Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Oefenvragen bij Kern van het Internationaal Publiekrecht
Hoofdstuk 1 - Begrip en aard van het internationaal publiekrecht
1. Waarom is internationale samenwerking noodzakelijk?
2. Aan welke gebeurtenis kan het ontstaan van het internationaal publiekrecht verbonden worden en wanneer was dit ongeveer?
3. Waarom is 1648 een belangrijk jaartal voor het internationaal publiekrecht?
4. Sinds wanneer is internationaal publiekrecht eigenlijk pas echt universeel geworden en waardoor?
5. Voor internationaal publiekrecht worden twee verwante termen gebruikt. Welke zijn dat en wat houden ze in?
6. Wat houdt de dualistische opvatting en de monistische opvatting over de gescheidenheid van de internationale- en de nationale rechtsorde in?
7. Wat is internationaal publiekrecht precies en wat internationaal privaatrecht?
8. Welke twee criteria zijn van belang voor het bepalen van onderscheid tussen juridische regels en politieke en morele regels?
9. Leg de organisatie van de internationale rechtsorde uit in het systeem van trias politica.
10. Er hebben zich drie vormen van internationaal publiekrecht ontwikkeld. Welke drie zijn dat?
Hoofdstuk 2 - Rechtssubjecten
11. Wat houdt het begrip rechtssubjectiviteit in?
12. Wat voor criteria zijn er voor het verkrijgen van rechtssubjectiviteit?
13. Wat zijn intergouvernementele organisaties en zijn het rechtssubjecten?
14. Wat houdt een de facto regime in?
15. wat zijn non-gouvernementele organisaties en zijn het rechtssubjecten?
Hoofdstuk 3 - Staten
16. Wat houdt soevereiniteit in en waarom gaat het vooraf aan de internationale rechtsorde?
17. uit welke drie onderdelen bestaat een soevereine staat?
18. bezit Nederland internationale rechtssubjectiviteit?
19. Er zijn drie manieren om nieuwe staten tot stand te laten komen. Welke zijn dit? Licht ze kort toe.
20. Wat houden de criteria van effectiviteit, legaliteit en erkenning kortgezegd in bij de juridische beoordeling van de totstandkoming van een staat?
21. Wat is het beginsel van zelfbeschikking?
22. Wat is het clean slate-beginsel?
Hoofdstuk 4 - Afbakening van staatsgezag
23. Wat houdt het verbod op non-interventie in?
24. Er zijn vier gronden waaraan staten hun rechtsmacht kunnen ontlenen. Welke zijn dit? Leg elke grond kort uit.
25. Wat is immuniteit?
26. Wat zijn diplomatieke en consulaire betrekkingen?
27. Leg kort uit hoe het zit met de rechtsmacht van een staat op zee, in de lucht en in de ruimte.
Hoofdstuk 5 paragrafen 1, 2, 3, 6, 7 - internationale organisaties
28. de meeste internationale organisaties kennen drie typen organen. Welke zijn dat?
29. hoe komt een internationale organisatie tot stand?
30. Wat zijn het attributie- en het specialiteitsbeginsel?
Hoofdstuk 6 - Rechtsbronnen
31. Wat houdt het beginsel van instemming in?
32. Welke twee voorwaarden zijn er voor het ontstaan van gewoonterecht?
Rechtsovertuiging: deze zal blijken uit hoe de staat reageert op praktijken van andere staten of duidelijk aangeeft wat wel of wat niet rechtmatig is.
33. Waarom is er voor de rechtsovertuiging soms een grotere rol neergelegd dan voor de algemene praktijk?
34. Noem drie bijzondere rechtsbetrekkingen tussen staten.
35. Welke drie typen procedures van besluitvorming bij internationale organisaties zijn er?
36. Welke vier typen algemene rechtsbeginselen zijn er?
37. Wat is soft law?
Hoofdstuk 7 - Verdragenrecht
38. Wat is de structuur van een verdrag over het algemeen?
39. Wat zijn ‘voorbehouden’?
40. Wat zijn interpretatieve verklaringen?
41. Hoe kan een verdrag worden beëindigd?
Hoofdstuk 8 - Bescherming van individuen
42. Wat was vroeger, bij het begin van het ontstaan van het beschermen van individuen, de belangrijkste bescherming?
43. Wat zijn collectieve rechten en wat zijn de belangrijkste?
44. Wat is de reikwijdte van de rechtsmacht van een staat?
45. Aan welke drie voorwaarden moet beperking van burgerrechten en politieke rechten voldoen?
46. Wat is margin of appreciation?
47. Wat zijn de belangrijkste elementen uit de definitie van vluchtelingen in het Vluchtelingenverdrag?
Hoofdstuk 9 - Vrede en Veiligheid
48. Waar is het verbod op het gebruik van geweld neergelegd en wat houdt het in?
49. Hoe wordt het gebruik van geweld gedelegeerd?
50. Wat is vredesbewaring (peacekeeping)?
51. Wat houdt internationaal humanitair recht in?
52. Noem de drie fundamentele beginselen voor internationale conflicten en leg ze kort uit.
Hoofdstuk 11 - Aansprakelijkheid
53. Welke twee voorwaarden zijn er voor staatsaansprakelijkheid?
54. Welke twee soorten restitutie zijn er?
55. Wanneer is een staat gelaedeerd en wanneer niet?
56. Op welke twee grondslagen berust het systeem van individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid?
57. Welke beginselen zijn bij individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid van toepassing?
Hoofdstuk 12 - Rechtshandhaving en conflictbeslechting
58. Tegen welke vijf voorwaarden mogen er tegenmaatregelen worden genomen?
59. Welke vormen van diplomatieke conflictbeslechting zijn er? Leg ze uit.
60. Leg aan de hand van drie stappen uit hoe de procedure voor het houden van toezicht werkt.
Hoofdstuk 13 - Arbitrage en rechtspraak
61. Wat is arbitrage en wat is de bevoegdheid van arbitragetribunalen?
62. Hoe werkt de arbitrage tussen particulieren en staten?
63. Noem de drie tribunalen die internationale rechtspraak beslechten met hun bevoegdheid.
64. Hoe werkt internationale strafrechtspraak in het Internationaal Strafhof?
65. Op welke drie manieren kan het Internationaal Strafhof de bevoegdheid krijgen tot het instellen van een onderzoek en eventueel een vervolging?
Hoofdstuk 14 - Doorwerking in de nationale rechtsorde
66. Er zijn twee belangrijke aspecten in de doorwerking van internationale rechtsorde. Noem ze beide en leg ze uit.
67. Welke drie aspecten zijn onderdeel van de mogelijkheden van de rechter om internationaal recht toe te passen?
68. Hoe werkt internationaal recht door via Europees recht en wat gaat voor?
Antwoorden bij Kern van het Internationaal Publiekrecht
Hoofdstuk 1 - Begrip en aard van het internationaal publiekrecht
1. Omdat staten onderling van elkaar afhankelijk zijn. Dit kan zijn op economisch maar ook op sociaal gebied. Deze afhankelijkheid wordt veroorzaakt door de toenemende globalisering en nieuwe technologische ontwikkelingen.
2. Het ontstaan van de onafhankelijke staat in Europa in de 16e en 17e eeuw. Doordat staten onafhankelijk werden en hun eigen soevereiniteit hadden begonnen ze naar hun eigen belangen te streven en om conflicten tussen staten te voorkomen moest er ook een algemeen rechtsbestel komen.
3. In dit jaar werd de Vrede van Westfalen gesloten. Het betekende het einde van de Dertigjarige oorlog en hierdoor werden veel staten onafhankelijk. Hierna gingen staten ook verbonden met elkaar sluiten en ontstond er een publiek en een privaat recht.
4. In het Handvest van de Verenigde Naties liggen alle volkeren besloten die onafhankelijk zijn en voor zichzelf dingen kunnen beslissen. Na de Tweede Wereldoorlog was het aantal volkeren dat hierin was opgenomen van 50 naar 190 gestegen. De Europese landen waren niet meer in de meerderheid en daardoor werd het karakter van het internationale publiekrecht veel mondialer omdat het landen van over de hele wereld besloeg.
5. Volkenrecht: komt van het Latijnse ius gentium en er wordt het recht tussen de verschillende staten bedoeld. Het woord is ontstaan na het onafhankelijk worden van vele staten in de 16e en 17e eeuw. Omdat internationaal publiekrecht niet alleen het recht tussen staten omvat is deze term eigenlijk niet volledig.
