Samenvatting arresten Verdieping Aansprakelijkheidsrecht, deel 3 (week 6 t/m 9)

Deze samenvatting van arresten Verdieping Aansprakelijkheidsrecht is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Thema: Werkgeversaansprakelijkheid

Laudy/Fairplay

HR 4 oktober NJ 2004, 175

 

Leerstuk: arbeidsongeval, zorgplicht werkgever. Artikel 7:658 BW

 

Feiten

Het gaat om een werkneemster (Laudy) die op 9 december 1996 werkzaam was in het filiaal van fair play Maastricht (hier werkte ze al sinds 12-3-1990). Tijdens haar keukenwerkzaamheden heeft ze zich bij het snijden een zacht puntbroodje in de wijsvinger van haar linkerhand gesneden. Daarbij heeft ze een zenuw in de radiaire zijde van haar linker wijsvinger geraakt waarvoor ze diezelfde dag nog werd geopereerd. Laudy stelt Fair Play nu aansprakelijk voor het bedrijfsongeval op grond van artikel 6:758. Het ging om een nieuw mes en ze stelt dat Fair Play tekort is geschoten in haar zorgplicht om haar dit mee te delen.

 

Rechtsvraag

Is Fair Play als werkgever tekort geschoten in haar zorgplicht op grond van 7:658?

 

Rechtbank en Hof

De kantonrechter heeft de vordering toegewezen en Fair Play veroordeeld tot het voldoen van alle schade. De Rechtbank (Hof) is van oordeel dat er in casu geen zorgplicht is geschonden en vernietigd het arrest van de kantonrechter. De keuken waar het ongeval plaatsvond bood voldoende ruimte, ze was alleen aanwezig en werd niet afgeleid en de werkzaamheden vonden niet onder grote druk plaats. Verder was Laudy een ervaren kracht en bekend met de werkzaamheden. Bovendien wijken de werkzaamheden niet af van de in de thuissituatie regelmatig voorkomende werkzaamheden. Concluderend oordeelt de Rechtbank dat de zorgplicht van Fair Play niet zo ver strekt dat er redelijkerwijs verlangd kan worden dat deze haar werknemers wijst op het aanwezig zijn van een nieuw broodmes.

 

Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt het beroep. Met artikel 7:658 wordt niet een absolute waarborg geschept. De werkgever moet maatregelen nemen maar de zorgplicht voor de werkgever is niet absoluut. Het oordeel van de werkgever om niet te waarschuwen voor de nieuwe broodmessen is niet onbegrijpelijk.

 

Kern

De zorgplicht van de werkgever op grond van artikel 7:658 wordt hier begrenst. Het is van algemene bekendheid dat een mes scherp kan zijn en daardoor behoeft het voor de Hoge Raad geen extra motivering.

 

Dusarduyn/Du Puy

HR 16 mei 2003, NJ 2004, 176

 

Leerstuk: arbeidsongeval, zorgplicht werkgever. Artikel 7:658 BW

 

Feiten

Dusarduyn is als dakdekker sinds 1986 in dienst van Du Puy. Op 5 december 1997 heeft hij tijdens zijn werkzaamheden een ongeval gehad. Hij is door een met isolatiemateriaal bedekt gat gevallen, ten gevolge hiervan heeft hij letsel opgelopen. Du Puy wist niets van dit gat af. Dusarduyn was voorman-dakdekker, hij verricht ook zelfstandig dakdekkerswerkzaamheden en was in april 1997 geslaagd voor de veiligheidsopleiding. Dusarduyn vordert nu schadevergoeding van Du Pay op grond van de aansprakelijkheid van artikel 7:658 BW.

 

Rechtsvraag

Is de zorgplicht van artikel 7:658 geschonden?

 

Rechtbank en Hof

De Kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. De rechtbank heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Heeft hiertoe overwogen dat het ging om een eenvoudig karwei van beperkte omvang. Du Puy wist niet dat er lichtkoepel in het dak zou worden geplaatst, maar in een dergelijke situatie hoefde de leidinggevende van Du Puy zich niet zelf op de hoogte te stellen van mogelijk risico’s. Dusarduyn was een ervaren dakdekker en is in het bezit van een veiligheidsdiploma en dus in staat om zelf de risico’s in te schatten. Er wordt geen aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 aangenomen.

 

Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt het beroep. De rechtbank heeft niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door op grond van enerzijds de aard van de betrokken werkzaamheden en anderzijds de werkervaring van Dusarduyn en het feit dat hij in het bezit is van een veiligheidsdiploma geoordeeld dat Du Puy niet in haar zorgplicht tekort is geschoten.

 

Kern

Wat precies de zorgplicht van 7:658 inhoud is hier weer iets verduidelijkt. Het hangt van de omstandigheden van het geval af of de werkgever voordat hij een werknemer naar een karwei wil sturen om daar werkzaamheden te verrichten een inventarisatie van de aan die werkzaamheden verbonden veiligheidsrisico’s dient te verrichten. In dit geval, gezien de aard van de werkzaamheden en de werkervaring, was dit niet vereist.

 

Val van podium

HR 25 mei 2007, NJ 2008, 463

 

Leerstuk: arbeidsongeval, zorgplicht werkgever. Artikel 7:658 BW

 

Feiten

Van den Heuvel (verstandelijk gehandicapt) is tijdens het verrichten van haar werkzaamheden ( ze is al 27 jaar medewerker huishoudelijke dienst) bij de Stichting bij het afstappen van een podium in een recreatiezaal gevallen, waardoor zij haar rechterkuitbeen brak en rechterenkelband scheurde. Van den Heuvel heeft bij haar stap vanaf het podium niet het daartoe bestemde trapje gebruikt. Ten gevolge van de val is zij aanvankelijk geheel en daarna gedeeltelijk arbeidsongeschikt verklaard. Mevrouw Van den heuvel vraagt schadevergoeding van de stichting en stelt dat de stichting haar zorgvuldigheidsplicht uit 7:658 heeft geschonden.

 

Rechtsvraag

Is de zorgplicht van artikel 7:658 geschonden?

