Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Verplichte artikelen

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Een nieuwe categorie kleur: albinisme analyseren in combinatie met Title VII en de Americans with Disabilities Act

 

Introductie

Albinisme is een genetische stoornis die gekarakteriseerd wordt door absentie of ernstige reductie van pigment in de huid, haren en ogen. Het is redelijk zeldzaam, het komt voor bij 1 op de 17.000 geborenen. Albinisme komt in alle rassen en etnische groepen voor. Veel personen met albinisme zijn geheel of gedeeltelijk blind. Mensen met albinisme worden ook vaak gediscrimineerd. Albinisme is lang genegeerd in het recht, maar de schrijfster van dit artikel vindt dat albinisme beschermd moet worden onder de Civil Rights Act van 1964 en de Americans with Disabilities Act.

 

Medische implicaties van albinisme

Albinisme is een ziekte waarbij er gebrek is aan pigment. Er zijn twee primaire vormen van albinisme:

  • Ocular (voornamelijk effect op de ogen);

  • Oculocutaneous (effect op ogen, haar en huid).

     

De tweede vorm bestaat weer uit tyrosinase-negatief en tyrosinase-positief. De negatieve variant is het meest ernstig, omdat er helemaal geen pigment geproduceerd wordt. De visusproblemen zijn ook ernstiger. Mensen met de positieve variant hebben soms wat pigmint en hebben minder ernstige visuele problemen. De meeste vormen van albinisme zijn autosomaal recessief. Dat betekent dat beide ouders drager moeten zijn en dit gen doorgeven aan hun kind.

 

Visusproblemen die veel voorkomen bij albino’s zijn nystagmus, strabismus, astigmatisme en iris translucency. Door problemen met melanineproductie ontwikkelt het oog niet goed. Dit is te zien aan abnormaliteiten van het hoornvlies, of abnormaliteiten van de zenuwen die van het hoornvlies naar de hersenen gaan. Deze gebreken kunnen niet met chirurgie opgelost worden, omdat er melanine nodig is. Dit kan niet kunstmatig geplaatst worden. Verder hebben mensen met albinisme een hogere kans op huidkanker.

 

Psychosociale impact van albinisme

Er is weinig onderzoek gedaan naar de impact van albinisme. Er bestaan veel misconcepties over albinisme, waardoor er wel psychosociale impact is. Voorbeelden van die misconcepties zijn, dat albino’s rode of roze ogen hebben, dat ze mystieke creaties zijn als consequentie van dingen die ze vroeger hebben fout gedaan of dat ze duivels zijn. Mensen met albinisme ervaren veel discriminatie van zowel blanke als zwarte mensen. Sommige Afrikanen denken bijvoorbeeld dat albino’s proberen om blank te worden, of dat ze heksen zijn. Door het slechte zicht kunnen niet alle albino’s over de hele wereld naar school. Dit werkt segregatie in de hand. Mensen met albinisme voelen zich vaak geïsoleerd en hebben geen rolmodel. Verder zien we dat men albino’s schaart onder de groep ‘mensen met disabilities’. Dit leidt tot inadequate behandeling door anderen en gevoelens van falen en isolatie bij de albino’s zelf.

 

Mensen reageren vaak op twee manieren als ze iemand met albinisme zien. Of ze doen alsof ze niets ongewoons aan iemand zien, of ze proberen heel aardig te doen en geven complimenten over het uiterlijk. De laatste benadering ontkent eigenlijk de ernst van deze aandoening. Er is geen standaard reactie voor mensen met een beperking. Het beste zou zijn als mensen de aandoening respecteren en mensen behandeld worden naar hun leeftijd. Iemand met een beperking is niet beperkt in alle aspecten van het leven.

 

Of albinisme geclassificeerd moet worden als beperking is een lastige vraag. Aan de ene kant zorgt het ervoor dat ze gezien worden als ‘abnormaal’, maar aan de andere kant horen ze dan wel bij een groep (namelijk de groep van de mensen met beperkingen).

 

Albinisme als ‘kleur’ onder Title VII van de Civil Rights Act van 1964

De Civil Rights Act van 1964 is opgesteld om te protesteren tegen de discriminatie die Afro-Amerikanen ervaarden in de samenleving. Title VII focust op discriminatie op het gebied van werk. Title VII is ook toepasbaar op discriminatie tegen blanken. Er zijn een aantal voorwaarden waar je aan moet voldoen om aanspraak te maken op Title VII:

  • Er moet echt letsel zijn;

  • Het letsel is goed traceerbaar;

  • Het letsel kan verhaald worden door een wenselijke uitkomst.

     

Title VII verbiedt discriminatie op basis van ras en kleur. Er is geen officiële definitie van kleur, dus albinisme zou hier ook onder kunnen vallen. Title VII was oorspronkelijk voor het verminderen van discriminatie van Afro-Amerikanen door blanken, maar beschermt nu ook andere identificeerbare groepen die leiden aan discriminatie op de basis van karakteristieken als kleur (of het gebrek eraan). Mensen met albinisme passen in dit plaatje. Omstanders weten vaak niet hoe ze om moeten gaan met mensen met albinisme, omdat er veel misconcepties over zijn. Uit deze angst vloeit negeren voort, wat leidt tot discriminatie en vooroordelen. Werk zou juist een unieke kans zijn voor mensen met albinisme, omdat ze dan opgenomen worden in een grotere groep.

 

De Americans with Disabilities Act (ADA)

De ADA is opgesteld in 1990 om discriminatie van mensen met beperkingen op het gebied van werk, publieke accommodaties en huisvesting aan te vechten. Er zijn een aantal punten waaraan je moet voldoen om bescherming te genieten van de ADA:

  • Je moet een beperking hebben;

  • Je moet een gekwalificeerd individu zijn;

  • Je wordt gediscrimineerd vanwege je beperking.

Er zijn twee manieren waarop albino’s door de ADA kunnen worden beschermd tegen discriminatie: je kunt albinisme zien als een fysieke beperking en de perceptie van een beperking door anderen.

 

  1. Albinisme als een fysieke beperking. Een ‘beperking’ is een fysieke of mentale beperking die belangrijke levensactiviteiten substantieel beperkt. Een fysieke beperking is een cosmetische vervorming of anatomisch verlies dat effect heeft op lichaamssystemen (waaronder ook huid en zintuigen). Albinisme zou met deze definitie gezien kunnen worden als beperking. Het is niet alleen genoeg om een beperking te hebben. Om iets een beperking te noemen, moeten bepaalde levensactiviteiten beperkt worden. Hierbij wordt gekeken welk effect de beperking heeft op een individu. Ernst en duur van de beperking worden hierbij meegenomen. Mensen met albinisme hebben een ernstige, levenslange beperking waardoor zij met regelmaat onjuist behandeld worden. Normale socialisatie wordt bijna onmogelijk. Dit is een belangrijke levensactiviteit. Verder zien we dat albino’s visusproblemen hebben. Zien is ook een belangrijke levensactiviteit. Het is echter wel zo, dat mensen met albinisme zich aanpassen aan hun beperking.

