Samenvatting Bedrijfseconomie: theorie en praktijk (Liethof)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

1. Inleiding over de bedrijfseconomie

Bedrijfseconomie is een overkoepelend woord dat een aantal facetten bevat. Als we een definitie van bedrijfseconomie moeten geven kunnen we stellen dat het allereerst een onderdeel is van de economische wetenschap. Het houdt zich bezig met het bestuderen van het economisch handelen van de mens binnen productieorganisaties. Het economisch handelen en productorganisaties zullen we wat uitgebreider beschrijven in dit hoofdstuk.
Bedrijfseconomie speelt in de dagelijkse praktijk van bedrijven een grote rol. De laatste tijd is er meer aandacht voor met betrekking tot de 'kredietcrisis'. Zaken als kosten en opbrengsten, winst en verlies. Financiering en investeren zijn allemaal onder te brengen onder de bedrijfseconomie.
Economisch handelen

Productorganisaties
Het economisch handelen, gaat over rationeel verstandig handelen over geld en economie. Een investering met een rentepercentage is een voorbeeld van economisch verstandig handelen. De reden of het resultaat van dit handelen heeft altijd een kapitalistisch doel en het verhogen van de welvaart: een groter huis, een vakantie, etc. Om dit te realiseren heeft men middelen nodig zoals vermogen, kennis, opleiding en werk. Er zijn hierbij een aantal, dat van invloed zijn zoals het maken van keuzes, welvaart en het welzijn, de middelen en de balans.
De middelen die nodig zijn om een bepaald doel te bereiken zijn vrijwel altijd in beperkte mate beschikbaar(denk aan tijd en geld). Hierdoor worden we vaak gedwongen om keuzes te maken bij het streven naar een zo hoog mogelijke welvaart. Hoeveel uur wil iemand werken en hoeveel vrije tijd wil iemand is een keuze die wordt gemaakt bij het zoeken en aannemen van werk.

Wanneer iemand veel werkt is er een stijging van het inkomen wat gezien kan worden als een toename van de welvaart. Het kan ook worden gezien als een afname van de welvaart omdat men minder vrije tijd heeft en dus minder tijd heeft om zijn geld uit te geven.
Mensen die economisch handelen moeten voortdurend keuzes maken, omdat de beschikbare middelen beperkt zijn en er zijn ook verschillende mogelijkheden om deze middelen toe te passen.

Naast welvaart is het begrip welzijn de laatste jaren van steeds groter belang geworden. Mensen zijn niet meer alleen bezig met consumeren, maar ook het milieu, gezondheid, en de dreigende uitputting van natuurlijke hulpbronnen spelen een steeds grotere rol. Keuzes die hierin worden gemaakt is het kiezen voor biologische producten, dit is uit economisch oogpunt geen verstandige beslissing omdat het nu eenmaal duurder is, maar vanuit het standpunt van welzijn is dit wel een verstandige beslissing.

Naast het economisch handelen van de mens als individu is er ook het handelen vanuit het oogpunt van bedrijven. Een organisatie beschikt over bepaalde middelen zoals geld en goederen in de vorm van vermogen. Een bedrijf kan ook hier niet alle gewenste investeringen van doen waardoor er keuzes moeten worden gemaakt. Welke producten, welke markt, worden de producten ingekocht of gemaakt, etc.

Een bedrijf maakt vaak gebruik van een balans. Op de rechterkant staat de beschikbare financiële middelen( de credit en het vermogen) en aan de linkerkant hoe de beschikbare financiële middelen zijn aangewend(debet en keuzes).

We kijken vervolgens naar de productorganisaties en de productie. Naast industriële ondernemingen( waar het product daadwerkelijk wordt gemaakt) spreken we ook van dienstverlening als productie. Onder produceren wordt verstaan: 'het beter geschikt maken van goederen voor consumptie'.
Productie vindt plaats in productieorganisaties waarin mensen en beschikbare middelen worden gecombineerd om zo het doel wat gesteld is te bereiken. Een aantal voorbeelden van deze doelen zijn:

  • Het behalen van winst, liefst zo groot mogelijk
  • Het verkrijgen van een zo groot mogelijk marktaandeel
  • Het bedrijf te laten groeien
  • Het verschaffen en in stand houden van werkgelegenheid
  • Het voorzien in de behoeften van de consumenten.

Als algemeen uitgangspunt dienden deze doelen om de welvaart te vergroten. We maken vervolgens een onderscheid tussen particuliere productieorganisaties en productieorganisaties van de overheid. In de eerste kunnen we vervolgens weer onderscheid maken tussen ondernemingen en gesubsidieerde instellingen. De overheidssector kent een onderverdeling in overheidsdiensten en overheidsbedrijven.

  • Ondernemingen
  • Gesubsidieerde instellingen
  • Overheidsdiensten
  • Overheidsbedrijven

Ondernemingen
Dit is een zelfstandige productieorganisatie waarvan de continuïteit afhankelijk is van de resultaten. Winst is belangrijk voor het voortbestaan van de onderneming.
Gesubsidieerde instellingen
Dit zijn particuliere organisaties die alleen kunnen bestaand dankzij bijdragen van buitenstaanders. Er is vaak een groot maatschappelijk belang bij dit soort instellingen. De overheid is vaak de buitenstaander. Denk aan openbare vervoerbedrijven, gesubsidieerd onderwijs.
Overheidsdiensten
Organisaties die de zogenaamde collectieve goederen leveren vallen onder overheidsdiensten zoals de politie, brandweer, etc. Deze diensten kunnen niet via de markt worden geleverd en niemand kan er van worden uitgesloten. De overheid financiert deze diensten.
Overheidsbedrijven
Dit zijn bedrijven die in principe op dezelfde manier opereren als ondernemingen in de particuliere sector. Voorbeelden van overheidsbedrijven zijn gemeentelijke vervoerbedrijven, gemeentelijke grondbedrijven. De overheid wil deze goederen en diensten zelf produceren omdat zij de garantie wil hebben dat het aan zo veel mogelijk mensen kan worden geleverd.
 

2. Het kostenplaatje

Productiemiddelen zijn nodig om goederen en diensten te kunnen produceren. Middelen als machines, grondstoffen en arbeid. Dit kost geld. Er zijn loonkosten, grondstofkosten, rente, het transporteren van de goederen en energiekosten. Deze kosten zijn noodzakelijk voor een bedrijf om een product te produceren. Deze kosten worden de kostprijs genoemd. het bepalen van de kostprijs gaat gepaard met voorafgestelde normen. We spreken dan van een normatieve kostprijs. Dit houdt in dat in de kostprijs van een product alleen de kosten worden opgenomen die de onderneming maakt. Er wordt uitgegaan van een zo doelmatig mogelijk werkstijl en eventuele verspilling van productiemiddelen worden niet mee genomen. Er zijn nog een aantal termen dat de moeite waard zijn om te noemen zoals de historische inkoopprijs. Dit is de oorspronkelijke prijs die de ondernemer heeft betaald voor de grondstoffen.  Wanneer de ondernemer de recente prijs betaalt wanneer hij de grondstoffen wil vervangen spreken we van de vervangingsprijs. In de kostprijsberekening wordt gewerkt met de hoeveelheden productiemiddelen die nodig zijn als er doelmatig wordt gewerkt.

Naast de waarde van de productiemiddelen en de hoeveelheden dient er ook rekening worden gehouden met de rentekosten. Een onderneming moet bijvoorbeeld een lening afsluiten om een machine aan te schaffen welke nodig is voor productieproces. De rente die over de lening wordt betaald wordt opgenomen in de kostprijs. Daarnaast moet de rente worden opgenomen in de kostprijs over eigen vermogen. De berekening van de kostenprijs kent grofweg dus drie aspecten:

  • Een hoeveelheidaspect
  • Een prijsaspect
  • Een renteaspect

De productietechniek
De standaardkosten zoals boven beschreven zijn niet direct eenvoudig te bepalen omdat producten vaak op een verschillende manier worden geproduceerd. Er zijn dan verschillende productietechnieken beschikbaar om hetzelfde product te produceren. Iedere techniek heeft haar eigen hoeveelheden wat betreft de productiemiddelen waardoor de kosten per productietechniek verschillend kunnen zijn. De uiteindelijke kostprijs is dus afhankelijk van de gekozen productiemethode. Een ondernemer zal vaak voor de laagste kostprijs gaan om een product te produceren zonder in te boeten aan de kwaliteit van het product.  Daarnaast staat de gekozen productietechniek niet voor altijd vast omdat door prijsveranderingen van de benodigde productiemiddelen er een situatie kan ontstaan om over te stappen op een andere productietechniek.
Wanneer het veranderen van productietechniek aantrekkelijk wordt door een prijsverandering in de grondstoffen en de kostprijzen stijgen is het raadzaam om te onderzoeken bij welke prijzen van de productiemiddelen het punt wordt bereikt waarop het aantrekkelijk is om over te stappen van techniek A naar techniek B. We noemen dit het omslagpunt. Wanneer de prijs van de arbeid zal stijgen en de prijs van de grondstof blijft gelijk zal er op een bepaald moment worden overgestapt op een techniek die minder arbeidsuren behelst.
Indeling van de kosten
Om de vele mogelijke soorten kosten te groeperen, worden er twee hoofdindelingen gebruikt.
Constante en variabele kosten
Directe en indirecte kosten
Constante en variabele kosten
We kijken naar veranderingen in het totale bedrag van de kosten wanneer de hoeveelheid van de productie veranderd of wanneer het niveau van de activiteiten veranderd. Dit is nodig om te bepalen of de kosten constant of variabel zijn. Constante kosten reageren niet als de productiehoeveelheid toe - of afneemt. De kosten van de huur van een gebouw veranderd bijvoorbeeld niet als er meer of minder wordt geproduceerd. De variabele kosten zijn wel afhankelijk van de geproduceerde hoeveelheden. Grondstoffen zijn hier een voorbeeld van. Deze raken op wanneer er geproduceerd wordt.
Directe en indirecte kosten
Deze indeling is gebaseerd op het verband tussen de kosten en de producten. Directe kosten staan in direct verband met een bepaald product. De kosten van grondstoffen zijn directe, de kosten van een gebouw zijn indirect omdat deze kosten worden gemaakt voordat er ook maar iets wordt geproduceerd.
De berekening van de kostprijs wordt ook wel calculatie genoemd. We onderscheidden hier twee mogelijke calculaties:

  • De voorcalculatie
  • De nacalculatie

De voorcalculatie is de bepaling van de kostprijs vooraf, voor het begin van het productieproces. De voorcalculatie wordt opgesteld met behulp van standaardhoeveelheden en standaardprijzen.
Wanneer het productieproces is voltooid kan de kostprijs worden berekend. We spreken dan van een nacalculatie. Dit dient met name om vast te stellen of de productie volgens de normen heeft plaatsgevonden en om de eventuele verschillen ten opzichte van de voorcalculatie te analyseren.
De berekening van de kostprijs en dan met name de voorcalculatie heeft een aantal functies:

  • De kostprijs kan dienen als basis voor het vaststellen va n de verkoopprijs.
  • De kostprijs kan worden gebruikt om een offerte op te stellen
  • De ondernemer heeft meer zicht in zijn voorrad wanneer de kostprijs van een product kan worden berekend
  • Het berekenen van de kostprijs kan als doel hebben om te beoordelen of de productie voldoende doelmatig is geweest.

 

3. De verschillende soorten kosten

Naast de indirecte en directe kosten en variabele en constante kosten, welke zijn besproken in hoofdstuk 2, kunnen we de diverse kosten die bij een onderneming aan bod komen indelen naar kostensoort. We onderscheien de volgende kostensoorten:

  • Kosten van de grond
  • Kosten van duurzame productiemiddelen
  • Kosten van grond- en hulpstoffen
  • Kosten van arbeid
  • Kosten van diensten van derden
  • Kosten van belastingen
  • Kosten van vermogen

Kosten van de grond
De grond kan de volgende functies vervullen: het winnen van delfstoffen of als vestigingsplaats. Dit laatste komt het meest voor bij ondernemingen, aangezien er maar een paar organisaties zich actief bezig houden met het winnen van delfstoffen.
Kosten van grond- en hulpstoffen
De kosten van grond- en hulpstoffen bestaan uit de kosten van het verbruik, de bestelkosten, de opslagkosten en de rentekosten over het in voorraden geïnvesteerde vermogen. De kosten worden in de eerste plaats veroorzaakt door het gebruik van de grond- en hulpstoffen. De bestelkosten en de opslagkosten worden samen de voorraadkosten genoemd. De bestelkosten behelst de inkoop van de grondstoffen waarbij rekening dient worden gehouden met het contact met de leveranciers, de offertes, het plaatsen van een bestelling, het in ontvangst nemen van de goederen en de factuur en de verwerking hiervan.

De opslagkosten dient als doel om de voorraden grondstoffen en de voorraden hulpstoffen op te slaan. Dit kost geld in de vorm van magazijnruimte, de energiekosten van deze ruimte, arbeidskrachten. Hoe groter de voorraden zijn, des te hoger zijn de opslagkosten. Er is een tegenstelling te zien in de kosten: Bij een grote voorraad zijn de opslagkosten hoger, de bestelkosten zijn echter lager bij een grote voorraad. Er moet hier worden uitgerekend bij welke bestelhoeveelheid de totale voorraadkosten het laagst zijn. De totale voorraadkosten zijn de bestelkosten plus de opslagkosten.
Daarnaast dient een onderneming rekening te houden met een veiligheidsvoorraad. Dit is de voorraad die minimaal in het magazijn aanwezig moet zijn om het productieproces niet te vertragen.
Het is van belang om onderscheid te maken tussen de technische voorraad en de economische voorraad. De technische voorraad is de voorrad die op een bepaald moment in het magazijn aanwezig is. Deze voorraad brengt opslagkosten met zich mee.
De economische voorraad is de voorraad waarover een onderneming prijsrisico loopt. Deze voorraad bestaat uit grondstoffen in het magazijn(technische voorraad), de grondstoffen die zijn gekocht, maar nog niet geleverd zijn door de leverancier. Het prijsrisico houdt in dat een onderneming verlies kan lijden als de prijs van haar economische voorraad daalt. Een laatste aspect waarmee rekening mee moet worden gehouden is afval. Dit zijn de grondstoffen die verloren gaan gedurende het productieproces. In de meeste gevallen worden de kosten van het afval opgenomen in de totale kostprijs van het product. Alleen als het afval rationeel is. Afval is rationeel als het voldoet aan twee voorwaarden: Het afval is onvermijdelijk gedurende het productieproces en de hoeveelheid afval moet binnen een bepaalde normale waarde blijven. Er is sprake van verspilling wanneer de waarde wordt overgeschreven. Het bovenmatige afval mag dan niet worden opgenomen in de kostprijs.
Kosten van arbeid
De kosten van arbeid zijn vaak moeilijk te voorspellen omdat we met mensen te maken hebben. Er zijn een aantal factoren welke een rol spelen zoals de opleiding en ervaring van de medewerker, de motivatie, vermoeidheid, de dag van de week en het uur van de dag. Bedrijven willen graag de voorspelbaarheid van de arbeidsprestaties vergroten. Er zijn methoden ontwikkelt die de medewerker moeten prikkelen om gedurende de gehele arbeidstijd een constante prestatie te leveren. Om dit te bereiken is een beloning de belangrijkste tegenprestatie dat een bedrijf kan bieden. De motivatie van medewerkers is afhankelijk van de beloning die zij krijgen voor hun inspanningen. Beloning in de vorm van salaris is de meest voorkomende beloning, maar dit alleen is vaak niet genoeg om de motivatie hoog te houden. De motivatie kan ook worden verbeterd door voldoening in het werk, het dragen van verantwoordelijkheid, sociale contacten in de werkkring, waardering en aanzien.
Toch is het zo dat mensen in de eerste plaats werken om geld te verdienen wat inkomen genereert. De keuze bij een onderneming uit verschillende beloningssystemen kunnen zijn:

  • tijdloon
  • stukloon
  • premieloon
  • personeelsopties
  • bonussen

Tijdloon
Een tijdloon is een beloning die de werknemer krijgt. Deze beloning staat volledig los van de geleverde prestaties. Het loon is berekend over tijdseenheden zoals beloning per uur. Dit is onveranderd en heeft geen invloed op hoe hard de werknemer werkt. Dit systeem wordt vaak toegepast als de individuele prestaties van een werknemer moeilijk te meten zijn.
Stukloon
Bij deze vorm van beloning is het afhankelijk van de prestatie die de werknemer levert. Dit kan echter alleen worden toegepast als de prestaties volledig meetbaar zijn.
Premieloon
Er is sprake van premieloon als werknemers naast een basisloon(vaak tijdloon) een premie ontvangen voor de tijdsbesparing die bij de productie wordt gerealiseerd. Ook hier is dit enkel toepasbaar als de individuele prestaties van de werknemer volledig meetbaar is.
Personeelsopties
Naast het salaris krijgt de werknemer een of meer opties uitgekeerd. Dit kunnen bijvoorbeeld aandelen van de onderneming zijn.
Bonussen
Een bonus is een extra beloning voor een individuele medewerker voor het leveren van een vooraf gesproken prestatie.
Kosten van diensten van derden
In dit geval gaat het vaak over prestaties die gespecialiseerde ondernemingen leveren aan andere bedrijven. Voorbeelden hiervan zijn verzekeringen, logistiek, transport, opslag, automatisering. Ook de persoonlijke diensten van notarissen, accountants, advocaten en belastingadviseurs vallen onder deze diensten.
Kosten van belastingen
We kunnen de verschillende belastingen waarmee een onderneming te maken krijgt onderverdelen in drie groepen:
Belastingen die deel uitmaken van de kostprijs zoals invoerrechten, accijnzen, motorrijtuigenbelasting en ontroerendezaakbelasting.
Belastingen die worden gedragen door de afnemers zoals omzetbelasting(btw) en accijnzen
Belastingen over de winst zoals inkomstenbelasting
Kosten van vermogen
Het gebruik maken van vermogen binnen de onderneming leidt tot interestkosten of rente.
Er is dan sprake van een onzelfstandige kostensoort omdat deze kosten afhankelijk zijn van de productiemiddelen die een onderneming gebruikt. Een eigen gebouw van een onderneming dat afbetaald word heeft te maken met rentekosten over het openstaande bedrag. De interestkosten hangen samen met andere kostensoorten binnen de onderneming en worden berekend over het totale vermogen van de onderneming. De kosten beheersen zowel het vreemd vermogen als het eigen vermogen.
 

