. Echter, tot 1965 waren de bevindingen over de invloed van anderen gemixt. Social facilitation theory geeft een verklaring voor de verschillende bevindingen. Deze theorie stelt dat alleen al de aanwezigheid (of de verbeelde aanwezigheid) van anderen die kijken naar je prestatie, fysieke opwinding levels verhoogd. Dit zal het uitvoeren van simpele of goed geleerde gedragingen vergemakkelijken, maar het uitvoeren van complexe, niet goed geleerde gedragingen verslechteren. Studies hebben echter laten zien dat de aanwezigheid van een publiek alleen maar een klein deel van de variantie in prestaties verklaart. Later werd deze theorie uitgebreid door er aan toe te voegen dat bezorgd zijn over het beoordeeld worden door toeschouwers een invloed heeft op de prestatie.

Een ander prestatie-effect in sport vindt plaats wanneer een atleet de vaardigheden en motivatie heeft om iets uit te voeren, maar een slechte prestatie neerzet. Dit kan gebeuren wanneer atleten zich onder druk voelen gezet om goed te presteren. Dit wordt choking genoemd. Het kan veroorzaakt worden door zelfbewustzijn (letten op het proces van de prestatie, dus het belemmeren van automatische processen). Er zijn twee tegenstrijdige verklaringen hiervoor gevonden:

  • De acclimatisatie hypothese: atleten die een predispositie hebben om zelfbewust te zijn, zullen niet beïnvloed worden door veeleisende situaties.

  • Reinvestment theory: atleten die de neiging hebben om te reinvesten (het proberen te beheersen van het eigen gedrag) zullen ook eerder choken dan atleten die niet geneigd zijn om te reinvesten. Deze theorie suggereert dat het uitvoeren van handelingen teruggaat van de automatische fase naar de cognitieve fase van motorische bewegingen leren tijdens periode met veel druk. Atleten denken te veel na over hun techniek en hierdoor zullen ze minder goed presteren. De aanwezigheid van anderen kan reinvestment induceren. Het complimenteren van de tegenstander over zijn techniek kan er voor zorgen dat de tegenstander zelfbewust wordt en gaat reinvesten (sluw).

Wedstrijd locatie

De locatie van de wedstrijd is een belangrijke factor voor het succes in een sport. Onderzoek heeft laten zien dat teams die thuis spelen een grotere kans om te winnen hebben. De locatie van een wedstrijd heeft invloed op fysiologische, psychologische en gedragsstaten van atleten en coaches. Dit zal hun prestatie vormen. Er zijn verschillende factoren die het thuisvoordeel kunnen verklaren. Een is dat een groter en hechter publiek het team dat thuis speelt ten goede komt. De atleten krijgen meer zelfvertrouwen en zullen beter presteren. Echter, het lijkt er op dat publiek meer invloed heeft op het slechter presteren van het uit-team dan op het beter presteren van het thuis-team. Wanneer het publiek protesteert (boe roepen), dan daalt de prestatie van het uit-team, terwijl de prestaties van het thuis-team alleen maar een beetje toenemen. Vijandig publiek leidt het uit-team af en inhibiteert hun prestatie. Publiek zorgt ook voor hogere arousal levels.

Er is ook een verband gevonden tussen reizen en een voordeel voor het thuis-team. Reizen kan vermoeidheid veroorzaken en de dagelijkse routines dwarsbomen. Er is niet veel onderzoek gedaan naar de psychologische of fysiologische staten van atleten die thuis of uit spelen. Waarschijnlijk is er een interactie tussen verschillende factoren. Coaches moeten proberen om de nadelen van het uit-spelen tegen te houden. Er moet dus een goed reisschema komen, zodat atleten niet moe zijn wanneer ze een wedstrijd hebben. Ook moeten ze hun dagelijkse routines behouden (eettijdens, trainingstijden en slaaptijden). Psychologische vaardigheidstraining kan atleten helpen om te gaan met de stress en angst die ze kunnen krijgen wanneer ze moeten gaan spelen in onbekende omgevingen.

Toegepaste sociale psychologie in de context

Om het gedrag van atleten goed te begrijpen, moet een onderzoeker de fysiologische responsen van een atleet kennen, maar ook hoe bepaalde bewegingen het beste uitgevoerd moeten worden en hij/zij moet ook een oefeningsprogramma opstellen die een atleet lang kan gebruiken. We weten allemaal dat regelmatig sporten belangrijk is voor de mentale en fysieke gezondheid, maar toch is de sportdeelname vrij klein. Toegepaste sociale psychologie is belangrijk om interventies te ontwikkelen die mensen fysiek actiever maken en de tijd die besteed wordt aan sedentaire activiteiten te verminderen. Toegepaste sociale psychologen moeten samen werken met bewegingsfysiologen om zo een programma te creëren dat resultaten oplevert en veel mensen trekt. Toegepaste sport psychologen kunnen ook samen werken met sport wetenschappers om atleten hun volle potentie te laten bereiken.

Bulletpoints Sociale sport- en bewegingspsychologie

  • Mensen weten dat regelmatige lichaamsbeweging ons mentale, fysieke en cognitieve voordelen oplevert. Toch zijn er veel mensen die niet doen aan sport of gauw stoppen met lichaamsbeweging. Veel overheden ontwikkelen campagnes die lichamelijke activiteit promoten. De hoofdvraag in sport psychologie is om te begrijpen welke factoren sport en lichaamsbeweging psychologie voorspellen en om deze informatie te gebruiken om interventies te ontwikkelen die de fysieke activiteit van mensen vergroten en behouden. Sport psychologie probeert daarnaast te begrijpen hoe sport prestaties vergroot kunnen worden. Ook probeert het te achterhalen hoe mensen bepaalde attitudes, motivaties en overtuigingen ontwikkelen over sport participatie. Bewegingsonderzoek kijkt hoe men meer gemotiveerd kan worden om te sporten en hoe dit behouden kan worden. Sport psychologie heeft daarentegen meer te maken met gemotiveerde mensen. Onderzoek in de sport psychologie probeert om prestatie verbetering te begrijpen en helpt atleten optimaal te presteren.

  • De meeste sporten zijn gebaseerd op teams, ook al lijkt dat in eerste instantie niet zo te zijn. Golf wordt gezien als een individuele sport. Er zijn echter veel mensen betrokken bij de prestaties van een professionele golfer (caddy, swing coach, fysiotherapeut en sport psycholoog). Daarnaast spelen sociale en omgevingsfactoren (familie) een rol bij het succes van een atleet. Sport vraagt om complexe interacties tussen teamgenoten en het ondersteunend personeel. Het wordt daarom aanbevolen om teamwerk te ontwikkelen. Groep cohesie is een belangrijke factor voor het begrijpen van prestaties in teams. Enkele dingen die groepscohesie versterken zijn: team factoren (stabiliteit van het team), omgevingsfactoren (grootte van de groep en individuele contacten binnen de groep), individuele factoren en leiderschapsfactoren. Er worden vaak teambuildingsstrategieën gebruikt om succesvolle teams te maken: leden moeten zich aansprakelijk voelen, rol acceptatie (spelers moeten het idee hebben dat ze een unieke rol in het succes van een team hebben en deze rol accepteren), het verbeteren van collectieve efficacy (dan komt er meer vertrouwen in dat het team succesvol kan zijn), team oefeningen voor het vergroten van coöperatie, het vermeiden van clique vorming en coaches moeten persoonlijke informatie kennen over het leven van de atleten (atleten voelen zich dan gewaardeerd).

  • De beste individuele sporters samen betekent niet automatisch dat je een succesvol team hebt. Een verklaring voor de slechte prestaties van getalenteerde teams is een verkeerde coördinatie of verminderde motivatie. Dit wordt het Ringleman effect genoemd. Ringleman had gevonden dat groepen die toenamen in grootte leden had die steeds minder goede prestaties lieten zien. Atleten in een team laten niet altijd zien wat ze daadwerkelijk kunnen. Dit is vooral het geval op momenten waarop de inspanningen van individuen minder goed te zien zijn (in grotere teams dus). Enkele dingen die het sociaal meeliften kunnen reduceren zijn: het monitoren van individuele prestaties, de taken persoonlijk betrokken maken, het stellen van doelen en het roteren van posities (zodat leden kunnen zien wanneer er in welke posities meeliften kan gebeuren.

Access: 
Public
Wat brengt sport teweeg?! - Oratie - Knoppers (2006) - Artikel

Wat brengt sport teweeg?! - Oratie - Knoppers (2006) - Artikel

Op de website van het NOC*NSF is te lezen dat sport fantastisch en mooi is, dat het veel oplevert en dat het belangrijk is. Rapporten van het ministerie van VWS geven aan dat sportdeelname is toegenomen. Dit wordt toegejuicht, omdat sport een oplossing zou zijn voor maatschappelijke opvoedingsvraagstukken, zoals integratie, emancipatie en individuele gezondheid. Ook zou sport een preventie zijn voor veel ziekten, zoals artrose, astma, dementie, depressie, diabetes, epilepsie, hart- en vaatziekten, huidaandoeningen, hypertensie, lage rugpijn, migraine, osteoporose, Parkinson’s, etc. Sport wordt als wondermiddel gezien. De auteur vraagt zich echter af of het rechtvaardig is om gezondheid aan sport te koppelen. Deze koppeling is namelijk complex en we weten er weinig over. De auteur wil de gelaagdheid in haar artikel duidelijk maken. Ze wil het vanzelfsprekende aan de orde stellen en er kritisch naar kijken, want er wordt in de praktijk weinig aandacht aan besteed.

Sport is gezond

Ondanks de bovengenoemde toename in sportdeelname, wordt geconstateerd dat jongeren te weinig bewegen. Hierdoor zijn er verschillende sportbevorderingscampagnes ontwikkeld met als doel obesitas tegen te gaan en de gezondheid te bevorderen.

De relatie tussen dik, ongezond, bewegingsarmoede en kinderen wordt vaak gelegd in de media. Uit onderzoek blijkt dat kinderen af kunnen vallen van bewegingsonderwijs. De auteur vraagt zich echter af of het afvallen als voornaamste doel ook bij zal dragen aan de kennis van kinderen over hun lichaam, sport en gezondheid. Ze vindt dat lichamelijke opvoeding veel meer is dan alleen afvallen. Het levert namelijk ook plezier en kennis op. Dit zijn ook de voornaamste redenen voor jongeren om te sporten. De verbinding tussen gezondheid en sport is voor veel jongeren dus geen stimulans op te sporten.