 

Rechtbank en Hof:

De kantonrechter heeft de vraag ontkennend beantwoord. Het Hof bekrachtigd het vonnis van de Rechtbank. Het Hof heeft geoordeeld dat de verstandelijke handicap van de werkneemster niet van dien aard was dat deze een grond opleverde voor de door het middel gestelde, uit artikel 7:658 lid 1 voortvloeiende, extra inspanningsverplichting van de werkgeefster.

 

Hoge Raad

Twee vragen zijn er bij de Hoge Raad van belang:

  1. op wie rust de bewijslast ter zake van de stelling van Van den Heuvel dat het trapje zodanig onveilig was dat zij redelijke gronden had om dat niet te gebruiken?

    De bewijslast bij 7:658 ligt in beginsel bij de werkgever. De werkgever stelt hier dat zij aan hun zorgplicht hebben voldaan door een trapje te plaatsen en dat mevrouw Van den Heuvel hier geen gebruik van heeft gemaakt. Mevrouw Van den Heuvel stelt dat het trapje niet voldeed. De regel is; als je iets betwist dan moet je het bewijzen. Maar in dit geval mogen er geen zodanige eisen worden gesteld dat het zorgt voor een bewijslastomkering. Van den Heuvel heeft namelijk de betwisting te weinig concreet gemaakt, heeft alleen gezegd het trapje te onveilig is, de rechter mag meer verwachten zonder dat je een afbreuk doet aan de bewijslast omkering. Bewijslast ligt bij de werkgever maar je kunt van de werknemer wel iets verlangen.

  2. of gelet op de verstandelijke handicap van Van den Heuvel, van de stichting een extra inspanning vereist was ten aanzien van zijn uit artikel 7:658 BW voortvloeiende zorgplicht?. De Hoge Raad sluit zich aan bij hetgeen het Hof hierover heeft geoordeeld en verwerpt het beroep. De verstandelijke handicap staat er niet aan in de weg dat Van den Heuvel op de hoogte was van de situatie ter plaatse en de aanwezigheid van het trapje, en zich bewust was van het gevaar van het hoogteverschil.

 

Kern

Er is geen extra zorgplicht vereist door de handicap van mevrouw. Maar ook in dit geval ligt het erg aan de omstandigheden.

 

 

TNT Post/Wijenberg

HR 11 november 2011, NJ 2011, 597

 

Leerstuk: werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW

 

Feiten

Wijenberg is in het kader van haar werkzaamheden als postbezorger voor TNT, te voet op of bij een oprit uitgegleden over een pak ijs/bevroren sneeuw. Als gevolg hiervan heeft ze haar linkerenkel gebroken. In cassatie staat vast dat zij naar verwachting haar werkzaamheden als postbezorger niet meer zal kunnen hervatten. Ze stelt TNT aansprakelijk op grond van artikel 6:568 dan wel artikel 7:611 voor de schade die zij als gevolg van het ongeval heeft opgelopen, omdat zij hun zorgplicht zouden hebben geschonden, verplicht waren tot goed schoeisel en ijzertjes, en verplicht zijn een behoorlijke verzekering af te sluiten.

 

Rechtsvraag

Wat is de reikwijdte van de door de Hoge Raad op goed werkgeverschap (7:611) gebaseerde verplichting te zorgen voor een behoorlijke verzekering?

 

Kantonrechter (sprongcassatie dus geen Hof)

De kantonrechter heeft de vordering op grond van 7:658 afgewezen.

De aansprakelijkheid op grond van goed werkgeverschap 7:611 wordt wel toegewezen. Beslissend hierbij is: de aard van het ongeval, de gevolgen daarvan voor de werknemer, de mogelijkheid van de werkgever om daarvoor een voorziening te treffen, de inhoud van de voorziening die redelijkerwijs mag worden verwacht.

Bij de aard van het ongeval is niet slechts beslissend of het ongeval de werknemer bij de uitvoering van de werkzaamheden is overkomen. Er moet gelet worden op de mate waarin dat ongeval een gevolg is van de aard en inhoud van de werkzaamheden en de omstandigheden en er dient acht te worden geslagen op de mate waarin het ongeval beschouwd kan worden als een aan dei werkzaamheden inherent risico. TNT had een deugdelijke verzekering moeten afsluiten (de verzekering die ze hebben afgesloten staat niet in een redelijke verhouding tot de schade). Voor de omvang is dan ook bepalend welk bedrag er op grond van een deugdelijke verzekering was uitgekeerd. Doordat TNT geen deugdelijke verzekering heeft afgesloten is er aansprakelijkheid op grond van 7:611 volgens de Kantonrechter.

 

Hoge Raad

De Hoge Raad vernietigd het vonnis van de kantonrechter. Artikel 7:611 is in deze zaak niet van toepassing. Het gaat bij 7:611 om een verkeersongeval. Het voetgangersongeval valt niet onder de reikwijdte van deze bepaling. Het gaat de rechtsvormende taak van de Hoge Raad te buiten om een goede algemene regel te maken. De Hoge Raad laat zich wel uit over de toepassing van de twee artikelen. Duidelijk wordt dat artikel 7:658 (zorgplicht) de hoofdgrondslag is. Deze schiet echter nog wel eens tekort en dan kan je naar 7:611 kijken. 7:611 kan in twee gevallen worden toegepast. Er zijn gevallen dat je op grond 7:611 een zorgplicht kan aannemen. En gevallen waarbij je met artikel 7:611 een verzekeringsplicht kan aannemen.

 

Kern

De in de rechtspraak van de Hoge Raad aanvaarde, op artikel 7:611 gebaseerde verzekeringsverplichting van de werkgever dient beperkt te blijven tot de categorie van verkeersongevallen overkomen aan werknemers in de uitoefening van hun werkzaamheden als bestuurder van een motorvoertuig of als niet gemotoriseerde deelnemer aan het verkeer. Er is hier een grens getrokken, voetgangers vallen niet onder artikel 7:611 BW.