4. De kosten van duurzame productiemiddelen

Het gebruik en de aanschaf van duurzame productiemiddelen kosten geld. Vanaf het moment van de aanschaf totdat het versleten is. Er zijn een aantal keuzes van belang gedurende dit proces. Zo is er het vaststellen van de 'rationele capaciteit' dit is de capaciteit die het meest doelmatig is economisch gezien. Een tweede is het uitkiezen van de machine/productie-installatie. Een derde keuze is het vaststellen van de economische levensduur van de gekozen machine op basis van de afschrijvingskosten(zoals slijtage) per periode(een periode is meestal een jaar) en een vierde keuze het vaststellen van de interestkosten per periode.

Een duurzaam productiemiddel kan worden beschouwd als een grote voorraad prestaties die een onderneming in een keer koopt. De totale aantal werkeenheden dat een duurzaam productiemiddel in de loop van de tijd kan leveren is de capaciteit van dit productiemiddel. Deze capaciteit kunnen vanuit twee gezichtspunten worden benaderd:

  • De capaciteit per tijdseenheid(gelijktijdige capaciteit)
  • De capaciteit gedurende de gehele levensduur(volgtijdige capaciteit)

Aan de hand hiervan bespreken we de volgende onderwerpen in dit hoofdstuk:

  • De rationele capaciteit
  • De capaciteit en incidentele orders
  • Initiële capaciteit
  • Economische levensduur
  • Afschrijfkosten
  • Interestkosten

De rationele capaciteit
We spreken van en rationele capaciteit wanneer een onderneming een capaciteit kiest die in economisch opzicht verantwoord is. Dit betekent dat de capaciteit niet te groot mag zijn i.v.m. verspilling, wat verlies oplevert en dat de capaciteit ook niet te klein mag zijn omdat er een tekort kan ontstaan. Het vaststellen van de rationele capaciteit is lastig omdat berekeningen moeten worden gemaakt op onzekere toekomstverwachtingen. Aan de hand van de verwachtte afzet stelt de onderneming de verwachte productie vast. De productie die gemiddeld gedurende een reeks van aren wordt verwacht, noemen we de normale productie.

 Er moet tijdens het vaststellen van de rationele capaciteit rekening worden gehouden met schommelingen in de afzet en productie binnen een jaar. We spreken dan van seizoensinvloeden. Daarnaast moet worden bepaald welke reservecapaciteit aanwezig dient te zijn. Deze reserves zijn nodig voor bijvoorbeeld onderhoud en reparaties.

Er moet tot slot rekening worden gehouden met het feit dat machines niet deelbaar zijn. Om een machine optimaal te gebruiken moet er rekening worden gehouden met de productie van de onderneming en de productie die een machine doet. Wanneer een ondernemer 20 producten in een uur wil maken, maar de langzaamste machine produceert 40 producten moet de ondernemer een afweging maken of hij 40 producten in een uur wil maken. Hij kan geen halve machine aanschaffen.

We kunnen stellen dat de rationele capaciteit uit vier onderdelen bestaat: de capaciteit die nodig is voor de normale productie, extra capaciteit door seizoensinvloeden, reservecapaciteit en extra capaciteit die wordt veroorzaakt door de ondeelbaarheid van duurzame productiemiddelen. Wanneer een onderneming meer capaciteit heeft dan voor de vier bovengenoemde onderdelen spreken we van irrationele overcapaciteit  welke kan leiden tot ondernemersverlies.
De capaciteit en incidentele orders
Wanneer een onderneming producten afzet die seizoensgebonden zijn, heeft zij in het laagseizoen te maken met overcapaciteit. Ondernemingen proberen door middel van aanbiedingen en kortingen gebruik te maken van deze overcapaciteit. Dit kan ontstaan doordat de kosten van de capaciteit al volledig zijn opgenomen in de kostprijs van de normale productie. Er wordt een methode gehanteerd, de zogeheten differentiële kostprijscalculatie. De extra productie die verkocht word buiten het hoogseizoen heeft een kostprijs die gelijk is aan de bijkomende kostprijs, waardoor de verkoopprijs van deze extra verkopen lager kan zijn dan de reguliere verkoopprijs. De andere kant is dat er in de piekperiode de productie te laag ligt waardoor er een onderbezetting van de productiecapaciteit is. Hiervoor geldt ook een differentiële kostprijscalculatie die er als volgt uit ziet:

De differentiële kostprijs bestaat uit de toename van de kosten door de incidentele order en het aantal producten van de incidentele order. Dit is gebaseerd op het feit dat constante kosten binnen de capaciteit niet veranderen als de omvang van de productie verandert. Wanneer er niet word geproduceerd gaan de constante kosten verloren. We kunnen dus stellen dat incidentele orders worden beoordeeld op de extra uitgaven die ze veroorzaken. Als de extra opbrengsten hoger is dan de extra uitgaven, is het aantrekkelijk om de order uit te voeren. Hier zijn echter wel een aantal voorwaarden aan verbonden:

  • De producten mogen niet op de eigen markt terecht komen omdat de onderneming dan zichzelf beconcurreerd.
  • De orders moeten een incidenteel karakter hebben. Als ze steeds terugkomen, behoren ze tot de normale productie en moet de kostprijs ook capaciteitskosten bevatten.

Initiële capaciteit
Wanneer er een nieuw product op de markt wordt gebracht door een onderneming, dan kunnen de productie en de afzet van het nieuwe product in de aanloopperiode lager zijn dan de normale hoeveelheid. Het product dient 'ontdekt' te worden. In de aanloopperiode kan het zijn dat er meer capaciteit beschikbaar is dan op dat moment nodig is. Dit noemen we Initiële capaciteit.
Economische levensduur
Een belangrijk aspect van duurzame productiemiddelen is de levensduur. We maken een verdeling tussen de technische levensduur en de economische levensduur.
Technische levensduur
Dit is de periode waarover een productiemiddel in staat is om prestaties te leveren. Na verloop van tijd zal het middel slijten en onbruikbaar worden
Economische levensduur
Dit is de periode waarin het in economisch opzicht rationeel is om het middel te blijven gebruiken. Dit heeft te maken met de kosten, onderhoud. Wanneer dit hoger uitvalt dan het maken van de productiemiddelen is het niet meer rationeel om de machine te blijven gebruiken. Oorzaken voor het feit dat de kosten hoger worden kunnen zijn dat de onderhoudskosten dus hoger worden, de machines slijten en het energieverbruik toeneemt en de prestaties minder worden.
De levensduur bij minimale gemiddelde kosten.
Het kiezen voor de levensduur waarbij de gemiddelde kosten per eenheid product het laagst zijn is een veelgebruikte methode om de economische levensduur van een duurzaam productiemiddel te bepalen. Dit is gebaseerd op de stelregel dat de productie volgens de meest doelmatige methode moet plaatsvinden. Dit is vaak de goedkoopste methode. De kosten worden verdeeld in afschrijvingskosten en complementaire kosten. De laatste zijn alle andere bijkomende productiekosten.(zie voor een rekenvoorbeeld het boek Bedrijfseconomie in de praktijk. Hoofdstuk vier. Bladzijde 52 en 53)
De technische ontwikkeling en economische levensduur
De economische levensduur wordt beïnvloed door technische ontwikkelingen. In de meeste gevallen leid dit tot productiemiddelen waarmee eindproducten beten en goedkoper kunnen worden geproduceerd. De kostprijs daalt hierdoor. De economische levensduur van een product wordt korter. Dit komt doordat het punt waarop de complementaire kosten van de bestaande middelen hoger worden dan de kostprijs bij de meest doelmatige productietechniek, eerder wordt bereikt. Door de invoering van de nieuwe verslaggevingregel voor beursgenoteerde ondernemingen(IFRS) is de bepaling van verliezen door economische slijtage weer actueel. De productiemiddelen moeten op basis van marktprijzen op de balans worden gewaardeerd. Voor productiemiddelen waarvoor geen marktprijzen bestaan, moet de onderneming zelf de marktwaarde bepalen. Dit wordt de fair value genoemd. Het verlies door economische slijtage heet bij fair value een impairment charge. Het vaststellen van de waarde van een productiemiddel, wordt een impairment genoemd.
Afschrijfkosten
Er zijn een aantal veelgebruikte afschrijfmethodes die we benoemen in deze paragraaf. We benoemen deze methoden met een voorbeeld: het afschrijven van een duurzaam productiemiddel. Bij iedere methode wordt ook de boekwaarde van het productiemiddel aangegeven.
De boekwaarde is het bedrag waarvoor het productiemiddel op een bepaald moment op de balans wordt opgenomen. De boekwaarde daalt elk jaar doordat de voorraad werkeenheden die het middel vertegenwoordigd, afneemt. De boekwaarde is te berekenen door de aanschafprijs te verminderen met het totale bedrag dat tot dat moment is afgeschreven. We kunnen twee methodes gebruiken om de boekwaarde te bepalen:
De boekwaarde is de som van de toekomstige afschrijvingen plus de restwaarde
De boekwaarde is de aanschafwaarde plus een eventuele restwaarde
De methode waarbij er een vast percentage van de aanschafprijs wordt afgeschreven betekent dat de afschrijvingskosten ieder jaar gelijk zijn. Er wordt dan gesproken over 'lineaire afschrijving' waarbij de afschrijvingen dus rechtlijnig verlopen. De jaarlijkse afschrijvingskosten worden als volgt bepaald:
A -/- R
    n
A is de aanschafprijs van het duurzame productiemiddel ( vb. € 1.000.000)
R is de restwaarde ( vb. € 50.000)
n is de economische levensduur (vb. 5 jaar)
€ 1.000.000 -/- € 50.000
             5.          = € 190.000
De boekwaarde aan het begin van het derde gebruiksjaar is gelijk aan de som van de toekomstige afschrijvingen, plus de restwaarde:
(3 x € 190.000) + € 50.000 = € 620.000
Bij afschrijvingen met een vast percentage van de boekwaarde, worden de afschrijvingskosten ieder jaar lager. Deze methode wordt toegepast in situaties waarin de hoeveelheid en de kwaliteit van de prestaties van het product in de loop van de tijd afnemen. Bij een lagere productie zullen ook de totale kosten lager zijn.
(rekenvoorbeeld: boek Bedrijfseconomie in de praktijk. Hoofdstuk vier. Bladzijde 60)

Een andere afschrijvingsmethode is 'sum of years digits'. In het Nederlands wordt dit de coëfficiëntenmethode genoemd. Bij deze methode worden de jaarlijkse afschrijvingskosten bepaald aan de hand van een coëfficiënt die afhankelijk is van de gekozen economische levensduur. Bij een productiemiddel met een levensjaar van 3, krijgt het eerste jaar de coëfficiënt 3, het tweede jaar de coëfficiënt 2 en het derde jaar de coëfficiënt 1. De jaarlijkse afschrijvingskosten verhouden zich dan als 3:2:1. (rekenvoorbeeld: boek Bedrijfseconomie in de praktijk. Hoofdstuk vier. Bladzijde 61/62)
De afschrijvingen nemen jaarlijks met een gelijk bedrag af en wordt gebruikt in situaties waarin de jaarlijkse prestaties van het middel met een constant percentage afnemen.

Een methode die lijkt op de 'sum of years digits' methode is waarbij de afschrijvingskosten jaarlijks met een vast bedrag afnemen. Beide methodes kunnen worden toegepast wanneer de prestaties van het productiemiddel constant dalen. Bij deze methode wordt echter vooraf bepaald met welk bedrag de afschrijvingskosten jaarlijks moeten afnemen en dient dan als uitgangspunt voor de afschrijving in de verschillende jaren.
(rekenvoorbeeld: boek Bedrijfseconomie in de praktijk. Hoofdstuk vier. Bladzijde 62/63)
Interestkosten
Een deel van het vermogen dat beschikbaar is in een onderneming wordt vastgelegd voor een bepaalde tijd wanneer er een aanschaf wordt gedaan van een duurzaam productiemiddel. Naast afschrijvingskosten brengt dit ook interestkosten met zich mee. Er zijn drie verschillende methoden om de interestkosten van duurzame productiemiddelen te bepalen:
Interestkosten over het gemiddeld geïnvesteerde vermogen. Hierbij wordt ieder jaar hetzelfde bedrag aan interestkosten gecalculeerd en is bruikbaar in situaties waarin de productie op een constant niveau ligt met betrekking op de economische levensduur.
Interestkosten over het gemiddelde van de boekwaarde aan het begin en aan het einde van het jaar. Deze methode leidt tot jaarlijkse daling van de interestkosten omdat de boekwaarde van het product afneemt. Wanneer de productie daalt zullen de kosten ook lager uitvallen
Interestkosten over de boekwaarde aan het begin van het jaar. Ook bij deze methode vertonen de jaarlijkse interestkosten een dalend verloop. De boekwaarde neemt jaarlijks af en dus ook de interestkosten. Deze methode wordt voornamelijk toegepast in situaties waarin de productie ieder jaar afneemt.
 

5. De kosten en bedrijfsdrukte

Bij de kostenindeling wordt een onderscheid gemaakt tussen constante kosten en variabele kosten. Dit heeft te maken met de bedrijfsdrukte. Dit zijn de activiteiten die binnen een onderneming worden ontplooid.
Constante kosten
Variabele kosten
Constante kosten
Dit zijn de kosten binnen een bedrijf die binnen bepaalde grenzen niet reageren op veranderingen in de bedrijfsdrukte. Voorbeelden hiervan zijn de huur van een pand, afschrijvingskosten van duurzame productiemiddelen, interestkosten, verzekeringspremies, verwarmingskosten. De kosten zijn begrenst en worden bepaald door d beschikbare productiecapaciteit.
Variabele kosten
In tegenstelling tot constante kosten zijn variabele kosten volledig afhankelijk van de bedrijfsdrukte. Voorbeelden van variabele kosten zijn grondstofkosten, verpakkingskosten en brandstofkosten. Er zijn ook kosten die deels constant zijn en deels variabel. De kosten van een vrachtwagen zijn constant in de afschrijving en rente, maar variabel in de kosten van brandstof.
Er worden drie verschillende soorten variabel kosten onderscheiden. Het onderscheid wordt bepaald door het verloop van de kosten als de omvang van de productie verandert:

  • proportioneel variabele kosten
  • progressief variabele kosten
  • degressief variabele kosten

Proportioneel variabele kosten
Dit zijn kosten die rechtevenredig met de bedrijfsdrukte veranderen. Bij een toename van de productie, neemt ook het totale bedrag van de variabele kosten toe.
Progressief variabele kosten
Wanneer de kosten bij een toename van de bedrijfsdrukte meer dan evenredig toeneemt, spreken we van progressief variabele kosten. De kosten per eenheid worden steeds hoger. Dit kan komen doordat de productie alleen worden uitgebreid als mensen overwerken. De extra loonkosten die hiermee gemoeid zijn progressief variabel. Bij een uitbreiding van de productie is het soms nodig om het werktempo op te voeren, er wordt dan minder efficiënt gewerkt en er meer afval wordt geproduceerd. Bij een hoog productietempo nemen de onderhoudskosten van machines toe, vanwege de extra reparaties en onderhoud.
Degressief variabele kosten
Wanneer er een minder dan evenredige toename is van de kosten bij de toename van bedrijfsdrukte, spreken we van degressief variabele kosten. Dit leidt tot lagere variabele kosten per eenheid. Deze kosten ontstaan vooral door de voordelen van productie op grote schaal, ook wel schaalvoordelen genoemd. Ondernemingen zijn goedkoper uit wanneer ze bijvoorbeeld grondstoffen in grote partijen inkopen.
De naïeve delingscalculatie
Zowel de constante kosten als de variabele kosten bij een onderneming moeten worden meegenomen in het berekenen van de kostprijs van een product. Hiervoor zijn verschillende methoden voor ontwikkelt.

Wanneer een onderneming een soort product maakt (homogene massafabricatie) kunnen we de kostprijs berekenen door de totale verwachte kosten te delen door de totale verwachte productie. Dit noemen we de naïeve delingscalculatie. Er wordt rekening gehouden met het gegeven dat de vaste kosten niet veranderen als de productie verandert.

Bij de kostprijsberekening gaat het om een voorcalculatie omdat de werkelijke kosten nog niet bekend zijn. De kostprijs is dus een calculatie van de totale verwachte kosten en de totale verwachte productie.

In de praktijk echter blijkt dit niet altijd te werken waardoor we op zoek moeten naar een andere methode, waarbij de kostprijs niet afhankelijk is van de toevallige verachte productie. We kunnen hier een methode hanteren die de normale bezetting wordt genoemd. We verstaan hieronder de bedrijfsdrukte die gemiddeld gedurende een reeks van jaren wordt verwacht. Op basis van de bezetting bepaalt een onderneming welk gebouw wordt gehuurd, welke machines worden aangeschaft, etc. De productiecapaciteit leidt tot constante kosten, zoals interest en afschrijvingskosten. Deze kosten worden ook wel capaciteitskosten genoemd. De hoogte van deze kosten worden dus bepaald door de normale bezetting. De constante kosten worden gedeeld door de normale bezetting. Op deze manier worden problemen die ontstaan bij kostprijsberekening op basis van de naïeve delingscalculatie opgelost.
Schematisch ziet de kostprijsberekening bij het begrip normale bezetting er als volgt uit:
Kostprijs = C/N + V/W
C= totale constante kosten
N= normale bezetting(productie/afzet)
V= totale variabele kosten
W= verwachte bezetting(productie/afzet)
Er staat hier dat de kostprijs van een product gelijk is aan de som van de normale constante kosten per een eenheid en de variabele kosten per eenheid. In de praktijk kan het voorkomen dat de normale en de verwachte bezetting niet gelijk zijn aan elkaar. In dit soort situaties ontstaan bezettingsresultaten. Wanneer de verwachte bezetting hoger is dan de normale bezetting dan is er sprake van bezettingswinst. Wanneer de verwachte bezetting lager is dan de normale bezetting is er bezettingsverlies.