Door de tijd heen worden er verschillende betekenissen aan het lichaam gegeven. Zo wordt de omvang van het lichaam gebruikt als kenmerk van een sociale klasse. De omvang verschuift, want vroeger was dik zijn een teken van gezondheid en rijkdom. Tegenwoordig worden rijke mensen juist geassocieerd met een dun en gezond lichaam.

In de 18e en 19e eeuw begon ook de regulering en disciplinering van het lichaam toe te nemen. Volgens Foucault (1987) werd deze regulering versterkt door de stijgende waarde die gegeven werd aan de exacte wetenschappen. De medische wetenschappen zorgden dat men in staat was om normen te creëren die lichamen reguleerden door ze te categoriseren. Het lichaam werd gewogen en gemeten. Begrippen zoals ‘gezond’,‘ongezond’,‘dik’ en ‘overgewicht’ werden gecreëerd. Gezondheid en overgewicht zijn dus eigenlijk begrippen van de laatste 100 jaar en zijn gebaseerd op interpretaties die afkomstig zijn van het meten en normeren van het lichaam. Door de consumentencultuur is de relatie tussen sport en gezondheid versterkt. Door sport en gezondheid nadrukkelijk te koppelen wordt gezondheid gereduceerd tot een uiterlijk verschijnsel en mensen worden daarop beoordeeld.

De media en supporters benadrukken de aandacht voor topsport. Zo zijn voetballers een voorbeeld voor kinderen geworden. Via topsport worden kinderen gestimuleerd om te sporten en op die manier gezond bezig te zijn. De nadruk van de gezondheid van sport heeft nog een nadeel. Het kan namelijk het idee versterken dat een sportief lichaam de enige vorm van gezondheid is en dat degenen die niet deze uitstraling hebben, niet gezond zijn en er iets aan moeten doen. Kinderen kunnen schuld en schaamte gaan voelen voor hun lichaam, omdat ze zich spiegelen aan de topsport. Kinderen met overgewicht worden gezien als ongezond, terwijl slanke kinderen ook ongezond kunnen zijn. Dit geeft bovendien ook impliciet aan dat men het idee heeft dat dunne kinderen niet hoeven te bewegen. Het inzetten van topsporters om kinderen te stimuleren om te gaan sporten zou juist een averechts effect kunnen hebben. Kinderen zouden zichzelf mogelijk niet herkennen in de lichamen van de topsporters. Inactiviteit en dik-zijn worden vaak gerelateerd aan de maatschappelijke discours van individualisering en eigen verantwoordelijkheid.

Eigen verantwoordelijkheid

Fit-zijn wordt in de huidige westerse maatschappij gezien als de eigen verantwoordelijkheid van personen. Zo krijgen bepaalde werknemers geen tijd meer om te sporten op het werk, terwijl ze daar vroeger wel tijd voor kregen. Jongeren krijgen ook dit idee van eigen verantwoordelijkheid mee. De auteur vraagt zich af of dit idee op de juiste plek is. Het is mogelijk dat het benadrukken van de eigen verantwoordelijkheid ervoor zorgt dat mensen bijvoorbeeld de schuld krijgen van het hebben van een dik lichaam.

De waardering van sportieve lichamen zorgt ervoor dat jongeren met zulke lichamen sociaal kapitaal verwerven en dit veroorzaakt ook pestkapitaal. Pesten is niet altijd de consequentie, maar je ziet weinig dikke onhandige kinderen die pesten.

Vaak zijn het de sportieve jongens of mannen die veel aandacht en waarde krijgen. Mannen worden in de media centraal gezet. De betekenissen die wij aan mannensport geven spelen een belangrijke rol in het creëren van vanzelfsprekendheden. Er worden weinig kritische vragen meer gesteld over mannensport. De auteur gaat dat in dit artikel juist wel doen.

Historische processen van de mannelijkheid in sport

Halverwege de 19e eeuw groeide in Engeland het besef dat mannen te vrouwelijk waren geworden. Jongens waren onder de invloed van vrouwen. Ze sporten minder, waardoor ze als ongezonder werden gezien en de jongens van die tijd zouden moeite hebben met oorlog voeren, omdat ze te soft zouden zijn. Er was angst voor feminisering en voor homoseksualisering. Sport werd als middel gezien om het hetero-zijn van mannen te benadrukken. Sport was dus een wondermiddel en stoere mannensport was gewenst. Hier zijn de wortels van moderne georganiseerde sport ontstaan. Sport is tegenwoordig voor mannen ook een middel om zich te onderscheiden van vrouwen, aangezien dit door middel van lichamelijk arbeid of kostwinnaarschap niet meer mogelijk is.

Het reguleren van seksualiteit via sport

Binnen de mannensport gelden andere normen dan daarbuiten. Mannensport wordt gezien als heteroseksueel, maar binnen de sport moeten de mannen affectie tonen voor lichamelijk contact met andere mannen. Ook mogen mannen binnen de sport meer emoties tonen die normaal gesproken aan vrouwen worden toegeschreven. Het zou wenselijk zijn als er voor dit mannengedrag ook buiten de sport ruimte was.

Het nadeel van het label dat op mannensport is geplakt is: Jongens die niet meedoen met de verwachte stoerheid en openlijk uitkomen voor homo, zijn eigenlijk niet welkom in de heteromannensportwereld. De kracht van deze constructie is zeer groot. Het is niet verbazingwekkend dat bijna geen mannelijke topsporters uitkomen voor hun homo-zijn en dat mietje een scheldwoord is voor jongens en mannen die niet presteren, of niet agressief genoeg zijn. De vaak homofobe cultuur van sportteams en in het bewegingsonderwijs kan dus bepaalde jongens marginaliseren, waardoor ze een afkeer krijgen voor sport en gezond bewegen.

In de vrouwensport is een verschil te zien. Hier worden lesbische topsporters een stuk beter geaccepteerd en ze durven makkelijker uit de kast te komen. Toch stoppen meisjes vaak rond de adolescentie, omdat ze aangeven dat het curriculum teveel op mannen gericht is.

In hoeverre is sport enerzijds een wondermiddel voor integratie en anderzijds een plek voor het versterken van intolerantie ten opzichte van homoseksualiteit? Wat brengt sport teweeg?

Meisjes worden in de sport gezien als een achterstandsgroep en ze krijgen daarom veel aandacht van de wetenschap. De denkbeelden over het vrouwelijke lichaam zijn, net als bij mannen, sterk veranderd door de tijd heen. Vroeger was een mollig lichaam een ideaalbeeld. Later veranderde dit in de tegengestelde richting.

Tot het eind van de 19e eeuw werd de gezondheid van vrouwen voornamelijk bepaald door de staat van hun baarmoeder. De heersende opvatting was dat het natuurlijke vrouwenlichaam alleen gemaakt was om kinderen te baren. Er bestond zelfs een medische theorie waarin gesteld werd dat als vrouwen te veel denkwerk deden of lichamelijk te actief waren, dat dan het bloed van de baarmoeder naar hun hoofd of spieren zou gaan. Dit zou de gezondheid van hun eventuele kinderen kunnen beïnvloeden, waarbij het risico bestond dat ze blauwe baby’s zouden baren. Het vrouwenlichaam werd als zwak gedefinieerd al was er zichtbaar bewijs dat het niet zo was. Later kwam er meer tolerantie voor sportende vrouwen, maar nog steeds mochten ze er niet te mannelijk uitzien en niet te competitief zijn. In de 20e eeuw werd sport voor vrouwen als iets gezonds gezien, terwijl het in die tijd voor mannen als iets heteroseksueels werd gezien. Sport is op zichzelf genderneutraal, maar de betekenissen die eraan gegeven worden zijn gendergeladen.

Sinds de jaren zeventig is het aantal meisjes en vrouwelijke sporters alleen maar gestegen. Dachten ze in 1928 dat het vrouwelijke lichaam niet sterk genoeg zou zijn om verder dan 800 meter te lopen, vandaag lopen vrouwen de marathon en niemand kijkt daarvan op. Vrouwen hebben laten zien dat er geen enkele sport is die hun lichaam niet aankan. Het aantal vrouwelijke sporters blijft stijgen. Maar dit is nog niet het einde van het verhaal.

Vrouwen hadden bewezen dat ze een sportief lichaam konden hebben, maar dit lichaam moest ook aantrekkelijk zijn. Aantrekkelijkheid heeft betrekking op een gezonde uitstraling. Dit betekent dat het ideale lichaam van vrouwen er eigenlijk niet als Aphrodite (ze was mollig) uit mag zien, maar als een sportief lichaam met relatief weinig lichaamsvet, gespierd maar niet te gespierd en met een bepaalde heteroseksuele aantrekkelijkheid. Eetstoornissen van jonge vrouwen en de seksualisering van vrouwelijke sporters door de media zijn vaak gevolgen van deze wisselwerking. Er zijn echter ook vrouwen die zich hiertegen verzetten en juist wel aan mannen sporten doen en gespierd zijn. Zij conformeren zich echter ook aan de heersende constructie door agressief en stoer te zijn.

Hoe nu verder?

Het is duidelijk dat sport en gezondheid hun eigen gelaagde interpretaties hebben en dat een koppeling met elkaar een ongezond resultaat kan hebben. Er zou meer aandacht moeten komen voor de gelaagdheid binnen de sport.

De vraag is hoe ongezonde betekenissen die gegeven worden aan sport, veranderd zouden kunnen worden, zodat sportbeoefening van de jeugd op zijn minst plaats kan vinden in een gezonde setting. Dit is het doel dat de auteur voor ogen heeft met de leeropdracht van deze leerstoel.

Wat gebeurt er met het zelfvertrouwen, eigen gevoel voor competentie, en manier van zelfbelichaming, wanneer kinderen geconfronteerd worden met pedagogische en didactische strategieën/praktijken, waarin gezondheid eigen verantwoordelijkheid is, topsport het model voor goed bewegen is, waarin heteroachtig gedrag bijna een vereiste is, en er een hiërarchie bestaat in gewaardeerde bewegingsactiviteiten?