  2. De perceptie van een beperking door anderen. Beperking wordt verder besproken als ‘effect dat een beperking heeft op anderen’. Er wordt een driedeling gemaakt:

  1. Een fysieke beperking die niet de levensactiviteiten beperkt. Wanneer werkgevers weten dat een persoon een beperking heeft, kunnen ze de mensen afwijzen voor een baan, zelfs als de beperking voor de persoon in kwestie helemaal niet zo ernstig is. Dit probleem komt vaak voor bij mensen met albinisme.

  2. Een fysieke beperking die de levensactiviteiten aanzienlijk beperkt door attitudes van anderen. Ook op dit punt moeten mensen met albinisme door de ADA beschermd worden. Dit punt gaat over het weigeren van mensen met albinisme omdat ze door hun genetische afwijking er anders uitzien.

  3. Geen fysieke beperking maar behandeld worden alsof je een beperking hebt. Recent werden mensen met obesitas gezien als mensen met een fysieke beperking, waardoor ze werden afgewezen door werkgevers. Mensen met albinisme hoven niet fysiek beperkt te zijn, maar worden zo wel gezien. Werkgevers denken vaka dat mensen met albinisme volledig blind zijn en werkgevers voelen zich oncomfortabel bij mensen met albinisme. De perceptie dat mensen met albinisme beperkt zijn, leidt tot minder kans op een baan.

 

Conclusie

Mensen met albinisme verdienen bescherming tegen discriminatie (bijv. op werk). Er zijn wetten die mensen beschermen tegen discriminatie op basis van kleur, zoals de Title VII. Ook de ADA kan bescherming bieden, ongeacht of er een echte beperking is, of dat de werkgever dit alleen zo ziet. Mensen met albinisme kunnen gezien worden als hebbende een fysieke beperking, waardoor zij beperkt worden in belangrijke levensactiviteiten. Verder leiden zij erg onder de misconcepties die bestaan over deze aandoening.

 

Dokters, filantropen en leerkrachten als 'ware buiksprekers'? Geschiedenis van speciaal onderwijs in Nederland

 

Introductie

Dit artikel gaat over de geschiedenis van special onderwijs en kijkt naar de ontwikkeling van ondersteuning en onderwijzing van kinderen met beperkingen (eerst voornamelijk visueel en auditief, later ook mentaal). Er zijn een aantal mensen die belangrijke rollen hebben gespeeld op dit gebied. Zij openden een wereld waarin mensen gezien worden als ‘abnormaal’. De drijfveer achter de hulp voor deze mensen is het humanitarianisme (filantropie; anderen helpen). Termen als imbeciel en idioot geven aan hoe wenselijk hulp was, maar ook hoe slecht de positie van deze mensen was. De uitdaging voor historici is om de concepten in de context van tijd en plaats te onderzoeken. Dit moet bekeken worden tegen de achtergrond van krachtige relaties, die betrokken zijn bij het geven van specifieke namen voor de mensen die afwijken van de standaard ‘normaal’.

 

New disability history

‘Een stem hebben’ en ‘gezien worden’ zijn belangrijke concepten in de geschiedenis van de behandeling van mensen met een beperking. Vroeger werden deze individuen genegeerd. Zij hadden geen stem en werden niet gezien. De zorg was medisch georiënteerd. Individuen werden behandeld als patiënten en hun aandoening was een ziekte. In 1990 kwam de Americans with Disabilities Act tot stand. Deze gaf mensen een stem. Individuen werden burgers met rechten. Naast geslacht en etniciteit, wordt een beperking herkend en bestudeerd als een sociaal, cultureel en historisch construct.

 

Nu worden beperkingen bekeken vanuit interdisciplinair oogpunt. Het doel is om mensen met beperkingen ‘hun stem terug te geven’. Ze worden niet meer buitengesloten en onzichtbaar gemaakt. Wat er in het verleden gebeurd is met deze individuen, kunnen we onderzoeken aan de hand van orale geschiedenis en visuele plaatjes. Tijdens de ‘new disability history’ wordt de verborgen geschiedenis van mensen met beperkingen zichtbaar gemaakt en geherinterpreteerd. Mogelijk veranderen hierdoor ook huidige machtsrelaties.

 

True’ ventriloquism

De publieke zichtbaarheid van mensen met lichamelijke misvormingen is met de eeuwen toegenomen door deze individuen publiek bloot te stellen vanwege hun abnormale karakteristieken. Verder werden zij ook blootgesteld aan publiek vanwege hun educatieve prestaties toen de eerste interventies opkwamen. Door de vooruitgang van kinderen en volwassenen met een lichamelijke of geestelijke handicap te tonen, werden de interventies gelegitimeerd. De mensen kregen hiervoor terug, dat door de interventie strategieën de zichtbaarheid van mensen met een handicap vergroot werd, waardoor de mensen meer kans hadden om respect en zelfvertrouwen te krijgen.

 

De dimensie van de stem uit zich op het gebied van dokters en onderwijzers die de wereld voor de groep abnormale mensen opende. Experts zochten de beperkte mensen op en hielpen hen met het opbouwen van hun echte identiteit. Op deze manier werden dokters, filantropen en leerkrachten ‘ventriloquists’ (buiksprekers). Zij wilden dat hun patiënten en leerlingen hun gevoel en gedachten uitten op een ware manier, waardoor zij een identiteit ontwikkelen.

 

Nu gaat het artikel verder in op vragen hoe educatie bijdroeg aan de zichtbaarheid en stem van ‘speciale individuen’ in de ontwikkeling naar burgerschap, hoe expertise zich ontwikkelde en hoe de strategie van de ‘ventriloquists’ zorgde voor nieuwe vormen van individualiteit.

 

Historiografie en ‘anders-zijn’

Aan het begin van de 20e eeuw werden veel mensen met beperkingen blootgesteld aan publiek. Dit was deel van een project dat gebaseerd was op het doel ‘proberen te elimineren of verminderen van sociale problematiek’. Dit project was geïnspireerd door nieuwe visies op natuur, instituties en problemen. Mensen met defecten en primitieve mensen werden gezien als ‘anderen’. Er was segregatie en controle over deze mensen.