 

De Rooyse Wissel/Hagen

HR 11 november 2011, NJ 2011, 598

 

Leerstuk: werkgeversaansprakelijkheid, artikel 7:658 en 7:611 BW

 

Feiten

Hagens werkte in loondienst bij de stichting. In maart 2003 werkte hij op de gesloten afdeling Sfinx II van de stichting, waar TBS patiënten worden verpleegd. Op 10 maart 2003 is Hagens tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden door de TBS patiënt Y vastgepakt en meermalen met kracht geslagen, onder ander op zijn hoofd. Hagens heeft hierdoor lichamelijk letsel opgelopen en is per 13 september 2004 volledig arbeidsongeschikt verklaard. Sinds die datum ontvangt hij een WAO uitkering, die is omgezet in een vervolg uitkering. Hagens heeft de status van arbeidsgehandicapte. Hij vordert van de TBS instelling betaling van schadevergoeding en vast te stellen dat TBS instelling aansprakelijk is voor alle door hem geleden en nog te lijden materiele en immateriële schade primair op grond van artikel 7:658, subsidiair op grond van 7:611.

 

Rechtbank en Hof

De kantonrechter heeft de vordering afgewezen omdat de Tbs-instelling niet tekort is geschoten in de zorg- en instructieplicht zoals die, gegeven de omstandigheden, redelijkerwijs van haar verlangd mag worden (7:658)

Het beroep op 7:611 wordt verworpen op dezelfde gronden als op 7:658.

Over de verzekeringsplicht oordeelt de kantonrechter dat het onjuist is dat de Rooyse Wissel geen deugdelijke verzekering had. Werken in een TBS instelling is gevaarlijk, daar zijn al allerlei instructies en maatregelen voor genomen.

Het Hof heeft de vordering op grond van 7:658 afgewezen. Het Hof heeft geoordeeld dat De Rooyse Wissel uit hoofde van haar verplichting tot goed werkgeverschap (7:611) gehouden was zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering, als vast komt te staan dat de risico’s goed verzekerbaar waren dan is de werkgever hierin te kort geschoten. Vordering op grond van 7:611 wordt door het Hof aangenomen.

 

Hoge Raad

Over artikel 7:658 oordeelt de Hoge Raad als volgt. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat De Rooyse Wissel concreet heeft gesteld dat zij al die algemene maatregelen heeft getroffen en al die algemene aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd met het oog op het vereiste hoge veiligheidsniveau van de werkomstandigheden. De Rooyse heeft niet aan de stelplicht/bewijslast voldaan dat er voldoende maatregelen waren getroffen om het gevaar te voorkomen. De Hoge Raad neemt aansprakelijkheid op grond van 7:658 aan.

De vordering op grond van 7:611 wordt door de Hoge Raad afgewezen. De verplichting om zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering ter dekking van het risico van een arbeidsongeval zoals aan Hagens is overkomen vloeit hieruit niet voort.

 

Kern

Met dit arrest is wederom duidelijk geworden dat bij artikel 7:658 de primaat ligt. Slechts in uitzonderingsgevallen is 7:611 van toepassing.

 

Bedrijfsuitje

HR 17 april 2009, RvdW 2009, 552,

 

Leerstuk: werkgeversaansprakelijkheid, artikel 7:658 en 7:611 BW

 

Feiten

Gaat om mevrouw Van den Brink (47 jaar), zij is op 1 maart 1998 bij M/VC in dienst getreden. Ze was gedurende 25 uur per week werkzaam op de financiële administratie. Ze werkte niet op vrijdag. Eens per kwartaal organiseert M/VC op de vrijdagmiddag na werktijd een ontspanningsuitje. Deze activiteiten werden door de personeelsleden georganiseerd en diende ter goedkeuring bij de directeur te worden ingediend. Op 1 februari 2002 was er de activiteit, dansen op rollerskates. Van den brink kwam om 17:30 aan, de activiteit was nog niet begonnen maar er waren al sommige mensen aan het skaten. Na enkele meters skaten op de marmeren vloer kwam zij ten val, waarbij zij haar linker pols brak. De breuk is hersteld maar er heeft zich een posttraumatische dystrofie ontwikkeld. De vordering tegen de werkgever grond zich op artikel 7:658 en secundair op grond van artikel 7:611, dan wel op grond van 6:162 in verbinding met 7:76 BW.

 

Rechtbank en Hof

De kantonrechter heeft de vordering afgewezen Het hof heeft een vordering op grond van artikel 7:658 afgewezen omdat het niet in de uitoefening van de werkzaamheden heeft plaatsgevonden. Het hof achtte de vordering op grond van 7:611 (in de variant van de zorgplicht) wel toewijsbaar.

 

Hoge Raad

Er is geen aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658, omdat het niet tijdens de uitoefening van de werkzaamheden is gebeurd. Aansprakelijkheid op grond van 7:611 (zorgplicht) wordt wel aangenomen. De activiteit was niet verplicht maar aangezien er een sociale druk kan ontstaan, worden bedrijfsuitjes toch enigszins als verplicht gezien. Daarom heeft het uitje een duidelijke link met de arbeidssituatie, het staat niet los van je werk. De werkgever die voor zijn personeel een activiteit organiseert of doet organiseren waaraan een bijzonder risico op schade voor de deelnemende werknemers verbonden is, is uit hoofde van de eisen van goed werkgeverschap gehouden de ter voorkoming van die schade redelijkerwijs van hem te verlangen zorg te betrachten. De zorgplicht is hier geschonden en dus wordt er aansprakelijkheid aangenomen op grond van 7:611

 

Kern

In dit arrest wordt artikel 7:611 toegepast in de zin van de zorgplicht. Een ongeval bij een bedrijfsuitje kan onder bepaalde omstandigheden vallen binnen de reikwijdte van dit artikel.

 

 

ZZP’er

HR 23 maart 2012, JA 2012, 110

 

Leerstuk: Werkgeversaansprakelijkheid, artikel 7:658.