Een bezettingsresultaat kan ontstaan doordat de constante kosten op basis van de normale bezetting zijn doorberekend in de kostprijs. Het bezettingsresultaat dat een onderneming behaalt, of dit nu winst of verlies is, moet worden meegenomen bij de bepaling van de winst.
Kostprijs bij gemeenschappelijke en samengevoegde kosten
Gemeenschappelijke kosten worden meeberekend in de kostprijs Deze kosten ontstaan bijvoorbeeld wanneer het technisch onvermijdelijk is dat in een productieproces verschillende soorten producten ontstaan, die niet afzonderlijk van elkaar kunnen worden geproduceerd. Er kunnen bijproducten ontstaan die apart worden verkocht. De opbrengst hiervan kan een bijdrage leveren aan het verlagen van de kosten van het hoofdproduct en aan het vergroten van de winst. Een andere reden om bijproducten te verkopen, is het schaarser worden van verschillende grondstoffen. Daarnaast spelen ook de steeds strenger wordende milieuregels een belangrijke rol. Restproducten mogen niet zomaar worden gedumpt en de kosten voor het vernietigen zijn vaak hoog voor een onderneming waardoor ze gedwongen worden om een oplossing te zoeken voor hun afvalprobleem. Wanneer er geen sprake is van de verkoop van bijproducten, is er sprake van afval, dat niets oplevert.

Naast de gemeenschappelijke kosten zijn er ook de samengevoegde kosten. Deze kosten ontstaan als productieprocessen op grond van economische overwegingen worden samengevoegd. In een bierfabriek worden alle verschillende soorten flesjes door 1 machine gevuld bijvoorbeeld.
Een laatste methode om de kostprijs te berekenen is volgens de equivalentiecijfermethode.

Deze methode wordt gebruikt als er tijdens het productieproces verschillende producten ontstaan die zeer nauw met elkaar verwant zijn. Technisch zijn de producten identiek. In de meeste gevallen waarin deze methode wordt toegepast is er sprake van samengevoegde kosten.
 

6. Break - even analyse en direct costing

De methode in hoofdstuk vijf wordt de integrale kostprijscalculatie genoemd of absorption costing. De methode houdt zich enkel bezig met de integrale kostprijs, op basis van alle kosten. Zowel de variabele als de constante kosten zijn hierin opgenomen. Het is ook mogelijk om bij het bepalen van de kostprijs van een product alleen rekening te houden met de variabele kosten. We spreken dan van de variabele kostprijscalculatie of direct costing.
De eenvoudigste vorm van direct costing gaat uit van een verdeling van kosten in periodekosten en productkosten. De eerste zijn de constante kosten die ontstaan in een bepaalde periode van het productieproces. Kosten die op korte termijn niet of nauwelijks te beïnvloeden zijn. Direct costing stelt dat het niet nodig is om de constante kosten per eenheid product te berekenen zoals bij absorption costing. De uitgangspunten van direct costing zijn bruikbaar als een onderneming korte termijnbeslissingen moet nemen omdat de constante kosten vast liggen. Op lange termijn is het handiger om uit te gaan van absorption costing omdat de constante kosten wel te beïnvloeden zijn en daarmee betrokken moeten worden in de besluitvorming.

Bij direct costing wordt de winst bepaald door de verkoopprijs te vergelijken met de variabele kosten van het product. Het verschil hiertussen wordt de 'contribution margin' genoemd of de dekkingsbijdrage. Dit verschil dient als eerste tot dekking van de constante kosten. Nadat de constante kosten zijn terugverdient wordt er pas winst gemaakt. Het deel van de dekkingsbijdrage, dat overblijft na de dekking van de constante kosten is de winst. De totale dekkingsbijdrage van de verkochte producten worden als volgt berekend:

  • Totale dekkingsbijdrage = dekkingsbijdrage per product x afzet(aantal verkochte producten) De winst is te berekenen door de totale dekkingsbijdrage te verminderen met de totale constante kosten.
  • Periodewinst volgens absorption costing en volgens direct costing
  • Direct costing en absorption costing hanteren een verschillend begrip voor de kostprijs van een product. Zo is bij direct costing alleen de variabele kosten van toepassing en bij absorption costing de variabele kosten plus de constante kosten. De voorraden zullen door beide methoden dus verschillend gewaardeerd worden op de balans. Wanneer een onderneming een deel van de producten niet verkoopt, zal zij deze producten als een voorraad opnemen in de balans. Bij absorption costing wordt deze voorraad gewaardeerd inclusief de constante fabriekskosten. Een deel van de constante kosten komt op deze manier als bezit op de balans terecht. Direct costing zal dezelfde voorraad producten waarderen tegen alleen de variabele kosten. De constante kosten worden bij direct costing niet onder voorraad gezien maar als een kostenpost, dus een verlies. De winst is dus lager bij direct costing dan bij absorption costing. Bij een vermindering van de voorraad zal de winst bij direct costing weer hoger zijn dan bij absorption costing omdat een deel van de constante kosten van de voorgaande periode worden aangemerkt als kosten van de huidige periode. Het verschil in winst tussen beide methodes kan als volgt worden bepaald:

Voorraadmutatie(kosten van de voorgaande periode) x constante fabricagekosten per eenheid product.
(Voorbeeld absorption costing en direct costing is te vinden op blz. 90 t/m 93. Bedrijfseconomie theorie en praktijk. Hoofdstuk 6 Direct costing en break -even analyse)
De break - even analyse
Op het punt waarop alle constante kosten zijn terugverdient in een onderneming, lijdt een onderneming geen verlies of winst. Dit punt wordt het break - even -punt genoemd. Op dit punt zijn de totale opbrengsten van de verkochte producten gelijk aan de totale kosten van de onderneming. In formulevorm wordt het break - even - punt als volgt bepaald:
Break - even - afzet = C/ p-/-v
C= totale constante kosten
p= verkoopprijs per eenheid
v= variabele kosten per eenheid
De break - even -omzet is te berekenen door de afzet te vermenigvuldigen met de verkoopprijs per eenheid.
In een handelsonderneming die meerdere soorten producten verhandelt, is het break -even - punt te bepalen met behulp van de gemiddelde brutowinstmarge van de producten die worden verhandeld. De brutowinst per product is het verschil tussen de inkoopprijs en de verkoopprijs. Op het break - even - punt is de brutowinst van alle verkochte producten gelijk aan de totale verkoopkosten. In formulevorm ziet dit er als volgt uit:
Brutowinst -/- variabele kosten -/- constante kosten = nettowinst.
Op de break - even - punt is de nettowinst nul.
Het bedrag van de variabele verkoopkosten is afhankelijk van de gerealiseerde omzet. Bij elke omzet hoort een bepaald bedrag bij de variabele verkoopkosten. Het bereken van de break - even - omzet gaat als volgt:
Break - even - omzet = constante verkoopkosten/ BW % -/- VVK % x 100
BW % = brutowinstmarge in procenten van de omzet
VVK % = variabele verkoopkosten in procenten van de omzet.
Een voorbeeld van bovenstaande formule is als volgt:
In een onderneming bedraagt de gemiddelde brutowinstmarge 30 % van de omzet.
De variabele verkoopkosten bedragen 10 % van de omzet.
De vaste verkoopkosten bedragen €200.000
Gevraagd wordt op de break - even - omzet te bepalen en hoe groot de omzet moet zijn om een winst van € 500.000 te realiseren.
De uitwerking gaat als volgt:
We gaan als eerste de formule gebruiken die de nettowinst berekent om op deze manier de break - even - omzet te bepalen.
Brutowinst(marge) -/- variabele verkoopkosten -/- constante verkoopkosten = nettowinst
    30 %           -/-         10 %             -/-  € 200.000             = € 0
20 % van de omzet = € 200.000
Break - even - omzet 100/20 x € 200.000 = € 100.000
De omzet waarbij een winst van € 500.000 wordt behaald, bereken we op dezelfde manier. In plaats van € 0 in te vullen, vullen we in de formule de nettowinst van € 500.000 in.
Het indifferentiepunt
Als een onderneming slechts uit twee productietechnieken kan kiezen, zal er een productieomvang zijn waarbij beide technieken even duur zijn. Dit omslagpunt wordt het indifferentiepunt genoemd. Het maakt niet uit welke techniek er wordt gekozen. Het indifferentiepunt wordt op de volgende manier bepaald:
Het verschil in totale constante kosten wordt gedeeld door het verschil in variabele kosten per product. Dit levert uiteindelijk het indifferentiepunt op.(Een voorbeeld van een berekening kan men vinden in het boek Bedrijfseconomie theorie en praktijk. Hoofdstuk 6 Direct costing en Break - even - analyse. Blz. 105/106)
De keuze voor een productietechniek en de bepaling van het indifferentiepunt moet steeds plaatsvinden op basis van de normale bezetting.
Uitbesteding
Een onderneming kan de volgende redenen hebben om een activiteit uit te besteden:

  • Er is niet de kennis aanwezig binnen de eigen onderneming om de activiteit uit te     voeren. We spreken hier van een 'specialisatie - uitbesteding'
  • De onderneming die in de activiteit gespecialiseerd is, kan deze goedkoper uitvoeren.
  • Er is onzekerheid over de toekomstige afzet van een bepaald product. Wanneer de afzet harder groeit dan de productiecapaciteit kan en onderneming de overweging maken om dit uit te besteden. Met name wanneer er schommelingen zijn in de afzet, is een capaciteitsuitbreiding minder relevant dan een ( tijdelijke) uitbesteding.

 

7. Directe en indirecte kosten

Directe kosten van een product zijn kosten die ter sprake komen wanneer we het hebben over homogene massafabricage: De ondernemingen maakten en verkochten een soort product. Hierdoor stonden alle productie kosten en verkoopkosten, zowel constant als variabel, in verband met dat ene product.
Indirecte kosten hebben te maken met ondernemingen die verschillende producten maken en verkopen. De kosten staan hier niet rechtstreeks in verband met een specifiek product. Er zijn dan kosten die gemakt worden van alle producten.
Een aantal voorbeelden van directe kosten zijn: grondstofkosten, kosten van verpakkingsmateriaal, afschrijvingskosten en loonkosten. Indirecte kosten zijn bijvoorbeeld de huur van een gebouw, bankkosten, verwarmingskosten.
In dit hoofdstuk bespreken we de opslagmethoden, waarvan er twee varianten zijn: de enkelvoudige of primitieve opslagmethode en de meervoudige of verfijnde opslagmethode
Daarnaast bespreken we afval en uitval.
Opslagmethode voor kostprijsberekening
Voor een onderneming is het berekenen van de directe kosten eenvoudig om de kostprijs te bepalen omdat deze enkel uitgaat van een product. De kosten van de productie en de grondstoffen kunnen worden berekend in het eindproduct dat verkocht wordt. Wanneer een fabrikant met indirecte kosten te maken heeft, is de berekening een stuk moeilijker. Administratiekosten, verwarmingskosten en loonkosten zijn moeilijk om deze te berekenen in de kostprijs. Deze kosten zijn niet zomaar per eenheid product te bepalen. Voor het bepalen van de indirecte kosten zijn twee methodes ontwikkeld:
Enkelvoudige of primitieve opslagmethode
Meervoudige of verfijnde opslagmethode
Enkelvoudige of primitieve opslagmethode
Aan de hand van de opslagmethode om een kostprijs te bepalen, vormen de indirecte kosten een bepaald percentage van de directe kosten van het product. De enkelvoudige opslagmethode gebruikt slechts 1 opslagpercentage. Schematisch wordt de kostprijs als volgt berekend:
Directe grondstoffen en directe loonkosten + Directe kosten en de opslag voor indirecte kosten = De kostprijs.
(Voor een voorbeeld van deze berekening wordt verwezen naar het boek Bedrijfseconomie theorie en praktijk. Hoofdstuk 7 Directe en indirecte kosten. Blz. 115/116)
Meervoudige of verfijnde opslagmethode
Hier worden de indirecte kosten bij de kostprijsberekening doorberekend met behulp van meerdere opslagpercentages. De indirecte kosten worden uitgesplitst. Dit kunnen bijvoorbeeld zijn: indirecte grondkosten, deze hangen samen met de directe kosten van de grondstof, indirecte loonkosten die weer samenhangen met de directe loonkosten en overige indirecte kosten die samenhangen met de totale directe kosten.
De berekening van de kostprijs via deze methode is nauwkeuriger dan wanneer de kostprijs wordt bepaald volgens de enkelvoudige of primitieve opslagmethode. De uitsplitsing van de indirecte kosten(de verfijning) vormen een aanzet om de omvang van de indirecte kosten te bewaken. (Voor een voorbeeld van deze berekening wordt verwezen naar het boek Bedrijfseconomie theorie en praktijk. Hoofdstuk 7 Directe en indirecte kosten. Blz. 117 t/m 119).

Er wordt ook nog een andere doorberekeningsmethode genoemd die wordt gebruikt om indirecte productiekosten toe te rekenen aan de eindproducten. Dit wordt het machine - uurtarief genoemd. Dit wordt toegepast als een machine verschillende soorten producten maakt. Het tarief per machine - uur kunnen we berekenen door de delingscalculatie toe te passen.
Tarief per machine - uur = Constante machinekosten/ normale bezetting + Variabele machinekosten/verwachte bezetting
Wanneer we als voorbeeld nemen van een productiebedrijf dat de volgende gegevens heeft over de gebruikte machine:
25.000 uur per jaar in een normale bezetting
20.000 uur verwachte bezetting voor het komende jaar
600.000 euro constante machine kosten per jaar
400.000 verwachte variabele kosten voor het komende jaar,
Dan kunnen we het tarief per machine - uur berekenen als volgt:
Tarief per machine - uur = €600.000/25.000 + €400.000/20.000
Het tarief per machine - uur is € 44.
Afval
Wanneer is er sprake van afval? In het productieproces is er sprake van afval als de gebruikte grondstof geheel of gedeeltelijk verloren gaat. De kosten van het afval en de verwerking hiervan moet worden opgenomen in de kostprijs van het product waarvoor de grondstof is gebruikt.
We spreken van uitval als eindproducten na de productie worden afgekeurd voor de normale verkoop. Ze voldoen niet aan de kwaliteitsnormen die gesteld zijn door de producenten of afnemers. Producten worden vaak verkocht onder een andere merknaam, tegen een lagere prijs. Wanneer ook hier geen sprake van is, dienen de producten worden vernietigd. Dit brengt kosten met zich mee in de verwerking en omdat er aan bepaalde milieueisen moet worden voldaan.

De kosten die worden veroorzaakt door de normale hoeveelheid uitval, moeten worden doorberekend in de kostprijs van de goedgekeurde producten. De eventuele opbrengst van de afgekeurde producten gaan dan wel van de kostprijs af. Er is alleen een uitzondering met betrekking tot het doorberekenen in de kostprijs. Er moet dan sprake zijn van initiële uitvalkosten. Dit zijn extra kosten die een onderneming maakt tijdens de aanloopperiode van een nieuw project, zoals een nieuwe productietechniek of een nieuw product. Dit is nodig om de continuïteit van een onderneming te waarborgen.
 

8. Activity Based Costing en de kostenplaatsenmethode

Een geschikt instrument om de kosten van een onderneming te beheersen is Activity Based Costing(ABC). Hierbij wordt een relatie gelegd tussen enerzijds de activiteiten die nodig zijn om producten te maken en te verkopen, en anderzijds de kosten van deze activiteiten. De ABC - methode gaat uit van cost drivers en cost pools.
Cost drivers zijn activiteiten die kosten veroorzaken, zoals het huren van een pand. We kunnen de kosten van de activiteit huren of huisvesting in kaart brengen en deze kosten toedelen op basis van het gebruik dat andere activiteiten hiervan hebben gemaakt.
Cost pools is een verzameling van verschillende soorten kosten die kunnen toegerekend worden aan een kostenplaats of activiteit. De cost pool van het huren van een pand of huisvesting zijn huur, verwarming, verlichting, onderhoud en belastingen. Er wordt een kostensoort verdeeld over verschillende kostenplaatsen.
De ABC - methode legt sterk de nadruk op de mogelijkheden die zij biedt om de kosten van de onderneming te beheersen. In hoofdstuk 9 wordt Activity Based Budgetting(ABB) besproken, welke is gekoppeld aan de ABC - methode.
In een kleine onderneming zullen methoden die in hoofdstuk 7 zijn beschreven(direct en indirect costing) goed van toepassing zijn. Dit gaat echter niet meer op voor middelgrote ondernemingen die een grotere variëteit aan producten produceert en verkoopt. Er zijn hiervoor een aantal redenen voor te noemen:
Door de grote verscheidenheid aan indirecte kosten is het onmogelijk om voldoende samenhang te vinden tussen de directe en indirecte kosten. Het bepalen van een correct opslagpercentage is hierdoor veel moeilijker te bepalen.
Het totaalbedrag van de indirecte kosten is vaak veel hoger in een grote onderneming dan het totaalbedrag van directe kosten. Hierdoor moeten er zeer hoge opslagpercentages worden uitgewerkt.
Het is van belang om de indirecte kosten goed te bewaken wanneer er sprake is van een grote verscheidenheid aan indirecte kosten en dat deze kosten zeer hoog zijn. Dit zijn problemen die kunnen worden opgelost met een ander geschikt instrument: De kostenplaatsenmethode. Indirecte kosten worden gesplitst naar de activiteiten of functies die tijdens het productieproces worden uitgevoerd. Er ontstaat een functionele kostenindeling. Voorbeelden hiervan zijn: huisvesting, magazijn, verkoop, productie en productieplanning en inkoop.