Internationaal recht: in tegenstelling tot de term volkenrecht is dit begrip wat te ruim genomen. Internationaal recht houdt namelijk niet alleen het publiekrecht in maar ook het privaatrecht.
6. Dualistische opvatting: deze leer gaat ervan uit dat de internationale en de nationale rechtsorde twee aparte rechtssystemen zijn. Ook wordt het niet beschouwd als een recht dat boven het nationale recht staat, maar een extern instrument waarmee de staat zijn wil uit kan spreken.
Monistische opvatting: in deze leer wordt het internationale recht wel als ‘hoger’ beschouwd dan het nationale recht. Wel is er één rechtsorde die van toepassing is op individuen.
7. Publiekrecht: Beoogt algemene belangen van staten, groepen van staten en de internationale gemeenschap.
Privaatrecht: richt zich op meer individuele maar rechtsoverschrijdende rechtsbetrekkingen en beoogt conflicten op te lossen die kunnen ontstaan door het botsen van verschillende rechtstelsels.
8. De rechtsorde heeft verschillende rechtsbronnen en alleen regels die hier uit voortvloeien kunnen worden toegerekend tot het internationaal publiekrecht
rechtsregels zijn regels die een sanctie aan zich verbonden hebben, politieke en morele regels hebben dit niet
9.
Uitvoerende macht – Veiligheidsraad
Wetgevende macht – verdragen
Rechtsprekende macht – internationale rechters
10.
Recht van co-existentie: het vreedzaam naast elkaar laten bestaan van onafhankelijke staten door het maken van gezamenlijke regels
Recht van coöperatie: actieve samenwerking tussen staten, bijvoorbeeld op gebied van terrorisme
Recht van integratie: organisatie van bescherming en uitvoering van publieke taken, het ontstaan van internationale organisaties die gedeelde doelen beogen te halen.
Hoofdstuk 2 - Rechtssubjecten
11. Rechtssubjectiviteit kan verkregen worden wanneer een persoon of ander object mag deelnemen aan het internationale rechtsverkeer. Door het krijgen van rechtssubjectiviteit kan een entiteit bijvoorbeeld verdragen sluiten of onderworpen worden aan verplichtingen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen volledige en beperkte rechtssubjectiviteit. Alleen de staat krijgt volledige rechtssubjectiviteit. Andere internationale rechtssubjecten krijgen beperkte bekwaamheden en kunnen bijvoorbeeld geen verdragen sluiten.
12. In principe is de vuistregel dat wanneer een entiteit of persoon rechtssubjectiviteit bezit als zij ook internationale bevoegdheden, rechten en plichten bezitten. Dit is natuurlijk een cirkelberedenering omdat het begrip rechtssubjectiviteit juist aan zou moeten geven wanneer een entiteit of persoon dit bezit. Binnen staten is het vooral een politieke kwestie om rechtssubjectiviteit toe te kennen aan entiteiten en/of personen. Het effectiviteitsbeginsel speelt ook een rol. Als een entiteit effectief gezag uitoefent zal deze uiteindelijk rechtssubjectiviteit toegekend krijgen.
13. Deze organisaties zijn opgesteld om publieke taken uit te voeren, bezitten internationale rechtspersoonlijkheid en lijken onafhankelijk van staten maar dit is niet altijd zo. De intergouvernementele organisaties zorgen ervoor dat staten met elkaar kunnen samenwerken door het gemeenschappelijke beleid uit te voeren. Wel hebben ze zelf bevoegdheden, rechten en plichten en dat maakt ze weer los van de staten.
14. Deze regimes oefenen feitelijk (de facto) gezag uit over een bepaald gebied uit een staat met zijn bevolking. Deze regimes hebben een beperkte status in de internationale rechtsorde.
15. Deze organisaties zijn privaat maar werken wel op internationaal niveau. Voorbeelden van deze organisaties zijn Artsen zonder Grenzen of Amnesty International. Ze krijgen geen internationale rechtssubjectiviteit dus geen rechten of plichten.
Hoofdstuk 3 - Staten
16. Soevereiniteit houdt in dat een staat onafhankelijk is van andere staten en daarbij exclusieve rechten heeft om de samenleving in te richten zoals hij wil. Het gaat hierbij om juridische onafhankelijkheid, want een staat is niet per sé in politiek of economisch opzicht onafhankelijk. Soevereiniteit ligt ten grondslag aan de internationale rechtsorde omdat deze is gebouwd op de verschillende soevereine staten. Staten moeten instemmen om tot een overeenkomst te komen. Daarnaast bepaalt de internationale rechtsorde in hoeverre staten hun soevereiniteit kunnen gebruiken binnen hun eigen grondgebied.
17. Ten eerste uit een gezagsstructuur, dit wil zeggen het geheel van instellingen die publiek gezag uitoefenen. Daarnaast bevat een soevereine staat een grondgebied en als derde een bevolking.
18. Nee, Nederland is namelijk onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden waar ook landen als Aruba en de Nederlandse Antillen onder vallen. Dit staat in het Statuut voor het Koninkrijk. Met het sluiten van verdragen kan alleen het Koninkrijk partij worden en niet Nederland als apart land.
19.
Afscheiding: Dit kan gebeuren onder bijzondere omstandigheden, de internationale rechtsorde is echter wel tegen de eenzijdige afscheiding omdat staten veel waarde hechten aan hun voortbestaan. Het beginsel van territoriale integriteit speelt hierbij een grote rol.
Ontbinding: dit gebeurt wanneer een staat uiteenvalt in twee of meer staten, dit is dus een twee- of meerzijdig proces en het centrale gezag houdt op met functioneren.
Aaneensluiting: hiervan zijn twee gevallen; ten eerste kan een staat zich aansluiten bij een andere en er in opgaat. Ten tweede kan het zijn dat twee staten zich bij elkaar aansluiten en samen een nieuwe staat vormen.
20.
Effectiviteit: een entiteit moet effectief gezag uitoefenen over een grondgebied
Legaliteit: als een entiteit effectief gezag uitoefent dat in strijd is met fundamentele internationale regels zal de staat juridisch gezien niet tot stand komen
Erkenning: eenzijdige handeling van een staat tegenover de aankomende nieuwe staat waarbij de entiteit aanvaard wordt als nieuwe zelfstandige staat toekomt. Dit kan gebeuren door een formele brief maar ook het sluiten van een bilateraal verdrag(opgelet: geen multilateraal, want daar hebben staten maar beperkte zeggenschap over).
21. Het recht van een staat om in vrijheid zijn eigen politieke status en economische, sociale en culturele ontwikkeling te bepalen. Dit is vastgelegd in art. 1 IVBPR. Maar eigenlijk gaat het bij het beginsel van zelfbeschikking om het volk zijn eigen ontwikkelingen binnen de staat waarin hij leeft te bepalen.
22. Dit beginsel houdt in dat wanneer een nieuwe staat ontstaat, deze niet gebonden is aan de verdragen die zijn voorganger heeft gesloten. Dit beginsel is zoal toegepast op voormalig koloniën.
Hoofdstuk 4 - Afbakening van staatsgezag
23. Daarmee wordt bedoeld dat staten zich niet mogen bemoeien met interne aangelegenheden van andere staten zoals de economische situatie.
24.
- Territorialiteit: dit houdt in dat een staat binnen zijn grondgebied de volledige rechtsmacht heeft. Er is ook een objectief territorialiteitsbeginsel, dit wil zeggen dat gebeurtenissen die in het buitenland gebeuren maar wel gevolgen hebben voor de staat ook onder rechtsmacht van het land kunnen vallen.
- Bescherming: hiermee kan een staat rechtsmacht uitoefenen over personen of dingen die in het buitenland gebeuren, die wel bepaalde belangen van de staat kunnen aantasten.
- Nationaliteit: Dit kan worden onderverdeeld in het actieve en het passieve nationaliteitsbeginsel. Het actieve beginsel is dat de staat rechtsmacht kan verlenen ten aanzien van onderdanen, zowel in als buiten het land. Het passieve beginsel geeft rechtsmacht over niet-onderdanen die verdachte zijn van een delict waarin een onderdaan slachtoffer is geworden.
- Universaliteit: er is zowel beperkte als zuivere universele rechtsmacht. Beperkte heeft te maken met verdragen, staten ontlenen hun rechtsmacht aan het gezamenlijke belang van alle partijen. Hij is dus beperkt omdat hij alleen voor verdragspartijen geldt. De zuivere universele rechtsmacht is over de hele wereld geldig en wordt gebruikt bij ernstige internationale misdrijven. Het is gebaseerd op gewoonterecht.