 

Feiten

Davelaar exploiteert een eenmanszaak die in opdracht van derden staalconstructies en machines vervaardigt en machines repareert. Eind 2004 begin 2005 heeft Davelaar in opdracht van Allspan werkzaamheden verricht aan een vezelverwerkingsmachine van Royalspan. Bij het uitvoeren van werkzaamheden is Davelaar op 8 februari 2005 een ongeval overkomen met ernstig letsel tot gevolg. Davelaar vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat Allspan aansprakelijk is voor zijn schade op grond van artikel 7:658 lid 4 BW dan wel op grond van onrechtmatige daad.

 

Rechtsvraag

Is de reikwijdte van artikel 7:658 lid 4 zodanig dat het ook zelfstandige omvat?

 

Rechtbank en Hof

De rechtbank heeft de vordering afgewezen. In dit geval kan je niet spreken van werkzaamheden die binnen het bedrijf dat je aanspreekt vallen en dus is dit artikel 7:658 lid 4 niet van toepassing. Het Hof bekrachtigd het vonnis van de Rechtbank. Het is de vraag of Davelaar kan worden aangemerkt als ‘een persoon’ als bedoeld in artikel 7:658 lid 4. Uit de wetgeschiedenis lijkt te volgen dat de wetgever bescherming heeft willen bieden aan werknemers, niet ook aan zelfstandigen. Verdedigd kan ook worden dat van zelfstandigen mag worden verwacht dat zij zichzelf naar behoren verzekeren tegen de gevolgen van arbeidsongevallen.

 

Hoge Raad

De Hoge Raad gebruikt vooral de wetgeschiedenis voor zijn argumentatie. De bedoeling die hij hieruit afleid is dat er geen onderscheid moet worden gemaakt tussen werknemers aan de ene kant en mensen die in dezelfde juridische constructie dezelfde werkzaamheden verrichten aan de andere kant. Het criterium is: voor zover je in het kader van je veiligheid afhankelijk bent van degene voor wie je de werkzaamheden verricht geniet je de bescherming van artikel 7:658 lid 4.

Artikel 7:658 lid 4 heeft dus een ruime reikwijdte. De Hoge Raad vernietigd het arrest van het Hof.

 

Kern

Deze zaak laat zien dat de aansprakelijkheid en de beoogde bescherming van 7:658 lid 4 heel ruim is. Artikel 7:658 lid 4, is hier uitgebreid tot een andere groep personen, namelijk de ZZP’ers. Er moet hierbij gekeken worden of het om de werkzaamheden in uitoefening van het bedrijf gaat.

 

Thema: Bewijs en Verjaring

Dicky Trading II

HR 26 januari 1996, NJ 1996, 607
 

Leerstuk: Omkeringsregel

 

Feiten

Franken was via een zeker Wille bij Griffoen gekomen voor het verkopen van zijn huis. Franken en zijn echtgenote hebben op 14 mei 1982 in het bijzijn van notaris H een overeenkomst getekend en hierbij de boerderij verkocht aan Dicky Trading (die het weer aan Griffoen heeft verkocht). Griffoen betaald een bedrag van 1.150.000 aan Dicky Trading. Dicky Trading betaald maar 490.000 aan Franken. Franken stemde in met een afspraak dat het resterende bedrag zou worden overgemaakt op het moment dat Franken in Canada zou zijn, Wille zei dat dit belasting technisch gunstiger zou zijn. Wille is de vertrouwenspersoon van Franken en heeft een algehele volmacht (betekend dat Franken er niet bij hoefde te zijn) =ABC constructie.

Later blijkt dat Franken is opgelicht door Wille. Franken gaat naar de notaris, die heeft alles goedgekeurd maar had dit volgens Franken niet mogen doen. Notaris H wordt hierbij twee belangrijke dingen verweten; ten eerste dat hij bij het tekenen niet naar het prijsverschil tussen beide transacties heeft geïnformeerd en ten tweede zou hij hebben nagelaten om Franken te waarschuwen voor de gevolgen van de uitvoering van de aan notaris gegeven opdracht. Franken stelt nu dat notaris H aansprakelijk is op grond van wanprestatie danwel onrechtmatige daad en vordert schadevergoeding.

 

Het gaat vooral om de vraag in hoeverre de zaak kan worden toegerekend (6:98) en of er sprake is van eigen schuld. De notaris stelt namelijk dat de situatie niet anders was geweest als hij Franken had gewaarschuwd omdat Franken Wille toch blind had gevolgd.

 

Rechtbank en Hof

De rechtbank heeft de vordering uit wanprestatie afgewezen omdat de gestelde overeenkomst tot het verrichten van diensten tussen Franken en H niet tot stand gekomen was. De opdracht aan H was door Willy gegeven. Er is wel onrechtmatig gehandeld door H omdat hij had behoren te informeren naar het grote verschil in de koopsommen. Het Hof heeft het beroep verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De eigen schuld van 6:101 is niet van toepassing omdat het juist de taak van de notaris is om dit soort situaties te voorkomen.

 

Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt het beroep. Belangrijke formulering van de omkeringsregel: ‘Indien door een onrechtmatige daad of wanprestatie aan te merken gedraging een risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens verwezenlijk, daarmee het causaal verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade in beginsel is gegeven en dat het aan degene die op grond van die gedraging wordt aangesproken, is om te stellen en te bewijzen dat die schade ook zonder die gedraging zou zijn ontstaan’. Het oordeel van het Hof moet worden gezien in samenhang met deze omkeringsregel.

 

Kern

De Hoge Raad haalt er een regel bij om het feitelijke oordeel van het Hof nader te ondersteunen. De omkeringsregel krijgt in dit arrest een algemene en bredere strekking.

 

De Hoge Raad heeft hier het causaliteitsprobleem, dat niet kon worden bewezen, namelijk of Franken anders had beslist, willen afkaarten door via de omkeringsregel de bewijslast bij de notaris te leggen.