In het kader van de kostenprijsberekening worden voor al deze functies kostenplaatsen gemaakt. Dit zijn verzamelingen van kosten die worden gemaakt in de desbetreffende functie die nodig is om een product te maken. Kostenplaatsen kunnen samenvallen met bestaande afdelingen of zijn soms alleen een verzameling kosten.
We onderscheiden allereerst drie soorten kostenplaatsen:

  • Hulpkostenplaatsen
  • Zelfstandige kostenplaatsen
  • Hoofdkostenplaatsen

Hulpkostenplaatsen
Het gaat hierbij om bedrijfsfuncties waar geen afzonderlijke afdeling bestaat binnen een onderneming. Deze functies dienen enkel om de indirecte kosten te kunnen verdelen zoals huisvesting en algemeen beheer.
Zelfstandige kostenplaatsen
Dit zijn functies die worden gedaan binnen bestaande afdelingen zoals inkoop, planning, administratie en magazijn.
Hoofdkostenplaatsen
Dit zijn bestaande afdelingen die rechtstreeks prestaties leveren aan de eindproducten. In de meeste gevallen gaat het hier om de afdelingen productie en verkoop van de onderneming.
Naast de kostenplaatsen zijn er ook kostendragers. Dit zijn eindproducten die een onderneming maakt. Deze eindproducten moeten alle kosten dragen die in de onderneming zijn gemaakt. De kosten moeten worden opgenomen in de kostprijs.
De kostenplaatsenmethode biedt de mogelijkheid om de indirecte kosten nauwkeurig te verdelen. Dit wordt ook wel 'verbijzonderen' genoemd. De indirecte kosten van een onderneming worden verdeeld over de verschillende kostenplaatsen. Op deze manier worden de kosten toegewezen aan de functies die de kosten veroorzaken. De kosten per kostenplaats worden vervolgens doorberekend aan de andere kostenplaatsen en de kostendragers. Elke kostenplaats levert elk 1 soort prestatie aan een of meer andere kostenplaatsen. Er worden interne producten geleverd. Het product van de kostenplaats huisvesting is 'vierkante meter ruimte'. Het product 'vierkante meter ruimte' wordt vervolgens door de kostenplaats huisvesting doorverkocht of doorbelast aan de kostenplaatsen die van ruimte in gebouwen gebruik maken. Juist omdat elke kostenplaats maar 1 soort prestatie levert, spreken we over homogene massaproductie. We hoeven hier niet na te gaan of kosten direct of indirect zijn. Alle kosten zijn immers direct. De kostprijs van het interne product 'vierkante meter ruimte' is te bepalen via de delingscalculatie. De interne kostprijs noemen we ook wel tarief en wordt doorbelast aan de andere kostenplaatsen.
De kostenplaatsenmethode is zoals gezegd een mogelijkheid om de indirecte kosten beter te beheersen. Dit komt ook omdat er aan het hoofd van iedere kostenplaats een verantwoordelijke staat die kan worden aangesproken op eventuele kostenoverschrijding.
De kostenplaatsmethode komt tevens met twee hulpmiddelen:

  • De kostenverdeelstaat
  • De kostenverrekenstaat

De kostenverdeelstaat
Hierin worden alle indirecte kosten van een onderneming verdeeld over de diverse kostenplaatsen. De totale kosten die aan iedere kostenplaats wordt toegerekend noemen we de eerstverdeelde kosten of eigen kosten.
De kostenverrekenstaat
Hierin worden de kosten van de verschillende kostenplaatsen vervolgens doorbelast aan de andere kostenplaatsen en de kostendragers. Dit gebeurd op basis van de prestaties die de kostenplaatsen leveren aan andere kostenplaatsen. Op deze manier geeft de kostenverrekenstaat een overzicht van de dekking van de kosten per kostenplaats. De dekking ontstaat door de doorbelasting van de kosten aan andere kostenplaatsen en kostendragers.
Als we een overzicht opstellen van de manier waarop de verschillende kostenplaatsen hun kosten doorbelasten aan andere kostenplaatsen en aan de kostendragers, ontstaat de kostenverrekenstaat. De totaaltelling van de kostenverdeelstaat is hier het uitgangspunt. De totalen staan op de eerste regel van de kostenverdeelstaat.

 

9. Verschillenanalyse en budgettering

Bij de diverse methoden die we hebben beschreven in de voorgaande hoofdstukken om de kostprijs te berekenen, was er vaak sprake van voorcalculatie. Dat wil zeggen dat de berekening van de kostprijs plaats vond voordat er een begin was gemaakt met het productieproces. Er zijn een aantal redenen te noemen waarom er gebruik is gemaakt van voorcalculatie:
De voorcalculatie kan dien om de aanbiedingsprijs of offerteprijs vast te stellen. De prijs waartegen een bepaalde opdracht kan worden uitgevoerd.
Aan de hand van de voorcalculatie kan de leiding van een onderneming een beoordeling maken of een bepaald productieproces tegen de geldende prijs kan worden uitgevoerd.
Met andere woorden is de voorcalculatie van belang om te kijken of het zinvol is om een bepaalde activiteit uit te voeren. Dit is in een bepaald opzicht een betere optie dan een nacalculatie omdat men een beter overzicht heeft over de kosten en het rendement van een product. Er is echter wel de mogelijkheid om na afloop van het productieproces de kostprijs van een product te bepalen. Dit noemen we de nacalculatorische kostprijs. Aan de hand hiervan kan een onderneming beoordelen of de productieafdeling zich tijdens het proces heeft gehouden aan de normen die zijn vastgesteld bij de voorcalculatie.
Het is van belang om de verschillen tussen de voorcalculatie en de nacalculatie te analyseren. Aan de hand hiervan kunnen er maatregelen worden genomen die ervoor kunnen zorgen dat de verschillen in de voor- en nacalculatie in de toekomst zo klein mogelijk zijn. Bij grote en dure projecten worden er tussentijds nacalculaties gedaan die betrekking hebben op een bepaald deel van het project dat is afgerond. We spreken hier ook wel van tussencalculaties.
Van belang is ook om de verschillende oorzaken in kaart te brengen wanneer er afwijkingen zijn in de voor- en nacalculaties. Zo kunnen er een aantal oorzaken worden genoemd:

  • Medewerkers die tijdens het proces niet efficiënt werken.
  • De voorcalculatie bevat een of meer normen die niet realistisch zijn. Dit kan bijvoorbeeld van toepassing zijn over de gewerkte uren(tijd) wat er nodig is om een product te maken.

Prijsverschillen en efficiencyverschillen
De normen voor prijzen en hoeveelheden zijn bij een voorcalculatie altijd schattingen omdat er vooraf niet volledig te bepalen is hoeveel eenheden productiemiddelen worden gebruikt. Bij de nacalculatie wordt pas duidelijk hoeveel er is gebruikt en hoeveel het heeft gekost. Er wordt om deze reden een analyse gemaakt van de verschillen die er zijn tussen de schattingen uit de voorcalculatie en de werkelijke cijfers uit de nacalculatie. Dit is nodig om de processen beter aan te sturen. De verschillen tussen de voor- en de nacalculatie bestaan uit:
De verschillen tussen de geschatte en de werkelijke prijzen van de bij het proces gebruikte productiemiddelen. Dit zijn de prijsverschillen.
De verschillen tussen de geschatte en de werkelijke hoeveelheden van de productiemiddelen die bij het proces worden gebruikt. Dit zijn de efficiencyverschillen of hoeveelheidverschillen.
De prijsverschillen tussen de voor- en nacalculatie kunnen als volgt worden bepaald:
Werkelijk verbruik x standaardprijs
Werkelijk verbruik x werkelijke prijs
-/-
Prijsverschil
Het prijsverschil kan ook volgens de volgende formule worden bepaald:
Prijsverschil = (SP -/- WP) x WH
SP = Standaardprijs. De prijs die wordt gebruikt bij de voorcalculatie
WP= Werkelijke prijs. De prijs die wordt gebruikt bij de nacalculatie
WH= Werkelijke hoeveelheid. De totale hoeveelheid die volgens de nacalculatie is verbruikt.
De efficiencyverschillen tussen de voor- en nacalculatie kunnen als volgt worden bepaald:
Standaardverbruik x standaardprijs
Werkelijk verbruik x standaardprijs
-/-
Efficiencyverschil
Of volgens de volgende formule:

Efficiencyverschil = (SH -/- WH) x SP
SH= De totale standaardhoeveelheid van een bepaald productiemiddel die volgens de voorcalculatie nodig zou zijn geweest om het werkelijke aantal producten te maken.
WH= De werkelijke hoeveelheid. Deze wordt achteraf bepaald door de nacalculatie.
SP= De standaardprijs per eenheid productiemiddel.
Planning en budgettering
Een onderneming zal plannen moeten opstellen om haar continuïteit te blijven waarborgen. In deze plannen zal moeten worden aangegeven langs welke weg en inzet van middelen de doelstellingen wil realiseren. De plannen kunnen worden onderverdeeld aan de hand van de lengte van de periode waarop de plannen betrekking hebben. We komen dan tot drie soorten planningen:
De langetermijnplanning. Deze wordt ook wel strategische planning genoemd. De plannen hebben vooral betrekking op beslissingen die de onderneming voor een langere termijn binden. Voorbeelden zijn een vestingplaats, de keuze voor welke markt(en), de keuze voor producten.
De middellangetermijnplanning. Hier gaat het vooral om beslissingen die worden genomen door het middelmanagement van de onderneming. Voorbeelden hiervan zijn besluiten over investeringen, de keuze voor een productietechniek, personeelsbeslissingen.
De kortetermijnplanning. Deze wordt ook wel uitvoeringsplanning genoemd. De planning heeft betrekking op de daadwerkelijke uitvoering van de productie- en verkoopactiviteiten.
Het budget is de financiële vertaling van alle ondernemingsplannen. Het is een leidraad voor de onderneming om het bedrijfsproces te beheersen. Het budget geeft ook de realisatie van een de plannen en de kosten. Het budget vervult binnen een onderneming vier functies:
Communicatiemiddel. In de plannen en in het budget wordt aangegeven welke activiteiten er moeten plaatsvinden om de doelstellingen te bereiken. Het is een instrument van het management om hun beleid te vertalen naar de medewerkers.
Taakstellende functie. Op basis hiervan kunnen medewerkers vaststellen wat het management van hun verwacht.
Autorisatiefunctie. Het budget machtigt de medewerkers tot het doen van bepaalde uitgaven. Welke middelen worden er gebruikt om de doelstelling te behalen.

Evaluatiefunctie. Een onderneming kan een verantwoord oordeel vellen over de uitvoering van de activiteiten door de werkelijke resultaten te vergelijken met het vooraf opgestelde budget.
Een budget waarin het totaal van alle activiteiten is opgenomen, noemen we het masterbudget of generaalbudget. Vanuit dit budget worden de deelbudgetten van de verschillende afdelingen bepaald. Een aantal van deze deelbudgetten zijn: het verkoopbudget, het investeringsbudget, het inkoopbudget, het liquiditeitsbudget en het productiebudget.
Bij het vaststellen van het totaalbedrag van het budget, moet er rekening worden gehouden met de meetbaarheid van de prestaties en de variabele kosten. Er zijn vier methodes om het totaalbedrag van een afdelingsbudget vast te stellen:
Vast budget. Dit is een vast bedrag per periode. Dit budget wordt toegepast als de kosten constant van aard zijn of als de prestaties moeilijk te meten zijn.
Variabel budget. Dit wordt toegekend als de prestaties goed meetbaat zijn en de kosten afhankelijk zijn van het aantal prestaties.
Gemend budget. Hier bestaat het budget deels uit een vast bedrag en deels uit een bedrag dat afhankelijk is van de geleverde prestaties.
Flexibel budget. Wanneer een afdeling te maken heeft met niet-proportionele variabele kosten wordt er een flexibel budget toegekend. Dit bestaat uit een vast bedrag om de kosten te dekken en een variabel bedrag dat afhangt van de geleverde prestaties.
Activity Based Budgetting
Ondernemingen dienen hun producten zeer doelmatig te produceren. Dit houdt in dat de producten tegen zo laag mogelijke kosten moeten worden geproduceerd, zonder dat de kwaliteit verloren gaat. Bij de methode Activity Based Budgetting staat de activiteiten of prestaties die met de ingezette middelen moeten worden gerealiseerd centraal(de output). Het budget wordt opgesteld op basis van de gewenste activiteiten of prestaties. Aan de hand daarvan wordt aangegeven hoeveel deze activiteiten en prestaties in de budgetperiode mogen kosten.
Omzetanalyse
Dit is een analyse die wordt gebruikt om de verschillen aan te tonen tussen de gebudgetteerde en de werkelijke omzet. We kunnen de verschillen uitsplitsen in verkoopprijsverschillen en hoeveelheids- of volumeverschillen.

 

10. Problemen met financiering en investeringen

Om als onderneming activiteiten uit te voeren is geld of vermogen nodig. Wanneer zij dit gebruikt om haar activiteiten te financieren, dan hebben we het over investeren. Voorbeelden van investeren zijn het aanschaffen van duurzame productiemiddelen. Aanschaf van voorraden(grondstoffen, handelsgoederen), het verlenen van krediet aan afnemers of het aanhouden van een deel van het vermogen in de vorm van liquide middelen. Investeren wil dus niet altijd zeggen dat de onderneming iets aanschaft. Liquide middelen zijn contact geld en banktegoeden die als vermogen worden aangehouden en als een investering worden gezien. Juist om aan de dagelijkse betalingsverplichtingen te voldoen worden deze middelen aangehouden.
De verzameling van duurzame productiemiddelen, voorraden, vorderingen en liquide middelen staat altijd debet op de balans. Dit wordt aangeduid met de term 'activa'. Debet op de balans vinden we de investeringsstructuur van de onderneming. De activa zijn te verdelen in twee categorieën:

  • Vaste activa
  • Vlottende activa

Vaste activa
Binnen een onderneming wordt vaste activa gebruikt om de werkzaamheden duurzaam te dienen. Hiermee wordt bedoeld dat deze activa langer meegaan dan één omzetcyclus(machines e.d.) Vaste activa kunnen worden beschouwd als voorraden werkeenheden die tijdens het productieproces worden verbruikt.
Vlottende activa
Hier ontbreekt het duurzame karakter. Alles wordt verbruikt tijdens één omzetcyclus zoals voorraden grondstoffen.
We spreken binnen een onderneming van een investeringsprobleem als er keuzes moeten worden gemaakt in welke activiteiten worden gefinancierd. Het vermogen is immers niet onbeperkt inzetbaar. Aan de debetzijde van de balans kan worden afgelezen welke keuzes een onderneming heeft gemaakt, de zogeheten investeringsstructuur. Dit kan omdat hier de bedrijfsmiddelen, de activa, staan waarin is geïnvesteerd.
Een ander probleem wat zich voordoet is het financieringsprobleem. Dit probleem heeft betrekking op het maken van een keuze uit de verschillende mogelijkheden om vermogen aan te trekken. Deze keuzes zijn af te lezen aan de creditzijde van de balans, omdat hier staat welk deel van het vermogen bestaan uit eigen vermogen en vreemd vermogen.
Eigen vermogen
Dit is vermogen dat wordt verschaft door de eigenaren van de onderneming. Ondernemend vermogen. De vergoeding die de verschaffers ontvangen uit het eigen vermogen hangt af van de resultaten dat een onderneming haalt. Het wordt ook wel risicodragend vermogen genoemd om deze reden.
Vreemd vermogen
Dit is het vermogen dat door buitenstaanders(bv. een bank) wordt verschaft. Kenmerkend voor vreemd vermogen is dat de onderneming hiermee een schuld creëert waarover rente betaald dient te worden. Rentebetalingen en aflossing van een schuld zijn onafhankelijk van de bedrijfsresultaten. Dit vermogen wordt daarom ook wel 'niet- ondernemend vermogen' of 'risicomijdend vermogen' genoemd.
Afhankelijk van de periode waarover het vreemd vermogen ter beschikking is gesteld, wordt de volgende tweedeling gemaakt:
Lang vreemd vermogen. Vermogen dat beschikbaar is gesteld voor een periode langer dan een jaar.
Kort vreemd vermogen. Vermogen dat beschikbaar is voor de periode van één jaar. Het dient ook binnen dat jaar te worden terug betaald.
Als we het nog even kort samenvatten kunnen we het vermogen van een onderneming als volgt zien:
Er is vermogen dat wordt opgesplitst in eigen vermogen en vreemd vermogen. Het vreemd vermogen kan worden opgesplitst in een lang vreemd vermogen en een kort vreemd vermogen. De samenstelling van het vermogen wordt de financiële structuur van de onderneming genoemd.
Bij het oplossen van het investeringsprobleem en het financieringsprobleem worden er steeds drie vragen gesteld: Wat wil de onderneming?, Hoeveel vermogen is daarvoor nodig en hoe wordt het gefinancierd?
Wanneer een onderneming het financieringsprobleem voor elk afzonderlijk onderdeel van de activa wil oplossen, spreken we van partiële financiering . Wanneer een onderneming het financieringsprobleem van de totale activa wil oplossen noemen we deze totale financiering.
In de onderstaande balans geven we schematisch weer hoe de indeling van de activa(de debet) en het vermogen(de credit) er uit kan zien:

  • Activa of bezittingen
  • Passiva of vermogen
  • Vaste activa
  • Eigen vermogen
  • Vlottende activa
  • Lang vreemd vermogen
  • Liquide middelen
  • Kort vreemd vermogen

Vermogensbronnen
Een ondermening heeft vak de volgende vermogensbronnen:

  • De vermogensmarkt
  • Intensieve financiering

De vermogensmarkt
De vermogensmarkt kan weer worden onderverdeeld in twee deelmarkten:
De kapitaalmarkt. De vraag naar en het aanbod van vermogen met een looptijd van langer dan een jaar. Dit staat in verband met een lang vreemd vermogen van een onderneming.