Onderzoek zou moeten kijken naar betekenissen die gegeven worden door jongeren aan sport, lichamelijkheid, seksualiteit enz. Ook zou onderzoek moeten kijken naar het verborgen curriculum dat heersende betekenissen versterkt. Daarnaast zou onderzoek ook moeten kijken naar de vereiste vaardigheden van leraren. Leraren kunnen namelijk verandering brengen in ongezonde definities. Leraren moeten daarvoor goed reflecteren op hun eigen ideeën van sport, maar dit is lastig, omdat sportleraren vaak ook zelf goede sporters zijn. Als laatste zou onderzoek meer aandacht moeten besteden aan het curriculum, waar minder beladen sporten gespeeld moeten worden.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Opvoeding in en door sport? van Buisman - 2004

Artikelsamenvatting bij Opvoeding in en door sport? van Buisman - 2004

2004 was uitgeroepen tot het jaar van de opvoeding door sport. Het besef groeide dat er een educatieve waarde is sport lag. Een doelstelling was dan ook: “gebruik maken van de door sport getransporteerde waarden om jongeren de kennis en vaardigheden mee te geven, die ze nodig hebben om hun fysieke mogelijkheden, hun bereidheid tot het leveren van prestaties en hun sociale capaciteiten – zoals het kunnen samenwerken, solidariteit, verdraagzaamheid en fair play – in een multiculturele context verder te kunnen ontwikkelen”. Bovendien zou sport voor sociale integratie voor kansarme groepen kunnen betekenen. Hierbij is echter weinig rekening gehouden met de ontwikkeling die jeugd doormaakt.

Sport zou veel positieve kanten hebben, zoals leren samenwerken, plezierbeleving, bevorderen van den gezondheid en ontwikkeling van persoonlijke waarden. Maar wat is nou de betekenis van opvoeding in en door sport?

Sportparticipatie

De georganiseerde sport heeft elke week ongeveer 1,5 miljoen actieve kinderen en jongeren. Deze enorme groep is onmogelijk verder in te delen, omdat de sportbonden verschillende leeftijdsindelingen hanteren. Bepaalde trends, zoals sportuitval, zijn dus moeilijk te traceren. Van het totale ledenbestand dat bekend is bij de NOC*FSF is 63% man en dus 37% vrouw.

De georganiseerde wedstrijdsport wordt vaak gevisualiseerd door een piramidemodel. De puntje van deze piramide is dan de topsport, terwijl de onderkant breedtesport inhoudt. Vanuit de breedtesporters worden talenten geselecteerd die extra aandacht krijgen, dit wordt ook wel “prestatief elitair” genoemd. Crum (1992) heeft dit piramidemodel echter gerelativeerd. Hij stelde dat er twee bewegingen gevonden kunnen worden. De ene beweging is de versporting van de sport, waarbij het leveren van topprestaties centraal staat. Aan de andere kant is er de ontsporting van de sport, waarbij sporters zich afwenden van de competitie. Naast deze bewegingen zijn er ook nog sporten die helemaal niet in het piramidemodel passen, aangezien het geen wedstrijdsport is (bijvoorbeeld fitness en pleziersport). Coakley (2002) is het met deze bewegingen eens en heeft daarnaast twee modellen opgesteld. Het modellen zijn het ‘power and performance’ model en een ‘pleasure en participation’ model. Bij het eerste model valt de sterke productgerichtheid op, in het tweede model is de druk om te presteren en te winnen veel minder.

Binnen de sport zijn veel tegenstellingen te vinden, bijvoorbeeld: Het is gezond, maar het levert ook blessures op. Het verbroedert, maar het zorgt ook voor vijandigheid. Binnen sport komen ook waarden uit de samenleving terug, terwijl een sanctioneringssysteem heel anders werkt dan in de samenleving. Is sport door deze tegenstellingen wel geschikt om in op te voeden?

Voor kinderen moet er rekening gehouden worden met de gepaste leeftijd om te beginnen met sporten en met wedstrijden te spelen. Kinderen worden al snel ingedeeld naar niveau, maar het is belangrijk dat hierbij rekening wordt gehouden met de pedagogische behoeften van het kind. Bovendien spelen ouders een belangrijke rol in de keuze voor een sport, het halen en brengen en de emotionele steun die ze hun kind geven. Naarmate kinderen ouder worden, neemt het belang van ouders wel af.

Uit een onderzoek blijkt dat informele spellen die georganiseerd zijn door kinderen veel meer de nadruk leggen op activiteit, terwijl de sporten georganiseerd door ouderen veel meer de nadruk leggen op het leren van het spel. Deze bewegingsdrang van kinderen moet dus zoveel mogelijk betrokken worden in het spel. Uit een ander onderzoek naar de motieven van kinderen om te sporten bleek dat het spelplezier het belangrijkste motief was voor kinderen. Daarnaast was ook het verbeteren van de sportieve vaardigheden een belangrijk motief, terwijl competitie niet zo belangrijk was. Het blijkt ook dat er een verjonging optreedt binnen sporten. Kinderen worden namelijk steeds eerder toegelaten tot een sport. Redenen daarvoor zijn het zo vroeg mogelijk creëren van talenten en de concurrentie met andere sporten. Verjonging van sport heeft echter mogelijk als nadeel dat kinderen ook eerder stoppen met sporten. Uit onderzoek naar sportuitval blijkt dat redenen om te sporten veel meer gevonden kunnen worden binnen de verenigingen dan in de sport.

Over het pedagogische

Volgens Ten Dam en collega’s gebeurt opvoeden tussen de bedrijven door. Dit geldt ook voor de sportvereniging. Binnen de sport zijn er namelijk allerlei regels waardoor het kind wordt beïnvloed. Een maatregel zoals ‘niet opstellen na een verzuimde training’ heeft mogelijk de bedoeling kinderen te houden aan afspraken en ze te leren dat ze bij de training ook verantwoordelijkheid hebben voor de teamgenoten. Dat is opvoeden-door-sport. Er wordt een maatregel gesteld die beoogt het belang van kinderen te dienen, voor nu en voor later. Hieruit spreekt de visie van Langeveld (1979) op opvoedingsgezag: verantwoordelijkheid ten bate van het kind, gezag met het oogmerk zichzelf op te heffen. Steeds meer verantwoordelijkheid wordt aan het kind overgedragen in een mate die bij hem of haar past. Opvoeding is daarbij een wederzijdse beïnvloeding van het kind en de volwassene.

Aan opvoeding worden verschillende aspecten toegeschreven:

  • Het zorgaspect: volwassenen moet de grenzen van kinderen in de gaten houden. De kwetsbaarheid van het kind moet in de gaten worden gehouden en de belangen van kinderen moeten behartigd worden.

  • Het doelaspect: het kind moet geholpen worden om volwassen te worden. Het kind moet deze belangen wel accepteren.

  • Het relationele aspect: is er wederzijds vertrouwen en is er de bereidheid om je in de leefwereld van de ander te verdiepen?

  • Het vierde aspect is plezierbeleving: plezier met het team en in de sport hebben

Pedagogen moeten zich ontdoen van hun westerse blik als het gaat om opvoeding in de sport. Zo wordt agressie bijvoorbeeld vaak als iets negatiefs gezien, terwijl binnen de wedstrijdsport een zekere agressie vereist is. Het is daarnaast van belang dat kinderen betrokken worden bij de discussie over opvoeding. Ook kunnen kindbelangen behartigd worden door ouderen terug te laten kijken op hun jeugd. In de discussie over opvoeding moeten micro- en meso verbanden besproken worden en ook maatschappelijke verhoudingen.

Binnen de sport is er een permanente spanningsverhouding tussen de selectieprocessen in het belang van de wedstrijdsport en het pedagogische recht van de andere kinderen op evenveel speeltijd en evenveel kwaliteit in de training. Het gaat in de jeugdsport in de eerste plaats om de belangen van het kind en om het plezier dat aan de sport beleefd wordt. Het is belangrijk voor de opvoeding binnen de sport om met elkaar in gesprek te gaan.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij If I let a goal in, I’ll get beat up: contradictions in masculinity, sport and health van Robertson - 2003

Artikelsamenvatting bij If I let a goal in, I’ll get beat up: contradictions in masculinity, sport and health van Robertson - 2003

Het artikel exploreert de relatie tussen mannelijkheid, sport en gezondheid d.m.v. bevindingen uit kwalitatief onderzoek over de overtuigingen van mannen en gezondheidsprofessionals als het gaat om mannelijkheid en preventieve zorg. Er is veel aandacht voor de gezondheid van mannen: hoe kan het gepromoot worden en wat zijn de zorgen in relatie tot vrouwelijkheid. Zo wordt het bijvoorbeeld gekoppeld met vrouwenhaat en homofobie. Wel wordt gezondheid erg gepromoot door verschillende instellingen. Er ontstaan verschillende initiatieven die de gezondheid van mannen zou moeten verbeteren. Er wordt een aanname gemaakt dat mannen een speciale relatie met sport hebben. Er is echter ook zorg om de manier waarop deze relatie invloed heeft op gender. Er wordt een verband gelegd tussen mannelijkheid en sport, maar niet met vrouwelijkheid. Sport werd in de geschiedenis ook al gezien als het teken van mannelijkheid. Deze attitude leidt tot vrouwenhaat en homofobie in sport. Dit kan leiden tot geweld. Dit geweld (tegen zowel vrouwen als mannen) kan er toe leiden dat mannen minder snel naar de gezondheidszorg grijpen en meer risicogedrag vertonen. Dit gedrag wat door sport wordt gecreëerd leidt dus tot slecht gedrag wanneer het gaat om de gezondheid. Hierdoor kan men dus niet zeggen: men + sport = health. Er is al onderzoek gedaan naar deze relatie en het artikel gaat hier verder op in.

Er wordt voor het onderzoek gebruik gemaakt van ‘abductive reasoning’ waarbij theorie, dataverzameling en analyse van data dialectisch verbonden zijn. Er is gebruik gemaakt van een sociale theorie van Connell die stelt dat mannelijkheden het best begrepen kunnen worden als een set van relaties. Niet alleen de relaties tussen mannen en vrouwen, maar ook die tussen verschillende groepen mannen. Hun mannelijke identiteit hangt af van hun acties en verandert over de tijd. Er zijn hierdoor ook mannen aan het onderzoek toegevoegd die gemarginaliseerd werden op basis van hun identiteit (homofiele mannen en mannen met een beperking). De data is verkregen d.m.v. interviews en focus groups. Bij het analyseren werden er drie thema´s ontdekt: 1. sport, socialiseren en mentaal welzijn, 2. Sport, gezondheid en machocultuur, 3. Sport, fitness en lichaamsbeeld.