 

 

Ter Hofte / Oude Monnik

HR 19-01-2001 NJ 2001, 524

 

Leerstuk: Omkeringsregel

 

Feiten

De eigenaar van een motorfiets (ten Hofte) komt daarmee tijdens een toertocht ten val. Hij houdt de professionele reparateur (de Monnik) aansprakelijk voor de schade voortvloeiend uit de val. De aansprakelijkheid baseert hij op de stelling dat een reparatie aan de oliekoeler niet goed is uitgevoerd, waardoor tijdens het rijden olie uit de koeler is gaan lekker, welke olie de grip van het achterwiel zo heeft verminderd dat de motor is gaan slippen en hij ten val is gekomen. De reparateur heeft de door de eigenaar gestelde gang van zaken op alle punten betwist.

 

Rechtbank en Hof

De rechtbank heeft de vordering toegewezen. Achtte het voldoende aangetoond dat de oliekoeler is gaan lekken en dat hierdoor de Oude Monnik toerekenbaar tekort is geschoten. Het Hof vernietigd het vonnis van de rechtbank. Rapporten en verklaringen van deskundigen wijzen er op dat een lek is geconstateerd bij het onderzoek van de motor na het ongeluk. Uit dit lek in de oliekoeler is na het starten van de motor olie gaan lekken en dat door de luchtstroming een vettige laag op de linkerzijde van de kuip is neergeslagen. Oude Monnik is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de reparatieovereenkomst. Echter op de plaats van het ongeval zijn op het wegdek geen sporen van olie aangetroffen waardoor kan worden afgeleid dat Ter Hofte in een flauwe bocht van de weg is geraakt, en wel als gevolg van een `fahrfehler`. Het Hof acht niet bewezen dat tijdens de toertocht een dusdanige hoeveelheid olie op het loopvlak van de achterband terecht is gekomen en dat daardoor het ongeval is veroorzaakt.

 

Hoge Raad

Het Hof heeft de omkeringsregel niet miskend en het middel faalt. De Hoge Raad verwerpt het beroep. De omkeringsregel is hier niet te gebruiken, omdat niet zeker is of door de wanprestatie daadwerkelijk het ongeval is gekomen. Het risico is wel in het leven geroepen maar het staat niet vast dat het ook daadwerkelijk is verwezenlijkt. Zonder nadere motivering is de beslissing van het Hof in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 177 Sv. De Hoge Raad acht niet voldoende bewezen dat het ongeval is ontstaan als gevolg van het olie lek en Oude Monnik wint de zaak.

 

Kern

Indien een door een als onrechtmatige daad aan te merken gedraging risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens verwezenlijkt, is daarmee het causaal verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade in beginsel gegeven en is het aan degene die op grond van die gedraging wordt aangesproken om te stellen en te bewijzen dat die schade ook zonder die gedraging zou zijn ontstaan. De Hoge Raad zet met dit arrest een rem op de omkeringsregel. Het gaat erom dat er een risico in het leven is geroepen en ook daadwerkelijk is verwezenlijkt.

 

 

Lekkende tank

HR 29 november 2002, NJ 2004, 304

 

Leerstuk: Omkeringsregel

 

Feiten

Een tankcontainer afkomstig uit Italië heeft een ongeval gehad op het terrein dat door TFS gehuurd was. Aflader van de container was Ecodeco. Deze heeft de tank gevuld, afgesloten en verzegeld. STAF was vervoerder in Italië en heeft de container afgeleverd bij de Italiaanse spoorwegen. NS heeft de tankcontainer afgeleverd op het TFS terrein. Op het terrein van TFS werd meteen een begin gemaakt met de lossing, daarbij is de container gaan lekken. De container bevatte schadelijke stoffen. De bodem van het terrein van TFS is hierdoor ernstig vervuild. TFS is hiervoor door de gemeente Rotterdam aansprakelijk gesteld. Deze heeft vervolgens ook de reinigingskosten betaald. TFS stelt dat de schade aan de container heeft kunnen ontstaan door één of meer reeds voor de aankomst op het TFS-terrein bestaande schade oorzaken voor welke oorzaken van de schade NS of één van hen aansprakelijk is.

 

Rechtsvraag:

Is de NS (of één van hen) aansprakelijk voor de schade van de container en kan om dit te bewijzen de zgn. 'omkeringsregel' worden toegepast ?

 

Rechtbank en Hof

De Rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Geen bewijslast omkering, het bewijs is niet geslaagd. De Rechtbank overweegt dat voldoende weersproken is dat voor de aankomst van de tankcontainer op het TFS-terrein en voordat tot het optillen van de container is overgegaan, geen lekkage heeft plaatsgevonden, zodat er vanuit moet worden gegaan dat de lekkage is ontstaan door manipulaties bij TFS, tenzij deze aantonen dat de lekkage uitsluitend of mede het gevolg is geweest van reeds voor de aankomst bestaande schadeoorzaken waarvoor de NS aansprakelijk gehouden kan worden. De rechtbank heeft dan ook de vordering toegewezen.

Het Hof is van mening dat omdat de container door verschillende vervoerders is vervoerd en dat daarbij geen lekkage heeft voorgedaan, kan voorshands worden aangenomen dat de container in deugdelijke staat op het terrein was afgeleverd. Het Hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

 

Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Het middel klaagt dat het Hof de zgn. 'omkeringregel' niet heeft toegepast. Deze omkeringregel houdt in dat indien door een als onrechtmatige daad of wanprestatie aan te merken gedraging een risico ter zake van het ontstaan van de schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens verwezenlijkt, daarmee het causaal verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade in beginsel is gegeven en dat dat het aan degene die op grond van die gedraging wordt aangesproken, is om te stellen en te bewijzen dat die schade ook zonder die gedraging zou zijn ontstaan.

 

Het Hof heeft geoordeeld dat de toedracht van het ongeval niet is komen vast te staan en dat ervan kan worden uitgegaan dat de container deugdelijke staat op het terrein van TFS is afgeleverd. Voorts moet het oordeel van het Hof dat het ter keuring aanbieden van de container geen bescherming had geboden tegen de oorzaak van het ongeval, de schending van de verplichting de container ter goedkeuring aan te bieden niet een vermoeden oplevert dat het ongeval is ontstaan als gevolg van een gebrek aan de container. De HR is het dus eens met het Hof, de omkeringregel hoeft in casu niet worden toegepast.