De geldmarkt. De vraag naar en het aanbod van vermogen met een looptijd korten dan een jaar. Een onderneming doet hier een beroep op haar kort vreemd vermogen.
De vragers op de vermogensmarkt zijn gezinnen, ondernemingen en de overheid. De aanbieders van vermogen zijn gezinnen, institutionele beleggers, banken, overheidsondernemingen. Bij institutionele beleggers kan men denken aan pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen die hun inkomsten op hun beurt weer beleggen om in de toekomst uitkeringen te kunnen doen.
Intensieve financiering
Onder intensieve financiering verstaan we de intensivering van de aanwending van het binnen de onderneming beschikbare vermogen. Met doet dit om dat het mogelijk is om met minder vermogen dezelfde activiteiten te financieren als voorheen, evenveel doen, maar met minder geld. Een variant hierop is om met dezelfde hoeveelheid vermogen méér te bereiken.  Intensieve financiering kan een verhoging inhouden van de omloopsnelheid van het beschikbare vermogen. Onder de omloopsnelheid verstaan we het aantal malen dat het vermogen gedurende een bepaalde periode gemiddeld beschikbaar is. Een vorm van intensieve financiering is het zogeheten 'ideaalcomplex'.
Onder het ideaalcomplex verstaan we een verzameling van identieke duurzame productiemiddelen met een volkomen gelijkmatige leeftijdsopbouw. Het bedrag aan afschrijvingsgelden dat jaarlijks vrijkomt, wordt onmiddellijk aangewend om nieuwe duurzame productiemiddelen aan te schaffen. Dit houdt in dat een onderneming bijvoorbeeld 2 machines heeft die 0 jaar oud zijn, 2 machines van 1 jaar oud, 2 machines van 2 jaar oud, etc. Het jaarlijks vrijkomende bedrag aan afschrijvingsgelden wordt zoals gezegd gebruikt voor de aanschaf van nieuw productiemiddelen die de versleten middelen moeten vervangen. De totale afschrijving per periode is gelijk aan de aanschafprijs van alle versleten middelen die op dat moment moeten worden vervangen. Dit laatste is onafhankelijk van afschrijvingssysteem dat een onderneming gebruikt.
(Voor een voorbeeld van het ideaalcomplex verwijs ik naar het boek Bedrijfseconomie theorie en praktijk. Hoofdstuk 10 Investerings- en financieringsproblemen. Blz. 168/169)
Leasing en factoring
Ondernemingen worden regelmatig geconfronteerd met een financieringsprobleem als ze hun activa moeten financieren. Naast de traditionele manier van financiering zoals boven staat beschreven, zijn er andere vormen. Twee van deze vormen zijn leasing en factoring.
Leasing
Leasing wordt bijvoorbeeld gebruikt voor het aanschaffen van bedrijfsmiddelen, zoals machines en auto's. Het is een vorm om activa te huren. In leasing onderscheiden we twee grondvormen:
Operational lease. Dit is een kortlopende opzegbare huurovereenkomst. De middelen worden gehuurd voor de duur van een bepaald project of tijdens een noodsituatie. De verhuurder betaalt de kosten van onderhoud, verzekering en afschrijving.
Financial lease. Dit is een langlopende onopzegbare huurovereenkomst. Deze overeenkomst wordt meestal gesloten voor de economische levensduur van het gehuurde productiemiddel. Het middel wordt aan het einde van het contract overgenomen door de onderneming die het middel huurt. Risico is dat er economische veroudering optreed bij de middelen. De kosten van onderhoud, verzekering komen voor rekening van de huurder. Voorbeelden van Financial lease komt voorbij grote, duurzame projecten zoals gebouwen en vliegtuigen. Huurcontracten kunnen oplopen tot 15 jaar.
Factoring
Factoring is een middel dat ondernemingen kunnen gebruiken ter verkleining van de vermogensbehoefte die ontstaat door afnemers krediet te verlenen. De factoringmaatschappij neemt alle goedgekeurde vorderingen over van de onderneming. Zij verzorgt de administratie en incasso van deze vordering en betaalt het bedrag van de vorderingen uit aan de onderneming. Twee basisvormen van factoring zijn:

  • Maturity factoring
  • Old line factoring

Maturity factoring
De factoringmaatschappij betaalt het bedrag van de vordering uit op de dag dat de afnemer had moeten betalen.  De ondermening heeft op deze manier de zekerheid dat de vorderingen die aan de factoringmaatschappij zijn overgedragen, op een bepaalde datum worden betaald, waardoor er een betere financiële planning mogelijk is.
Old line factoring
De factoringmaatschappij betaalt de goedgekeurde vorderingen grotendeels onmiddellijk uit aan de onderneming uit die de vorderingen overdraagt. Het verkleint de vermogensbehoefte van de ondernemingen. Dit komt omdat het krediet aan de afnemers niet door de ondernemingen zelf worden verstrekt maar door de factoringmaatschappij. De kosten van de vergoeding ligt bij old line factoring wel hoger dan bij maturity factoring omdat de factoringmaatschappij rentekosten in rekening brengt over de periode tussen de datum van uitbetaling en de vervaldatum. De factoringmaatschappij betaald de vorderingen immers vóór de vervaldatum.
Als ondernemingen overgaan tot factoring, maar zelf de administratie en de incasso verzorgen spreken we van inter-krediet .
Leasing en factoring doen het vermogen van de onderneming niet toenemen. Bij leasing beschikt het niet over vermogen dat naar eigen inzicht kan worden aangewend, ondanks ze wel de beschikking hebben over productiemiddelen.

 

11. De selectie van investeringen

In dit hoofdstuk behandelen we de volgende methodes met betrekking tot de selectie van investeringen:

  • De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit
  • De terugverdienperiode
  • De discounted cashflow - methode

De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit
De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit, in het vervolg aangeduid als GBR, is een methode om het winstpercentage te berekenen. Er wordt gekeken naar welk winstpercentage er gemiddeld wordt behaald over het gemiddeld vermogen wat in een project is geïnvesteerd. De GBR wordt als volgt bepaald: GBR = gemiddelde winst na belasting/gemiddeld geïnvesteerd bedrag x 100 %
Het gemiddeld geïnvesteerde bedrag wordt bepaald door het gemiddelde te nemen van de aanschafprijs en de restwaarde van het project.
(Voorbeeld Blz.176/177. Bedrijfseconomie theorie en praktijk. Hoofdstuk 11 Investeringsselectie)
De minimale eis die de leiding van een onderneming stelt voor de GBR, kan per project verschillen. Dit hangt voor een deel af van het risico dat is verbonden aan een project.  Hoe hoger het risico, hoe hoger de GBR. Hoe hoger de GBR, hoe hoger de winst zal moeten zijn om een project te kunnen uitvoeren. Het gebruik van de GBR als maatstaf voor de selectie van investeringsprojecten heeft de volgende voordelen:
Er kan worden bepaald of een investeringsproject al dan niet aanvaardbaar is
Er kan in de beoordeling van projecten een afweging van verschillende risico's worden ingebouwd door in verschillende situaties ook met verschillende percentages voor de minimaal gewenste GBR te werken. Als het risico groter is, zal ook de minimaal gewenste GBR toenemen.
Een nadeel van het werken met de GBR is dat er geen rekening wordt gehouden met het moment waarop de winsten worden ontvangen. Er wordt geen rekening gehouden met de tijdsvoorkeur van de economisch handelende mens. Men heeft liever nu duizend euro dan over vijf jaar. Dit kan o.a. worden verklaard uit het koopkrachtverlies van het geld in de loop van de tijd.
De terugverdienperiode
Dit is een investeringsproject(pay -out period) waarin een onderneming een periode nodig heeft om het geïnvesteerde bedrag terug te verdienen met behulp van geldstromen die het project zal opleveren.

De geldstroom van een project is het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven die voortkomen uit het project. Het geld wat binnenkomt uit het gevolg van een investeringsproject. Een voorbeeld is dat de geldstroom wordt bepaald als de som van de winst na belasting en afschrijvingen van het project wordt bepaald. De afschrijvingen zijn wel kosten, maar waaruit geen uitgaven voortkomen.  De uitgave vindt alleen plaats op het moment van investeren. De afschrijving is te verdelen in de aanschafkosten over de levensduur van bijvoorbeeld een machine.
De terugverdienperiode is geen middel om de winst van een project te bepalen. Er wordt alleen vastgesteld hoelang het duurt voordat het geïnvesteerde bedrag is terugverdiend.

Er wordt geen rekening gehouden met de tijdsvoorkeur bij deze methode.  Een onderneming moet aangeven hoelang de periode van het terugverdienen maximaal is. Dit is om te vast te stallen of een bepaald investeringsproject kan worden uitgevoerd. De maximale eis voor de lengte van de periode waarin het terug verdiend moet worden is een middel om de risico's van het project in de beoordeling te betrekken.
Voorbeeld Blz.179 t/m 181. Bedrijfseconomie theorie en praktijk. Hoofdstuk 11 Investeringsselectie)
De voor - en nadelen van de terugverdienperiode.
Een groot voordeel van de terugverdienmethode is dat de beoordeling snel en betrekkelijk eenvoudig is uit te voeren.  Daarnaast is er het voordeel dat bij de beoordeling rekening kan worden gehouden met de risico's die aan het project verbonden zijn. Er zijn echter ook nadelen te noemen die verbonden zijn wanneer er gebruik word gemaakt van de terugverdientijd als selectiemaatstaf voor investeringsprojecten.  Zo wordt er geen rekening gehouden met de tijdsvoorkeur omdat het geld wat nu wordt ontvangen gelijkwaardig wordt gesteld aan het geld dat in de toekomst wordt verdiend. Bedragen die na de terugverdientijd worden ontvangen, worden in de beoordeling buiten beschouwing gelaten.
De discounted cashflow - methode
In tegenstelling tot de vorige twee methoden wordt er bij de discounted cashflow - methode wel rekening gehouden met het tijdstip waarop de verschillende cashflows plaatsvinden. De tijdsvoorkeur komt tot uiting in het contant maken van de toekomstige cashflows. Dit betekent dat van alle toekomstige kasstromen wordt bepaald welke waarde ze hebben op het moment dat de uitgave voor de aanschaf van het project wordt gedaan. De tijdsvoorkeur wordt sterker naarmate het risico toeneemt. Wanneer het risico groter wordt willen ondernemingen liever niet investeren. Een hoog rendement betekent echter dat er meer risico's worden genomen.
Er zijn twee investeringsselectiemethodes die behoren tot de discounted cashflow - methodes:

  • De netto contante waarde
  • De interne rentevoet

De netto contante waarde
Bij deze methode worden de cashflows van het project contact gemaakt tegen een rendementspercentage. Dit percentage is afhankelijk van wat een onderneming eist als minimaal rendement. Vervolgens worden op deze contante waarde van de cashflows het investeringsbedrag van het project in mindering gebracht. De uitkomst van deze berekening is de netto contante waarde van het project. Wanneer deze waarde positief is, is het investeringsproject aanvaardbaar. Het levert het minimaal gewenste rendement op en daarnaast een extra vergoeding in de vorm van de netto contante waarde. Wanneer de waarde negatief is zal het project doorgaands niet worden uitgevoerd omdat het minimaal gewenste rendement niet wordt gehaald.
De interne rentevoet
Ook hier wordt er gewerkt met de contante waarde van de cashflows van het project waarin men investeert. Er wordt bij deze methode gezocht naar het percentage waarbij de netto contante waarde van het project 0 is. Het investeringsbedrag moet gelijk zijn aan de contante waarde van de cashflows.
 

12. Het eigen vermogen

Het vermogen van een onderneming is, zoals al eerder gesteld, onder te verdelen in het eigen vermogen en het vreemd vermogen. In persoonlijke ondernemingsvormen zoals een eenmanszaak, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap bestaat het eigen vermogen uit de stortingen die de eigenaren hebben gedaan vanuit hun privévermogen. Daarnaast is er een gedeelte van de winst dat niet aan eigenaren is uitgekeerd. Bij een naamloze vennootschap (nv) en de besloten vennootschap(bv) bestaat het eigen vermogen uit het aandelenvermogen en de reserves.
In dit hoofdstuk behandelen we het eigen vermogen van de nv. Het voornaamste verschil tussen de nv en de bv ontstaat door de verhandelbaarheid van de aandelen: Zo zijn de aandelen van een bv niet vrij overdraagbaar en staan altijd op naam en een bv geeft geen aandeelbewijzen uit.
Het aandeelvermogen van de nv
Een aandeel is een bewijs van dat de aandeelhouder deelneemt in het maatschappelijke kapitaal van een nv. Dit is het maximale bedrag aan aandelen dat de nv kan uitgeven. De gezamenlijk aandeelhouders zijn de eigenaren van de onderneming.  Op een aandeel staat de nominale waarde vermeld. Deze waarde kan door de nv vrij worden gekozen. We onderscheiden twee soorten aandelen:

  • Klassiek aandeel. Dit aandeel bestaat uit een mantel(aandeel) en een blad met genummerde dividendbewijzen. Tegen inlevering van dit bewijs ontvangt de aandeelhouder zijn dividend of winstuitkering.
  • CF - aandelen. Dit zijn aandelen die bedoeld zijn om het de uitkering van dividend te vereenvoudigen.  Het gaat hier om digitale vorderingen. het wordt uitgekeerd door het Centrum voor Fondsenadministratie. Deze vorm van aandelen komt veruit het meeste voor.

Voor een nv zijn aandelen een manier om eigen vermogen aan te trekken. Het aandeel heeft een financieringsfunctie. Een aandeelhouder heeft naast zeggenschap in de nv recht op een deel van de dividenduitkering. In een nv kunnen de volgende soorten aandelen voorkomen:

  • Gewone aandelen
  • Prioriteitsaandelen
  • preferente aandelen

Gewone aandelen
Gewone aandelen hebben geen bijzondere rechten apart van het recht van zeggenschap en dividend.
Prioriteitsaandelen
De houder heeft bij deze aandelen bijzondere zeggenschapsrechten, ook wel beheerpreferente aandelen. Doel hiervan is om de zeggenschap over de onderneming binnen een beperkte kring van aandeelhouders te houden. De houders van prioriteitsaandelen hebben zeggenschap over grote beslissingen zoals een overname, een uitbreiding over verplaatsing van de vestigingsplaats.
Preferente aandelen
Bij het uitkeren van dividend hebben houders van preferente aandelen voorrang op de gewone aandeelhouders. Preferente aandelen kunnen het zogeheten cumulatierecht hebben. Dit houdt in dat als de nv in een bepaald jaar geen dividend uitkeert, de preferente aandeelhouders hun recht op dividend dat jaar behouden. Zij krijgen dan alsnog voorrang op de uitkering van dividend wanneer de winst van de nv een uitkering toelaat. Soms delen de houders van preferente aandelen ook mee in de overwinst. De overwinst is de winst die overblijft na aftrek van het normale preferente dividend en het normale dividend van de gewone aandeelhouders. Deze aandelen noemen we preferent winstgevend. Onder de boekhoudregels staan preferente aandelen bekend onder de afkorting IFRS( International Financial Reporting Standards). Deze aandelen moeten voor beursgenoteerde ondernemingen tot het vreemd vermogen worden gerekend.
De winstverdeling
Wanneer een nv winst maakt, moet een deel van de winst worden afgedragen naar de Belastingdienst. Dit gaat in de vorm van vennootschapsbelasting. De winst wat hierna overblijft wordt gebruikt voor het uitkeren van dividend aan aandeelhouders, het uitkeren van winst aan het personeel of het vormen van reserves.
We spreken van cashdividend als de winst in de vorm van geld wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders. We spreken van stockdividend als het dividend voor een deel wordt uitgekeerd in aandelen. Door stockdividend uit te keren, vergroot de nv het aandelenvermogen. Bij het uitkeren van dividend kunnen twee percentages worden berekend:

  • Het dividendpercentage. Het uitgekeerde dividend wordt uitgedrukt als percentage van de nominale waarde van de aandelen.
  • Het uitkeringspercentage. Dit is het deel van de winst dat als dividend wordt uitgekeerd.

De reserves
Samen met de nominale waarde van de geplaatste aandelen vormen de reserves het eigen vermogen van de nv. We kunnen drie oorzaken noemen van het ontstaan van reserves:
Het niet uitkeren van een gedeelte van de winst aan de aandeelhouders. Dit zijn reserves die voortkomen uit winst en leidt tot het ontstaan van winstreserve. Dit wordt vaak de algemene reserve genoemd.
Het plaatsen van aandelen tegen een prijs die boven de nominale waarde van het aandeel ligt. Een aandeelhouder is bereid een hogere prijs te betalen voor een aandeel als een nv zeer winstgevend is. De reserve die hierbij ontstaat, noemen we de agioreserve.
Het opnemen van activa op de balans tegen de vervangingswaarde. Dit wordt een herwaarderingsreserve genoemd. Er kan worden gedacht aan duurzame productiemiddelen en aan voorraden grondstoffen en eindproducten.
Daarnaast kunnen reserves gevormd worden om een aantal redenen:
Het opvangen van tegenvallers in de toekomst. We hebben het dan over een vergroting van het weerstandsvermogen van de onderneming.
Een uitbreiding financieren.
Het vervangen van vreemd vermogen door eigen vermogen.
De bovengenoemde reserves worden de formele reserves genoemd. Deze staat credit op de balans. Er kunnen echter ook materiële reserves op de balans staan. Deze staan debet op de balans. Waar de activa staan. We kunnen hier denken aan een voorraad liquide middelen die groter is dan noodzakelijk, effecten die snel kunnen worden verkocht of een depositorekening bij de bank.
Materiële reserves vormen een buffer van liquide middelen om problemen die hiermee kunnen ontstaan, op te vangen. We kunnen de reserves als volgt indelen:

  • Open reserves. De omvang en het bestaan van deze reserves zijn af te lezen uit de balans van de onderneming.
  • Stille reserves. Het is niet mogelijk om deze vorm van reserves exact af te lezen op de balans.
  • Geheime reserves. Dit zijn reserves waar van het bestaan en de omvang niet kunnen worden gelezen op de balans.

De waarde van een aandeel.
Naast de nominale waarde van een aandeel zijn er andere vormen van waarde die aan een aandeel kunnen worden gekoppeld. We bespreken hier drie waarden:

  • Intrinsieke waarde
  • Rentabiliteitswaarde
  • Rendementswaarde

Intrinsieke waarde
De intrinsieke waarde van een aandeel is gelijk aan het eigen vermogen per geplaatst aandeel. In formulevorm kan de intrinsieke waarde als volgt worden bepaald:
Totaal eigen vermogen/Nominaal geplaatst aandeelvermogen x nominale waarde van het aandeel.
Rentabiliteitswaarde
De rentabiliteitswaarde is gebaseerd op de winstgevendheid van een onderneming. Het wordt bepaald aan de hand van de contante waarde van de toekomstige winsten. In de berekening wordt gesteld dat de winsten steeds gelijk zullen zijn en gegarandeerd blijven komen. In formulevorm ziet de rentabiliteitswaarde er als volgt uit:
Rentabiliteitswaarde = jaarlijkse winst na aftrek van belasting/percentage van de marktrente x 100.
Rendementswaarde
De rendementswaarde van het aandeel gaat uit van de toekomstige dividenduitkeringen. De rendementswaarde wordt op een zelfde manier berekend als de rentabiliteitswaarde. Er is alleen een verschil dat er nu wordt uitgegaan van het deel van de winst dat in de vorm van dividend is uitgekeerd aan de aandeelhouders. er wordt de volgende formule gebruikt om de rendementswaarde van het aandeel te bepalen:
Rendementswaarde = Percentage van het uitgekeerde dividend/ Percentage van de marktrente x nominale waarde per aandeel.
De bovenstaande methodes zijn pogingen om de waarde van een aandeel te bepalen. Er zijn echter nog een aantal factoren van belang wanneer aandelen worden verhandeld op de effectenbeurs. Dit zijn onder meer de toekomstverwachtingen van beleggers, de verwachtingen met betrekking tot de winstgevendheid van de nv, de algemene economische situatie, de politieke situatie en de verwachtingen met betrekking tot de algemene economische ontwikkelingen.
Emissie van aandelen en theoretische claimwaarde
We spreken van emissie als een nv nieuwe aandelen wil uitgeven om extra eigen vermogen aan te trekken. Dit gebeurt via advertenties waarin beleggers op de hoogte worden gebracht van het voornemen van de nv om nieuwe aandelen uit te geven of te emitteren. De medewerking van banken speelt hierbij een cruciale rol.
Banken fungeren hier als een tussenschakel tussen de nv en de beleggers. De bank verleent loketdienst. We noemen dit guichetemissie Het risico voor het wel of niet slagen van de emissie komt op rekening van de nv die de aandelen op de markt brengt. De bank speelt hier een passieve rol.
 De bank kan echter ook een actieve rol vervullen, door de emissie geheel of gedeeltelijk over te nemen. We spreken dan van een overgenomen emissie. Het risico van wel of niet slagen van de emissie ligt nu volledig bij de banken.
We kunnen bij een aandelenemissie onderscheid maken tussen een vrije emissie en een voorkeursemissie. De inschrijving op een vrije emissie is toegankelijk voor iedereen. Een voorkeursemissie is alleen toegankelijk voor bestaande aandeelhouders van de nv. De aandeelhouders kunnen hun recht van voorkeur bij de emissie kenbaar maken met behulp van een dividendbewijs met een bepaald nummer. Dit wordt een claim genoemd. We spreken dan ook van een claimemissie.
De claim bevat een theoretische waarde en wordt als volgt bepaald:
Theoretische waarde van de claim = Kn -/- Ke / n
Kn = verwachte koers na emissie
Ke = emissiekoers
n = aantal claims dat nodig is om te kunnen inschrijven op een nieuw aandeel
Het aantal benodigde claims (n) wordt bepaald door de verhoudingen tussen het aantal oude aandelen en het aantal nieuwe aandelen. De verwachte koers na de emissie(Kn) hangt af van de verwachtingen die de beleggers hebben van het aandeel.
Het bepalen van de waarde van de claim in theoretische waarde heeft twee redenen:
De benadering die wordt gehanteerd voor de koers na emissie(Kn) is theoretisch
De werkelijke koers na emissie kan afwijken
De waarde van de claim heeft een bepaalde verwachtingswaarde. De berekening houdt hier geen rekening mee
Herkapitalisatie
De samenstelling van het eigen vermogen van de onderneming verandert bij een herkapitalisatie. Dit komt doordat het geplaatste aandelenvermogen wordt vergroot te koste van de reserves. Een herkapitalisatie heeft echter geen invloed op de omvang van het totale eigen vermogen van een onderneming. Het aandelenvermogen wordt vergroot, maar de reserves worden met het zelfde bedrag verlaagd.
 