De mannen die onderzocht werden: professionals in de gezondheidszorg, mannen zonder “moeilijkheden”, Homofiele mannen en mannen met een beperking.

Sport, socialiseren en mentaal welzijn

Sport werd vooral gezien als een sociale activiteit. Dit was voor de ‘mannen zonder moeilijkheden’ in de studie gekoppeld aan kameraadschap en groepsidentiteit. Dit hield niet inter-persoonlijke relaties in. Veel van de relaties tussen de mannen misten diepte. Dus naast kameraadschap zorgt de relatie er niet voor dat mannen dichter bij elkaar komen of emotioneel opener worden. Voor de mannen met een beperking was sport juist een vorm van het aangaan van vriendschappen met anderen. Voor hen was het een stap terug in het sociale leven en ze dachten erdoor niet meer aan hun problemen en namen weer de controle over hun leven terug. Verder veranderde hun identiteit en namen ze meer initiatief in sociale omgevingen. Ook geeft het aan dat de identiteit van mannen geconstrueerd wordt door doen i.p.v. ‘zijn’. Deze mannen konden ook beter over hun beperking praten en gingen ook meer voor hun rechten vechten. Een moeilijkheid bij deze mannen was dat zij niet toegang hadden tot alle sportfaciliteiten en daardoor zich soms gedemoraliseerd voelden. Ook was het een manier om actief te blijven en zorgde het voor verlichting van stress zoals bijv. stress van relaties en werk. Dit was soms echter ook de reden voor weinig tijd voor sport. Groepssporten werden door de homofiele mannen als negatief gezien. Deze mannen waren op het moment ook zelf niet actief aan het sporten. Op school werden zij gedwongen deze sporten te doen en haatten het sindsdien. Dit kwam volgens de mannen doordat ze er niet goed in waren en vaak als laatste voor teams gekozen werden. De mannen hadden bezwaar tegen de macho praktijken die sport omvat en de homofobie die er mee samengaat.

Sport, gezondheid en de machocultuur

Professionals in de gezondheidszorg vonden dat sport een deel uitmaakte van de mannelijke cultuur. Hierdoor bracht het meer mogelijkheden in hun werk met mannen, maar ook risico’s (Drinken na een wedstrijd). Ook bij de interviews met de mannen werd dit duidelijk, maar het werd niet door alle mannen duidelijk aan elkaar gekoppeld (alleen toen ze nog jonger, single waren en nog geen verantwoordelijkheden hadden).

Verder bleek dat mannen soms teveel sporten. Soms kwamen deze blessures doordat ze vonden dat ze zich moesten bewijzen als man of omdat ze dachten dat ze het wel konden, omdat ze een man zijn. Er kan dus gesteld worden dat hoe men sport gekoppeld is aan het vertonen van mannelijkheid. De discourses van mannelijkheid en van sport kunnen destructief werken en kunnen ook leiden tot de agressieve kanten van sport. De link met machocultuur bleek ook in de keuze in sport van mannen. Zo kozen homofiele mannen liever geen groepssporten, omdat ze dan mogelijke gevaarlijke en gewelddadige situaties ontliepen. Ook wordt er gemeld dat het uit de kast komen van deze mannen samenviel met het stoppen met sporten, omdat dit iets voor heteromannen was.

Voor mannen met een beperking waren groepssporten niet altijd gekoppeld aan de machocultuur. Bij rolstoelbasketbal werden vrouwen bijv. vaak aangemoedigd om mee te doen. Ook de agressieve kant van teamsport was minder sterk: het ging meer om het groepsgevoel.

Sport, fitness en lichaamsbeeld

Voor de meeste mannen was sport niet gerelateerd aan fysieke gezondheid, maar aan genot en gezelligheid. Dit was tegengesteld aan wat de professionals zeiden: zij vonden dat mannen van hun leeftijd graag fit wilden blijven en dat zij het belangrijk vonden. Degene die het wel deden voor hun gezondheid wilden zich vaak gezond voelen en er goed uitzien. Dit kan gekoppeld worden aan de consumentencultuur, omdat de beelden die bestaan over het er sportief uitzien gelijk staan aan gezond zijn. Een gezond lichaam leidde ook tot meer zelfvertrouwen. Ook hier werd het mannelijke weer gezien als iets wat bereikt wordt door sport. Ze verkregen persoonlijke kracht, een gevoel van controle en een gevoel van onverwoestbaarheid door sport.

Discussie

Fysieke activiteit is een representatie en een producent van sociale relaties. Het sporten betrekt bodyreflexive practice (Connell): het vormen en hervormen van individuele levens en de sociale wereld. In de UK is sport belangrijk in het construeren van dominante vormen van mannelijkheid. Het uitsluiten van jongens/mannen en/of meisjes/vrouwen leidt tot marginaliteit en ondergeschiktheid. Wat leidt tot een gevoel van zwakte, isolatie en een leeg gevoel. Het huidige onderzoek wijst aan dat sport zowel symbolisch als praktisch werkt om dominante mannelijke discourses en praktijken te produceren. Er is echter ook ruimte voor verzet: bijvoorbeeld het niet meedoen aan groepssporten door homofiele mannen om duidelijk te maken dat het marginaliseert. Verder vechten ook de mannen met een beperking tegen het standaardbeeld van mannelijkheid in sport door minder competitief te zijn en meer vriendschappen aan te gaan. Verder ondervonden de sportende mannen genot en prestaties door het sporten. Wanneer er een blessure was opgelopen moest de identiteit opnieuw gedefinieerd worden. Verder kan het promoten van een ideaal sportlichaam als een gezond lichaam problematisch zijn voor mannen. Veel mannen vonden deze beeldspraak betekenisvol. Sport heeft dus meerdere sociaal geïntegreerde betekenissen voor individuen en groepen die kunnen veranderen gedurende de tijd.

Access: 
Public
Meditatie voor psychologie stress en gezondheid - Artikel

Meditatie voor psychologie stress en gezondheid - Artikel

 

Een groot aantal mensen gebruikt meditatie als een methode om stress te behandelen. Clinici moeten weten hoe meditatie trainingsprogramma’s invloed hebben op gezondheid om hierover gepast advies te verstrekken. Meditatieve technieken leggen een nadruk op mindfulness, concentratie en zelfactualisatie ( self-transcendence). Voorgaande reviews gaven aan dat mindfulness technieken en de mantra technieken effecten vertonen in het verlagen van emotionele symptomen (stress, depressie) en het verhogen van fysieke symptomen (pijn). Om advies te kunnen leveren op basis van bewijs onderzoekt dit review de specifieke effecten van effecten van meditatie in gerandomiseerde klinische trials (RCT) waar rekening wordt gehouden met het placebo effect.

Het review van Goyal en anderen evalueert de effecten van meditatie over een aantal dimensies

  • Negatief affect (angst, stress)

  • Positief affect (welzijn)

  • Mentale componenten van gezondheid gerelateerde quality of life

  • Aandacht

  • Gezondheid gerelateerd gedrag beïnvloed door stress (slaap, middelenmisbruik)

  • Pysieke pijn

  • Gewicht

De data werden verzameld via enkele databases met onder andere MEDLINE, PsycINFO en EMBASE . Alleen de RCTs waarbij de control groep goed gematcht was omtrent tijd en aandacht aan de interventie groep werd meegenomen in het onderzoek. Verder werden RTCs van patiënten van een klinische aandoening, samen met RTCs van mensen met hoge stress niveaus meegenomen in het onderzoek. Om de uitkomst data weer te geven is er voor gekozen om de relatieve verschil scores te bereken (Het verschil van baseline voor de interventie groep min het verschil van baseline voor de controle groep).

Resultaten

De controle groepen werden opgedeeld in non-specifieke actieve controle groep en de specifieke actieve controle groep. In de specifieke actieve controle groep werden proefpersonen blootgesteld aan (niet meditatieve) therapieën waarbij er gecontroleerd werd voor de effecten van tijd, aandacht en verwachting van de therapie. De non-specifieke actieve conditie controleert voor de non-specifieke effecten van tijd, aandacht en verwachting zonder de proefpersonen bloot te stellen aan een vorm van therapie.

Er is enig bewijs gevonden dat mantra meditatieprogramma’s effect hadden op pscyhologische stress en gezondheid. Er werd matig bewijs gevonden dat mindfulness meditatieprogramma’s zorgden voor verbetering van angst, depressie en pijn en weinig bewijs voor verbetering van stress en psychische gezondheid gerelateerde quality of life. Verder is er enig bewijs of geen effect gevonden voor de invloed van meditatieprogramma’s op positieve stemming, aandacht, slaap en gewicht. Er is verder weinig tot geen bewijs gevonden dat meditatieprogramma’s effect hadden op gezondheidsgeralteerde gedragingen beïnvloed door stress, waaronder middelengebruik en slaap valt. Er is enig bewijs gevonden dat een meditatieprogramma effectiever was dan sporten, progressieve spierontspanning of cognitieve gedragsgroeptherapie.

Discussie

Er is aangetoond dat meditatieprogramma’s de negatieve dimensies van psychologische stress in kleine mate kunnen verbeteren. Mindfulness, in het bijzonder meditatieprogramma’s, laten kleine verbeteringen zien bij angst, depressie en pijn met een matig bewijs en kleine verbeteringen in stress en de psychische gezondheid gerelateerde quality of life met enigszins aanwezig bewijs als het wordt vergeleken met de controlegroep. Mantra meditaties hebben weinig invloed gehad, maar de sterkte van dit bewijs varieerde wel van laag tot onvoldoende. Hoewel meditatieprogramma’s doorgaans ernaar streven de positieve dimensie van gezondheid te verbeteren, heeft een kleine groep studies geen resultaat gevonden op het positieve affect van gezondheid. De huidige studie heeft geen negatieve effecten van meditatie gevonden. Een sterk punt van het huidige review is de focus op RCT’s met actieve controlegroepen. De kleine effecten die zijn gevonden van meditatieprogramma’s in de negatieve affecten bij angst, depressive en stress zijn vergelijkbaar met het gebruik van anti-depressiva zonder de negatieve bijwerkingen. Het bewijs voor invloed van meditatieprogramma’s op gezondheid gerelateerd gedrag dat wordt beinvloed bij stress is laag. Dat suggereert dat meditatieprogramma’s gewicht niet beinvloeden.