 

Kern

De omkeringsregel wordt hier weer wat ingeperkt, het gaat om een vermoeden. Met de omkeringsregel hebben we niet het oog op een specifiek aantal gevallen. Het gaat bij de omkeringsregel om een uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende regel.

 

 

Gynaecoloog

HR 23 november 2012, NJ 2012, 669

Leerstuk: omkeringsregel

Feiten
Gaat hier om een vordering van de ouders tegenover de Gynaecoloog. De gynaecoloog heeft een beroepsfout gemaakt (staat in hoger beroep vast). Ze vorderen materiele en immateriële schade. Zij leggen aan hun vordering ten grondslag dat het geboorteletsel van hun kind is ontstaan door de onzorgvuldige dan wel onjuiste begeleiding en uitvoering door de gynaecoloog van de bevalling.

Rechtsvraag
Is de omkeringsregel op de juiste manier toegepast?

 

Rechtbank en Hof
De rechtbank neemt het causaal verband aan en heeft de vordering op die grond toegewezen. Het Hof heeft de omkeringsregel toegepast. Voor de toepassing van deze regel heeft het hof de norm uit vaste jurisprudentie gebruikt. Het Hof concludeert dat het geen geldend recht is dat voor toepassing van de omkeringsregel het specifieke gevaar aanmerkelijk moet zijn vergroot en mocht het wel geldend recht zijn dan is er in casu aan het vereiste voldaan.

 

Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt het beroep. De Hoge Raad maakt in dit arrest helder dat de voorwaarde dat het specifieke gevaar moet zijn vergroot geen geldend recht is. Ratio van de omkeringsregel is de redelijkheid. Het derde middel klaagt dat het hof de omkeringsregel niet heeft gebruikt om ‘een laatste restje causaliteitsonzekerheid te overbruggen’ zoals volgens de eisers vereist is. De Hoge Raad wijst dit af en stelt dat het hof op de juiste wijze de causaliteit heeft aangetoond. De ratio van de omkeringsregel brengt mee dat in situaties als deze de onzekerheid inzake het precieze verloop van de gebeurtenissen voor risico komt van degene die de betreffende norm heeft geschonden.

 

Kern

Dit arrest is om 3 redenen van belang voor de omkeringsregeling:

  1. De eis dat het gevaar aanmerkelijk moet zijn vergroot is geen geldend recht.

  2. Het draait bij de omkeringsregel niet om het laatste restje causaliteit (zoals Bakels heeft betoogd in het arrest van 19 januari 2001, Ter Hofte/Oude monnik)

  3. De omkeringsregel is met dit arrest geaccepteerd bij medische aansprakelijkheid.

 

 

Van Hese/De Schelde

HR 28 april 2000, 430

 

Leerstuk: Verjaringsproblematiek, artikel 3:310 lid 2, objectieve/absolute termijn van 20 jaar.

Feiten
Van Hese is van 1959 tot 1963 werkzaam geweest bij De Schelde, waarbij hij is blootgesteld aan asbest. In 1996 wordt bij hem kanker geconstateerd. Op 29 oktober 1996 stelt Van Hese De Schelde hiervoor aansprakelijk op grond van artikel 7A:1638x (O)BW. Op 18 november 1996 is Van Hese overleden. De erven Van Hese vorderen vergoeding van de door Van Hese geleden (im)materiële schade. De Schelde beroept zich op verjaring (artikel 3:310 -2 BW).

 

Rechtsvraag

Is de verjaringstermijn van 30 jaar van artikel 3:310 lid 2 BW van toepassing?

 

Kantonrechter en Rechtbank

De Kantonrechter heeft de vordering afgewezen. De vordering is verjaard. De rechtbank bekrachtigd het vonnis van de kantonrechter.

Hoge Raad

De Hoge Raad vernietigd het vonnis van de Rechtbank. De schadevergoedingsvordering verjaart blijkens artikel 3:310 lid 2 BW, indien dertig jaren verstreken zijn gerekend vanaf het moment van de schadeveroorzakende gebeurtenis. Dit is een absolute termijn, welke de rechtszekerheid dient, waaraan strikt de hand gehouden dient te worden (NJ '98 / 380). Dit wil niet zeggen dat de termijn nooit op grond van artikel 6:2 lid 1 buiten toepassing zou kunnen blijven, maar dit is slechts uitzondering. De uitzondering kan zich voordoen wanneer onzeker is of de gebeurtenis die de schade kan veroorzaken (hier: de blootstelling aan asbest) inderdaad tot schade (hier: de ziekte mesothelioom) zal leiden, die onzekerheid zeer lange tijd is blijven bestaan en de schade in die zin naar haar aard verborgen is gebleven dat zij daadwerkelijk is ontstaan en dus pas kon worden geconstateerd nadat de verjaringstermijn reeds was verstreken.

 

Blijkens de PG ziet de bevrijdende verjaring op het tenietgaan van een vordering en niet op het geval, dat de gelaedeerde in het geheel geen vordering heeft kunnen instellen, omdat verjaring het ontstaan van de vordering verhindert. Steun voor bovenstaande visie valt te vinden in een aanhangig wetsvoorstel, welke nu verwerkt is in artikel 3:310 -1 BW. Het feit, dat de Staatssecretaris van Sociale Zaken een tegemoetkomingsregeling heeft gemaakt, doet hieraan niets af. Of toepassing van artikel 3:310 -2 BW onaanvaardbaar is, dient aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval bekeken te worden, zoals vermogensschade, eventuele andere uitkeringen, aanwezigheid van een verzekering, na het ontdekken van de schade binnen redelijke termijn de laedens aansprakelijk is gesteld, of de schadeveroorzakende gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten en hij de mogelijkheid heeft om zich tegen de vordering te verzetten.