25. Immuniteit is een beginsel die staten weerhoudt van het uitoefenen van rechtsmacht op andere staten (of gezagsdragers). Staten zijn dus niet gebonden aan de wetgeving van een andere staat.
26. Door deze betrekkingen kan een staat toch gezag uitoefenen in het buitenland. Diplomatiek recht wordt gebruikt voor missies in het buitenland. De betrokken staten moeten dit goedkeuren. Consulair recht zorgt ervoor dat staten hun belangen en die van de onderdanen ook in het buitenland beschermen, door bijvoorbeeld het vertrekken van visa en reisdocumenten. Ook consulaire handelingen moeten worden goedgekeurd door de ontvangende staat.
27.
Zee: Dit is onderverdeeld in heel veel zones. Het zeerecht is vooral opgeschreven in het VN-verdrag inzake het recht van de zee 1982. De zones zijn: archipelwateren, de aansluitende zone, het continentaal plat, de exclusieve economische zone, de volle zee.
Lucht: een staat oefent exclusieve rechtsmacht uit op de lucht direct boven zijn grondgebied en territoriale zee. Dit is het territorialiteitsbeginsel. Het nationaliteitsbeginsel is ook van toepassing; aan boord van een Nederlands vliegtoestel geldt Nederlands recht.
Ruimte: hiervoor zijn de regels neergelegd in het Outer Space Treaty 1967. De ruimte heeft niet te maken met het territorialiteitsbeginsel maar is te gebruiken door alle staten.
Hoofdstuk 5 paragrafen 1, 2, 3, 6, 7 - internationale organisaties
28.
Organen die leden vertegenwoordigen
Organen die bevolkingen van de leden vertegenwoordigen
Onafhankelijke organen
29. Meestal wordt een dergelijke organisatie opgericht door middel van het sluiten van een verdrag, zoals het Handvest van de Verenigde Naties. Soms is het niet meteen duidelijk of het dan ook echt gaat om een aparte organisatie/rechtspersoonlijkheid. Om dit te beoordelen zijn er twee criteria. Ten eerste moeten de deelnemende partijen de intentie hebben om een samenwerkingsverband op touw te zetten, en daarnaast moet de organisatie ook werkelijk zijn functies en rechten kunnen uitoefenen. Als hij dit zelfstandig kan zal hij de status van een rechtssubject verwerven.
30. Het attributiebeginsel houdt in dat de organisatie of zijn organen alleen kunnen handelen zover als dat in het verdrag de bevoegdheden staan. Dit wordt door het IGH het specialiteitsbeginsel genoemd. Organisaties hebben namelijk alleen bevoegdheden die in het verdrag staan beschreven.
Hoofdstuk 6 - Rechtsbronnen
31. Dat houdt in dat staten pas gebonden zijn aan regels in verdragen wanneer ze deze hebben aanvaard.
32. Algemene praktijk: dit kan zijn handelingen van staatsorganen of de verdragspraktijk. Statenpraktijk moet ook weer voldoen aan twee voorwaarden; omvangrijkheid en uniformiteit.
Rechtsovertuiging: deze zal blijken uit hoe de staat reageert op praktijken van andere staten of duidelijk aangeeft wat wel of wat niet rechtmatig is.
33. Omdat als de praktijk van een staat niet goed is waar te nemen, de rechtsovertuiging er wel is. Als men hier naar kijkt zal er toch gewoonterecht uit kunnen voortvloeien. Ook kan de praktijk anders zijn dan in de gewoonteregel omschreven is, maar zolang de rechtsovertuiging niet tegen het gewoonterecht indruist is er niets aan de hand.
34.
regionaal gewoonterecht: dit is gewoonterecht dat alleen in een bepaald gebied is ontstaan en niet wereldwijd.
persistent objector: dit is een staat die duidelijk en meermalen heeft aangegeven dat hij het niet eens is met de gewoonterechtelijke regel. Als gevolg hiervan hoeft hij zich niet te houden aan de regel.
bilaterale rechtsbetrekkingen: soms wordt het gewoonterecht gewijzigd en dit kan voor verwarring zorgen, waardoor staten een bilaterale rechtsbetrekking met elkaar hebben gesloten om zekerder te zijn.
35.
Besluiten bij unanimiteit: alle leden moeten instemmen met het besluit
besluitvorming bij consensus: na alle onderhandelingen moet kunnen worden vastgesteld dat niemand zich tegen het besluit verzet; er wordt niet duidelijk ingestemd maar er is geeen verzet
besluiten bij meerderheid van stemmen: soms wordt een besluit aangenomen wanneer de helft plus één instemt, soms is twee derde meerderheid vereist
36.
Beginselen die samengaan met het woord ‘recht’
Beginselen die algemene concepties zijn van rechtvaardigheid of menselijkheid
Beginselen die uit een nationale rechtsorde komen en als het ware worden overgeplaatst naar de internationale rechtsorde
Fundamentele beginselen van het internationale recht
37. Dit zijn regels die officieel geen internationale juridische normen te noemen zijn maar wel een normerend effect kunnen hebben en enigszins van belang kunnen zijn bij het ontstaan van nieuwe rechtsregels.
Hoofdstuk 7 - Verdragenrecht
38. Ze beginnen met een preambule, waar het doel van het verdrag in staat. Daarnaast staan er in een verdrag materiële bepalingen die dus inhoudelijk de afspraken weergeven die gemaakt worden. Als ze erg gedetailleerd zijn worden ze als bijlage bijgevoegd. Dan zijn er nog de formele bepalingen, ook wel gezegd slotbepalingen, die gaan over hoe de afspraken zelf in zijn werk gaan, bijvoorbeeld wat er moet gebeuren wanneer er een geschil ontstaat naar aanleiding van het verdrag. Bij multilaterale verdragen is er ook nog een bepaling over de depositaris, dat is de staat of organisatie die het verdrag beheert.
39. Een voorbehoud is een middel om voor zichzelf van bepaalde bepalingen in een verdrag geen rechtsgevolgen te creëren, of deze te wijzigen. Zo hoeft er geen totale overeenstemming te zijn om het verdrag te sluiten. Dit recht is wel begrenst, in sommige verdragen staat bijvoorbeeld dat er geen voorbehoud gemaakt kan worden. Andere staten moeten protesteren tegen het voorbehoud van een andere staat willen ze deze tegenhouden, als er niets gebeurt wordt er vanuit gegaan dat hij aanvaard is.
40. Dit zijn eenzijdige verklaringen van een staat over een (of meer) bepaling(en) uit een verdrag. Hiermee worden de rechtsgevolgen van die bepaling(en) niet anders waardoor het zich onderscheidt van voorbehouden.
41. Een verdrag kan simpel worden beëindigd als alle partijen het er over eens zijn dat het niet meer van toepassing is. Maar als alleen een deel zegt ermee op te willen houden wordt het lastiger. In dat geval zijn er wel enige voorwaarden(eis van notificatie bijvoorbeeld) of het kan alleen in bepaalde periodes. Bij bilaterale verdragen houdt het verdrag op met bestaan, bij multilaterale verdragen blijft het verdrag wel voortbestaan.
Hoofdstuk 8 - Bescherming van individuen
42. Dat was de internationale minimumstandaard. Deze ontstond in de 19e eeuw vanuit de westerse staten om onderdanen uit Afrika, Azië een bescherming te bieden die onafhankelijk was van nationaal recht.
43. Deze beschermen de rechten van kwetsbare groepen, niet de individuele leden van die groepen. De belangrijkste is het recht op zelfbeschikking. Dit houdt in dat men over zichzelf kan beschikken, zichzelf dus kan ontwikkelen binnen de staat waarin hij leeft.
44. Deze is niet beperkt tot enkel zijn grondgebied. De staat moet ook de rechten van de mens beschermen bij extraterritoriale rechtsmacht. Dit is de staat verplicht door het EVRM en het IVBPR. Die extraterritoriale werking geldt alleen als de staat zijn gezag effectief over dat gebied uitoefent.
45. Het moet zijn voorzien bij de wet; het legaliteitsbeginsel. Er moet dus een wettelijke grondslag zijn voor wat de staat doet, en deze moet duidelijk en kenbaar zijn.
In lid 2 staan vaak belangen; een van deze belangen moet beschermd worden door de beperking.
Het moet noodzakelijk zijn in de democratische samenleving; pressing social need. Het moet ook in proportie zijn met het belang dat beschermd moet worden.