Ondanks de beperkingen in de literatuur suggereert bewijs dat mindfulness meditatieprogramma’s helpen om angst, depressie en pijn in sommige populaties te verminderen. Clinici moeten bereid zijn om met hun patiënten te praten over de rol die een meditatieprogramma zou kunnen hebben in het verminderen van psychologische stress. Toekomstige onderzoek naar meditatie zou voordelen bieden. Alle vormen van meditatie impliceren dat hoe meer tijd erin wordt gestoken, des te groter de effecten. Meer training met een expert en oefenen in het dagelijks leven zou daarom voordelen bieden.

 

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Back to the future: the effect of daily practice of mental time travel into the future on happiness and anxiety van Quoidback e.a. - 2009

Artikelsamenvatting bij Back to the future: the effect of daily practice of mental time travel into the future on happiness and anxiety van Quoidback e.a. - 2009

Waar gaat dit artikel over?

Er is steeds meer wetenschappelijke aandacht voor het fenomeen genaamd Mental Time Travel (MTT). Mental Time Travel gaat over het vermogen van mensen om zichzelf mentaal te voor te stellen in het verleden of in de toekomst. Het vermogen om gebeurtenissen uit het verleden te kunnen herleven wordt episodisch geheugen genoemd. Het vermogen om het zelf in de toekomst te kunnen projecteren wordt episodisch toekomst-denken genoemd. Beide processen vereisen autonoëtisch bewustzijn. Autonoëtisch bewustzijn betreft een vorm van zelfkennis in samenhang met het bewustzijn en de kennis van persoonlijke ervaringen. Niet alle gebeurtenissen zijn autonoëtisch. Iemand kan weten dat er iets is gebeurd, zonder dat hij of zij daar een herinnering aan heeft, zoals iemand zijn of haar geboorte. Het betreft dus de subjectieve herbeleving van een gebeurtenis uit het verleden, of de verwachte beleving in de toekomst.

Wat zijn de voordelen van mentale time travel?

Dankzij mentale time travel kunnen mensen zich voorbereiden op toekomstige situaties en zijn zij meer flexibel. Tevens geeft het hun tijd om hun gedrag te voorspellen en te overdenken, wat impulsief en opportunistisch gedrag tegenwerkt. Onderzoek heeft positief toekomstig denken gerelateerd aan subjectief welzijn en een groter sociaal netwerk. Tevens zijn er correlaties gevonden tussen positieve mentale toekomstverwachtingen en hogere motivatie, inzet en prestaties.

En hoe zit het met negatief toekomstig denken?

Negatieve toekomstverwachtingen hebben niet altijd negatieve effecten. Het anticiperen van negatieve gebeurtenissen kan hun impact verminderen. De onderzoeken tot nog toe zijn echter altijd correlationeel van aard. Daarom is deze studie uitgevoerd, om wél conclusies te kunnen trekken.

Wat zijn de bevindingen?

Participanten die elke dag neutrale of negatieve toekomstige gebeurtenissen voorstelden vertoonden geen toename in geluksgevoelens. De participanten die dagelijks aan positieve toekomstige gebeurtenissen dachten lieten wel een toename zien in hun geluksgevoelens. Dankzij de methodologie van dit onderzoek wijst dit op een causale relatie.

Waar kan toekomstig onderzoek zich op richten?

Een interessant resultaat is dat er een toename in geluksgevoelens te zien is in de negatieve conditie. Een mogelijke verklaring daarvoor is dat de negatieve verwachte gebeurtenissen van deze participanten uiteindelijk niet plaatsvonden en dat zij zich daardoor gelukkiger voelden. De impact van verwachte gebeurtenissen die uiteindelijk niet plaatsvinden is een interessant onderwerp van onderzoek.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Peer Aggression and Victimization: Dutch Sports Coaches’ Views and Practices van Baar & Wubbels - 2013

Artikelsamenvatting bij Peer Aggression and Victimization: Dutch Sports Coaches’ Views and Practices van Baar & Wubbels - 2013

De Nederlandse regering ziet sport als middel om verschillende onderwijskundige doelen te bereiken. Echter, er is een gebrek aan onderzoek en beleid met betrekking tot de negatieve of problematische groeps- en socialisatieprocessen in de sport, zoals peer agressie. Coaches krijgen geen training om peer agressie te identificeren en ermee om te gaan.

In deze studie wordt peer agressie als volgt gedefinieerd:

  • Iemand opzettelijk leed toebrengen.

  • Een vorm van agressief gedrag, dat herhaaldelijk en over de tijd heen voorkomt.

  • Er is een onbalans in de sterkte van de relatie of een asymmetrische machtsrelatie tussen dader en slachtoffer.

Deze definitie lijkt erg op de definitie van pesten. Het verschil is echter dat bij pesten het machtsverschil tussen dader en slachtoffer wordt benadrukt, terwijl peer agressie voor kan komen in zowel gelijkwaardige als asymmetrische machtsrelaties. Coaches kunnen er om verschillende redenen moeite mee hebben om peer agressie te herkennen:

  • Verschillen in de definitie van peer agressie.

  • Coaches definiëren of identificeren openlijk agressief gedrag mogelijk niet als peer agressie, maar als sociaal aanvaardbaar of assertief gedrag.

  • Coaches zijn vaak vrijwilligers en niet gecertificeerd, waardoor ze weinig kennis hebben van de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen en afwijkende groepsprocessen.

  • Coaches en kinderen brengen minder tijd met elkaar door dan leerkrachten en leerlingen.

De manier waarop leerkrachten en coaches met peer agressie en victimisatie omgaan, wordt waarschijnlijk beïnvloed door hun attributies en uitkomstverwachtingen (de invloed ervan op slachtoffer en dader). Als de coaches het toeschrijven aan kindfactoren, kan dit mogelijk verklaren waarom de kwestie genegeerd wordt.

Het huidige onderzoek heeft allereerst tot doel om de perspectieven van coaches op peer agressie en victimisatie van 10-13 jaar in sportverenigingen te bestuderen. Hierbij is het volgende onderzocht:

  • De beschrijvingen door coaches van peer agressie en victimisatie.

  • In welke mate, in welke vorm en op welke locaties coaches peer agressie en victimisatie waarnemen.

  • De attributies van de coaches en uitkomstverwachtingen van peer agressie en victimisatie (de invloed ervan op dader en slachtoffer).

Voor het tweede doel van deze studie wordt het volgende onderzocht:

  • De preventieve en corrigerende praktijken die coaches hanteren om met peer agressie en victimisatie om te gaan, en welke benadering zij hanteren:

  • Regel-straf benadering: de nadruk ligt op het stellen van regels en het geven van straf in het geval van overtreding van de regels.

  • Probleemoplossende benadering: een gezamenlijke poging om oplossingen te vinden, de daders bewust maken van de gevoelens van het slachtoffer.

  • Het waargenomen vermogen van coaches om met deze kwesties om te gaan.

  • De manier waarop de benadering van peer victimisatie samenhangt met de persoonlijke overtuigingen van coaches over peer agressie en victimisatie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie benaderingen van peer victimisatie:

  • Assertieve overtuiging: nadruk op het belang dat slachtoffers voor zichzelf leren opkomen.

  • Normatieve overtuiging: coach is meer passief en minder bereid om bij victimisatie in te grijpen of de dader een straf op te leggen. Gedrag wordt beschouwd als manier om sociale normen te leren.

  • Vermijdende overtuiging: preventie van de vorming van cliques, het toepassen van pedagogische methoden.

Naast de coaches zijn basisschoolleerkrachten geïnterviewd om de perspectieven van de coaches mee te vergelijken.

Doel 1: Perspectieven

Weinig coaches waren in staat om een duidelijke definitie van peer agressie te geven. Zij definieerden het vaak in termen van één van bovengenoemde criteria van peer agressie, meestal het toebrengen van leed. Het kan betwijfeld worden of incidenten die coaches als peer agressie benoemden, daadwerkelijk peer agressie betreffen. Bovendien baseerden de coaches hun definitie van peer agressie niet alleen op de intenties van de dader, maar ook op de perceptie en kwetsbaarheid van het slachtoffer. Daardoor kan het voor coaches en buitenstaanders moeilijk zijn om de ernst en frequentie van peer agressie in te schatten.

De hypothese dat coaches in vergelijking met leerkrachten minder vaak subtiele vormen van relationele en fysieke agressie herkennen, is verworpen. Coaches noemden wel iets minder voorbeelden en vormen van deze vormen van peer agressie, mogelijk omdat peer agressie op school meer heimelijk gebeurt vanwege de grotere mate van toezicht door leerkrachten.

Ervan uitgaand dat de prevalentie van peer agressie en victimisatie op sportverenigingen minstens even groot is als op basisscholen, hebben de onderzoekers de indruk dat coaches een verkeerd beeld hebben van de prevalentie ervan. Bijna alle coaches gaven aan dat zij nooit of zelden zijn geconfronteerd met peer agressie.

Ook gaven zij minder vaak dan leerkrachten aan er moeite mee te hebben om incidenten te herkennen. Dit kan duiden op een onderschatting van de frequentie en ernst van peer agressie en victimisatie. Onderzoek op scholen heeft aangetoond dat er vaak een discrepantie is in de percepties van leerkrachten en leerlingen van de prevalentie van peer agressie. Bovendien gaven de coaches aan dat de meeste peer agressie en victimisatie buiten het zicht van de coaches plaatsvindt, zoals in de kleedkamer. Daarom zouden de prevalentieschattingen van coaches beschouwd moeten worden als subjectief in plaats van feitelijk.