13. Het vreemd vermogen

Het vreemd vermogen is al het vermogen dat niet tot het eigen vermogen behoort.  Voor vreemd vermogen wordt ook wel de term 'krediet' gebruikt. Vreemd vermogen heeft als kenmerk dat het op een bepaald moment moet worden terugbetaald aan degene die het vermogen heeft verstrekt. De zogeheten schuldeisers. Naast het bedrag van het vreemd vermogen, wordt er ook vaak rente in rekening gebracht die betaald dient te worden. Het vreemd vermogen kan worden ingedeeld in kortlopend vreemd vermogen en langlopend vreemd vermogen(zie hiervoor ook hoofdstuk 10).
Daarnaast kan het vreemd vermogen worden verdeeld in gedekt krediet en ongedekt krediet.  Bij gedekt krediet wil de kredietgever een bepaalde zekerheid aangaande aflossingen en rentebetalingen. Bijvoorbeeld een hypotheek.
Wanneer vreemd vermogen wordt geleend via de openbare kapitaalmarkt spreken we van een openbare lening. Een voorbeeld van een openbare lening is de obligatielening.
De obligatielening
Een obligatielening is een geldlening die is verdeeld in een aantal schuldbekentenissen, ook wel obligaties genoemd. Obligaties kunnen worden uitgegeven door een nv, bv, coöperatieve verenigingen, eenmanszaken, stichtingen en de overheid. De omvang van een obligatie is altijd een rond bedrag. De nominale waarde van een obligatie is vergelijkbaar met de nominale waarde van een aandeel. De rente wordt vaak achteraf betaald. Deze vindt plaats tegen inlevering van een coupon. Elke obligatie is voorzien van een couponblad, waarbij het aantal coupons overeenstemt met de looptijd van de lening. De looptijd van een obligatie ligt tussen de 5 en 20 jaar. We spreken van een bulletlening als de aflossing van de lening in zijn geheel plaatsvindt aan het einde van de looptijd.  De voorwaarden van obligatieleningen bevatten soms een clausule waarin staat dat een vervroegde aflossing mogelijk is. Naast een nominale waarde bevat een obligatie ook een beurswaarde. Deze waarde is afhankelijk van de hoogte van de rente die op de obligatie wordt uitgekeerd, de actuele marktrente en de resterende looptijd van de lening.
We onderscheiden een aantal obligaties:

  • Gewone obligaties
  • Pandbrieven
  • Inkomstenobligaties
  • Winstdelende obligaties
  • Achtergestelde obligaties
  • Premieobligaties
  • Converteerbare obligaties

Gewone obligaties
De gewone obligaties hebben een vaste looptijd en een periodieke vaste rentevergoeding.
Pandbrieven
Dit zijn gewone obligaties die worden uigegeven door hypotheekbanken. De opbrengsten worden door deze banken gebruikt om hypothecaire leningen te verstrekken. De winst bestaat onder meer uit de rente die in rekening wordt gebracht op de leningen.
Inkomstenobligaties
De rente bij inkomstenobligaties wordt alleen vergoed als de winst van de onderneming dit toelaat. De aandeelhouder loopt hier het risico dat de rente niet geheel wordt vergoed. Inkomstenobligaties kunnen ontstaan bij bijvoorbeeld financiële reorganisaties wanneer een onderneming het moeilijk heeft.
Winstdelende obligaties
De houders van deze obligaties hebben recht op een vaste rentevergoeding en delen mee in de overwinst van de onderneming. De inkomsten zijn net als bij de inkomstenobligaties afhankelijk van de resultaten van de onderneming. Ze worden ook wel aandeelachtige obligaties genoemd.
Achtergestelde obligaties
De achterstelling van deze obligaties houdt in dat de aandeelhouders pas geld zien nadat de schuldeiser(s) zijn betaald. De aandeelhouders vragen voor het extra risico een hogere rentevergoeding dan de aandeelhouders van gewone obligaties. De achtergestelde obligaties worden ook wel kapitaalobligaties genoemd.
Premieobligaties
Onder obligaties die op een bepaald moment moeten worde afgelost, geldprijzen verloot. Een premieobligatie is een soort loterij waarbij het inleggeld niet verloren gaat, omdat de lening uiteindelijk wordt afgelost. De rente kan wel lager uitvallen voor de aandeelhouder. Er zijn echter wel geldprijzen te winnen.
Converteerbare obligaties
Converteerbare obligaties kunnen in de eerste plaats alleen worden uitgegeven door een nv, omdat de obligaties kunnen leiden tot een vrije emissie van aandelen. De obligaties geeft de houder ervan het recht om de obligatie gedurende een bepaalde periode(de conversieperiode) om te wisselen tegen aandelen van de nv. Dit wordt gedaan tegen vooraf gestelde voorwaarden(de conversiekoers). De conversiekoers wordt als volgt bepaald:
Conversiekoers = nominale waarde in te leveren obligaties + bijbetalingen in contanten/ aantal bij conversie te ontvangen aandelen.
De financiële structuur van de nv verandert bij een conversie omdat een obligatielening tot het vreemd vermogen behoort en het aandelenkapitaal deel uitmaakt van het eigen vermogen. Obligaties worden ingewisseld tegen aandelen. Hierdoor neemt het vreemd vermogen af en het eigen vermogen neemt toe. De nv heeft er voordeel bij door converteerbare obligaties uit te geven. Zo zijn er de volgende voordelen te noemen:
De rentevergoeding op converteerbare obligaties is lager dan die op gewone obligaties. De rentelasten zijn hierdoor laag.
Door het conversierecht kunnen converteerbare obligaties tegen de nominale waarde worden geplaatst. Dit scheelt op de rentelasten en op het af te lossen bedrag.
De rentekosten van de converteerbare obligatielening zijn fiscaal aftrekbaar
Ook voor de belegger heeft een converteerbare obligatie lening de volgende voordelen:
De belegger halt voordeel als de koers van het aandeel zich gunstig ontwikkelt
Koersdalingen bij converteerbare obligaties zijn minder heftig als bij vergelijkbare gewone obligaties.
De warrant
Een warrant is een waardepapier de bezitter ervan het recht geeft om gedurende een uitoefenperiode één of meer aandelen te kopen tegen een uitoefenprijs. Dit wordt ook wel het optierecht genoemd. Een warrant wordt tot de incentives gerekend. Dit houdt in dat warrants worden gebruikt om een emissie van obligaties of aandelen aantrekkelijker te maken voor beleggers. De waarde van een warrant ontstaat als de uitoefenprijs lager is dan de beurswaarde van de aandelen die via de warrant kunnen worden verkregen. De waarde van een warrant is de intrinsieke waarde die als volgt wordt bepaald:
Intrinsieke warrant = (beurswaarde aandeel -/- uitoefenprijs) x aantal aandelen per warrant
De hypothecaire lening
Een hypothecaire lening is een lening waarbij een onroerende zaak in onderpand wordt gegeven. Dit dient als zekerheid voor de schuldeiser. De schuld van de hypothecaire lening wordt bij voorrang voldaan. Het is een zekerheid voor de schuldeiser wanneer de schuldenaar niet kan voldoen aan de aflossingsplicht. De verstrekker van de hypothecaire lening wordt ook wel een preferente schuldeiser genoemd. In de praktijk gebeurt het vaak dat een obligatielening een hypotheekclausule bevat. We hebben dan te maken een hypothecaire obligatielening of met een negatieve hypotheekclausule.
Een hypothecaire obligatielening is een lening waarbij de gezamenlijke houders van de obligaties het recht van hypotheek wordt gegeven. Een trustee wordt aangesteld om namens de gezamenlijke obligatiehouders op te treden. Een trustee is in veel gevallen een bank
De negatieve hypotheekclausule betekent dat de onderneming verplicht is om bepaalde ontroerende zaken met een hypotheek te verzwaren zolang de obligatielening nog niet is afgelost. Dit brengt een extra zekerheid voor de obligatiehouders met zich mee.
Voorzieningen
Voorzieningen noemen we de toekomstige plichten die samenhangen met de bedrijfsvoering en waarvan nog niet vaststaat op welk tijdstip ze moeten voldaan. Er zijn een aantal voorzieningen zoals de voorziening voor garantieverplichtingen, de voorziening voor groot onderhoud, de voorziening van dubieuze crediteuren, de voorziening van incourante voorraden en de voorziening assurantie eigen risico. De voorzieningen worden in een onderneming tot vreemd vermogen berekend aangezien het om toekomstige verplichtingen gaat.
Kortlopend vreemd vermogen
Kortlopend vreemd vermogen is vermogen dat binnen een jaar moet worden terugbetaald. Er zijn een aantal vormen van vreemd vermogen te noemen:

  • Het leverancierskrediet
  • Het afnemerskrediet
  • Het rekening- courantkrediet
  • Overige vormen van kortlopend krediet

Het leverancierskrediet
Dit is een krediet dat wordt verstrekt in de vorm van goederen. De leverancier levert de goederen. De afnemer hoeft pas na een bepaalde periode te betalen. Dit is een middel voor ondernemingen om hun voorraden te financieren.
Het afnemerskrediet
Dit is een krediet dat de afnemer van de goederen verstrekt aan de leverancier door vooraf te betalen. Vooral in de dienstsector wordt hiervan gebruik gemaakt. Voorbeelden van afnemerskrediet zijn treinkaartjes, postzegels, voetbalkaartjes en bioscoopkaartjes. Ook in de scheepsbouw, de woningbouw en de machine - industrie word het afnemerskrediet regelmatig toegepast.
Het rekening- courantkrediet
Handelsbanken verstrekken rekening- courantkredieten aan het bedrijfsleven. Het is een soort overeenkomst tussen onderneming en banken over de maximaal op te nemen krediet, het zogeheten rood staan.  Het afgesproken maximum wordt het kredietplafond genoemd. Het is een kortlopende schuld omdat het op korte termijn opzegbaar is. Het staat credit op de balans van de onderneming.
Overige vormen van kortlopend krediet
Tijdelijke financieringsbronnen zoals uitgestelde betalingen van belasting, dividend, rent, etc. zijn voor een ondernemingen een bron van kort vreemd vermogen.

 

14. De planning en de financiële aspecten hiervan

De leiding van een onderneming zal zich bezig moeten houden met het maken van een planning met betrekking tot de activiteiten van een onderneming. Door middel van planning wordt een beeld geschetst van de mogelijkheden die de onderneming heeft en van de haalbaarheid van de activiteiten. De planning zal gemaakt moeten worden voor de lange termijn, de middellange termijn en de korte termijn. In dit hoofdstuk wordt er naar het plannen voor de korte termijn gekeken. Deze start met een verkoopplan. Dit plan is afgeleid van bijvoorbeeld het productieplan, een inkoopplan en een personeelsplan. De planning gaat zowel over de technische kant van het productieproces als de financiële kant. We onderscheidden hier vervolgens de volgende plannen:

  • Het liquiditeitsplan
  • De resultatenbegroting
  • De prognosebalans

Het liquiditeitsplan
Dit plan wordt uitgewerkt in detail in een liquiditeitsbegroting. Er wordt hier nagegaan of de verwachte stroom binnenkomende liquide middelen steeds groot genoeg is om de verwachte uitgaven te kunnen dekken. Wanneer dit niet het geval blijkt te zijn, wordt er gezocht naar aanvullende financiering.
De resultatenbegroting
In deze begroting wordt het resultatenplan gedetailleerd uitgewerkt. Er wordt een beeld gegeven van de te verachten winst in totaliteit en per activiteit.
De prognosebalans
De prognosebalans wordt ook wel de geprojecteerde balans genoemd. Deze balans geeft inzicht in de verwachte stand van de activa en passiva aan het einde van de planperiode.
Bovenstaande plannen zijn voor de drie verschillende vormen van begroting waar we nu verder op ingaan:

  • De liquiditeitsbegroting
  • De resultatenbegroting
  • De geprojecteerde balans

De liquiditeitsbegroting
In de liquiditeitsbegroting is een overzicht opgesteld van alle ontvangsten en uitgaven die in een komende periode worden verwacht. Op deze manier wordt er inzicht verschaft in de liquiditeit: de mate waarin de onderneming in staat is op via de ontvangsten te kunnen voldoen aan de uitgaven. De dynamische liquiditeit van de onderneming wordt zo bepaald. We bedoelen hiermee dat de liquiditeit voor een bepaalde periode wordt beoordeeld. Daarmee wordt rekening gehouden met de veranderingen die in deze periode kunnen optreden. Bij het opstellen van een liquiditeitsbegroting dient rekening te worden gehouden met het feit dat niet alle kosten van de onderneming tot uitgaven leiden. Denk bijvoorbeeld aan afschrijvingskosten. Dit zijn kosten die ontstaan door technische en/of economische slijtage van duurzame productiemiddelen.
De resultatenbegroting
In deze begroting is een overzicht gemaakt tussen alle opbrengsten en kosten die voor de komende periode worden verwacht. In deze begroting gat het niet of er genoeg geld binnenkomt, maar of er winst wordt gemaakt. En hoeveel. Het moment waarop de kosten en opbrengsten ontstaan is relevant, niet het moment waarop de bedragen worden ontvangen of betaald.
De geprojecteerde balans
De geprojecteerde balans geeft een beeld van de verwachte stand van de activa en de financiële structuur na afloop van een periode. De opstelling is hetzelfde als de gebruikelijke balansopstelling. Er is een samenhang tussen de liquiditeitsbegroting, de resultatenbegroting en de geprojecteerde balans. Ze moeten met elkaar aansluiten. Zo is de waarde van de vaste activa op de geprojecteerde balans als volgt te bepalen:
Vaste activa op de beginbalans -/- afschrijvingen op de resultatenbegroting + aankopen vaste activa op de liquiditeitsbegroting.
Saldo liquide middelen op de geprojecteerde balans = eindsaldo liquide middelen op de liquiditeitsbegroting
Winst op de resultatenbegroting = winstsaldo lopende periode op de geprojecteerde balans.
 

15. De financiële reorganisatie

Onder een financiële reorganisatie verstaan we een aanpassing van de financiële structuur in een onderneming. Dit kan nodig zijn als er sprake is van: overkapitalisatie, onderkapitalisatie of kapitaalverwatering. We zullen deze drie vormen in dit hoofdstuk behandelen.
Overkapitalisatie
We spreken van overkapitalisatie wanneer een onderneming meer vermogen tot haar beschikking heeft dan zij nodig heeft om alle activiteiten binnen de onderneming te financieren.  Overkapitalisatie kan worden veroorzaakt door een product dat niet goed loopt, de verwachtingen kloppen niet over het desbetreffende product, maar het kan ook een gevolg zijn van dat het goed gaat met de onderneming. Een bepaalde activiteit kan voor veel omzet en winst zorgen. Wanneer de winst dan niet volledig is uitgekeerd, bestaat er een mogelijkheid dat de onderneming beschikt over een grote hoeveelheid liquide middelen die zijn niet meteen kan investeren omdat er nog geen nieuwe activiteiten zijn.
In onderstaand voorbeeld is er een situatie op de balans weergegeven waarin er sprake is van overkapitalisatie. Er zijn grote beleggingen gedaan buiten de onderneming en soms een groot aantal liquide middelen.
Vb.
Balans
Vaste activa € 10.000.000
Aandelenvermogen € 12.000.000
Vlottende bedrijfsactiva € 10.000.000
Reserves € 5.000.000
Beleggingen € 3.000.000
6 procent Obligatielening € 5.000.000
Liquide middelen € 2.000.000
Crediteuren €  3.000.000
                                       € 25.000.000
                                          € 25.000.000
Allereerst moet er aangetoond worden of er daadwerkelijk sprake is van overkapitalisatie. Er moet dan worden vastgesteld of de beleggingen buiten de onderneming van structurele aard is.

Het nadeel van overkapitalisatie is dat de beleggingen een negatief effect hebben op de rentabiliteit van het vermogen. Deze wordt omlaag gedrukt. Voor een onderneming is het van belang dat de rentabiliteit zo hoog mogelijk is omdat beleggers en investeerders hier veel waarde aan hechten.
De rentabiliteit van het vermogen dat binnen de eigen onderneming is belegd noemen we de bedrijfsrentabiliteit. De rentabiliteit van het totale vermogen van de onderneming noemen we de ondernemingsrentabiliteit.

Om de overkapitalisatie op te heffen, moet de onderneming op zoek gaan naar manier om hun vermogen te verkleinen. De mogelijkheden die er zijn is om het vreemd vermogen te verkleinen of het eigen vermogen te verkleinen. Het vreemd vermogen kan bijvoorbeeld worden verkleind door de beleggingen in effecten te verkopen en de opbrengsten te gebruiken om de 6 procent obligatielening mee af te lossen, of een deel hiervan. Het eigen vermogen kan in bovenstaande balans alleen worden verkleind door het aandelenvermogen te verlagen. Dit gebeurt bijvoorbeeld door de aandelen af te stempelen. De aandelen orden via een stempelopdruk voorzien van een lagere nominale waarde. Het bedrag wordt betaald aan de aandeelhouders en het vermogen op de balans kan worden verlaagd.
Onderkapitalisatie
We spreken van  onderkapitalisatie als de reserves een grote omvang hebben in verhouding tot het geplaatste aandelenvermogen. Het nadeel van onderkapitalisatie is dat dit kan leiden tot een hoge beurskoers van de aandelen. De aanwezigheid van grote reserves die het eigen vermogen hebben verhoogd zal leiden tot een goede rentabiliteit van het vermogen. Dit heeft weer een positief effect op de beurskoers. Nu lijkt dit voordelig, maar de hoge beurskoers zorgt ervoor de een eventuele emissie van nieuwe aandelen weinig kans maken. De aandelen zijn simpelweg te duur.
Om de onderkapitalisatie op te heffen, kan een nv bonusaandelen uitgeven die worden betaald met de reserves. Het eigen vermogen blijft dan gelijk. Het aandelenvermogen wordt vergroot. Gevolg is dat de intrinsieke waarde van een uitstaand aandeel afneemt hierdoor.
Kapitaalverwatering
We spreken van kapitaalverwatering als aanhoudende slechte resultaten heit eigen vermogen dusdanig hebben aangetast, dat de nominale aandelenvermogen niet meer effectief aanwezig is in de onderneming. De intrinsieke waarde van het aandelenvermogen is lager dan de nominale waarde. Wanneer er sprake is van een langdurig verliesgevende situatie is er een reddingsoperatie nodig waarbij alle vermogensverschaffers betrokken moeten zijn. Een reddingsoperatie zal worden gestart met een perspectiefonderzoek, waarin wordt gekeken naar de mogelijkheden in de toekomst. Uit dit onderzoek moet duidelijk blijken dat er in de toekomst winstkansen zijn. Wanneer dit niet het geval is spreken we van een faillissement.
 

16. De jaarrekening

Een onderneming heeft als een van hun verplichtingen verantwoordelijkheid af te leggen aan belanghebbende van de onderneming. Dit gebeurt doorgaans op jaartermijn. Belanghebbende zijn bijvoorbeeld aandeelhouders, banken, afnemers en leveranciers. We noemen dit de externe jaarverslaggeving. Dit jaarverslag bestaat uit de volgende onderdelen: De jaarrekening, hierop staat de balans met een winst - en - verliesrekening, een toelichting hierop, het jaarverslag of directieverslag, het verslag van de Raad van Commissarissen en de overige gegevens zoals een kasstroomoverzicht.
Op de externe verslaggeving is een aantal wettelijke regels van toepassing. De wet legt aan het bestuur van de rechtspersonen( de persoon die de jaarrekening publiceert) drie verplichtingen op: De boekhoudplicht, de jaarrekeningopmaakplicht en de bewaarplicht.
Het financieel verslag
De financiële stukken die jaarlijks worden opgesteld, bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Het jaarverslag
  • Het verslag van de Raad van Commissarissen
  • De jaarrekening
  • De overige gegevens

Samen vormen deze onderdelen het financieel verslag en is bedoeld om verantwoording af te leggen over het gevoerde bestuur. Vaak wordt dit gedaan op de algemene ledenvergadering van een onderneming.
Het jaarverslag wordt schriftelijk opgesteld. Het wordt ook wel het bestuursverslag genoemd. In dit verslag moet een beeld geschetst worden waarin de toestand op de balansdatum en de gang van zaken tijdens het boekjaar van de rechtspersoon. Het verslag moet overeenkomen met de jaarrekening. Verder wordt er aandacht geschonken aan gebeurtenissen van bijzondere betekenis die zich in deze periode hebben voorgedaan. Dit wordt ook wel de gebeurtenissen na balansdatum genoemd. Tenslotte geeft het bestuur in het verslag aan wat de verwachtingen zijn met betrekking tot toekomstige ontwikkelingen. De belangrijkste punten zijn de financiering, onderzoek en ontwikkeling, personeelsbezetting en omstandigheden waarvan de toekomstige ontwikkeling van de omzet en de rentabiliteit afhankelijk is.
De jaarrekening bestaat uit een balans met een toelichting en een staat van baten en kosten met een toelichting.
De overige gegevens horen bij het jaarverslag en de jaarrekening, maar kunnen niet in deze stukken worden opgenomen. Het kan gaan om bijvoorbeeld de volgende zaken: De winstverdeling van het boekjaar, de accountantsverklaring, het aantal uitstaande winstbewijzen, de namen en bevoegdheden van houders van prioriteitsaandelen, een opgave van gebeurtenissen na de balansdatum die belangrijke financiële gevolgen hebben voor de rechtspersoon.
De indeling van de rechtspersoon
De rechtspersoon kan worden ingedeeld in drie categorieën: De kleine rechtspersoon, de middelgrote rechtspersoon en de grote rechtspersoon.
De kleine rechtspersoon moet tenminste voldoen aan twee van de volgende drie voorwaarden:

  • De waarde van de activa volgens de balans met toelichting is niet groter dan 4,4 miljoen euro.
  • De netto - omzet over het boekjaar bedraagt niet meer dan 8,8 miljoen euro, exclusief btw en kortingen.
  • Het gemiddelde aantal werknemers over het boekjaar is niet meer dan 50.

Middelgrote rechtspersonen moeten aan ten minste twee van de volgende drie voorwaarden voldoen:
De waarde van activa op de balans met toelichting is niet groter dan 17,5 miljoen euro.
De netto - omzet over het boekjaar bedraagt niet meer dan 35 miljoen euro, exclusief btw en kortingen.
Het gemiddelde aantal werknemers over het boekjaar is niet meer dan 250.
Grote rechtspersonen moeten aan ten minste twee van de volgende drie voorwaarden voldoen:
De waarde van de activa volgens de balans met toelichting is niet groter dan 17,5 miljoen euro
De netto - omzet over het boekjaar bedraagt niet meer dan 35 miljoen euro, exclusief btw en kortingen.
Het gemiddelde aantal werknemers over het boekjaar is niet meer dan 250.
Grote rechtspersonen moet hun volledige jaarrekening gedetailleerd inrichten volgens de eisen van de wet. Voor hun geldt ook een volledige publicatieverplichting voor het jaarverslag, de gedetailleerde jaarrekening en de overige gegevens.
De jaarrekening
De jaarrekening bestaat uit een balans met toelichting en een winst - en - verliesrekening met toelichting. Er zijn in de wet een aantal algemene bepalingen opgenomen waaraan een jaarrekening aan moet voldoen. Deze bepalingen bestaan uit normen en waarderingsgrondslagen. Bij het opstellen van de jaarrekening moeten er normen in acht worden genomen die in de samenleving als algemeen aanvaardbaar worden gezien. De belangrijkste regel is:
'De jaarrekening heeft tot doel, volgens normen die in het maatschappelijke verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd, een zodanig inzicht te geven, dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede, voor zover de aard van de jaarrekening dit toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon'
De aard van de jaarrekening laat echter niet altijd toe in de praktijk om een zo goed mogelijk inzicht te geven in de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon. Dit komt bijvoorbeeld doordat een onderneming solvabel is als bij opheffing alle schulden kunnen worden voldaan uit de opbrengst van de bezittingen. De jaarrekening wordt echter opgesteld op basis van voortzetting van het bedrijf.
De liquiditeit van de onderneming kan niet uit de jaarrekening worden afgeleid omdat de hiervoor gegevens nodig zijn over de inkomsten en uitgaven.
Een andere norm die zeer belangrijk is bij het opstellen van de jaarrekening is dat de balans, de winst - en - verliesrekening en de toelichting hierop getrouw, duidelijk en stelselmatig opgegeven moeten worden. Met getrouw wordt bedoeld dat de stukken een nauwkeurige weergave moeten zijn van de werkelijkheid. Stelselmatig betekent dat er continuïteit moet zijn in de wijze waarop de onderneming de jaarrekening opstelt en de activa waardeert.
Een rechtspersoon moet uitgaan van deze normen wanneer het een keuze maakt van de grondslagen voor de waardering. Als grondslagen komen in aanmerking de verkrijging - of de vervaardigingprijs en voor materiële vaste activa en voorraden, tevens de actuele waarde. Een onderneming moet bij de waardering van de posten op de balans en winst/verliesrekening rekening houden met de volgende beginselen:

  • voorzichtigheidsbeginsel.
  • realisatiebeginsel
  • continuïteitsbeginsel
  • bestendigheidbeginsel

Daarnaast gelden afschrijvingen onafhankelijk van het jaarresultaat en waardeverminderingen van activa die onafhankelijk van het resultaat van het betreffende jaar in aanmerking genomen als regels.
De balans met toelichting
De activa op de balans in onder te verdelen in twee categorieën: De vaste activa en de vlottende activa. Het onderscheid wordt bepaald door het feit of de activa bestent is om de werkzaamheden van de rechtspersoon te dienen op een duurzame manier. Per categorie zijn er bepaalde subcategorieën te noemen: Onder de vaste activa worden de immateriële, de materiële en de financiële activa afzonderlijk opgenomen. Onder de vlottende activa worden de voorraden, de vorderingen, de effecten, de liquide middelen afzonderlijk opgenomen.
Onder immateriële vaste activa kunnen we de volgende onderdelen verstaan: de kosten die zijn verbonden aan de uitgifte van aandelen, de kosten van onderzoek en ontwikkeling. Onder materiële vaste activa verstaan we de bedrijfsgebouwen, machines, inventaris, transportmiddelen en computers. Financiële vaste activa kunnen zijn deelnemingen, vorderingen op deelnemingen en overige effecten. We spreken van een deelneming als een rechtspersoon rechtstreeks of via een dochtermaatschappij kapitaal verschaft aan een andere rechtspersoon. Van deelnemingen moeten in de toelichting op de balans de volgende zaken worden vermeld: de naam en de vestigingsplaats, het aandeel in het geplaatste kapitaal van elke maatschappij, het eigen vermogen en het resultaat van het laatste boekjaar.

De vlottende activa zijn niet bestemd om duurzaam de werkzaamheid van de onderneming te dienen. Deze activa worden in een omzetcyclus in geld omgezet. Het eigen vermogen moet worden uitgesplitst naar gestort en opgevraagd kapitaal, agio, herwaarderingsreserves en overige reserves.
Voorzieningen worden op de balans opgenomen om de volgende redenen: gelijkmatige spreiding van lasten over een aantal jaren, op de balansdatum bestaande risico's met betrekking tot bepaalde verwachtingen aangaande verplichtingen of verliezen en verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, maar wel redelijk is in te schatten.

De schulden op de balans moeten worden uitgesplitst naar kortlopend en langlopend.
De winst/verliesrekening bestaat uit de volgende indeling: De baten en lasten uit gewone bedrijfsvoering, de belastingen gaan hier vanaf, het resultaat uit gewone bedrijfsuitvoering na belastingen. De buitengewone baten en lasten, ook hier gaat de belasting af waardoor je vervolgens de buitengewoon resultaat krijgt na belastingen. Verder worden er de overige belastingen in opgenomen en uiteindelijk het resultaat na belastingen.
Gegevens die niet in een jaarrekening worden opgenomen, maar wel betrekking hierop hebben zijn: winstverdeling, informatie over prioriteitsaandeelhouders, belangrijke financiële gebeurtenissen na de balansdatum, accountantsverklaring en informatie over houders van winstbewijzen.

 

17. De jaarrekening en de financiële analyse

Een jaarrekening zal in de eerste plaats grondig moeten worden geanalyseerd op uiteindelijk tot verantwoordelijke beslissingen te komen. Een analyse kan plaatsvinden met behulp van kengetallen. Dit zijn getallen die de verhouding tussen twee gegevens weergeeft op een bepaald moment of gedurende een periode. Voor de berekening van kengetallen zijn standaardformules ontwikkeld. Deze standaardisering heeft het voordel dat de vergelijkbaarheid van kengetallen van verschillende ondernemingen eenvoudig wordt en de kengetallen van eigen onderneming uit verschillende jaren beter met elkaar kunnen worden vergeleken.
De meeste kengetallen worden berekend met behulp van één of meer bestanddelen van het vermogen van de onderneming. We kunnen hier een schematische weergave van geven met betrekking tot de creditzijde van de balans:
Eigen vermogen            Geplaatste aandelenvermogen
                    Reserves
                    Winstsaldo
Lang vreemd vermogen        Hypotheken
                    Leningen
                    Voorzieningen
Kort vreemd vermogen        Overige posten zoals crediteuren, rekening courant, etc

Rentabiliteit
Een belangrijk kengetal voor een onderneming is rentabiliteit. Aan de hand van de rentabiliteit kan worden beoordeeld hoe goed of hoe slecht de onderneming draait. De verhouding tussen het inkomen en het vermogen waarmee dit inkomen is verkregen is de rentabiliteit, uitgedrukt in een percentage.
Een onderneming beschikt over een eigen vermogen als ook een vreemd vermogen. Dit vormt samen het totale vermogen van een onderneming. Bij dit vermogen zijn verschillende partijen betrokken zoals de verschaffers van het eigen vermogen in de vorm van eigenaren en aandeelhouders en de verschaffers van het vreemd vermogen zoals een bank. Voor de verschaffers van het eigen vermogen bestaat het inkomen uit de winst die de onderneming maakt. De verschaffers van het vreemd vermogen genereren inkomsten uit een rentevergoeding. Het ondernemingsinkomen is dus grofweg te verdelen in winst wat bestemd is voor het eigen vermogen en rente wat bestemd is voor het vreemd vermogen.
Met behulp van het inkomen uit de onderneming kunnen we de rente van het totale vermogen(RTV) bepalen. Dit noemen we de economische rentabiliteit van de onderneming.
RTV = winst voor aftrek van belasting + interestkosten/ gemiddeld totaal vermogen x 100 %
De rentabiliteit van het eigen vermogen(REV) ziet er als volgt uit:
REV = winst na aftrek van belasting / gemiddeld eigen vermogen x 100 %
Kostenvoet van het vreemd vermogen(KVV)
Het inkomen dat naar de verschaffers van het vreemd vermogen gaat, bestaat uit rentekosten(interestkosten) van de onderneming. Voor de onderneming is rente een kostenpost. We gebruiken dan ook het begrip kostenvoet van het vreemd vermogen(KVV). Schematisch ziet dat er als volgt uit:
KVV = interestkosten/gemiddeld vreemd vermogen x 100 %
Voor een voorbeeld van rentabiliteit van de onderneming verwijs ik naar het boek Bedrijfseconomie theorie en praktijk. Hoofdstuk 17 Financiële analyse van de jaarrekening. Blz. 261 t/m 263.
Het financiële hefboomeffect
Het financiële hefboomeffect is het verband dat er bestaat tussen het eigen vermogen, de rentabiliteit van het totale vermogen en de kostenvoet van het vreemd vermogen. Het financiële hefboomeffect is het verschil tussen de RTV en de REV van de onderneming. Het verschil tussen de kosten van het vreemd vermogen(KVV) en het inkomen dat het vreemd vermogen oplevert bij investering door de onderneming(RTV), komt ten gunste of ten laste van de rentabiliteit van het eigen vermogen(REV) Dit laatste is dus te bepalen aan de hand van het financiële hefboomeffect. Dit wordt gedaan aan de hand van een formule. De zogeheten hefboomformule:
REV= RTV + (RTV -/- KVV) x VV/EV
REV = Rentabiliteit van het eigen vermogen
RTV = Rentabiliteit van het totale vermogen
KVV = Kostenvoet van het vreemd vermogen
VV = Gemiddeld vreemd vermogen
EV = Gemiddeld eigen vermogen
De formule van de financiële hefboomwerking kan worden opgesplitst in de volgende onderdelen:
(RTV -/- KVV) Dit wordt de rentemarge genoemd. De rentemarge bepaalt of er sprake is van een hefboomeffect is en of dit positief of negatief is.
VV/EV. Dit wordt de hefboomfactor genoemd en is bepalend voor de hoogte van het verschil tussen de REV en de RTV.
(RTV -/- KVV) x VV/EV. Dit geeft aan hoe groot  het totale hefboomeffect is.
Liquiditeit en solvabiliteit
Liquiditeit is de mate waarin een onderneming in staat is om uit lopende ontvangsten haar kortlopende verplichtingen te voldoen. De liquiditeit kan op de balans worden afgeleid door gebruik te maken van kengetallen.
Kengetallen ter beoordeling van de liquiditeit ziet er schematisch als volgt uit:
Current ratio = vlottende activa/kort vreemd vermogen
Quick ratio = vlottende activa -/- voorraden/ kort vreemd vermogen
De kengetallen leggen een relatie tussen de vlottende activa en het kort vreemd vermogen. De op deze manier bepaalde liquiditeit wordt de statische liquiditeit genoemd. Dit komt omdat deze wordt bepaald aan de hand van een balans die betrekking heeft op één specifiek tijdstip. De meest voorkomende vlottende activa op een balans zijn: voorraden grondstoffen, voorraden eindproducten, debiteuren, nog te ontvangen bedragen, vooruitbetaalde bedragen, liquide middelen. De current ratio en de quick ratio leggen een relatie tussen de vlottende activa en het kort vreemd vermogen. De vlottende activa moeten voor een stroom liquide middelen zorgen. Dit kan worden gebruikt om lopende verplichtingen te voldoen. Schematisch ziet de relatie tussen de vlottende activa en de kortlopende schulden er als volgt uit:

  • Voorraden - Debiteuren - Liquide middelen - Betalen van kortlopende schulden. Dit schema wordt de cash conversion cyclus genoemd.
  • Om de liquiditeit van een onderneming te beoordelen wordt gebruik gemaakt van het begrip werkkapitaal. We onderscheiden hier het bruto werkkapitaal en het netto werkkapitaal.
  • Het bruto werkkapitaal bestaat uit de vlottende activa van de onderneming en het netto werkkapitaal is het verschil tussen de vlottende activa en het kort vreemd vermogen.

Solvabiliteit
Wanneer een onderneming in staat is om al haar schulden af te lossen, noemen we een onderneming solvabel. De liquiditeit is groot op lange termijn. De moeilijkheid is echter dat liquiditeit op de lange termijn moeilijk te bereken is. Onder lange termijn verstaan we vaak de gehele levensduur van een onderneming. Aan de hand hiervan wordt er meestal een statische solvabiliteit bepaald. Dit is de verhouding tussen het totale vermogen en het vreemd vermogen.

Om de solvabiliteit van een onderneming te beoordelen, worden vele kengetallen gebruikt. Zo zijn er twee kengetallen die veel worden gebruikt: de 'overwaarde ratio' en de 'debt ratio'.

De overwaarde ratio geeft aan welke overwaarde er resteert nadat uit de liquidatieopbrengst van de activa alle schulden zijn voldaan. De debt ratio geeft de schuldverhouding weer.
De berekening van de liquiditeit en de solvabiliteit die wordt gedaan aan de hand van de besproken kengetallen kent twee bezwaren: De kengetallen worden berekend op basis van de balans van een bepaald moment, een momentopname. Er kunnen dus snelle wisselingen zijn in de balans. Een tweede bezwaar wat wordt genoemd is om de balans mooier voor te stellen dan dat het werkelijk is. We spreken dan van window dressing. De balans geeft een gunstiger beeld, als er bijvoorbeeld kort voor de balansdatum kortlopende schulden worden afgelost dan ziet de liquiditeit er beter uit.  Vanwege deze bezwaren is het beter om de liquiditeit te beoordelen volgens een liquiditeitsbegroting.
Activiteitskengetallen. Deze hangen samen met de operationele activiteiten van een onderneming. Er wordt een verband gelegd met de omzet, de voorraden, het totale vermogen, het debiteuren saldo en het crediteurensaldo. De omzetsnelheid van de voorrad geeft aan hoeveel keer de gemiddelde voorrad per periode wordt omgezet. Hiermee kan de gemiddelde opslagduur of omzetduur van de voorraad worden berekend.
Kredietduur van debiteuren en crediteuren
Uit gegevens die te maken hebben met de omzet waarover krediet is verleend en het gemiddelde debiteurensaldo kan bepaald worden hoelang het gemiddeld duurt voordat de afnemers hun schuld voldoen.
Kredietduur debiteuren = gemiddelde debiteurensaldo / verkopen op rekening x 365 dagen.
Wanneer leveranciers krediet verstrekken aan een onderneming, is er sprake van inkopen op rekening. Er kan hierbij worden bepaald hoelang het duurt voordat de onderneming zelf haar schuld voldoet
Kredietduur crediteuren = gemiddeld crediteurensaldo / inkopen op rekening x 365 dagen.
Het kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht(KSO) is een onderdeel van de toelichting van de jaarrekening. Naast de balans en de winst en verliesrekening wordt dit steeds vaker opgenomen in het jaarverslag. Het geeft een inzicht in de mutatie van de liquide middelen die gedurende een jaar zijn opgetreden. Het KSO maakt onderscheid tussen drie soorten kasstromen
De kasstroom uit operationele activiteiten
De kasstroom uit investeringsactiviteiten
De kasstroom uit financieringsactiviteiten
De kasstroom uit operationele activiteiten
Deze bestaan uit de kasstromen die ontstaan door verkopen, inkopen, salarisbetalingen en overige operationele uitgaven. Het saldo wordt ook wel aangeduid met kasstroom uit bedrijfsoperaties. Daarnaast bestaat het uit de kasstromen die ontstaan door betaalde en ontvangen interest, ontvangen dividend en betaalde winstbelasting.
De kasstroom uit investeringsactiviteiten
Deze kasstroom ontstaat uit investeringen en desinvesteringen(verkoop) van materiële, immateriële en financiële vaste activa.
De kasstroom uit financieringsactiviteiten
Dit is een kasstroom die ontstaat uit het aantrekken van terugbetalen of aflossen van het eigen vermogen en het vreemd vermogen.
De kasstroom uit operationele activiteiten kunnen worden bepaald volgens de directe methode en de indirecte methode. Bij de eerste, de directe methode, worden de operationele ontvangsten en uitgaven weergegeven. Bij de indirecte methode wordt de kasstroom uit operationele activiteiten bepaald door uit te gaan van een winstbegrip. Dit kan de nettowinst zijn of het bedrijfsresultaat. Hierop worden vervolgens correcties op toegepast voor posten uit de resultatenrekening die niet tot een operationele kasstroom leiden. Dit kunnen zijn afschrijvingen en de mutaties van voorzieningen. Het gaat hierbij om mutaties die direct samenhangen met de omzet. Dit zijn mutaties in de posten voorraden, debiteuren en crediteuren.
Ten aanzien van mutaties in de voorraden, debiteuren en crediteuren kunnen we het volgende opmerken:
De kasstroom van deze posten worden opgenomen onder de operationele activiteiten omdat deze posten samenhangen met bedrijfsoperaties.
Er vindt een desinvestering plaats als de post voorraden afneemt. Hierdoor komen geldmiddelen vrij die in de voorraden is geïnvesteerd. Dit is een positieve kasstroom.

Wat ook een positieve kasstroom is, is de toename van de post crediteuren. Dit komt omdat via het inkoopproces extra geldmiddelen beschikbaar zijn gekomen in de vorm van extra leverancierskrediet.

 

18. Winst en vermogen

Een onderneming stelt met enige regelmaat een zogeheten resultatenrekening en een balans op. Dit heeft als doel om op bepaalde tijden te kunnen vasttellen of het doel van de onderneming wordt bereikt. Dit is vaak geld verdienen. Op de resultatenrekening is te zijn of het bedrijf in de periode winst of verlies heeft gemaakt. En hoeveel. De balans geeft een beeld van de bezittingen, de schulden en het eigen vermogen. In dit hoofdstuk bekijken we de verschillende methoden die er zijn om de winst en het vermogen van een onderneming te berekenen.
Wanneer een balans wordt opgesteld worden de bezittingen als eerste gewaardeerd, vervolgens worden de hoogte van de schulden vastgesteld. Het eigen vermogen is een restpost die berekent kan worden door de bezittingen te verminderen met de schulden. Het eigen vermogen en winst hangen nauw met elkaar samen. De omvang van de winst is van invloed op het eigen vermogen. De winst of verlies is dus af te lezen aan de resultatenrekening en uit het eigen vermogen. We hanteren de methode 'winstbepaling via vermogensvergelijking'. Door aan de hand van de balans het eigen vermogen te berekenen kan worden vastgesteld met welk bedrag het eigen vermogen is toegenomen of is afgenomen.

Vermogensvergelijking geeft de totale mutatie van het eigen vermogen weer in een bepaalde periode. De resultatenrekening geeft een specificatie van de afzonderlijke mutaties van het eigen vermogen in deze periode.
We bespreken een paar methodes van winstbepaling. We onderscheiden hier de volgende stelsels:

  • Het fifo - stelsel(nominalistisch)
  • Het ijzeren voorraadstelsel ( substantialistisch)
  • Het lifo - stelsel ( substantialistisch)
  • Het klassieke vervangingswaardestelsel (substantialistisch)

Nominalisme
We gaan uit van de vermogenstoename die plaats vindt tussen het begin en het einde van een periode. De winst wordt bepaald volgens het nominalisme.
Substantialisme
Het bepalen van de winst volgens deze manier gebeurt aan de hand van de toename van de hoeveelheden(de substantie) van de activa tussen het begin en het einde van de periode
Het fifo - stelsel
Fifo staat voor first in first out. Dit betekent dat de goederen die als eerste gekocht zijn, ook als eerste worden verkocht. Belang hiervan is dat de kostprijs wordt bepaald van de verkochte goederen. Bij het vaststellen van de kostprijs wordt er uitgegaan van de prijs die daadwerkelijk voor de oudste aanwezige goederen is betaald. De oudste inkoopprijs van de goederen komt als eerste in aanmerking om als kostprijs van de verkopen te dienen. Er is nog een regel die van belang is bij de methoden die de winst en vermogen bepalen. Dit is de minimumwaarderingsregel. Deze is gebaseerd op het voorzichtigheidsprincipe. Verliezen dienen onmiddellijk worden geboekt op het moment dat ze worden geconstateerd.
Het ijzeren voorraadstelsel
Dit is een substantialistische methode van winstbepaling die is ontwikkeld om prijsstijgingen van de voorraad buiten de winst te houden. De voorraden die in geld zijn uitgedrukt worden door inflatie meer waard zonder dat dit leidt tot uitkeerbare winst. Het vermogen neemt toe, maar de voorraad of de substantie zelf niet. De ijzeren voorraad is een vaste voorraad goederen die tegen een vaste prijs wordt opgenomen op de balans. Het is de hoeveelheid goederen die nodig is voor een ongestoorde bedrijfsvoering. De ijzeren voorraadprijs wordt niet aangepast bij een stijging van de prijs van de goederen op de inkoopmarkt. Wanneer de werkelijke voorraad kleiner is dan de ijzeren voorraad, spreken we van een manco. het manco wordt omgerekend op de balans tegen de op dat moment geldende prijs op de inkoopmarkt, en in mindering gebracht op de waarde van de ijzeren voorraad. Wanneer de werkelijke voorraad groter is dan de ijzeren voorraad, spreken we van een surplus.
Het lifo - stelsel
Het lifo - stelsel is net als het ijzeren voorraadstelsel bedoeld om de inflatie buiten de winst te houden. Lifo betekent Last in First out. De goederen die als laatste zijn ingekocht, worden als eerste verkocht. Er zijn twee varianten van het lifo - stelsel:

  • individueel lifo
  • collectief lifo

Individueel lifo
Wanneer het individueel lifo wordt toegepast houdt dit in dat bij elke verkoop wordt nagegaan hoe de voorraad op dat moment is opgebouwd. De kostprijs van de verkoop wordt bepaald op basis van de opbouw van de voorraad.
Collectief lifo
Bij collectief lifo wordt de winst op de verkochte goederen bepaald zonder rekening te houden met de tijdstippen waarop de verschillende partijen goederen zijn ingekocht of verkocht. Er wordt verondersteld dat aan het einde van een periode de eindvoorraad nog altijd bestaat uit de goederen die aan het begin aanwezig waren.
Het klassieke vervangingswaardestelsel
Dit stelsel gaat bij het waarderen van de activa en bij het bepalen van de winst uit van de geldende vervangingswaarde van de activa. Dit is de actuele prijs op de inkoopmarkt. De winst wordt bepaald op basis van de vervangingswaarde van de opgeofferde productiemiddelen. De balans op basis van de vervangingswaarde geeft een goed beeld van het vermogen van de onderneming. Het klassiek vervangingswaardestelsel houdt niet alleen rekening met de prijsveranderingen van de voorraden, maar ook met de prijsstijgingen van de duurzame activa zoals gebouwen, machines en inventaris.
In tijden van prijsstijgingen is er meer vermogen nodig om de normale voorraden van de activa te kunnen aanhouden. De normale voorraad is de voorraad die nodig is om het bedrijf haar activiteiten ongestoord te kunnen voortzetten.
Wanneer de werkelijke voorraad afwijkt van de normale voorraad is er sprake van speculatie. Hiermee wordt bedoeld dat een onderneming probeert te profiteren van de prijsveranderingen die zich tussen de verschillende tijdstippen kunnen voordoen. Een onderneming kan ook speculeren op een verwachte prijsstijging, door extra producten te kopen als men verwacht dat de prijzen van deze producten gaan stijgen.
(Voor voorbeelden van de verschillende methoden verwijs ik nar het boek bedrijfseconomie theorie en praktijk. Hoofdstuk 18. Vermogen en winst.)

 

19. Samenwerkingen tussen ondernemingen

De meeste ondernemingen werken samen met één of meerdere andere bedrijven. Samenwerkingen ontstaan bijvoorbeeld omdat ondernemingen elkaar nodig hebben om een product te voltooien. De samenwerking tussen ondernemingen wordt ook wel de externe organisatie genoemd. De manier waarop de maatschappelijke productie van goederen en diensten is georganiseerd bij de externe organisatie staat centraal. Als uitgangspunt nemen we de bedrijfskolom, hier onderscheiden we in grote lijnen twee vormen van samenwerking: de horizontale en de verticale samenwerking. De bedrijfskolom wordt gevormd door ondernemingen die betrokken zijn bij de totstandkoming van een bepaald product. Deze ondernemingen die zorgen voor een bepaalde verwerkingsvorm, vormen samen de bedrijfstak. Of schakel of bedrijf. De verschillende bedrijfstakken staan weer met elkaar in verbinding via markten.
Als we willen onderzoeken welke relatie er is tussen verschillende ondernemingen en hun activiteiten hanteren we het denken in bedrijfstakken en bedrijfskolommen. Met name bij fusies hebben de argumenten vaak betrekking op de plaats die de ondernemingen innemen in de bedrijfskolom. De activiteiten van de fuserende ondernemingen vullen elkaar goed aan. Dit kan als argument worden gebruikt. We kunnen hierbij twee varianten onderscheiden:

  • Integratie. De activiteiten volgen elkaar op de bedrijfskolom.
  • Parallellisatie: Bepaalde functies worden vervult op dezelfde hoogte in de bedrijfskolommen van de fuserende ondernemingen.

We gaan hier wat dieper op in. We onderscheiden dus de volgende varianten:

  • Integratie en differentiatie
  • Specialisatie en parallellisatie

Integratie en differentiatie
Binnen een bedrijfskolom vinden verschillende handelingen plaats die door verschillende ondernemingen worden vervuld. Als een onderneming er voor kiest om meerdere functies te vervullen vindt er een verticale beweging plaats die integratie wordt genoemd. Wanneer een fabrikant de functie van importeur overneemt spreken we van achterwaartse integratie, neemt de fabrikant de functie van groothandel over dan spreken we van voorwaartse integratie. Er zijn een aantal redenen waarom een onderneming kan kiezen voor een verticale integratie: De onderneming is minder afhankelijk van andere bedrijven in het maken van een beleid wanneer het zelf bepaalde activiteiten gaat ontplooien en vaak is het mogelijk om een kostenvoordeel te behalen door bepaalde activiteiten zelf uit te voeren.
Het tegenovergestelde van integratie is differentiatie. Dit is een andere verticale beweging die voor kan komen in de bedrijfskolom. Bij differentiatie kiest een onderneming ervoor om bepaalde activiteiten uit te besteden aan ondernemingen die gespecialiseerd zijn in deze activiteiten. Voor een onderneming is het zinvol om aan uitbesteding te denken als één van de volgende voorwaarden worden voldaan: het bedrijf aan wie de activiteit wordt uitbesteed levert een betere prestatie. Uitbesteden is goedkoper dan de activiteit zelf te produceren, de gespecialiseerde onderneming beschikt over kennis die de uitbestedende onderneming niet of nauwelijks heeft en de installaties die nodig zijn om een bepaalde deelverwerking uit te voeren zijn erg kostbaar. Zo kostbaar dat het door de onderneming niet te betalen is. Er is bij al deze gevallen sprake van specialisatie - uitbesteding.
Specialisatie en parallellisatie
Specialisatie en parallellisatie zijn in tegenstelling tot integratie en differentiatie horizontale bewegingen op de bedrijfskolom. We spreken van specialisatie binnen een onderneming als de onderneming zich specifiek toelegt op een onderdeel van het productieproces. Dit gebeurt vaak vanuit het oogpunt van concurrentie. Door middel van specialisatie kan een onderneming een grotere keuze bieden in de specifieke productgroepen. Een ander voordeel van specialisatie is dat veel klanten denken dat de kwaliteit van de goederen en diensten van gespecialiseerde ondernemingen beter is. Hierdoor zijn klanten bereid een hogere prijs te betalen voor het product.

Het tegenovergestelde van specialisatie is parallellisatie. Een onderneming legt zich toe op activiteiten in verschillende bedrijfskolommen om dezelfde hoogte. Een voorbeeld hiervan is een warenhuis. Parallellisatie leidt tot een breed assortiment. De klant heeft echter minder keuze binnen de verschillende productgroepen. Een onderneming kan voor parallellisatie kiezen om leegloop tegen te gaan. Een andere reden is risicospreiding. Als een onderneming slechts één product voert, kan het in de problemen komen bij een ongunstige marktontwikkeling. Wanneer een onderneming meer productgroepen maakt, wordt het risico gespreid.
Fusie en overname
Fusie betekent letterlijk 'samensmelten:' We spreken van een fusie als ondernemingen volledig samengevoegd worden. Hierdoor ontstaat er een centrale coördinatie. Bij een overname is er eveneens sprake van een samensmelting van ondernemingen. het verschil met een fusie is dat die niet altijd op vrijwillige basis gaat.  We behandelen de verschillende mogelijkheden die er zijn om tot een fusie te komen.

  • De bedrijfsfusie
  • De aandelenfusie

De bedrijfsfusie
De fuserende ondernemingen brengen bij een bedrijfsfusie al hun bezittingen en schulden onder in een nieuwe bv of nv. Het is ook mogelijk om de activa en de passiva van één van de fuserende ondernemingen over te dragen aan de andere onderneming. Er kan in Nederland naast de bedrijfsfusie ook worden gekozen voor een juridische fusie. Het voordeel is dat dit eenvoudiger en goedkoper is. De activa en de passiva worden onder algemene titel overgedragen aan een nieuw op te richten bv of nv. De fuserende ondernemingen houden dan op te bestaan. Er zijn hier geen dure overdrachtskosten en tijdrovende procedures nodig.
De aandelenfusie
We spreken van een aandelenfusie als de aandeelhouders van de fuserende ondernemingen hun aandelen over dragen aan een nieuw op te richten bv of nv. In ruil daarvoor krijgen ze aandelen van deze nieuwe bv of nv. Het is ook mogelijk dat één van de fuserende ondernemingen gaat optreden als moedermaatschappij.
Als er bij een overname een bedrag wordt betaald dat hoger is dan de intrinsieke waarde van de onderneming dan spreken we van goodwill. De goodwill wordt bepaald door het verschil te nemen tussen de verkrijgingsprijs en de intrinsieke waarde van de onderneming dat wordt overgenomen. Goodwill wordt bij een overname betaald omdat de over te nemen onderneming een meer dan normaal rendement heeft.  Goodwill kan ook worden omschreven als een vergoeding die naast de intrinsieke waarde wordt betaald voor de extra winstgevendheid van de onderneming.
Consolidatie
Bij consolidatie worden de maatschappijen die een groep vormen als een economische eenheid gezien. Een geconsolideerde jaarrekening ontstaat als de jaarrekeningen van de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij worden samengevoegd. Onderlinge schulden en vorderingen moeten worden geëlimineerd, net als de winsten die ontstaan tussen onderlinge leveringen

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
6832