 

Een belangrijke naam in deze tijd is Trent. Hij had een sociaal constructionistische visie die centraal staat in de nieuwe geschiedenis van beperkingen. Een beperking is een categorie die onderzocht kan worden, maar waarbij wel de context in oog moet worden gehouden. Dit perspectief ontkent niet dat er verschillen zijn in sekse, rassen en op mentaal en fysiek gebied, maar benadrukt dat dit altijd betekenis krijgt door de historische context. Deze betekenis heeft invloed op identiteit van individuen, relaties tussen individuen, instituties en hele culturen.

 

De historie van speciaal onderwijs is complex, omdat de definitie constant verandert. Het is afhankelijk van de sociale situatie die bepaald wordt door politieke, tijdelijke en ruimtelijke context.

 

Verstraete paste Foucaults notie van biopower toe om te begrijpen hoe de nieuwe kennis, gebaseerd op frenologie, de opkomst van speciaal onderwijs in Frankrijk tussen 1800 en 1860 heeft doen neerslaan. Bij frenologie wordt de vorm van de schedel als indicator voor geestelijke capaciteiten genomen.

 

Kennis en interventie

Tijdens de vroege 19e eeuw werd statistiek gebruikt om grote populaties te beschrijven en in te delen in categorieën. Men had enig idee van wat de ‘gemiddelde mens’ was. Mensen begonnen met het meten van hoofden en lichamen om zo gemiddelde – normale - maten binnen populaties vast te leggen. In Frankrijk was de craniometrie belangrijk: hoofdomvang zou samenhangen met intellectuele capaciteit. Naast meten waren ook observatie, categorisatie en classificatie populair. Criminelen bleken volgens Lombroso specifieke karakteristieken te hebben. Galton beschreef dat sommige rassen van nature anders waren qua fysieke karakteristieken. Sommige rassen konden een barrière vormen voor de evolutie. Hij benadrukte het verschil tussen nature en nurture en ontwikkelde zo de eugenetica.

 

In de psychiatrie nam het aantal classificaties toe. Er werd een nieuwe behandeling geïntroduceerd: de morale behandeling. ‘Gekke mensen’ gedroegen zich als dieren en konden misschien wel behandeld worden. Steeds meer mensen werden opgenomen in ziekenhuizen en er werden nieuwe interventies toegepast. Pinel en Tuke waren voorstander van de aardige, begripvolle interventiebenadering.

 

Het proces van classificatie tussen geneesbaar en ongeneesbaar en de toename van individuen die opgenomen werden in ziekenhuizen zorgden ervoor dat de medicalisering en professionalisering op gang kwamen. Er moesten dokters komen die niet alleen dingen van het lichaam wisten, maar ook van het brein. Door observaties ontstond er kennis. Séguin was ervan overtuigd dat een ‘negatieve wil’ problemen in het brein veroorzaakt. Hij dacht dat fysieke oefening de problemen weg zou nemen.

 

Er werd steeds meer onderscheid gemaakt tussen mensen. Er ontstond een nieuwe groep: de mensen met een mentaal gebrek. Binnen deze groep had je imbecielen en de feeble-minded (bijv. arm). Deze mensen kregen ook interventies, zorg en educatie. Om verschil te kunnen maken tussen feeble-minded en echte gekken (delinquenten), werden er nieuwe testmethodes ontwikkeld. Goddard maakte een gestandaardiseerde psychometrische test om de mate van feeble-minded vast te stellen.

 

Speciaal onderwijs was in eerste instantie een strategie om kinderen met mentale problemen en gebreken onder te brengen, maar er werden nu ook kinderen met problemen op normale scholen ontdekt. Een doel was begripvol lesgeven. Maar IQ-testen lieten zien dat sommige kinderen alleen problemen hebben met bijvoorbeeld lezen en schrijven. Er werden nieuwe methodes ontwikkeld om kinderen met problemen te identificeren. Later kregen de specifieke leerproblemen van kinderen een naam, bijvoorbeeld dyslexie.

 

The politics of ‘self’

In de geschiedenis van speciaal onderwijs zien we veel competitie tussen enerzijds expertise (wetenschap) en anderzijds interventies (door professionals), maar we vergeten de dagelijkse processen waarmee allerlei mensen te maken hebben. Identiteit van mensen werd bepaald door de heersende ideeën en procedures die gebruikt werden op scholen en in instituties.

 

Ventriloquism and voice

Ventriloquism was productief, maar heeft niet alle problemen in het dagelijkse leven opgelost. Buikspreken en zelf een stem hebben zijn niet hetzelfde. Mensen die afwijken van de norm worden minder gehoord dan normale mensen. Hun stem is minder hard en minder ‘waar’. Het is dus van belang om verschillen te accepteren en mensen met een aanwezige specifieke en bijzondere handicap als gelijke te behandelen.

 

Van Koetsveld en zijn Idiotenschool in Den Haag (1855-1920): gender en de geschiedenis van speciaal onderwijs in Nederland

 

Introductie

Vroeger was speciaal onderwijs in Nederland vooral gericht op individuen die een ‘feeble mind’ (zwakke geest) hadden. In Nederland kwam de ontwikkeling van instituties voor speciaal onderwijs langzaam op gang, zeker in vergelijking met landen als Frankrijk, Duitsland, Verenigde Staten en Groot Brittannië. Daniel Tuke bezocht Nederlandse gestichten en merkte op dat er geen goed opgeleide medische hulpverleners en toezichthouders waren. Bovendien ontbrak het aan een goed classificatiesysteem. Het instituut in Meerenberg was een uitzondering. Meerenberg werd opgericht in 1849 en in 1850 ontstond hier het eerste Nederlandse initiatief om mensen met mentale beperkingen te onderwijzen. Voor de jaren 50 waren er alleen scholen die lesgaven aan doven of blinden.
In 1821 publiceerde Visser zijn vertaling van een boek van Weise over de benadering van kinderen met een mentale beperking. Dit was de aanleiding om de eerste principes te ontwikkelen over hoe je kinderen met een mentale handicap les moest geven. Echter werden deze principes pas in de eerste helft van de 20e eeuw toegepast in Nederlandse instituten. Voor die tijd werden kinderen met mentale beperkingen thuisgehouden.

Dit artikel bekijkt de eerste initiatieven van speciaal onderwijs in Nederland (Haagse Idiotenschool), de participatie van mannen en vrouwen in het instituut en tot slot de relatie tussen consequenties van door gender beïnvloed professionalisme en de langzame ontwikkeling van speciaal onderwijs in Nederland.

 

Caring power

In de late 18e en vroege 19e eeuw vond er een graduele transformatie plaats. Mentaal gestoorden werden gezien als individuele mensen waarvan het welzijn en de ontwikkeling van een identiteit van belang werd. Voorheen werden zij genegeerd of onjuist behandeld, maar nu kregen zij behandeling, zorg en educatie. Philippe Pinel en anderen in Europa erkende het belang van een menselijke identiteit en introduceerde ‘morele omgang’ in instituten. Fysieke mishandeling moest worden voorkomen en patiënten dienden aardig en begripvol benaderd te worden. De oorzaak van een mentale beperking lag volgens hen niet in de mensen zelf, maar werd veroorzaakt door de sociale omgeving. Door middel van morele omgang konden deze mensen dus worden genezen van hun beperking.