46. Antwoord: dit is een beoordelingsvrijheid die staten krijgen om individuele rechten met algemene publieke belangen te vergelijken. Dit laat zien dat nationale autoriteiten beter over de noodzaak en proportionaliteit kunnen beoordelen. De margin of appreciation is wel beperkt, het Hof oordeelthier over.
47. Er moet sprake zijn van een gegronde vrees, hierbij wordt gekeken naar objectieve factoren en geen subjectieve factoren. Vooral ambtsberichten over de situatie in de staat van herkomst.
Vervolging; door dreiging van bijvoorbeeld moord kan iemand als vluchteling gekenmerkt worden, in Nederland kan ook door de facto regimes vervolging plaatsvinden in het betreffende grondgebied
Toepasselijkheid van de vervolgingsgronden, waardoor iemand tot een bepaalde groep behoort
Hoofdstuk 9 - Vrede en Veiligheid
48. Het staat in artikel 2 lid 4 van het VN Handvest omschreven als ‘In hun internationale betrekkingen onthouden alle Leden zich van bedreiging met of het gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van een staat, en van elke andere handelwijze die onverenigbaar is met de doelstellingen van de Verenigde Naties.’ Internationale geschillen moeten opgelost worden op een vreedzame manier.
49. Dit wordt door de VN Veiligheidsraad gedaan. Deze raad kan een machtiging afgeven tot het beginnen met militaire maatregelen. Omdat alleen de Raad geweld kan gebruiken delegeert hij als het ware zijn bevoegdheid aan de staat. De staat die de machtiging ontvangt is niet verplicht om geweld te gebruiken.
50. Vredesbewaring wordt uitgeoefend door de Veiligheidsraad die ervoor kan zorgen dat er troepen naar bepaalde gebieden gaan om daar de vrede en de orde te bewaren. Ook hierbij moet de staat waar de troepen vandaan komen ermee instemmen. Deze troepen zijn in beginsel neutraal en gebruiken alleen geweld in de zin van zelfverdediging.
51. Hiermee wordt de aard van het geweld bepaald. Dus het gaat er niet meer om óf er geweld gebruikt mag worden, maar op welke manier dat gebeurt. Er zijn twee belangen die met elkaar in evenwicht zijn. Dat zijn de bescherming van betrokken personen en burgers tegenover het feit dat partijen het conflict willen winnen en hiervoor alle militaire middelen zullen gebruiken. De verdragen waarin het humanitair recht staat kunnen worden onderscheiden in het recht van Den Haag en het recht van Genève. Het recht van Den Haag omvat vooral de methoden en middelen die gebruikt mogen worden bij een strijd. Het recht van Genève omvat vooral de bescherming van oorlogsslachtoffers.
52.
- Ten eerste is er onderscheid tussen combattanten en non-combattanten. Tegen combattanten mag geweld worden gebruikt, tegen non-combattanten niet.
- Proportionaliteit houdt in dat het niet rechtmatig is om onschuldige burgers en kinderen als militair doelwit te beschouwen, maar dat het doel moet zijn het uitschakelen van militaire middelen van de tegenstander.
- Onnodig leed moet voorkomen worden en dit wordt gedaan door het verbieden van bepaalde wapens.
Hoofdstuk 11 - Aansprakelijkheid
53. Ten eerste moet er sprake zijn van een schending van internationaal recht. Deze schending leidt automatisch tot een onrechtmatige daad die weer leidt tot aansprakelijkheid. Naast een schending moet deze schending ook aan de staat toerekenbaar zijn. Het moet dus gaan om een handeling van een staatsorgaan. De handelingen van een staatsorgaan moeten wel vanuit de functie van het orgaan zijn verricht. De handelingen van particulieren worden niet aan de staat toegerekend, toch zijn er drie uitzonderingen. Als een staat een entiteit zelf heeft ingeschakeld voor uitvoering van een publieke taak, als de staat zelf instructies heeft gegeven voor de uitoefening van de handelingen of als de staat de handelingen zelf heeft goedgekeurd.
54. Restitutie is een vorm van rechtsherstel. Er is zowel materiële als juridische restitutie. Bij materiële restitutie worden er bijvoorbeeld goederen teruggegeven of gevangenen losgelaten. Juridische restitutie houdt meestal in; het veranderen of intrekken van bepaalde wetten.
55. Gelaedeerde staten zijn staten waarvan de subjectieve rechten zijn geschonden. Een staat kan zowel uit een bilateraal verdrag als in een multilateraal verdrag gelaedeerd worden beschouwd. Gelaedeerde staten kunnen rechtsherstel vragen en een vordering instellen tegen de staat die de subjectieve rechten geschonden heeft. Een niet-gelaedeerde staat heeft geen last van geschonden subjectieve rechten en kan geen vordering instellen maar slechts protesteren.
56.
- Het bestaat op grond van gewoonterecht; het begaan van ernstige misdrijven die de fundamentele waarden die de internationale gemeenschap hebben aangetast.
- Daarnaast is individuele aansprakelijkheid in sommige verdragen neergelegd.
57.
- Individuele aansprakelijkheid; een individu is aansprakelijk als hij een misdrijf begaat. Dit geldt ten aanzien van een ieder.
- Legaliteitsbeginsel; een individu kan slechts aansprakelijk worden gesteld voor een misdrijf dat is vastgelegd in internationaal recht
- Handeling en geestesgesteldheid; om een individu aansprakelijk te kunnen stellen moet er een fysieke handeling zijn geweest en daar hoort een bepaalde geestesgesteldheid bij, zoals opzet.
- Aansprakelijkheid van meerderen; soms kan een gezagdrager of ‘meerdere’ aansprakelijk worden gesteld als hij wist dat het misdrijf gaande was en het had kunnen voorkomen
- Strafuitsluitingsgronden; hierdoor kan de aansprakelijkheid voor een individu ontheft worden.
Hoofdstuk 12 - Rechtshandhaving en conflictbeslechting
58. Alleen gelaedeerde staten mogen tegenmaatregelen nemen , daarnaast moet deze gelaedeerde staat eerst een beroep doen op de staat die het recht geschonden heeft om deze schending te stoppen en te zorgen voor rechtsherstel. Dan moet er onderhandeld worden met de staat die in gebreke blijft. De vierde voorwaarde is dat de inbreuk op het recht niet al wordt behandeld bij een internationaal tribunaal die daartoe bevoegd is. Als laatste moet de tegenmaatregel wel in proportie zijn met de geleden schade.
59.
- Onderhandelingen; in sommige verdragen staat dat er, alvorens er een internationaal tribunaal wordt ingeschakeld, eerst moet worden onderhandeld. Als er al een zaak loopt kunnen ze zich hier altijd uit terugtrekken indien ze toch via onderhandelingen het geschil willen oplossen.
- Goede diensten; een derde partij fungeert als een tussenkomende schakel om zo toch contact tussen de twee staten te houden. Het gebruik van goede diensten is niet verplicht.
- Bemiddeling; ook hier is een derde partij aanwezig maar in een meer actieve rol. De bemiddelaar helpt beide partijen om tot een oplossing te komen door het doen van voorstellen. Het vloeit vaak voort uit goede diensten.
- Feitenonderzoek; hierbij wordt een derde partij gevraagd de feiten te constateren. Hierdoor wordt er objectief naar gekeken en kunnen de onderhandelingen makkelijker worden voortgezet.
- Conciliatie; een conciliatiecommissie bedenkt een voorstel om het geschil op te lossen en zo vindt er verzoening plaats.
60.
- Informatie verzamelen; staten kunnen een verplichting hebben om een rapportage af te leveren bij de organisatie die naleving van een verdrag in de gaten houdt. Het nadeel is hiervan dat deze rapportages subjectief niet helemaal betrouwbaar zijn.
- Beoordeling; er wordt een toelichting gegeven op het rapportagemateriaal waardoor verplichtingen van de staat misschien worden aangepast of er wordt uitgezocht dat de staat handelt in strijd met een verdragsbepaling.
- Corrigerende maatregelen; om staten ertoe te zetten zich te houden aan verplichtingen kan de organisatie dreigen met publicatie, dat zorgt voor politieke druk waardoor de verplichting sneller nageleefd zal worden. Ook kunnen er aanbevelingen gedaan worden. Sancties worden niet heel snel opgelegd omdat niet-naleving van een verplichting ook kan komen door een gebrek aan mogelijkheden. Er kan beter gekeken worden naar oplossingen om de naleving te verbeteren.
Hoofdstuk 13 - Arbitrage en rechtspraak
61. Het is een vorm van internationale geschillenbeslechting waarbij speciaal voor een specifiek conflict een tribunaal wordt opgericht die vervolgens een bindende uitspraak doet op basis van internationaal recht. Een arbitragetribunaal heeft bevoegdheden gekregen door een verdrag waaraan het verbonden is.