 

Kern

Het verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 2 is objectief en in beginsel absoluut maar uitzonderingen zijn mogelijk op grond van artikel 6:2. Verjaring gaat over het tenietgaan van vorderingen. Echter was er hier nog geen vordering ontstaan en dus ook niet eerder plaats voor verjaring. Verjaring is een heel strikt systeem, maar dit soort gevallen biedt het een opening. (momenteel hebben we voor dit soort gevallen artikel 3:310 lid 5, dat bestond toen nog niet).

 

 

Saelman

HR 31 oktober 2003, NJ 2006, 112

 

Leerstuk: Het subjectieve verjaringstermijn (5 jaar) , artikel 3:310 lid 1 BW

 

Feiten

S.-K heeft tijdens haar zwangerschap in 1987 onder behandeling gestaan van M, destijds als gynaecoloog werkzaam in het ziekenhuis van X. Op 24 november 1987 is S.-K opgenomen op de afdeling verloskunde van het ziekenhuis en na constatering van foetale nood is in die avond van dezelfde dag onder leiding van prof. Dr. G een keizersnede-operatie uitgevoerd. Het kindje bleek in slechte conditie te verkeren, onder andere ten gevolge van zuurstofgebrek voor de geboorte. Uit het gesprek met G in december 1994 is gebleken dat op 24 november 1987 te laat is ingegrepen en dat bij eerder ingrijpen de bij J. veroorzaakte gezondheidsschade mogelijk niet of in mindere mate zou zijn ontstaan. S.-K houden het ziekenhuis hiervoor aansprakelijk. Het Ziekenhuis stelt dat de vordering al is verjaard.

 

Rechtbank en Hof

De rechtbank heeft het beroep op verjaring van het ziekenhuis gehonoreerd en de vorderingen afgewezen. Het Hof bekrachtigd het vonnis van de rechtbank. Gebrek aan kennis doet niet het start moment van de verjaring opschuiven.

 

Hoge Raad

De Hoge Raad vernietigt het arrest. Bij de korte verjaringstermijn gaat het om de rechtszekerheid en om de billijkheid. Het ‘bekend geworden met’ moet opgevat worden als daadwerkelijke bekendheid. Het enkele vermoeden volstaat hier niet mee. Het verjaringstermijn begint dus pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van deze schade in te stellen.

 

Kern

Het verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 (5 jaar) begint pas te lopen op het moment dat diegene daadwerkelijk in staat kan zijn om een vordering in te stellen. Het moet gaan om een daadwerkelijke bekendheid en niet om slechts een vermoeden.

 

Thema: Uitdijing, nieuwe risico's, recapitulatie

Winstafdracht I

HR 18 juni 2010, LJN BM0893,

 

Leerstuk: Schadebegroting op bedrag van de winst, artikel 6:104 BW

 

Feiten

Eiseres huurt een woning van Ymere. In de huurovereenkomst is bepaald dat de huurder niet zonder schriftelijke toestemming van de verhuurder de huur aan een ander mag overdragen of de woning mag onderverhuren. Eiseres heeft de woning geheel onderverhuurd aan studenten waarmee zij een voordeel van €345 per maand behaalde. Ymere vordert op grond van wanprestatie ontruiming van de woning en schadevergoeding op grond van art 6:104 BW voor een bedrag van €13.800.

 

Rechtsvraag: Kan in dit geval schadevergoeding worden toegekend op grond van art 6:104 BW?

 

Rechtbank en Hof

De kantonrechter heeft bepaald dat de in art 6:104 BW neergelegde mogelijkheid van schadebegroting zich niet leent voor toepassing in het onderhavige geval. Eiseres had de huurovereenkomst op basis van goed huurderschap moeten opzeggen vanaf het moment dat zij er niet meer woonde. Nu zij dit heeft nagelaten, is zij wel gehouden de gederfde huur te vergoeden (het verschil tussen de ontvangen huur door Ymere en de hogere huur die Ymere had kunnen ontvangen van een opvolgend huurder). De kantonrechter heeft een schadevergoeding toegewezen voor €5.697,60.

 

Het Hof acht een schadeberekening op grond van art 6:104 BW wel toepasselijk. Het feit dat Ymere als een woningcorporatie de door eiseres gemaakte winst niet zelf zou willen behalen en bij nieuwe verhuur van de woning, indien deze zou hebben opgezegd, zou hebben volstaan met het optrekken van de huur naar het maximale huurprijsniveau, is niet van betekenis. Ymere heeft voldoende spoedeisend belang bij de onderhavige geldvordering om de toewijzing daarvan in kort geding te rechtvaardigen. Het Hof wijst een bedrag van €13.800 toe. Het Hof gaat uit van de volgende feiten: onderhuur leidt tot schade en dat door de wanprestatie winst door de eiseres is genoten. Daarmee is in beginsel aan de eisen van art 6:104 BW voldaan. Hof heeft het niet over punitief damages, maar wel over een instrumenteel gebruik van het aansprakelijkheidsrecht.

 

Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt het beroep. De opvatting dat de in art 6:104 BW bedoelde winst betrekking moet hebben op winst die de benadeelde zelf had kunnen realiseren is onjuist. Deze bepaling behelst namelijk, ook in een geval als het onderhavige, een begroting van de schade van de benadeelde die mede kan bestaan in ander nadeel dan de gederfde winst. De bepaling leent zich juist voor de toepassing in gevallen waarin de omvang van de schade niet vastgesteld kan worden. Het Hof heeft juist geoordeeld dat de schade waarvoor eiseres op de voet van art 6:104 BW vergoeding moet betalen, in causaal verband staat met de aan haar toerekenbare tekortkoming. De Hoge Raad verwerpt het beroep.