De coaches schrijven daderschap toe aan groepsdynamieken en omgevingsfactoren, terwijl leerkrachten sociale en emotionele incompetentie en stoornissen als mogelijke oorzaken van daderschap noemen. Volgens de coaches is slachtofferschap sterk gerelateerd aan kindfactoren. Zij schrijven agressie eerder toe aan het slachtoffer dan de dader. Dit kan duiden op ontkenning van het relationele aspect van het probleem. Coaches kunnen het gevoel hebben dat zij geen invloed hebben op peer agressie en victimisatie. Over het algemeen weten ze minder goed wat zij aan deze kwestie moeten doen dan leerkrachten. Wel zijn zij in staat om de ernst van de gevolgen voor slachtoffers in te schatten.

Doel 2: Praktijken

Basisschoolleerkrachten gaven aan meer preventieve maatregelen te nemen dan coaches. Hoewel leerkrachten zeiden veel steun te krijgen, gaven coaches aan dat zij geen hulp krijgen in het omgaan met peer agressie en victimisatie en dat er geen protocollen of methoden voor zijn. De meest genoemde corrigerende maatregelen van coaches waren onmiddellijke interventie en het bespreken van het onaanvaardbare gedrag met de betrokken kinderen (waarbij de dader en het slachtoffer meestal afzonderlijk van elkaar worden gesproken). Echter, de tijd die coaches en kinderen samen doorbrengen, is te kort voor coaches om een probleemoplossende benadering te hanteren. Ze richten zich daarom vaak op de dader, waarbij ze de ernst van de situatie bespreken en de dader een waarschuwing geven. Omdat coaches ook de ouders er actief bij betrekken, kan worden gesteld dat zij een hoofdzakelijk vermijdende benadering hanteren.

Leerkrachten gebruiken daarentegen vaak een gecombineerde assertieve en vermijdende benadering. Zij grijpen wat minder vaak direct in dan coaches. Bij het bespreken van het incident richten leerkrachten zich bovendien meer op het slachtoffer en het vergroten van zijn/haar assertiviteit. Ze leggen meer nadruk op het vinden van oplossingen en het vergroten van het bewustzijn van de dader.

Coaches hanteren geen uniforme benadering met betrekking tot peer agressie en victimisatie. Naast preventieve maatregelen en praten met de betrokkenen waren sancties de enige veelgenoemde maatregel. De meest genoemde straf is dat de dader tijdelijk niet mee mag doen met de training of wedstrijd.

Coaches waren van mening dat hun benadering voldoet bij het beïnvloeden van peer agressie. Zij zagen geen noodzaak of voordelen van het volgen van een protocol of methode. Volgens de onderzoekers overschatten coaches hun eigen invloed, controle en effectiviteit met betrekking tot peer agressie en victimisatie. Zoals eerder geconcludeerd, zijn coaches niet in staat om alle incidenten te signaleren. Daarom kan betwijfeld worden in hoeverre coaches de effectiviteit van hun eigen benadering nauwkeurig in kunnen schatten.

Implicaties

Sportverenigingen beschouwen het omgaan met peer agressie en victimisatie niet als prioriteit. Bewustzijn is de eerste stap in een veranderproces, om hier actiever mee om te gaan en meer aandacht te besteden aan de preventie ervan. Coaches moeten vaardigheden ontwikkelen om peer agressie en victimisatie te herkennen en ermee om te gaan. Dit zou onderdeel moeten worden van de voorbereiding van coaches.

Het huidige onderzoek is een kwalitatieve studie naar de frequentie en ernst van peer agressie en victimisatie. De resultaten geven een eerste indruk van de mate waarin coaches zich bewust zijn van dit gedrag en hoe ze ermee omgaan. De prevalentieschattingen variëren aanzienlijk. Aanbevolen wordt om bij vervolgonderzoek een meer gestandaardiseerde vragenlijst te gebruiken. Het systematisch interviewen en observeren van kinderen zal een nauwkeuriger beeld geven van de daadwerkelijke frequentie en ernst van peer agressie en victimisatie en van de effectiviteit van de interventies van coaches.

Coaches hanteren vaak een vermijdende benadering bij het omgaan met peer agressie en victimisatie. In vergelijking met de twee andere benaderingen, die vaak in de onderwijssetting worden gebruikt, is deze benadering het meest effectief. Echter, deze benadering legt de controle in de handen van de coach, terwijl het belangrijk is dat kinderen cognitieve, sociale en emotionele vaardigheden leren. Alleen dat zal ervoor zorgen dat peer agressie niet plaatsvindt in situaties waarin er geen toezicht van volwassenen is.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Seksuele intimidatie in de sport begrijpen en voorkomen van Vertommen & Van Veldhoven - 2019

Artikelsamenvatting bij Seksuele intimidatie in de sport begrijpen en voorkomen van Vertommen & Van Veldhoven - 2019

Ook in de sport komt seksuele intimidatie voor. Ongeveer 20% van de sporters heeft minstens eenmalig een negatieve ervaring op het vlak van seksuele intimidatie meemaakt in de sportclub. Vaak beweert een sportvereniging dat seksuele intimidatie in die club niet voorkomt. Echter, een omgeving waarin ongewenst seksueel gedrag onbesproken blijft, vormt een vruchtbare bodem voor seksueel grensoverschrijdend gedrag.

Definitie

Seksuele intimidatie is elke vorm van opzettelijk of onopzettelijk verbaal, non-verbaal of fysiek seksueel gedrag of seksuele toenadering, die door het slachtoffer als ongewenst of gedwongen wordt ervaren. Het is dus een breed begrip waar verschillende gedragingen onder kunnen vallen. Daarnaast is het subjectief: wat de een als storend en ongewenst ervaart, ervaart de ander niet als een probleem. Sommige gedragingen zijn echter altijd ongewenst, ongeacht de ervaring van het slachtoffer, zoals voyeurisme, exhibitionisme, aanranding, verkrachting en seksueel misbruik.

Prevalentie

Sinds de jaren negentig neemt de prevalentie van seksuele intimidatie in de sportcontext toe. Cijfers variëren tussen 2% en 50%. Door de verschillende definities van seksuele intimidatie, de variërende onderzoeksmethoden en de gevoeligheid van het thema, is het moeilijk om onderzoeksresultaten wereldwijd met elkaar te vergelijken en een eenduidig beeld te krijgen van de omvang van de problematiek. Verder zijn bij de meeste studies alleen vrouwelijke sporters ondervraagd en zijn er (bijna) geen cijfers bekend over negatieve seksuele ervaringen bij mannelijke sporters. Een consistente onderzoeksbevinding is dat seksuele intimidatie in alle sporten en op alle niveaus voorkomt. Daarnaast zijn er zowel vrouwelijke als mannelijke slachtoffers én daders.

Voedingsbodems voor seksuele intimidatie in de sport

Er zijn geen cijfers die bewijzen dat seksuele intimidatie vaker in de sport voorkomt dan elders. Toch wordt de sport gekenmerkt door een aantal traditionele waarden die aanleiding zouden kunnen geven tot het ontstaan en voortduren van seksuele intimidatie.

De coach-sporterrelatie

Coach en sporter brengen veel tijd met elkaar door. Coaches hebben veel invloed op hun sporter, vaak doordat ze toegang hebben tot alle facetten van het leven van de sporter. Een oorspronkelijk professionele relatie groeit daardoor vaak uit tot een persoonlijke relatie. De coach heeft alle macht in handen, wat kan zorgen voor een grote disbalans in de relatie. Dit kan het risico op misbruik vergroten.

Naast het machtsverschil, zijn er nog andere specifieke kenmerken in de sport die de kans op seksuele intimidatie kunnen vergroten. Zo heeft een coach de ‘toestemming’ om een sporter, instructiegerelateerd weliswaar, aan te raken. Dit creëert een cultuur van lichamelijkheid, waarin de sporter niet altijd zelf kan beslissen wat aanvaardbaar gedrag is. Jonge topsporters zijn zeer kwetsbaar, omdat het machtsverschil door het grote leeftijdsverschil wordt versterkt. Daarnaast zijn er veel praktische mogelijkheden, zoals geïsoleerde trainingsmomenten. Tot slot is de prestatiedruk bij topsporters soms zo groot, dat alles moet wijken. Seksuele intimidatie is dan een kleine opoffering voor de sporter.

Grooming

Grooming is het proces waarbij de pleger zijn slachtoffer isoleert en bewust op het misbruik voorbereidt. De pleger probeert het vertrouwen van het slachtoffer geleidelijk te winnen en haalt de interpersoonlijke grenzen systematisch neer. Dit proces kan weken, maanden en zelfs jaren duren. De pleger probeert stapsgewijs dichterbij te komen om geheimhouding mogelijk te maken. Door het groomingproces lijkt het alsof de sporter ‘vrijwillig meewerkt’ aan het misbruik. Dit is het verschil tussen intimidatie en misbruik: intimidatie is altijd ongewild door het slachtoffer, terwijl het bij misbruik kan lijken alsof het slachtoffer het gewild heeft. Mensen in een sterke afhankelijkheidsrelatie, zoals die van een coach en sporter, zijn gevoelig voor dit proces. De sporter is zich meestal niet bewust van dit proces, waardoor sprake kan zijn van totale verstikking. Het groomingproces bestaat uit de volgende fasen:

  1. Uitkiezen van het slachtoffer.

  2. Opbouwen van een vriendschapsrelatie en vertrouwensband.

  3. Slachtoffer isoleren en controle en loyaliteit invoeren.

  4. Initiëren van het misbruik en in stand houden van het geheim: stapsgewijs seksuele grenzen verleggen, bij weerstand zeggen ‘De vorige keer vond je het oké’, medewerking vragen door een schuldgevoel aan te praten (‘Dit heb ik van je tegoed’), slachtoffer in diskrediet brengen (‘Niemand zal je geloven’) of bedreigen.

Grooming vindt in de sport gemakkelijker plaats doordat de sporter veel vertrouwen in de coach heeft. De affectieve band tussen coach en sporter kan er ook voor zorgen dat de sporter verliefd wordt op de coach. De emotionele relatie tussen coach en sporter zorgt er bovendien voor dat de drempel tot melding of aangifte hoog wordt.