 

In 1846 publiceerde Séguin een boek over omgang met mentaal gestoorde mensen. Volgens hem veroorzaakte de onderontwikkelde wil en de niet-actieve zintuigen van iemand de gedragsproblemen. Zijn oplossing hiervoor was fysieke en mentale activiteit, waardoor iemand nieuwe sensorische ervaringen en de wil gestimuleerd werd. De wil beschreef hij als een soort abstracte kracht die gevormd werd door omstandigheden.

 

De zachtaardige, zorgzame benadering in sociale interventie en het groeiende belang naar nieuwe informatie over ‘mind and self’ zijn onderdelen van het concept van ‘caring power’. Het concept is beïnvloed door Foucault en Haskell. Foucault stelde een nieuwe soort macht voor: productieve macht. Dit is tegenovergesteld aan macht op basis van geweld, onderdrukking en verwaarlozing. Haskell vond dat de samenleving humanitair moest worden, waardoor het welzijn van ‘others’ (waaronder verstandelijk beperkten) verbeterde. Caring power was gebaseerd op wetenschappelijke kennis en niet op religie.

 

Op het domein van speciaal onderwijs zorgde ‘caring power’ ook voor veranderingen op het gebied van kennis en nieuwe interventies. Beperkte individuen werden gezien als mensen met een individuele identiteit. Men geloofde dat zij ook capaciteiten hadden die ontwikkeld konden worden. De regimes van ‘caring power’ stimuleerden de ontwikkeling van professionalisme. Professionalisme is beïnvloed door gender. Vrouwen vormen namelijk de meerderheid als het gaat om werk in de zorg. Er was een strikte hiërarchie op basis van gender. Mannen waren supervisor en werden gezien als intellectueel superieur aan vrouwen. Vrouwen hadden minder status en autoriteit en werden gezien als de ideale leraar en hulpverlener.

 

Genezing door educatie

Jak beschreef in zijn publicatie hoe professionals begonnen met het onderscheiden van groepen. Er werd onderscheid gemaakt tussen mentale aandoening of mentale stoornis (werd gezien als een ziekte) en mentale zwakte (werd gezien als een gemoedstoestand). Langzamerhand ontstond de gedachte dat het hebben van een mentale beperking ongeneeslijk was. Echter dachten Nederlandse artsen dat met behulp van fysieke en educatie instructies de mentale conditie van deze mensen wel verbeterd kon worden. Volgens Jak zorgde kritiek op de manier waarop instituten hun inwoners behandelden voor een verandering van de zorg.

 

Er werd onderscheid gemaakt tussen geneeslijke en ongeneeslijke beperkingen. Een aantal wetenschappers protesteerde tegen de onethische gevolgen van dit onderscheid. Er werd namelijk een strikte lijn getrokken tussen mensen die het wel en niet waard waren om een behandeling te krijgen. Er moest een benadering komen die zowel genezing als ondersteuning bevatte. In Meerenberg (1850) werd deze benadering als eerst toegepast.

 

Voor 1850 waren Nederlandse scholen voor speciaal onderwijs gericht op leerlingen met sensorische beperkingen, omdat mentale beperkingen niet goed onderscheidden konden worden van doofheid en andere sensorische beperkingen. In 1855 stichtte Van Koetsveld de Haagse Idiotenschool. Hij was de eerste directeur van een zelfstandige school in Nederland die gericht was op instructie en educatie voor ‘feeble-minded’ kinderen. Van Koetsveld was opgeleid als theoloog en ervoer de problemen van het stadsleven toen hij naar Den Haag kwam. Hier kwam hij in aanraking met mentaal gestoorde mensen. Hij verdiepte zich in kennis op dit gebied en besloot een school te openen voor ‘idioten’. Kinderen moesten genezen worden door educatie. Van Koetsveld deelde de idioten op in vier categorieën:

 

  1. Cretins: leiden aan een regionaal specifieke ziekte

  2. Backward children: achtergebleven kinderen

  3. Actual idiots: zonder zie, gebrek aan wil om te ontwikkelen, maar bezitten wel de capaciteiten om zich te ontwikkelen (belangrijkste groep voor genezing door educatie)

  4. Naturally insane children: fysieke problemen die moeilijk te genezen waren

 

De eerste regel op de Haagse Idiotenschool was: ‘fysiek, cognitief en moreel onderwijzen van de kinderen die door hun gebrekkige of gestoorde mentale capaciteiten niet passen in normale scholen’. De kinderen leerden ook basisvaardigheden op deze school.

 

Het educatieve regime

Volgens Van Koetsveld was het probleem van de meeste idioten dat zij alleen maar opgroeiden, soms onderwezen werden, maar nooit echt opgevoed werden. Zij moesten een pedagogische relatie aangaan, omdat hun gedachten anders nooit ontwikkelen.

 

Allereerst werden met de pedagogische benadering de zintuigen verscherpt (Séguin) waardoor de mentale ontwikkeling op gang kwam en er een bewustzijn ontwikkelde. In de stap daarna konden leerlingen concepten en hun betekenis in bepaalde situaties herinneren. De leerlingen werden op basis van hun capaciteiten opgedeeld in vier niveaus.

Van Koetsveld selecteerde een man als leerkracht en een vrouw als assistent. De school stond bewust in een stad, zodat kinderen echt in het normale leven zouden integreren.

 

Vrouwelijke professionals

De verzorging van mentaal beperkte kinderen werd meestal gedaan door vrouwen, omdat zij als de ideale verpleegsters werden gezien. Later werden zij ook leerkrachten, terwijl die context traditioneel gedomineerd werd door mannen in Nederland. Van Koetsveld begon ook vrouwen aan te nemen, omdat hij in het buitenland zag dat vrouwen een belangrijke rol speelden in zorg en educatie. De directeur bleef vaak een man. Vanaf 1891 waren er voornamelijk vrouwen aan het werk op de Idiotenschool. Alleen de directeur en twee werknemers bleven over. Dit bleef zo tot het schooltje opgedoekt werd in 1920.

 

Gendered professionalisme

Alle medewerkers moesten van Van Koetsveld op een pedagogische manier betrokken zijn bij hun werk. Beide sekses hadden hun eigen genderspecifieke benadering wat betreft verzorging. Vrouwen gaven over het algemeen les aan jonge, minder capabele kinderen. Zij waren geduldiger dan mannen, zorgzamer en creatiever. Vrouwelijke leerkrachten kregen geen professionele training in tegenstelling tot mannen. Mannelijke leerkrachten werden ingezet in klassen met oudere kinderen met een hoger niveau. Deze leerkrachten hielden zich bezig met abstracte, intellectuele en morele educatie. Verder trainden mannen de jongens voor hun latere beroep en participatie in de buitenwereld. Mannelijke leerkrachten hadden vaak hogere lonen dan vrouwelijke leerkrachten.

Vaak bestond de leiding van een instituut uit mannen en werden medische taken uitgevoerd door een mannelijke dokter.

 

Conclusie

In de eerste helft van de 19e eeuw kregen mentaal gestoorden vaak geen hulp. Ouders waren dus verantwoordelijk voor educatie van hun kind. Later in de 19e eeuw ontstonden de eerste initiatieven om kinderen met fysieke en mentale handicaps te onderwijzen. Van Koetsveld en zijn Idiotenschooltje is hier een voorbeeld van. Van Koetsveld gebruikte sensorische training en sociaal contact waardoor de ziel van het kind wakker geschud werd.

Van Koetsveld zette vrouwen in voor de zorg voor zeer laag verstandelijk beperkten. Mannen bemoeiden zich vooral met het beleid en de lesmethoden. Vrouwen hadden een zwakke professionele positie en hun ideeën werden niet gehoord.

De pedagogische visie van van Koetsveld werd alleen gevolgd door mensen die zich bezighielden met liefdadigheid. Echter baseerden deze mensen hun zorg op solidariteit in plaats van kennis en expertise zoals van Koetsveld dit deed. De buitenlandse invloeden van medicalisering hadden dus maar weinig invloed in de Nederlandse context.

Pas in halverwege de 20e eeuw kregen zijn ideeën over het onderwijzen van mentaal beperkte kinderen aanhang in Nederland.

 

Mentale grenzen en medico-pedagogische selectie: meisjes en jongens in de Nederlandse ‘Idiotenschool’, Den Haag (1857 – 1873)

 

Van Koetsveld stichtte zijn ‘Idiotenschool’ in 1855. In de Insanity Act van 1841 stond dat er een juridische autorisatie moest komen om een kind in een instituut te plaatsen. Nu werden kinderen met mentale beperkingen onderworpen aan een systematische registratie van de specifieke karakteristieken. Een autoriteitsfiguur (vaak een dokter) vulde een korte vragenlijst in. Men probeerde met medico-pedagogische selectie een soort grenzen van mentale beperkingen aan te geven. Het werk van Séguin was hier belangrijk. Hij zag deze begrenzingen als hinder om een normaal leven te leiden.

 

In de 19e eeuw werd de ontwikkeling van een normaal brein gescheiden van de ontwikkeling van een brein met abnormaliteiten. Itard droeg hieraan bij met zijn casus over de ‘Wilde van Aveyron’. Victor, de jongen die in het bos gevonden was, werd gediagnosticeerd als ‘idioot’. Toentertijd werd idiotisme gezien als ongeneselijk, maar er waren een aantal dokters en leraren die dachten dat idiote kinderen wel konden profiteren van training en educatie. Volgens Séguin was het centrale probleem bij deze kinderen een ‘gebrek aan wil’. Dit kon hersteld worden door stimulatie van zintuigen en educatieve begeleiding.

 

Tijdens de tweede helft van de 19e eeuw stond het definiëren en herkennen van mentale grenzen in mensen centraal. Men deed aan medico-pedagogische selectie. Dit wil zeggen dat er een scheiding werd gemaakt tussen kinderen met een mentaal gebrek en normale kinderen, maar ook tussen abnormale kinderen met potentie voor mentale ontwikkeling en abnormale kinderen die ongevoelig waren voor educatie.

 

Onderwerpen die in deze paper besproken worden, zijn de volgende:

Bij het proces van definiëren van problemen in mentale ontwikkeling en de educatieve uitdaging die daarbij hoort, staat het werk van Séguin centraal. Séguin heeft Van Koetsveld geïnspireerd.

 

Door te kijken naar de entreeprocedures van de Idiotenschool komen we meer te weten over de medico-pedagogische selectie. Door de Nederlandse Insanity Act van 1841 werden kinderen alleen toegelaten tot instituten als zij juridische autorisatie hadden. Een rechter bepaalde aan de hand van een standaard vragenlijst of een kind hier toegang tot had.

 

Senses en Mind

In de 19e eeuw was er een sterke wens om meer kennis te krijgen over mentale grenzen veroorzaakt door ziekte of vertraging. In plaats van de wrede behandeling van abnormale individuen kwam de meer zorgzame benadering op. Volgens Séguin was een idioot iemand die niet veel wist, niet veel kon, maar wel een eigen wil had. Idiotisme kwam voor in verschillende gradaties. Diep idiotisme werd gekarakteriseerd door erge misvormingen van de schedel, terwijl oppervlakkig idiotisme geen misvormingen van de schedel had, maar wel problemen met het zenuwstelsel. Séguin was het niet eens met de gedachte dat idioten ongeneselijk waren. Hij dacht dat de meesten van hen mentale ontwikkeling konden doormaken en onderwezen konden worden. Het ontwikkelen van de zintuigen was het eerste doel. Door actief te worden, wordt de intellectuele ontwikkeling ondersteund. Séguin werd aanhanger van de gedachte dat een pedagogisch regime voordeliger zou zijn voor idioten dan een benadering met onderdrukking of geweld.

 

Tijdens de tweede helft van de 19e eeuw werden instituten steeds meer medisch georiënteerd. Het werd geleid door dokters die vooral keken naar pathologie en erfelijkheid en die beweerden dat behandeling en instructie belangrijker waren dan educatie.

 

Cure by Education’

Van Koetsveld was tegen het amateurisme van de zorg. Hij begon zich te verdiepen in kennis over de feeble-minded. Séguin heeft veel invloed gehad op Van Koetsveld en zijn idee over idiotisme. Van Koetsveld dacht dat de oorzaak voor idiotisme fysiek kon zijn en hij zag idioten, net al Séguin, als individuen in hun eigen recht. Hij zag idioten als ‘mensachtige figuren zonder dat zij echt mens waren’. Idioten konden volgens hem profijt hebben van training, zowel op mentaal als moreel gebied. De ‘actual idiots’ en ‘backward children’ hadden allebei profijt van educatie, maar van de ‘naturally insane children’ en de ‘idiots by overstimulation’ wist hij dit niet. Hun conditie was veroorzaakt door fysieke problemen die vaak ongeneselijk waren.