 

 

Kern

Artikel 6:97 BW zit aan art 6:104 BW ten grondslag. Je moet het laatste artikel niet zien als een zelfstandige vordering tot winstafdracht. Het gaat erom dat als onzorgvuldig of onrechtmatig is gehandeld, en er is schade, de vergoeding begroot kan worden op basis van de winst die door die onrechtmatigheid is behaald. De bepaling kan niet gebruikt worden voor gevallen waarin geen schade is geleden. De wijze van schadebegroting heeft niet als subdoel een punitief karakter. De rechter moet dus terughoudend zijn in de toewijzing van de vergoeding, wanneer de winst de schade ruim te boven gaat. Dan is men namelijk aan het straffen. De gewone eisen van onrechtmatige daad en wanprestatie gelden dus. Er is geen bijzondere mate van verwijtbaarheid vereist. De rechter mag wel gewicht toekennen aan de mate van verwijtbaarheid, bij toepassing van art 6:104 BW en de gehele winst als begrotingsbedrag gebruikt.

 

 

Hangmat

HR 8 oktober 2010, NJ 2011, 465,

 

Leerstuk: Aansprakelijkheid voor gebrekkig opstal, artikel 6:174 BW

 

Feiten

A is op 13 juli 2005 een ongeval overkomen. Ze heeft in haar tuin een hangmat opgehangen aan een gemetselde pilaar, toen zij n de hangmat lag, is de pilaar afgebroken en over haar heen gevallen. A zal door het ongeval haar armen en benen nooit meer kunnen gebruiken en is de rest van haar leven afhankelijk van andere. A en B waren ten tijde van het ongeval gezamenlijk eigenaar van de woning waar het ongeval is gebeurd. Zij hadden een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten bij Achmea ten behoeve van hun beide. A en B zijn in augustus getrouwd. A heeft B en Achmea gedagvaard voor de rechtbank en gevorderd voor recht te verklaren dat B jegens haar aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en voorts B en Achmea hoofdelijk te veroordelen tot haar schade nader op te maken bij staat.

 

Rechtsvraag

In hoeverre staat het voor de aansprakelijkheid van artikel 6:174 in de weg dat A zelf mede bezitter is van de opstal?

 

Rechtbank (Sprongcassatie dus geen Hof)

De rechtbank heeft als volgt geoordeeld. In artikel 6:174 BW is niet bepaald jegens wie of ten aanzien van wiens schade de daar omschreven aansprakelijkheid geldt. De wettelijke regeling lijkt te zijn geschreven vanuit het perspectief van de (willekeurige) derde- benadeelde jegens de bezitter(s) van de opstal. Zijn er meerdere bezitters dan zijn deze jegens de benadeelde ieder voor het geheel aansprakelijk. In dit geval van twee bezitters betekent dat, dat zij in beginsel ieder 50% hebben te dragen. De rechtbank wijst hier de vordering toe tot 50%, omdat de schade moet worden gedragen door het (collectieve) vermogen waartoe het bouwwerk behoort.

 

Hoge Raad

De Hoge Raad, verwerpt het beroep. Ter beantwoording van de vraag of artikel 6:174 uitsluitend een risico aansprakelijkheid vestigt jegens derden, moet in het bijzonder worden onderzocht of het relativiteitsvereiste aan vergoeding van de schade in de weg staat. Bij artikel 6:174 is de reikwijdte van de risico aansprakelijkheid niet beperkt, het artikel is dus niet beperkt tot derden Het hoort tot de doelstelling van de kwalitatieve aansprakelijkheid van 6:174 dat het risico niet op de benadeelden wordt afgewenteld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat 6:174 mede strekt ter bescherming van medebezitters. A moet dat gedeelte van de schade dragen dat overeenkomt met zijn aandeel in de opstal.

 

Kern

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat 6:174 ook ziet op de bescherming van medebezitters, het zat er al vanaf het begin in. De Hoge Raad stelt met dit arrest vast wat er binnen 6:174 valt.

 

 

AVB-dekking

HR 30 maart 2012, NJ 2012, 687

 

Leerstuk: Dekkingsomvang AVB polis, 7:658 en 7:611

 

Feiten

Een werknemer (G) van de Onderlinge heeft ’s avonds laat een eenzijdig ernstig auto ongeluk gehad na een bezoek aan een zakelijke relatie van zijn werkgever. G heeft hierbij een dwarslaesie opgelopen. G had geen schadeverzekering inzittenden en heeft de onderlinge aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. De onderlinge was ten tijde van het ongeval bij verweerster in cassatie verzekerd tegen aansprakelijk voor schade aan persoenen en zaken (AVB) en heeft tegenover de verzekeraar een beroep gedaan op de AVB polis. Volgens de verzekeraar bestaat voor aansprakelijkheid op de grondslag van 7:611 geen dekking onder de AVB. De vraag is waar de aansprakelijkheid op ziet, op 7:611 (en dus niet verzekerd) of op 7:658 (en dus wel verzekerd).

 

Rechtbank en Hof

De kantonrechter heeft de Onderlinge aansprakelijk geacht op grond van artikel 7:658 BW. 7:611 dekt het niet, het gaat niet over directe letselschade maar het gaat om een uitkering, het valt er dus niet onder. Het Hof heeft geoordeeld dat artikel 7:658 toepassing mist, de onderlinge is als goed werkgever verplicht een adequate voorziening voor ongevallen in het verkeer voor G te treffen, nu zij dit heeft nagelaten is werkgever aansprakelijk op grond van 7:611 voor de door G geleden schade als gevolg van het ontbreken van een adequate voorziening. 7:611 valt echter niet onder de AVB aansprakelijkheidsverzekering.

 

De Hoge Raad

Vernietigd het arrest. De redelijke uitleg van de AVB polis stelt dat artikel 7:611 wel onder de verzekering valt. Weliswaar gaat het hier om vermogensschade maar deze enkele omstandigheid brengt niet mee dat de aansprakelijkheid buiten de dekking van de AVB polis valt.

 

Kern

Uitleg van de AVB polis, artikel 7:611 valt hier volgens de Hoge Raad ook onder. De Hoge Raad heeft in eerdere arresten een uitbreiding van 7:611 naar de verzekeringsplicht geaccepteerd. Je kunt wel stellen dat de Hoge Raad via dit arrest zijn eigen systeem afrond. Ook al schept de verzekering geen aansprakelijkheid, het speelt wel een rol.

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activities abroad, study fields and working areas:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1692