Risicofactoren

Plegers van seksuele intimidatie en seksueel misbruik maken vaak gebruik van hun machtspositie. Bij een gebrek aan preventieve, repressieve of curatieve maatregelen ten aanzien van seksuele intimidatie heeft de pleger vrij spel om het groomingproces op te starten. Verder kunnen ontremming, bijvoorbeeld door alcoholgebruik, en een gebrek aan impulscontrole tot seksuele intimidatie en seksueel misbruik leiden. Slachtoffers van seksueel misbruik zijn vaak kinderen die emotioneel verwaarloosd en daardoor kwetsbaar zijn. Eerdere ervaringen van seksueel misbruik, bijvoorbeeld binnen het gezin, zijn tevens een risicofactor. Daarnaast vormt een gebrek aan kennis over seks en seksueel misbruik een risicofactor. In de sport zijn er extra risico verhogende factoren, zoals het noodzakelijke fysieke contact en de emotionele en lichamelijke opofferingen die de sporter al op jonge leeftijd moet doen. Bovendien hebben sportorganisaties vaak geen formeel beleid of procedures om vrijwillig personeel aan te nemen, en vormen ze een gemakkelijke toegang voor potentiële plegers. Onderzoek heeft aangetoond dat wanneer jongeren negatieve seksuele ervaringen hebben in de sportclub, dit veelal het gevolg is van grensoverschrijdend of experimenteergedrag van en door leeftijdsgenoten. Hoewel er dan geen sprake is van een hiërarchische relatie tussen pleger en slachtoffer, kan er wel sprake zijn van sociale machtsverschillen en groepsdruk.

Wat te doen in de sportpraktijk?

De sportsector kan veel doen om seksuele intimidatie te voorkomen. Allereerst is het belangrijk dat wordt erkend dat seksuele intimidatie en seksueel misbruik kan voorkomen in de sportomgeving. Indirecte, vage opmerkingen van onbehagen kunnen een eerste teken van seksuele intimidatie zijn. Tevens kunnen psychosomatische klachten, zoals pijn in de onderbuik of bovenbenen, duiden op seksueel misbruik. Ook kan er sprake zijn van gedragsveranderingen. Voorbeelden van veelvoorkomende gedragsmatige signalen zijn vaker afwezig op de training, verminderde sportprestaties, een angstige houding, een negatief zelfbeeld, verbale agressie, concentratieproblemen, eetproblemen en automutilatie.

Wanneer kinderen het verschil tussen aanvaardbaar en onaanvaardbaar seksueel gedrag kennen, kunnen ze sneller hun grenzen aangeven en de grenzen van anderen respecteren. Als een coach geconfronteerd wordt met een seksuele toenadering van een sporter, is het belangrijk dit gedrag toe te laten (omdat het in de ontwikkeling van pubers past), maar tegelijk een zekere afstand te bewaren. Toch is het niet de bedoeling om paniek te zaaien en is ‘een veilig sportklimaat’ de beste vooropstelling om een preventiebeleid uit te schrijven. Sensibilisering en voorlichting over ongewenst seksueel gedrag kan een belangrijke taak zijn van het clubbestuur. Een gedragscode voor sportbegeleiders, maar ook voor sporters, kan enkele richtlijnen over seksualiteit omvatten.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Notitie beleid ter preventie en repressie van seksuele intimidatie in de sport van NOC*NSF - Artikel

Artikelsamenvatting bij Notitie beleid ter preventie en repressie van seksuele intimidatie in de sport van NOC*NSF - Artikel

Achtergrond

Sinds 1996 staat Seksuele Intimidatie op de beleidsagenda van de Algemene Vergadering Nederlands Olympisch Comité*Nederlandse Sport Federatie (NOC*NSF). Op de Algemene Vergadering in november 1996 zijn afspraken gemaakt over een gedragscode voor begeleiders in de sport, die de sportbonden in 1997 hebben ondertekend. Vanaf 2000 is er een landelijke poule van vertrouwenspersonen en een meldpunt Seksuele Intimidatie. De voorlichtingscampagne ‘Waar ligt jouw grens’ uit 2003 heeft geleid tot een vergroot bewustzijn over de gedragsregels en wat seksueel grensoverschrijdend gedrag is.

Cijfers meldpunt Seksuele Intimidatie 2000-2010

Tussen 2000 en 2010 zijn er 323 unieke incidenten van seksuele intimidatie geweest, waarbij een vertrouwenspersoon of adviseur is aangesteld. Deze incidenten speelden zich af in 47 sporten. Er zijn geen risicosporten: seksuele intimidatie kan overal voorkomen. In meer dan de helft (57,6%) van het aantal incidenten is het slachtoffer vrouw. Wat betreft leeftijd is het slachtoffer in 53,5% van de zaken jonger dan 16 jaar en in 74,2% van de zaken jonger dan 20 jaar. In 88,9% van de zaken was het slachtoffer een sporter. 92% van de beschuldigden is man en in 75,2% een trainer of coach. De leeftijd ligt in 61,6% van de zaken tussen de 21 en 50 jaar. In 74,3% van de incidenten betreft het de breedtesport, in 11,5% de topsport en in 5,3% een andersvalide sport. 68,4% van de meldingen gaat het om seksuele intimidatie die meermaals herhaald is door de dader.

Preventieve beleidsinstrumenten

Toolkit

NOC*NSF heeft een toolkit ontwikkeld om op verenigingsniveau een sociaal veilige sportomgeving te realiseren en om seksuele intimidatie te voorkomen.

Vertrouwenscontactpersoon

In de sport zijn er vertrouwenspersonen die via het meldpunt seksuele intimidatie ingeschakeld kunnen worden. Vanaf 2013 moet iedere bond daarnaast een vertrouwenscontactpersoon hebben (VCP), die drie taken heeft: eerste opvang, doorverwijzen naar het juiste kanaal en uitvoeren van preventieactiviteiten.

Opleidingsmodule Seksuele Intimidatie

Vanaf najaar 2011 is in het kader van de Kwalificatiestructuur Sport voor de sportbonden een opleidingsmodule over seksuele intimidatie beschikbaar.

Voorlichting en advies

Voorlichtingsmateriaal legt uit wat seksueel grensoverschrijdend gedrag is en welke stappen er ondernomen kunnen worden wanneer je ermee wordt geconfronteerd. Het richt zich op jongeren, gehandicapten, ouders, trainers/coaches en volwassenen.

Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)

NOC*NSF pleit ervoor om de VOG voor vrijwilligers in de sportsector gratis te krijgen. In september 2011 heeft staatsecretaris Teeven toegezegd te onderzoeken of dit mogelijk is. Inmiddels is het vanaf 1 januari 2012 mogelijk een VOG elektronisch aan te vragen en zijn de kosten afgenomen van €30,00 naar €25,00.

Repressieve beleidsinstrumenten

Meldpunt Seksuele Intimidatie en de Vertrouwenspersonen

Het meldpunt seksuele intimidatie is sinds 2000 actief. De vertrouwenspersonen zijn gedegen opgeleid om slachtoffers en beschuldigden te begeleiden in het proces naar politie/justitie en om een klacht in te dienen.

Het registratiesysteem plegers van seksuele intimidatie en uniform tuchtrecht

Er bestaat een centraal registratiesysteem van plegers van seksuele intimidatie om te voorkomen dat plegers bij andere verenigingen weer aan de slag kunnen gaan. Het registratiesysteem werkt als volgt:

  • De tuchtrechters moeten hun tuchtrechtelijke sanctie bij de beheerder melden.

  • De beheerder (werkzaam bij NOC*NSF) registreert de sanctie in het systeem.

  • Sportorganisaties kunnen het registratiesysteem via een speciaal aangesteld persoon bij de sportbond raadplegen.

Blauwdruk tuchtrecht Seksuele Intimidatie

Om te zorgen voor eenduidigheid in tuchtreglementen Seksuele Intimidatie is een ‘Blauwdruk tuchtrecht seksuele intimidatie in de sport’ ontwikkeld, waarin staat omschreven aan welke procedurele en inhoudelijke eisen dit reglement moet voldoen. Het belangrijkste is dat er één definitie van seksuele intimidatie is en dat een eensluidend systeem van sanctioneren geldt.

Er zijn drie mogelijkheden om ervoor te zorgen dat sportbonden een eenduidig Tuchtreglement seksuele intimidatie hebben:

  1. Een sportbond maakt een eigen Tuchtreglement seksuele intimidatie, dat op de blauwdruk is gebaseerd.

  2. Een sportbond sluit zich aan bij het ISR en maakt gebruik van het Tuchtreglement seksuele intimidatie en de tuchtprocedure van het ISR. Hier gaat de voorkeur naar uit in verband met eenduidigheid in de uitvoering van procedures en sanctiesysteem.

  3. De sportbond neemt het Tuchtreglement seksuele intimidatie van het ISR integraal over, maar sluit zich niet aan bij het ISR.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Machiavellianism in children in Dutch elementary schools and sports clubs van Baar & Wubbels - 2011

Artikelsamenvatting bij Machiavellianism in children in Dutch elementary schools and sports clubs van Baar & Wubbels - 2011

Agressie op sport clubs en school

De effectiviteit van interventies voor agressie bij kinderen blijkt heel erg te verschillen in verschillende landen en met alleen maar kleine resultaten op de korte termijn. In veel landen is sport heel belangrijk en wordt er veel tijd aan besteed door kinderen. In Nederland is het percentage sportende kinderen de laatste jaren gezakt, maar er zijn nog steeds meer dan 60% van de kinderen lid van een sportclub. De sport club en de school kunnen gezien worden als een “sociaal anker” voor kinderen in dezelfde buurt, omdat het een manier is om te experimenteren met verschillende rollen en groep interactie. Er zijn studies die aangewezen hebben dat het socialisatieproces van sporten er voor zorgt dat men denkt dat agressieve handelingen legitiem zijn. Sportactiviteiten benadrukken fysieke karakteristieken: kinderen leren om beter, sneller en sterker te zijn. Hierdoor zijn de sportprogramma’s vaak heel competitief. Deze competitiedrift zou agressief gedrag onder de jeugd kunnen versterken. De Society of Sport Psychology heeft erkend dat agressie in sport een sociaal probleem is geworden. Het artikel onderzoekt de prevalentie en stabiliteit van zelfgerapporteerd agressief gedrag bij verschillende types sportparticipanten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vechtsporten (veel fysiek contact: het is een deel van de sport bv. karate), contactsporten (Fysiek contact is gelimiteerd, maar wordt wel toegestaan omdat het bij het spel hoort bv. Basketbal en voetbal) en sporten waar geen contact voorkomt (bv. Badminton en paardrijden).