62. Arbitrage hiertussen is vooral van belang bij investeringsgeschillen. Hiervoor is een verdrag, het ICSID-verdrag. Een tribunaal dat bij dit verdrag is opgesteld is bevoegd om een geschil te beslechten, onder twee voorwaarden: zowel de gaststaat als de investeerder moeten partij zijn bij het ICSID-verdrag. Daarnaast moeten ze beide schriftelijk hebben ingestemd met de arbitrage.
63.
- Het internationaal Gerechtshof; is bevoegd een geschil te beslechten als de betrokken staten ingestemd hebben.
- De Wereldhandelsorganisatie; partijen van het WTO-verdrag hebben aanvaard dat het systeem is gebaseerd op verplichte rechtsmacht. Staten kunnen een procedure tegen een andere staat starten zonder wederzijdse instemming.
- Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap; de bevoegdheid van het Hof van Justitie EG wijkt af van de andere vormen, en wordt niet behandeld in het boek vanwege de complexiteit.
64. Het Strafhof in Den Haag is het eerste permanente rechterlijk orgaan. Het idee erachter is dat hierin verdachten worden berecht die een misdrijf hebben begaan waarbij de vrede, veiligheid en het welzijn van de wereld in gevaar waren. De bevoegdheid en werkwijze wordt bepaald in het Statuut. Er kunnen alleen individuen berecht worden en geen staten. Het Hof heeft alleen rechtsmacht over misdrijven waarvan de staat waar het misdrijf zich heeft plaatsgevonden of de nationaliteit van de verdachte. Deze instemming wordt verkregen doordat een staat partij wordt bij het statuut, of ad-hoc. Een besluit van de rechters wordt genomen bij eenstemmigheid, lukt dit niet dan geldt de meerderheid van de stemmen. Er kan bij de Kamer van Beroep beroep worden ingesteld.
65. Op welke drie manieren kan het Internationaal Strafhof de bevoegdheid krijgen tot het instellen van een onderzoek en eventueel een vervolging?
Antwoord:
- Een partijstaat kan een verzoek doen bij de Aanklager om onderzoek te doen
- In hoofdstuk VII van het VN Handvest staat dat de Veiligheidsraad de bevoegdheid heeft om een zaak naar het Hof te verwijzen.
- De Aanklager in het Hof kan zelf een onderzoek starten, wel is deze aan enkele voorwaarden verbonden die in artikel 15 van het Statuut staan.
Hoofdstuk 14 - Doorwerking in de nationale rechtsorde
66.
- Geldigheid: hiermee wordt bedoeld of het internationaal recht ook geldig recht is in de nationale rechtsorde. Dit wordt bepaald op twee manieren; omzetting van internationaal naar nationaal recht of het automatisch geldig worden.
- Voorrang: sommige internationale regels botsen met nationaal recht. Er is hiervoor een fundamenteel beginsel die inhoudt dat internationaal recht voorgaat aan nationaal recht. In sommige staten zijn ze wel gelijk, en dan heeft de jongste regel voorrang.
67.
- Rechtstreekse werking; hiervoor is art. 93 Gw van toepassing. Er zijn drie zaken die hier mee geregeld kunnen worden. Ten eerste voorkomt het dat de rechter als wetgever zou gaan fungeren. Daarnaast kunnen rechters of het bestuur niet meer verplichtingen aan de burger opleggen. De laatste begrenzing is dat alleen de regels die in art. 93 staan beschreven kunnen worden opgelegd aan burgers.
- Inroepbaarheid; hierbij gaat het erom welke regels de eisende partij kan inroepen bij een procedure. Dit staat dan ook in art. 93.
- Indirecte toepassing van internationaal recht; door een nationale regel te interpreteren met behulp van internationaal recht kan zij dat internationale recht toch gebruiken en zo indirect tot een uitspraak op grond van internationaal recht te komen, terwijl deze uitspraak formeel gezien op nationale wetgeving berust.
68. Het Hof van Justitie heeft uitgesproken dat daar waar de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap reikt, internationale regels ook tot de Europese rechtsorde behoren. Bij het botsen van internationaal met Europees recht gaat het internationaal recht voor.
Open Vragen Kernvak IER-I
Vraag 1
Lokadia is een archipelstaat (een staat die geheel bestaat uit eilanden) gelegen in de regio Bavira. Een vertegenwoordiger van de regering van Lokadia bezoekt de film “An Inconvenient Truth”, waarin voormalig Amerikaans presidentskandidaat Al Gore haarfijn de oorzaken en verwachte dramatische gevolgen van wereldwijde klimaatverandering uiteenzet. Een van de verwachte gevolgen van klimaatverandering is dat de zeespiegel wereldwijd enkele meters zal gaan stijgen. Het laaggelegen Lokadia dreigt daarmee geheel onder de golven te verdwijnen. Reeds nu zijn de gevolgen merkbaar, met name door de sterke toename van orkanen in de laatste jaren die ernstige schade hebben veroorzaakt in Lokadia. Geïnspireerd door de film wil de vertegenwoordiger van Lokadia het in de regio gelegen land Tarzia aansprakelijk proberen te stellen. Tarzia is namelijk het land dat verantwoordelijk is voor de grootste uitstoot van broeikasgassen. De regering van Tarzia stelt zich op het standpunt dat de uitstoot op zijn grondgebied hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door particulieren en dat zij daar niet voor aansprakelijk gesteld kan worden. Bovendien stelt Tarzia dat zij geen internationale verplichtingen heeft geschonden, want zij is geen partij bij het VN Raamverdrag inzake Klimaatverandering uit 1992 en het bijbehorende Kyoto Protocol uit 1997. Lokadia wil de zaak graag voorleggen aan een internationaal arbitragetribunaal of het Internationaal Gerechtshof. U krijgt als juridisch expert de volgende vragen voorgelegd.
Vraag 1a
Wat zijn de voornaamste overeenkomsten en verschillen tussen internationale arbitrage en internationale rechtspraak?
Vraag 1b
Heeft Tarzia (mogelijk) in strijd gehandeld met het internationaal recht en zo ja, zou zij daarvoor aansprakelijk kunnen worden gesteld? Ga bij de beantwoording van deze vraag in op de voorwaarden voor staatsaansprakelijkheid. Motiveer uw antwoord met verwijzing naar relevante rechtsbronnen.
Vraag 2a
Het internationaal recht wordt historisch gezien gedomineerd door het beginsel dat staten alleen gebonden zijn aan regels waarmee zij hebben ingestemd (zie de Lotus zaak). Geef aan hoe dit beginsel tot uiting komt bij het gewoonterecht en verdragen.
Vraag 2b
In hoeverre zijn besluiten van internationale organisaties te beschouwen als bron van het internationaal publiekrecht? Besteed in uw antwoord aandacht aan de relatie van dergelijke besluiten met (andere) bronnen van internationaal recht.
Vraag 3a
Waaruit blijkt dat u als individu een subject bent van het internationaal recht? Motiveer uw antwoord aan de hand van twee voorbeelden en verwijs daarbij naar relevante rechtsbronnen.
Vraag 3b
In staat A zijn in de afgelopen jaren op grote schaal mensen gemarteld in opdracht van de huidige Minister-president. De Minister-president is voor een kort werkbezoek in Nederland. Een mensenrechtenorganisatie dient een verzoek in bij de verantwoordelijke instanties om de Minister-president aan te houden en strafrechtelijk te vervolgen voor foltering. U krijgt als advocaat de vraag voorgelegd of de Minister-president zich kan beroepen op immuniteit om aan vervolging te ontkomen en of, en zo ja welke uitzonderingen er bestaan op deze rechtsregel. Motiveer uw antwoord met verwijzing naar relevante jurisprudentie. NB: u hoeft geen aandacht te besteden aan het beginsel dat kan dienen als basis voor de uitoefening van rechtsmacht.
Antwoorden Open Vragen Kernvak IER-I
Vraag 1a
Arbitrage en rechtspraak zijn beide juridische vormen van conflictbeslechting die leiden tot een bindende uitspraak voor partijen. Arbitrage verschilt in twee algemene opzichten van rechtspraak:
– een arbitragetribunaal is in beginsel niet permanent van aard is, maar speciaal ten behoeve van het beslechten van een conflict opgericht. Er is weliswaar een Permanent Hof van Internationale Arbitrage (gevestigd in het Vredespaleis in Den Haag, dus op dezelfde locatie als het IGH), maar dat doet niets meer dan administratieve ondersteuning aan staten die hun conflict willen beslechten middels arbitrage.