 

Om de stichting van zijn school te legitimeren, wilde hij een objectief plaatje van het aantal kinderen met mentale gebreken. Hij deed onderzoek naar de prevalentie. Dit was wel lastig, omdat niet alle mensen met mentale beperkingen zichtbaar waren. Toen het Idiotenschooltje steeds groter werd, startte Van Koetsveld ook een kostschool. Het doel van zijn school was ‘fysieke, cognitieve en morele educatie geven aan kinderen die – door hun gebrek of mentale beperking – niet mee kunnen komen in normaal of laag onderwijs’. Van Koetsveld ontwikkelde een educatief regime op basis van Séguins sensualisme. Dit regime was gericht op het versterken van de zintuigen en de wil van het kind. De oplossing voor idiotisme was volgens Van Koetsveld pedagogisch. Educatie was de oplossing.

Voor de medische supervisie was er een dokter. Hij onderzocht de algemene gezondheid van kinderen en keek naar de afmetingen van de schedel. Hier zien we de invloed van de frenologie (grootte en vorm van de schedel zeggen iets over mentale problemen). Van Koetsveld zag deze metingen alleen als indicatie, niet als maat voor idiotisme. De data van de dokter werden gebruikt om bij idiote kinderen de relatie tussen specifieke symptomen en hun gedrag en ontwikkeling te onderzoeken.

 

De medico-pedagogische selectie was nodig om de juiste kinderen toe te laten aan het instituut. Van Koetsveld wilde alleen kinderen op zijn school die in het normale onderwijs niet konden meekomen. Kinderen moesten een juridische autorisatie hebben. Dit stond beschreven in de Dutch Insanity Act van 1841. Van Koetsveld wilde niet dat zijn school in verband werd gebracht met insanity. Als gevolg werd er een onderscheid gemaakt tussen medische behandeling en medico-pedagogische educatie.

 

Legale autorisatie en Medico-pedagogische Selectie

In de eerste jaren van de 19e eeuw vond er een transformatie plaats in het behandelen van mentaal gestoorde individuen. Zij werden niet meer opgesloten in gekkenhuizen, maar werden verzorgd en behandeld in instituten. Ze werden niet meer genegeerd.
Er werd een wet opgesteld die aangaf dat er een interventie van een rechter moest plaatsvinden om te kijken of een individu mag worden opgenomen in een instituut. De rechter maakte deze beslissing op basis van de diagnose door een arts. Deze arts verzamelde informatie van een patiënt en vulde een vragenlijst in.

 

De Insanity Act van 1841 beschreef ‘insane people’ als mensen die geheel of gedeeltelijk gedepriveerd zijn van het gebruik van intellectuele capaciteiten. Idioten vielen hier ook onder. Insanity werd veroorzaakt door ziekte. Dit kon in de vorm van dementia of in de vorm van idiotia zijn. Dementia was een overblijfsel van een proces van mentale ziekte, terwijl bij idiotia de afwijking voor of kort na de geboorde aanwezig was. Van Koetsveld streefde in zijn Idiotenschool naar pedagogische interventie in plaats van medische behandeling. Hij moest echter wel de medico-pedagogische selectie accepteren. Selectie vond plaats door het invullen van een vragenlijst door een arts. De rechter besloot vervolgens of hij een machtiging gaf of niet. De vragenlijst bestond uit drie clusters van vragen: vragen over mentale en cognitieve ontwikkeling, over medische conditie en erfelijkheid en over sociaal gedrag.

 

De eerste leerlingen

De selectie van kinderen was niet altijd bevredigend. Sommige leerlingen reageerden heel goed op het educatieve programma, maar anderen hadden er minder profijt van. Van Koetsveld kon niet garanderen dat stoornissen altijd genezen zouden worden. Op de idiotenschool werden meer jongens dan meisjes toegelaten. Van Koetsveld dacht dat dit kwam door het feit dat moeders eerder hun dochters dan hun zoons bij hen thuis hielden. De meeste kinderen op de idiotenschool waren tussen de 6 en 13 jaar. Sommigen waren Katholiek of Joods, maar de meesten waren Protestants (waarschijnlijk door de achtergrond van Van Koetsveld). In de helft van de gevallen waren beide ouders de wettelijke vertegenwoordigers van het kind, in 30% van de gevallen was er maar één ouder en de rest van de gevallen had een andere voogd.

 

Symptomen en stoornissen

In het jaar 1858 werden de meeste kinderen toegelaten aan het instituut. Van 20 kinderen is een compleet ingevulde vragenlijst gevonden en hieruit blijken de volgende dingen:

 

  • Het karakter van de kinderen was meestal goed;

  • De meeste kinderen hadden weinig school gehad of gelimiteerde prestaties;

  • De helft van de kinderen had een stoornis;

  • Bij de helft van de kinderen was de mentale beperking aangeboren;

  • Qua sociaal gedrag hadden de meesten rare gewoontes.

     

Het criterium ‘niet mee kunnen komen in regulier onderwijs’ was het meest gemeenschappelijke aspect. De meeste kinderen moesten nog beginnen met de ontwikkeling van hun cognitie. Slechts een klein deel van de kinderen had een vervelend karakter. Ook waren de kinderen met sociaal onacceptabel gedrag in de minderheid. Qua medische condities zien we dat deze gevarieerd waren. Er waren ook kinderen met epilepsie. De dokter had de vorm van de schedel genomen als maat voor idiotisme. De oorzaken van idiotisme waren veelal fysieke stoornissen. Er was ook invloed van familie op het wel of niet voorkomen van idiotisme.

 

Mentale grenzen en opvoedbaarheid

In de tweede helft van de 19e eeuw werd idiotisme een collectieve naam voor een spectrum van symptomen en stoornissen die als gemeenschappelijk aspect mentale retardatie hadden. Mentale retardatie uitte zich in een gebrek aan cognitieve capaciteiten. Dit hinderde het succes van kinderen in regulier onderwijs. Individuen, en vooral kinderen, konden niet langer worden genegeerd als ze leden onder problemen in hun mentale ontwikkeling. Geleidelijk ontstond de mening dat mentale grenzen kunnen worden overwonnen. Een vereiste hiervoor was dat kinderen op vroege leeftijd werden behandeld (medisch in combinatie met educatief).

De medico-pedagogische selectie dat de toegang van kinderen op de School voor Idioten reguleerde, moest op 2 manieren selectief zijn. Aan de ene kant moest het beslissen of kinderen werkelijk de cognitieve capaciteiten misten voor regulier onderwijs. Aan de andere kant moesten kinderen die teveel gehinderd waren in hun mentale ontwikkeling door hun fysieke condities worden geweigerd. Deze kinderen hadden een kleine kans om te profiteren van een educatieve benadering die niet in staat was om hun lichaam of geest te genezen.

Om zijn school te financieren, moest Van Koetsveld ouders en filantropen overtuigen dat zijn ‘cure by education’ werkte. Daarom liet hij niet graag kinderen toe met een hoog risico profiel.

 

De diagnose idiotisme had dus een complex karakter. Sociale achtergrond en gender speelde ook een rol. De heersende gedachten over frenologie speelden daarentegen geen significante rol. Ideeën over erfelijkheid waren meer populair. De medico-pedagogische selectie resulteerde in de keuze voor kinderen die de mogelijkheid hadden om iets van mentale ontwikkeling door te maken. Het selectieproces had dus geen objectieve manier om het kind te beoordelen. Na de ontwikkeling van IQ-testen werd de invloed van het ‘educatieve élan’ minder en nu heet dit werkveld ‘orthopedagogiek’.

 

Verandering in omgang met mensen met een handicap door frenologie en bio-power (Frankrijk, 1800-60)

 

Introductie

In de tweede helft van de 18e eeuw waren doofheid en blindheid problemen. In het Westen heerste de sensualistische gedachte. John Locke en Etienne-Bonnot de Condillac zijn belangrijke namen in die tijd. Zij dachten dat de zintuigen de basis vormden voor redeneren. Voor blinden en doven werden speciale instituten opgericht. De leerbaarheid (educability) van doven en blinden verspreidde zich door West Europa. Later pas werden mentaal beperkte mensen het onderwerp van wetenschappelijk en educatief onderzoek. Doordat er geen accurate diagnostische instrumenten waren, kwamen deze kinderen door de selectierondes voor instituten voor dove mensen. Hierdoor kwamen de leerkrachten in de problemen. Zij dachten dat deze mentaal beperkte mensen niet leerbaar waren.
In de eerste helft van de 19e eeuw vond er differentiatie plaats. In Frankrijk werd een Wilde Jongen gevonden. Hij kwam terecht op het doveninstituut en werd verder begeleid door Marc Itard. Dit educatieve experiment kan gezien worden als het startpunt voor geïnstitutionaliseerde zorg voor mentaal beperkte kinderen, maar ook vernieuwde ideeën over leerbaarheid in combinatie met de ideeën van frenologie zorgden voor een doorbraak op dit gebied. De verschuiving van sensualisme naar frenologie maakte het, paradoxaal, mogelijk om de beperkte mensen te zien als vatbaar, en dus onderwijsbaar/opvoedbaar.

Toen de interesse in frenologie weer afnam, nam ook het geloof in leerbaarheid weer af.

 

Cross-fertilization between Michel Foucault and William Shakespeare

In de beschrijving van de ontwikkeling van Franse zorg voor mentaal beperkte mensen, zien we drie overlappende periodes. Die noemen we samen het proces van ‘taming of disability’.

In een toneelstuk van Shakespeare (Taming of the Shrew) wordt beschreven hoe in het Westen het geloof in statistische weten over menselijk gedrag tot leven kwam. Mentaal beperkte mensen werden gezien als ongeciviliseerd, ongeneselijk, ziek, abnormaal en afwijkend. Die ‘other’ werd benoemd door een dokter, leerkracht, ouder of wetenschapper. Het belang lag in die tijd bij observatie, classificatie, wetenschappelijke normen en het versterken van de individu in het collectieve leven.

 

Een handicap was een onderdeel van bio-power. Bio-power is een rationalisatie van de politiek. Het leven werd een politiek onderwerp: hieruit bleek de kracht van een natie. Niet alleen het aantal mensen dat in een land leefde, bepaalt de kracht, maar ook hun karakteristieken (sterfte, geboorde, leeftijd, geslacht). Er kwam een verandering in de houding tegenover idiote en imbeciele kinderen door deze bio-power. Het ging niet meer om het welzijn van een individu, maar om het welzijn van de staat. Sociale wetenschap werd een resultaat van deze nieuwe vorm van power.

 

Thesis: great expectations or complete civilization

Aan het eind van de 18e eeuw werd in de bossen van Aveyron een Wilde Jongen gevonden. Toen hij gevangen was, werd hij heel veel geobserveerd. Men probeerde zijn fysieke, intellectuele en morele condities vast te leggen, maar de enige conclusie was, dat hij een ongewone creatie was. Hij was in alle opzichten anders dan normale mensen. Wetenschappers noemden hem een variatie van de menselijke soort, maar hij leek ook wel een wild dier. Victor (Wilde van Aveyron) werd naar Parijs gebracht en ondergebracht in het instituut voor Doven en Stommen. Itard ging hier met hem aan de slag. Men dacht dat de studie naar Victor informatie zou geven over de ontwikkeling van een mens en welke aspecten bepaald waren door natuur en welke door cultuur. Itard begon een educatief experiment. Hij legde de huidige situatie van Victor vast als objectieve basis. Zo kon de vooruitgang worden aangetoond. Dit accent van verbetering en ontwikkeling was nieuw. Itard was er van overtuigd dat zijn experiment zou leiden tot complete civilisatie van Victor. Hij had grote verwachtingen.

 

Itard was er van overtuigd dat Victor een ongeciviliseerd persoon was, omdat hij nooit contact had gehad met de samenleving vanaf zeer jonge leeftijd. De methodes die Itard gebruikte, waren gebaseerd op het sensualisme. Itard probeerde niet alleen de jongen te normaliseren, maar hij probeerde ook de ontwikkeling van de Europese civilisatie in het begin van de geschiedenis vast te leggen. Echter, Itard werd teleurgesteld. Victor liet wel kleine verbeteringen zien op intellectueel, sensueel en affectief gebied (de letters van het alfabet, sommige woorden kunnen schrijven), maar hij bleef ongeciviliseerd (ruig en onvoorspelbaar). Itard dacht dat Victor misschien leed aan idiotisme. Na vijf jaar stopte Itard met de training en werd Victor verzorgd door een vrouw. Itard ging terug naar het Doveninstituut in Parijs en begon met het leren van gesproken taal aan Doven. Voor die tijd leerden doven alleen gebarentaal. Dit kan gezien worden als de voortgang van Victors educatie.

 

Antithesis: medical incurability

Pinel en Esquirol waren het totaal niet eens met de benadering van Itard. Volgens hen leed Victor aan idiotisme. Hij liet geen vooruitgang zien en was daarom idioot en dus ongeneselijk. Pinel benoemde vijf categorieën van krankzinnigheid:

  1. Melancholia (zwaarmoedigheid)

  2. Mania without delirium (manie zonder waanzin)

  3. Mania with delirium (manie in combinatie met waanzin)

  4. Dementia

  5. Idiotisme (verschilde van dementia, omdat ze geen enkel teken van intellect of affectie vertoonden)

 

Volgens Pinel was je een idioot als je: ‘niet in staat was dingen te voelen, bewegingsloos bleef op dezelfde plek en dezelfde positie voor enkele dagen, zonder een enkele expressie of gedachte te kunnen ontdekken, leeft in een andere wereld in een andere tijd en een woedende en voorbijgaande hartsdrift bezat’. Volgens hen was de stoornis van Victor medisch te verklaren. Idiotisme was het resultaat van incomplete zelfstructuur.

 

Esquirol volgde zijn meester Pinel, maar ging nog verder. Hij introduceerde de nieuwe techniek ‘classificatie’. Er werd onderscheid gemaakt tussen mentaal gestoorde mensen (amentia; altijd al gek) en mentaal zieke mensen (dementia; eerst normaal geweest). Esquirol dacht dat Victor idiotisme had en daarom ongeneselijk was. Hij onderscheidde imbecielen van idioten:

 

  • Imbeciel: iemand die intellectueel en affectief minder is dan een normaal persoon.

  • Idioot (uiterste menselijke degradatie): geen gedachten, ideeën, wensen en daarom ook geen behoefte aan spraak.

 

De populatie werd steeds meer opgedeeld in categorieën, meestal gebaseerd op industriële of economische functie. Om beter oorlog te kunnen voeren, moest er volgens Foucault meer transparantie en zichtbaarheid zijn. Dit loopt parallel aan de benoeming van subtypes door Esquirol. Daardoor kwam er namelijk ook meer mogelijkheid om te observeren. Mentaal gestoorde mensen werden gezien als ‘ziek’ en moesten geclassificeerd worden om de productiviteit te verhogen.

 

Niet alle artsen waren het eens met de gedachten dat idioten niet onderwezen konden worden. In Frankrijk waren er mensen die idioten orde, discipline, gehoorzaamheid, werk en soms zelfs lezen en schrijven aanleerden. Zij wilden de idioten uit hun isolement halen en hen terugbrengen in de maatschappij. Een van de leerkrachten werd Séguin. Hij was alleen geen aanhanger van de frenologie. Deze frenologie gaf juist aan dat idioten en imbecielen onderwezen konden worden. Belhomme, Voisin en Delasiauve waren aanhangers van dit standpunt. Frenologie combineerde de bestaande strategieën van observatie, classificatie en registratie door wetenschappelijke normen.

 

Synthesis: phrenological educability

Frenologie is gebaseerd op inzichten van Gall en Spurzheim. Frenologen gaan ervanuit dat het brein de som van verschillende organen is. Verder geloven zij dat de vorm, grootte en lengte van de schedel representatief is voor de ontwikkeling. Een onderdeel van frenologie is de craniologie. Dit voorspelt het morele karakter van een persoon.

 

Frenologie zorgde ervoor dat het geloof in ongeneselijkheid verminderde. Het is wel frappant, dat een theorie de rol van omgevingsfactoren ontkent, maar wel speciaal onderwijs promoot. Education could not create a normal person, nor could it create faculties. It was better to think of education as a tool to improve a situation, to strengthen a person’s existing strategies Volgens Belhomme was educatie niet bedoeld om een normaal persoon of nieuwe mogelijkheden te creëren. Het was beter om naar educatie te kijken als een ‘tool’ om de situatie te verbeteren en de bestaande strategieën van een persoon te versterken. Educatie moest ontwikkeling stimuleren. De verandering van medisch ongeneeslijk naar frenologisch leerbaar was het resultaat van subtypes van idiotisme die Belhomme beschreef. Hij beschreef vijf subtypes die verschilden in mate van ernst. Deze classificatie was de sleutel tot verandering. Niet de mogelijkheid om te spreken, maar de mogelijkheid van het lichaam werd het criterium voor differentiatie. Niet ‘woorden’ maar ‘leven’ werd het centrale aspect.

 

Voisin richtte een Orthofrenisch instituut op. Daar werd ook gebruik gemaakt van classificatie. Dit bepaalde het soort onderwijs en behandeling dat zij kregen. Voisin stelde vast dat hij onderscheidt maakte in vier klassen van kinderen die orthofrenologische behandeling nodig hadden: Groep 1  kinderen met gebrekkige cerebrale(hersen) organisatie, Groep 2  dezelfde faculteiten als ‘normale’ kinderen maar waarbij de educatie hen op een negatieve manier beïnvloedt, Groep 3  kinderen met buitengewone intellectuele mogelijkheden, Groep 4  kinderen die geboren werden met mentaal zieke ouders en dus voorbestemd waren om ook mentaal ziek te worden. Hij kan worden gezien als een voorloper van de term ‘abnormale kinderen’. De eerste groep werd verder ingedeeld in 4 subtypes: complete idioten, minder complete idioten, gedeeltelijke idioten en zwak geestelijke personen. De laatste twee subtypes waren niet te onderwijzen, omdat ze bijna geen intellectuele, affectieve of morele functies bezaten.

 

Hij demonstreerde daarnaast dat wetenschappelijke normen heel belangrijk waren. Verder benadrukte hij het belang van goede observatie als basis voor educatie aan imbecielen. Hij ontwikkelde een hele uitgebreide vragenlijst waarmee de capaciteiten van een kind konden worden vastgelegd (hij was daarbij gericht op het kinds verleden, de zwangerschap van moeder en het karakter van vader). Observatie en registratie – gereserveerd voor de medische professie – vormde de basis van de diagnose en het startpunt voor individuele educatie.

 

Delasiauve was de enige frenoloog die ook praktische adviezen gaf: (voorkeur voor individuele educatie)

  1. Een idioot moet schoon worden (manieren leren);

  2. Het lichaam van een idioot moet versterkt worden (gym);

  3. Een idioot moet bekend worden met arbeid;

  4. Intellectuele educatie is alleen voordelig voor een gelimiteerde groep en moet niet te vroeg gegeven worden.

 

Conclusie

In de eerste helft van de 19e eeuw werd de ‘wilde other’ gekoppeld aan de ‘normale persoon’. Itard probeerde te identificeren en zag potentie voor normalisatie. Dit faalde, waardoor Pinel en Esquirol steun kregen: idioten zijn ongeneselijk. Nu was er een brug tussen normaal en pathologisch. Frenologie vormde de laatste brug naar de norm. Idiotie lag op een continuüm. De ‘other’ kon genormaliseerd worden (‘tamed/getemd’).

 

Bio-power was de onderliggende kracht van de ontwikkeling van speciaal onderwijs in Frankrijk. Er was veel aandacht voor registratie. Het leven van een idioot werd steeds belangrijker en werd bruikbaar gemaakt. Ze konden nu productief zijn. Hiervoor was classificatie wel belangrijk. De verbetering van het leven van een idioot kon bijdragen aan de verbetering van het leven van een populatie. Bio-power was een niet geïdentificeerde ‘tamer’.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
792