Omdat er in het onderzoek gebruikt wordt gemaakt van zelfrapportage op het gebied van prosociaal gedrag en agressief gedrag wordt er onderscheid gemaakt tussen agressies kinderen met en zonder prosociale tendensen. Kinderen gebruiken twee verschillende strategieën om middelen in groepcontexten te controleren: dwangstrategieën (coercive strategies: vooral agressieve kinderen) en Prosociale strategieën (Prosociale kinderen). Een derde groep genaamd Machiavellians gebruikt beiden strategieën en houden daarmee controle in hun omgeving. Zij kunnen dus eisen stellen en anderen bedreigen, maar tegelijkertijd ook coöperatief en behulpzaam zijn. Zij doen dit om een goede plek in de groep te krijgen. Machiavellianisme kan een succesvolle of adaptieve manier zijn om controle of sociale dominantie te verkrijgen. Kinderen die agressief zijn en geen prosociale vaardigheden hebben zouden veel problemen kunnen hebben en lopen risico op afwijzing door peers. Machiavillians hebben juist bevredigende vriendschappen en die lijken op die van prosciale kinderen. Ook hebben deze kinderen betere sociale relaties en passen ze zich beter aan. Ondanks hun agressiviteit zijn ze sociaal actief en worden ze aardig gevonden door peers.

Doelen en verwachtingen

Het eerste doel van het onderzoek is om de prevalentie van zelfgerapporteerde peer agressie en prosociaal gedrag aan de hand van verschillende types van sportparticipatie te vergelijken bij sportclubs en basisscholen. Als het om sociale dominante gaat kan agressie gezien worden als een strategie om sociale status te verkrijgen en te behouden en om dominant te kunnen zijn in relaties. Er zal worden beargumenteerd dat het gebruik van prosociale strategieën en agressieve strategieën niet alleen bepaald wordt door de persoonlijke karakteristieken van kinderen, maar ook door de context. Zo zal er op sportclubs meer agressie vertoont worden voor het behouden van sociale status, omdat hier minder structuur is. Zo is er bewezen dat er meer peer agressie plaatsvindt in minder gestructureerde settings op school zoals het schoolplein en gangen. Er wordt dus meer agressie verwacht bij sportclubs om twee redenen: 1. Kinderen moeten hun sociale positie herstellen met hun peers in relatief onstabiele sportgroepen die vaak jaarlijks veranderd worden. 2. De sportclub is een minder gestructureerde setting met minder toezicht. Ook versterken sommige sportprogramma’s agressief gedrag en wordt er onbewust geleerd dat agressief gedrag acceptabel is als het de gewenste uitkomst levert. Dit komt overeen met de “enhancement hypothesis” die stelt dat participatie en kracht sporten antisociale tendensen over de tijd verhoogd. Daarbij zal de hoeveelheid zelfgerapporteerd agressief gedrag afhangen van welke sport beoefend wordt: Er wordt verwacht dat kinderen die vechtsporten of contactsporten beoefenen meer agressief gedrag zullen rapporteren. Dit is in eerder onderzoek al eens gebleken. Ook wordt er verwacht dat de hoeveelheid zelgerapporteerd prosociaal gedrag hoger is bij contactsporten dan bij sporten waar geen contact voorkomt, omdat hier door groepen meer prosociaal gedrag vertoond moet worden. Vechtsporten zullen minder prosociaal gedrag vertonen, omdat het voor hen individueel is. Verder wordt er verwacht dat jongens agressiever gedrag zullen rapporteren dan meisjes. Ook wordt verwacht dat Machiavellians vaker contactsporten beoefenen, omdat ze het goed met anderen overweg kunnen moeten combineren met zelf beter worden. Vechtsporters zouden vaker dwingend-agressief zijn. Ook kan het zijn dat agressief gedrag meer geaccepteerd is in sportclubs. Voor het onderzoek zijn 1425 kinderen onderzocht met een gemiddelde leeftijd van 11.25 jaar. Het overgrote deel was Nederlands (83.3%). De rest van de kinderen had één of twee ouders die uit een ander land kwamen.

Resultaten

Uit de resultaten blijkt dat de context (sport/school) een effect heeft op agressief gedrag. Ook prosociaal gedrag en gender hebben een effect. Er was gewoon effect voor type sport gevonden. Er bleek een significant verschillen te zijn in gerapporteerde peer agressie in beide contexten bij vechtsporten, contactsporten en sporten waar geen contact plaatsvond. Contactsporters rapporteerden meer agressief gedrag dan de kinderen die geen contactsport deden. Ook rapporteerden jongens meer peer agressie en meisjes meer prosociaal gedrag.

Verder bleek dat contactsporters vaker Machiavellians waren dan vechtsporters en kinderen die geen contactsporten beoefenden. Vrouwelijke contactsporters waren minder Machiavellian dan vrouwelijke vechtsporters. Ook waren alle participanten meer Machiavellian op de sportclub dan op school. Verder waren de contactsporters het meest dwingend-agressief. Hoewel bij meisjes op school dat de vechtsporters waren. De vechtsporters waren dan ook prosociale in alle contexten.

Ook bleek dat jongens vaker dwingend-agressief waren dan meisjes en meisjes juist prosocialer. Ook waren meisjes vaker Machiavellians. Verder hadden alle participanten dezelfde rol op school als op de sportclub.

Discussie

We zullen hier de doelen één voor één bespreken. Het eerste doel was het onderzoeken van de prevalentie van zelfrapportage over peer agressie en prosociaal gedrag in verschillende sporten. Ook werd er gekeken naar verschil in gender op scholen en sporten. Er werd meer peer agressie gerapporteerd op sportverenigingen dan op scholen. Dit is bewijs voor de aanname dat het moeilijker is voor een kind om de dominante sociale status te behouden in de minder gestructureerde context van sport. Ook ondersteunt het de aanname dat sport agressief gedrag bevordert.

Jongen rapporteerde in beide contexten meer peer agressie. Jongens zijn competitiever dan meisjes. Competitie en oriëntatie op mannelijkheid vergroten het agressieve gedrag. Meiden rapporteerden meer prosociaal gedrag in beide contexten. Verschillen in prosociaal gedrag worden steeds groter, naarmate de tijd vordert. Een mogelijke verklaring is dat er meer prosociaal gedrag van meisjes verwacht wordt. Peer status is voor meisjes belangrijker.

Er werd geen ondersteuning gevonden voor de aanname dat vechtsporten de agressiviteit vergroten. Een mogelijke reden hiervoor is dat contactsporters in deze studie allemaal in teamverband speelden. Ze moesten dus agressiever en competitiever zijn in hun eigen team om sociale dominantie te verkrijgen.

Het trainen van vechtvaardigheden in competitie zijn niet de enige belangrijke motieven voor kinderen om mee te doen aan vechtsporten. Ze doen dit ook om zelfverdediging te leren. kinderen die vechtsporten beoefenden waren ook niet minder prosociaal. Er is geen verklaring voor, maar mogelijk komt dit door bepaalde codes of discipline die aanwezig zijn in de vechtsporten.

Het tweede doel was om een persoon-georiënteerde aanpak te gebruiken om de prevalentie van rollen voor ‘resource control strategy’ te vergelijken in verschillende sporten. Kinderen die contactsporten beoefenden waren over het algemeen meer dwangmatig agressief dan participanten in andere sporten.

Vrouwelijke vechtsportsters gebruikten de meeste dwangmatige agressie in de schoolcontext, maar ze gebruikten het minste dwang in de sport context. Jongens en meisjes hebben verschillende motieven om deel te nemen aan vechtsporten. Meisjes willen zichzelf leren te verdedigen, terwijl jongens hun vaardigheden willen verbeteren met het oog op competitie. Jongens waren vier keer zoveel meer dwangmatig dan meisjes. Meiden waren drie keer zo vaak prosociaal.

In tegenstelling tot de verwachtingen waren participanten van vechtsporten vaker prosociaal dan participanten in de andere sporten. Contact sporters waren vaker ‘machiavellians’ dan de andere sporters. Dit biedt ondersteuning voor de ‘resource control theory’. Contact sporters gebruiken dus vaker dwangmatige en prosociale strategieën.

Alle sporttypes lieten meer ‘machiavellian’ gedrag zien op de sportvereniging dan op school. Dit biedt ondersteuning voor de ‘behavioral ecological theory’, deze theorie stelt dat competitie het gebruik van agressie bepaalt. We moeten echter nog wel oog houden voor het feit dat andere omgevings- en persoonlijke karakteristieken ook geassocieerd worden met agressieve strategieën. Bijvoorbeeld toezicht en vormen van discipline van de trainer en leraren, het sociale klimaat en peer relaties. Ook zijn er verschillen in peer status.

Het derde doel was om de stabiliteit van ‘resource control strategy’ te onderzoeken in beide contexten voor de drie verschillende sporten. Zoals verwacht was er consistentie in de classificatie van kinderen in de drie verschillende sporten. De “enhancement” aanname wordt gedeeltelijk ondersteund, want de dwangmatige agressieve rollen waren stabieler voor contact sporters, dan voor vechtsporters. De prosociale rollen waren minder stabiel bij de verschillende contexten voor contactsporters dan voor vechtsporters. Dit komt niet overeen met vorige resultaten.

Ten slotte werd gevonden dat ‘resource control strategy’ rollen stabiel waren voor jongens en meisjes in de verschillende contexten. Dwangmatige rollen waren voor jongens stabieler dan voor meisjes. Deze vinding ondersteunt de hypothesis dat agressief gedrag onder jongens gerelateerd is aan antisociale persoonlijkheidspatronen.

Beperkingen van het onderzoek zijn o.a. dat het cross-sectioneel is en niet longitudinaal. Ook het gebruik van alleen zelfrapportage zou de resultaten beïnvloed kunnen hebben. Verder wordt aanbevolen dat er meer aandacht komt voor peer agressie. Met name op sport clubs.

Access: 
Public
Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Activities Abroad - Theme

Activities Abroad - Theme

Image
Activities Abroad Experience & Travel - Earn & Learn - Inspire & Enjoy - Move & Emigrate - Prepare & Take Care - Protect & Volunteer

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Social Science Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
109