– de partijen kunnen in het algemeen een verdergaande mate van controle uitoefenen over de samenstelling, bevoegdheid en procedure van een arbitragetribunaal.
Bron: Nollkaemper, hoofdstuk 13.2 en 13.3.
Vraag 1b
De hoofdregels op het gebied van staatsaansprakelijkheid zijn terug te vinden in de ILC Artikelen inzake Staatsaansprakelijkheid (ILC Articles on Responsibility of States for Internationally Wrongful Acts) die grotendeels een weergave van gewoonterecht vormen. Het uitgangspunt is weergegeven in artikel 1 ILC Artikelen: “elke internationale onrechtmatige daad van een staat brengt internationale aansprakelijkheid van die staat met zich mee”. De algemene voorwaarden voor staatsaansprakelijkheid onder het internationaal recht zijn terug te vinden in artikel 2. Van een internationale onrechtmatige daad van een staat is er sprake bij een handelen of nalaten dat:
1. toerekenbaar is aan de staat en
2. een schending is van een internationale verplichting die op die staat rust.
Schending van een rechtsplicht
Het is allereerst de vraag of Tarzia een internationale verplichting heeft geschonden die voortvloeit uit een internationale rechtsbron (verdrag waar Tarzia partij bij is, gewoonterechtelijke norm, besluit internationale organisatie, etc.). Als uitgangspunt zou Tarzia de fundamentele regel kunnen aanvoeren dat staten soevereiniteit genieten over hun grondgebied en het soevereine recht hebben om hun hulpbronnen te exploiteren zonder inmenging door andere staten. Op grond van dit recht zijn staten in beginsel vrij over hun hulpbronnen te beschikken en activiteiten te ontplooien of toe te staan op hun grondgebied, ook als zij bepaalde nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Die soevereiniteit wordt echter wel beperkt door verplichtingen. Hier zou het kunnen gaan om de gewoonterechtelijke regel die stelt dat staten gehouden zijn om hun territoir niet op een dusdanig manier te (laten) gebruiken dat er (aanmerkelijke) schade wordt berokkend aan andere staten. In algemene zin is deze regel terug te vinden in de Corfu Channel zaak. In de milieucontext is de algemene gewoonterechtelijke verplichting voor staten om geen (aanmerkelijke) grensoverschrijdende milieuschade te veroorzaken onder andere terug te vinden in Beginsel 2 van de Verklaring van Rio. Ook in de jurisprudentie is er verschillende malen naar verwezen (o.a. in de Gabcikovo-Nagymaros zaak). De verplichting is niet absoluut: het gaat hier om een due diligence verplichting die vereist dat staten maatregelen nemen om ernstige, dan wel aanmerkelijke grensoverschrijdende milieuschade te voorkomen en te beperken. Welke maatregelen een staat moet nemen om te voldoen aan zijn zorgplicht zal altijd afhankelijk zijn van de betreffende regel en de omstandigheden van het geval, bijv. de capaciteit van de staat, de feitelijke situatie, de te beschermen belangen.
(NB: Tarzia is geen partij bij het VN Raamverdrag inzake Klimaatverandering uit 1992 en het bijbehorende Kyoto Protocol uit 1997 dus daarmee kan niet in strijd zijn gehandeld, tenzij beargumenteerd wordt dat dit gewoonterecht is.)
Toerekening
Daarnaast moet aandacht worden besteed aan de vraag of de handelingen van particulieren toerekenbaar zijn aan Tarzia. Handelingen van particulieren zijn in beginsel niet toerekenbaar, tenzij:
• zij zijn ingeschakeld voor de uitvoering van publieke taken (artikel 5 ILC Artikelen);
• de staat in kwestie hen instructies geeft of controle uitoefent (artikel 8 ILC Artikelen);
• de staat de handelingen achteraf steunt of goedkeurt (artikel 11 ILC Artikelen).
Het is de vraag of dat hier het geval is. Belangrijker is dat een staat ook direct aansprakelijk kan worden gesteld voor handelingen verricht op zijn grondgebied waarvoor het niet de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om schade aan andere staten te voorkomen. Het gaat dan om een directe schending van de eerder genoemde zorgplicht die op de staat rust. Die veronderstelt dat ook toezicht wordt uitgeoefend ten aanzien van handelingen verricht door particulieren op het grondgebied van de betreffende staat. Hierbij dient te worden verwezen naar de Hostages zaak.
Rechtvaardigingsgrond
Eventueel kan er nog aandacht worden besteed aan een mogelijke rechtvaardigingsgrond voor het onrechtmatige handelen. De meest waarschijnlijke grond is overmacht uit artikel 23 van de ILC Artikelen.
Bron: Nollkaemper, hoofdstukken 4.3, 11.2 en 10.7.
Vraag 2a
Het decentrale karakter van het internationaal recht brengt met zich mee dat regels van internationaal recht in beginsel niet gelden voor alle staten, maar alleen die staten die deze regels hebben aanvaard (vgl. de Lotus zaak: “The rules of law binding upon State emanate from their own free will as expressed in conventions or by usages accepted as expressing principles of law and established in order to regulate the relations between these co-existing independent communities or with a view to the achievement of common aims.”)
Het beginsel komt tot uiting in het gewoonterecht in de zin dat instemming daarbij is verondersteld, tenzij een staat zich er vanaf het begin nadrukkelijk tegen heeft verzet (persistent objector). Het beginsel komt het duidelijkst tot uiting bij verdragen: staten zijn alleen gebonden aan verdragen na het verklaren van hun expliciete instemming (consent to be bound). Dit kan door een van de middelen vermeld in artikel 11 van het Weens Verdragenverdrag. Eventueel kan hier ook worden verwezen naar de voorbehouden die staten kunnen maken bij verdragen (voor zover die dat niet expliciet uitsluiten of beperken), waarin ook tot uiting komt dat staten in belangrijke mate zelf aangeven in hoeverre zij zijn gebonden aan (bepaalde) verdragsverplichtingen.
Bron: Nollkaemper, hoofdstuk 6.2, 6.3, 6.4 en hoofdstuk 7.
Vraag 2a
Besluiten van internationale organisaties worden niet genoemd in artikel 38 van het Statuut van het IGH, maar worden inmiddels algemeen als bron van het internationaal recht beschouwd. Er dient een onderscheid te worden gemaakt in juridisch bindende en niet-bindende besluiten.
De bevoegdheid van internationale organisaties tot het nemen van juridisch bindende besluiten is altijd te herleiden tot de oprichtingsverdragen van de betreffende organisaties die uitdrukkelijk dan wel impliciet in die bevoegdheid dienen te voorzien. Dergelijke besluiten hebben derhalve een nauwe band met de verdragen waarop de organisaties zijn gebaseerd. Eventueel kan hier ook worden vermeld dat besluiten van internationale organisaties in beginsel alleen verbindend zijn voor de leden van de organisatie; in sommige gevallen (zoals bij de VN, vgl. de Reparation for Injuries zaak) zijn zij echter ook bindend voor niet-leden (objectief recht).
Besluiten die niet juridisch bindend zijn vormen geen zelfstandige rechtsbron, maar kunnen wel juridisch relevant zijn. Zo kunnen zij bijdragen aan de vorming van gewoonterecht (zij kunnen een aanwijzing zijn voor de rechtsovertuiging van staten). Ook is het mogelijk dat deze besluiten regels bevatten die een weergave zijn van gewoonterecht, dan wel op een later tijdstip gewoonterecht worden.
Bron: Nollkaemper, hoofdstuk 6.3 en 6.5.
Vraag 3a
Een subject van het internationaal recht is een drager van internationale bevoegdheden, rechten en/of plichten. Ook individuen genieten tegenwoordig internationale rechtssubjectiviteit. Die rechtssubjectiviteit is echter beperkt in de zin dat zij alleen die rechten en plichten bezitten die hen door staten (de enige internationale subjecten met volledige rechtssubjectiviteit) zijn toegekend in verdragen, dan wel die voortvloeien uit het internationaal gewoonterecht.
Bij de rechten dient te worden verwezen naar mondiale mensenrechtenverdragen als het IVBPR en regionale mensenrechtenverdragen als het EVRM die bepalingen bevatten die rechten toekennen aan burgers die zij rechtstreeks kunnen inroepen voor de nationale rechter en in een beperkt aantal gevallen zelfs voorzien in de mogelijkheid voor individuen om een schending van hun rechten voor internationale instanties aan te vechten (vgl. EVRM). Hierbij kan worden verwezen naar de Berrehab zaak, de NS/FNV zaak en/of het AAW arrest.
Bij de plichten dient te worden verwezen naar de strafrechtelijke aansprakelijkheid van individuen onder internationaal recht voor internationale misdrijven als genocide, oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid, foltering, bepaalde vormen van terrorisme etc. die geëffectueerd kunnen worden door de nationale rechter, dan wel internationale straftribunalen. Deze plichten zijn deels te herleiden tot het gewoonterecht en deels tot verdragen, zoals het Genocideverdrag of het Anti-Folter Verdrag. Ook verwijzen naar het Statuut van het Internationaal Strafhof is correct.
Bron: Nollkaemper, hoofdstukken 2.10, 8, 11.4, 13.4 en 13.5.
Vraag 3b
Alle hoge staatsvertegenwoordigers genieten op basis van het gewoonterecht immuniteit gedurende de periode waarin zij in functie zijn. Deze immuniteit is volledig in de zin dat het zich uitstrekt tot alle handelingen in de uitoefening van hun functie en voor privé-handelingen (dus zowel functionele als personele immuniteit). De immuniteit strekt zich ook uit tot strafrechtelijke feiten als foltering. Hierbij dient te worden verwezen naar de Arrest Warrant zaak (Congo v. België).
Er zijn vier uitzonderingen op deze rechtsregel:
1. berechting in eigen staat;
2. afstand van immuniteit (waiver);
3. berechting voor internationale straftribunalen (vgl. de Taylor zaak); en
4. berechting van voormalige gezagsdragers.
Bij de laatste uitzondering kan worden aangegeven dat voormalige gezagsdragers nog wel immuniteit genieten voor de dingen die zij hebben gedaan in de uitoefening van hun functie, maar niet meer voor hetgeen zij in privé-hoedanigheid hebben gedaan. Het is vooralsnog onduidelijk in hoeverre dit laatste een basis biedt om voormalige gezagsdragers te vervolgen voor internationale misdrijven.
Bij deze vraag dient te worden verwezen naar de Arrest Warrant zaak (Congo v. België) en de Pinochet zaak, waarbij tevens dient te worden aangegeven waarom deze zaken relevant zijn.
Bron: Nollkaemper, hoofdstuk 4.5.
Meerkeuzevragen Kernvak IER-I
Vraag 1
In Mali heeft een niet aan de overheid gelieerde rebellengroepering een toerist van Franse
nationaliteit ontvoerd, en enige tijd later om het leven gebracht. Mali heeft nooit enige actie
ondernomen om de toerist uit de handen van de rebellen te bevrijden, maar de Malinese regering
heeft ook nooit de gijzeling goedgekeurd. Welke stelling is juist?
a. Mali heeft zijn due diligence verplichting geschonden door zich onvoldoende in te spannen
om de moord te voorkomen.
b. Mali is aansprakelijk voor de moord op de toerist, omdat handelingen van een
rebellengroepering die controle heeft over een deel van het grondgebied van een staat altijd aan
die staat kunnen worden toegerekend.
c. Mali is aansprakelijk omdat de moord op grond van artikel 11 van de ILC-artikelen inzake
staatsaansprakelijkheid aan de staat Mali toe te rekenen valt.
d. Uit de Corfu Channel-zaak blijkt dat staten aansprakelijk zijn voor alle misdrijven gepleegd
tegen buitenlanders op hun grondgebied.
Vraag 2
Beoordeel de onderstaande stellingen met betrekking tot rechtssubjectiviteit:
Stelling I: Natuurlijke personen hebben zowel rechten als plichten op basis van het
internationaal publiekrecht.
Stelling II: Intergouvernementele organisaties bezitten slechts rechtssubjectiviteit voor zover dit
expliciet is aangegeven in het oprichtingsverdrag van de organisatie.
a. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
b. Beide stellingen zijn juist.
c. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
d. Beide stellingen zijn onjuist.
Vraag 3
Welke van onderstaande beweringen over de rechtsbronnen die staan opgesomd in artikel 38 van
het Statuut van het Internationaal Gerechtshof is juist?
a. Algemene rechtsbeginselen zijn geen bron van internationaal recht.
b. Alleen verdragen en gewoonterecht zijn internationale rechtsbronnen.
c. Algemene rechtsbeginselen worden in het algemeen pas toegepast wanneer er bij een
bepaald geschil geen toepasselijke regel van gewoonterecht, verdrag of andere rechtsbron
kan worden gevonden.
d. De rechtsbronnen van het internationaal publiekrecht zijn uitputtend opgesomd in artikel 38
Statuut van het Internationaal Gerechtshof.
Vraag 4
Welke van onderstaande stellingen is juist?
a. In de RMS zaak volgde het gerechtshof van Amsterdam de constitutieve leer van erkenning
van staten.
b. In de Oost-Timor/Fretilin zaak bepaalde de rechtbank dat de Republiek Oost-Timor een
staat was, omdat het voldeed aan de feitelijke criteria voor het bestaan van een staat en
erkend was door de Nederlandse overheid.
c. In de Bouterse zaak bevestigde de Hoge Raad dat in Nederland nationale wetgeving wijkt
voor regels van internationaal gewoonterecht.
d. In de NS/FNV zaak bepaalde de Hoge Raad dat artikel 6 lid 4 van het Europees
Sociaal Handvest rechtstreekse werking heeft.
Vraag 5
Staat A gebruikt geweld jegens Staat B, zonder autorisatie van de VN Veiligheidsraad en zonder
dat Staat B een aanval op Staat A gepleegd heeft. Welke stelling is juist?
a. Staat A handelt in strijd met het ius in bello, want staat A schendt het geweldverbod.
b. Staat A handelt alleen in strijd met het ius in bello als er geen sprake was van zelfverdediging.
c. Staat A en B zijn gehouden het ius in bello te respecteren, ongeacht of het geweldgebruik
van Staat A een overtreding van het geweldverbod was.
d. De actie van Staat A kan worden gelegitimeerd door verwijzing naar het beginsel van de
Responsibility to Protect zoals omschreven in de World Summit Outcome Document van de
Algemene Vergadering uit 2005.
Vraag 6
Beoordeel onderstaande stellingen.
Stelling I: Nederland is op basis van het universaliteitsbeginsel bevoegd handhavende
rechtsmacht uit te oefenen over piraten in de territoriale wateren van Somalië.
Stelling II: Aan boord van een schip dat op volle zee onder de Argentijnse vlag vaart, vervoert
een Maleisiër drugs. Omdat het misdrijf op Argentijns grondgebied gepleegd wordt,
kan Argentinië de Maleisiër vervolgen op basis van het territorialiteitsbeginsel.
a. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
b. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
c. Beide stellingen zijn juist.
d. Beide stellingen zijn onjuist.
Vraag 7
Beoordeel onderstaande stellingen.
Stelling I: Het horizontale karakter van de internationale rechtsorde komt tot uitdrukking in het
feit dat handhaving van het internationaal publiekrecht vooral door staten zelf
gebeurt.
Stelling II: Het internationaal publiekrecht beheerst ook alle grensoverschrijdende
rechtsbetrekkingen tussen burgers onderling.
a. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
b. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
c. Beide stellingen zijn juist.
d. Beide stellingen zijn onjuist.
Vraag 8
Beoordeel onderstaande stellingen.
Stelling I: Alleen het internationaal humanitair recht geldt ten tijde van gewapend conflict of
bezetting. Mensenrechten zijn niet van toepassing tijdens een gewapend conflict.
Stelling II: Een conflict tussen een overheidsleger van staat A en een niet-statelijke gewapende
groep met hoofdkwartier in staat B is per definitie een internationaal gewapend
conflict.
a. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
b. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
c. Beide stellingen zijn juist.
d. Beide stellingen zijn onjuist.
Vraag 9
Welke stelling met betrekking tot immuniteit is niet juist?
a. Een zittend staatshoofd, regeringsleider en minister van Buitenlandse Zaken genieten in
beginsel voor elke buitenlandse nationale strafrechter persoonlijke immuniteit.
b. Zittende diplomaten genieten in beginsel strafrechtelijke immuniteit. De ontvangststaat kan
er echter op aandringen dat de diplomaat in de zendstaat wordt vervolgd.
c. Vanwege de volledige immuniteit van zittende regeringsleiders kan de VN
Veiligheidsraad pas een rechtszaak bij het Internationaal Strafhof aanhangig maken
wanneer de betreffende regeringsleider uit functie treedt.
d. Wanneer staatshoofden, regeringsleiders en ministers van Buitenlandse Zaken uit functie
zijn, genieten zij enkel nog immuniteit voor officiële handelingen begaan tijdens hun
bewind.
Vraag 10
Welke stelling met betrekking tot de doorwerking van internationaal recht in de nationale
rechtsorde is juist?
a. Het monistisch model gaat uit van een formele scheiding tussen internationaal en nationaal
recht.
b. In een monistisch model kan de doorwerking van internationaal recht in de nationale rechtsorde
niet worden beperkt.
c. Een belangrijk argument om te kiezen voor een monistisch model is dat automatische
doorwerking van internationaal recht overheidsmacht begrenst en burgers tegen de staat
kan beschermen.
d. Nederland heeft een dualistisch model.
Vraag 11
Welke van onderstaande beweringen is juist?
a. Burgerlijke en politieke mensenrechten zijn in het algemeen geformuleerd als inspanningsverplichtingen.
b. Burgerlijke en politieke mensenrechten lenen zich over het algemeen eerder voor rechtstreekse werking dan economische, sociale en culturele mensenrechten.
c. Economische, sociale en culturele mensenrechten zijn in het algemeen geformuleerd als absolute rechten.
d. Economische, sociale en culturele mensenrechten lenen zich over het algemeen eerder voor rechtstreekse werking dan burgerlijke en politieke mensenrechten.
Vraag 12
Het VN Zeerechtverdrag uit 1982 maakt een onderscheid tussen zeegebieden die vallen binnen de soevereiniteit van kuststaten, zeegebieden waar kuststaten beperkte rechtsmacht kunnen uitoefenen en zeegebieden die vallen buiten nationale rechtsmacht. Welke van onderstaande beweringen ten aanzien van deze zeegebieden (zones) is juist?
a. Een kuststaat kan bevoegdheden uitoefenen om inbreuken op wetten en voorschriften inzake volksgezondheid te voorkomen en bestraffen in de exclusieve economische zone.
b. Schepen zijn onderworpen aan de nationale wetgeving van hun vlaggenstaat waar zij zich ook bevinden.
c. Schepen van alle staten hebben het recht op onschuldige doorvaart in de binnenwateren en daarmee een recht om toegang te verkrijgen tot de haven van de betreffende kuststaat.
d. Een kuststaat kan nooit handhavend optreden aan boord van buitenlandse schepen in de territoriale zee, omdat dit in strijd zou zijn met het recht op onschuldige doorvaart dat schepen van alle staten daar kunnen uitoefenen.
Vraag 13
De manier waarop internationaal recht doorwerkt in de nationale rechtsorde verschilt van staat tot staat. Ten aanzien van de doorwerking van internationaal recht in de Nederlandse rechtsorde kan worden gesteld dat:
a. De Nederlandse rechter nationale wetten buiten toepassing moet laten als zij in strijd zijn met regels van gewoonterecht.
b. De Nederlandse rechter bevoegd is om zelfstandig vast te stellen of een bepaling uit een verdrag rechtstreekse werking heeft, zoals onder andere blijkt uit het NS/FNV arrest.
c. Een burger zich altijd rechtstreeks kan beroepen voor de Nederlandse rechter op regels uit mensenrechtenverdragen, zoals onder andere blijkt uit de Berrehab zaak.
d. Er doorgaans geen nationale wetgeving wordt aangenomen om verdragen ten uitvoer te leggen, omdat Nederland een monistisch systeem kent.
Vraag 14
Beoordeel onderstaande stellingen.
Stelling I: Humanitaire interventie (het interveniëren door een staat of staten met geweld of dreiging van geweld op het grondgebied van een andere staat om een einde te maken aan ernstige en grootschalige schendingen van de mensrechten, zonder toestemming van de Veiligheidsraad) is naar algemene opvatting rechtmatig onder het huidige internationaal recht.
Stelling II: Nationale rechters kunnen aan het Internationaal Gerechtshof een vraag over de uitleg van het internationaal recht voorleggen (prejudiciële procedure).
a. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
b. Beide stellingen zijn juist.
c. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
d. Beide stellingen zijn onjuist.
Vraag 15
In het collectieve veiligheidssysteem van het VN Handvest heeft de Algemene Vergadering:
a. Geen bevoegdheid om maatregelen te nemen voor de handhaving van vrede en veiligheid, omdat dit een exclusieve bevoegdheid is van de Veiligheidsraad.
b. De bevoegdheid om niet-bindende besluiten te nemen voor de handhaving van vrede en veiligheid, maar alleen als de Veiligheidsraad niet in staat is zelf op te treden.
c. De bevoegdheid om bindende besluiten te nemen voor de handhaving van vrede en veiligheid, maar pas nadat de Veiligheidsraad heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede of daad van agressie.
d. De bevoegdheid om bindende besluiten te nemen op grond van de Uniting for Peace Resolution.
Vraag 16
Uit beginsel 2 van de 1992 Rio Declaration on Environment and Development kan worden afgeleid dat:
a. Soevereiniteit absoluut is, omdat staten het recht hebben om hun eigen hulpbronnen te exploiteren.
b. Een staat ervoor moet zorgen dat activiteiten binnen zijn grondgebied geen schade veroorzaken aan andere staten en aan gebieden buiten nationale rechtsmacht zoals de volle zee.
c. Staten in het geheel geen activiteiten mogen ontplooien op hun grondgebied als die grensoverschrijdende milieuschade kunnen veroorzaken.
d. Het beginsel van duurzame ontwikkeling een harde rechtsregel is.
Vraag 17
Artikel 38 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof bevat een opsomming van de bronnen van het internationaal publiekrecht. Ten aanzien van deze bronnen kan worden gesteld dat:
a. Algemene rechtsbeginselen onder andere worden toegepast om lacunes in het gewoonterecht, verdragen en andere bronnen op te vullen.
b. Rechterlijke uitspraken een formele bron zijn, omdat zij precedentwerking hebben en derhalve ook verbindend zijn voor partijen bij andere geschillen.
c. Zij allen volstrekt gelijkwaardig zijn.
d. Alleen gewoonterecht en verdragen juridisch relevant zijn.
Vraag 18
Een persoon met de nationaliteit van staat A maakt zich vanuit dit land schuldig aan het hacken van websites en het verspreiden van virussen onder particuliere bedrijven in staat B. Zou staat B rechtsmacht kunnen uitoefenen ten aanzien van deze persoon?
a. Nee, want de persoon bevindt zich niet op het grondgebied van staat B en heeft ook niet de nationaliteit van Staat B.
b. Ja, op grond van het actieve nationaliteitsbeginsel.
c. Ja, op grond van het beschermingsbeginsel.
d. Ja, op grond van het (objectieve) territorialiteitsbeginsel.
Vraag 19
In het Reparation for Injuries advies stelde het Internationaal Gerechtshof vast dat:
a. De Verenigde Naties alleen die bevoegdheden hebben die uitdrukkelijk zijn toegekend in het oprichtingsverdrag, overeenkomstig het attributiebeginsel.
b. De Verenigde Naties die bevoegdheden hebben die nodig zijn voor het bereiken van de doelstellingen en het uitvoeren van de taken van de organisatie.
c. De Verenigde Naties geen objectieve rechtspersoonlijkheid hebben.
d. De Verenigde Naties objectieve rechtspersoonlijkheid hebben, maar niet de bevoegdheid om een vordering in te stellen zonder toestemming van de staat waarvan de functionaris de nationaliteit heeft.
Vraag 20
Wat is de juridische status van de regels in de artikelen inzake staatsaansprakelijkheid (‘Articles on Responsibility of States for Internationally Wrongful Acts’) die zijn opgesteld door de VN Commissie voor Internationaal Recht?
a. Zij zijn juridisch bindend, omdat zij zijn opgenomen in een resolutie die is vastgesteld door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
b. Zij zijn juridisch bindend voor staten die er partij bij zijn geworden.
c. Zij zijn juridisch bindend voor zover zij een weergave zijn van internationaal gewoonterecht.
d. Zij zijn juridisch niet-bindend, omdat alle artikelen slechts een poging zijn tot geleidelijke ontwikkeling (“progressive development”) van het internationaal recht.
Antwoorden Meerkeuzevragen Kernvak IER-I
1. a
2. a
3. c
4. d
5. c
6. d
7. a
8. d
9. c
10. c
11. b
12. b
13. b
14. d
15. b
16. b
17. a
18. d
19. b
20. c
- 1 of 2141
- next ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution