Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Oefenpakket - wetenschapsfiosofie

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Hoofdstuk A: Vragen per hoofdstuk

 

Chapter 1 – The received view of science

 

Het logische positivisme

 

  1. Wat houdt het logische positivisme in?
  2. Waarom wordt dit ook wel logische empirisme genoemd?
  3. Waarom het is verificatiebeginsel binnen de logische positivisme belangrijk?
  4. Wat voor kritiek zou je geven op dit verificatiebeginsel/criterium?
  5. Het logisch positivisme beweerde tevens dat wetenschappelijke vooruitgang een maatschappelijke vooruitgang betekende. Wat voor kritiek zou jij hierop geven?

 

Wetenschappelijke beweringen

 

  1. Wat zijn analytische a posteriori beweringen?
  2. Wat is het verschil tussen synthetische en analytische a posteriori beweringen?
  3. Wat is de derde bewering die Immanuel Kant heeft geïntroduceerd? En leg deze uit.
  4. Waren de logische positivisten het hiermee eens? Waarom wel/niet?

 

Het inductieprobleem

 

  1. Wat is inductief redeneren?
  2. Beschrijf het inductieprobleem aangegeven door David Hume
  3. Beschrijf het beroemde voorbeeld van de zwarte zwaan en leg uit waarom hier sprake is van een inductieprobleem.

 

Chapter 2 – Methodologies of positive economics

 

Keynes

 

  1. Wat houdt positieve economie precies in?
  2. Wat is het tegenovergestelde van positieve economie?

 

 

The Keynes-Tinbergen debate

 

  1. Wat was de essentie tussen de Keynes en Tinbergen debate?
  2. Noem een bekend voorbeeld waarover de twee economen het duidelijk oneens waren?
  3. Op wat voor manier komt de Keynes/Tinbergen discussie nu met de financiële crisis weer terug?

 

Chapter 3 – Popper’s Logic of Discovery

 

Popper’s theorie

 

  1. Beschrijf wat Popper met ‘falsificeerbaar’ bedoelde?
  2. Welke stroming is uit het gedachtegoed van Popper voortgekomen?
  3. Beschrijf de vergelijkingen tussen Popper en de logische positivisten
  4. Beschrijf de verschillen tussen Popper en de logische positivisten
  5. Wat is het verschil tussen falsificeren en verifiëren?
  6. Wat is een ‘immunizing stratagem’?
  7. Wat voor kritiek zou je kunnen hebben op het falsificeren?
  8. Wat is het verschil tussen inductie en falsificeren? En welke zou jij prefereren?

 

Determinisme

 

  1. Wat is determinisme?
  2. Wat is historische determinisme?
  3. Wat dacht Popper van het determinisme?

 

Het dermarcatieprobleem (afbakeningsprobleem)

 

  1. Wat wordt verstaan onder het Demarcatiecriterium (of afbakeningsprobleem)?
  2. Hoe gaat Popper met dit demarcatieprobleem om

 

Chapter 4 – Kuhn and Lakatos

 

Paradigma

 

  1. Wat is een paradigma?
  2. Wat bedoelde Kuhn met een paradigma?
  3. Waarom was Kuhn’s idee van paradigma zo verschillend van die van zijn voorgangers (Popper en de logische positivisten)?
  4. Probeer het idee van Kuhn over zijn paradigma zo goed mogelijk te beschrijven
  5. Wat zal er bedoelt worden met een paradigma verschuiving?
  6. Als er zo’n paradigma verschuiving plaats vind, is er volgens Kuhn dan ook niet een positieve – betere – ontwikkeling in de wetenschap gaande?
  7. Kan er binnen zo’n paradigma een vooruitgang plaatsvinden?
  8. Hoe denkt Kuhn over de falsificatiemethode van Popper?
  9. Waarom zouden bepaalde problemen buiten een paradigma kunnen vallen?
  10. Zou je paradigma’s volgens Kuhn met elkaar kunnen vergelijken?

 

The Structure of Scientific Revolutions

 

  1. In het boek van Kuhn (The Structure of Scientific Revolutions) worden 4 fases genoemd waaraan wetenschappelijk onderzoek wordt blootgesteld. Noem deze fases.
  2. In de normale wetenschap wordt er gesproken over het oplossen van puzzels. Beschrijf dit proces.
  3. Welke rol spelen anomalieën in de derde fase van crisis?
  4. Wat is het verschil tussen een anomalie en een puzzel in Kuhn theorie van wetenschappelijke fases?
  5. Hoe kan je het beste de staat van crisis beschrijven?
  6. Wat is het verschil tussen een anomalie en de kijk van Kuhn op wetenschap en Poppers methode van falsificeren?
  7. Hoe kan je het beste de staat van revolutie beschrijven?
  8. Hoe kan je een gestalteverschuiving (zie afbeelding hieronder) vergelijken met een paradigmaverschuiving?

 

Lakatos

 

  1. Welke twee theorieën probeert Lakatos te verenigen?
  2. Waarom beschrijft Popper het ideaalbeeld van een wetenschapper en Kuhn hoe wetenschappers zich daadwerkelijke gedragen (volgens Lakatos)?
  3. Hoe probeerde Lakatos deze twee uiteenlopende visies te verenigingen?

 

Onderzoeksprogramma’s van Lakatos

 

1. Wat zijn onderzoeksprogramma’s volgens Lakatos?

  1. Vond Lakatos (net zoals Kuhn over zijn paradigma’s) deze onderzoeksprogramma’s niet te vergelijken?
  2. Wat bedoelde Lakatos met progressieve en degeneratieve onderzoeksprogramma’s?
  3. Met welke fase van Kuhn’s wetenschappelijke ontwikkeling kan je een onderzoeksprogramma vergelijken?
  4. Wat wordt bedoelt met de ‘harde kern’ van zo’n onderzoeksprogramma?
  5. Wat bedoelde Lakatos met negatieve en positieve heuristiek?
  6. Hoe kan volgens Kuhn zo’n onderzoeksprogramma vervangen worden?
  7. In hoeverre is de voorgaande theorie van Lakatos rationeel?

 

Chapter 5 – The Sociology of Scientific Knowledge

 

Aturalistische wending

  1. Wat wordt er bedoelt met de naturalistische wending?
  2. Er is een wending ontstaan in de wetenschapsfilosofie, leg uit waarom.
  3. Waardoor is deze wending in wetenschapsfilosofie ontstaan?
  4. Wat is sociaal constructivisme?

 

De sociologie van wetenschappelijke kennis (SSK)

 

  1. Wat wordt er bedoelt met de sociologie van wetenschappelijke kennis (SSK)?
  2. Wat is de overeenkomst tussen SSK en Kuhn’s paradigma theorie?

 

The Edinburg Strong Programme

 

  1. Beschrijf de vier principes waarvan het ‘strong program’ uitging.
  2. Is kennis objectief bij de strong program?

 

Laboratory studies approach

  1. Wat is de actornetwerktheorie beschreven door Callon?

 

Relativisme

  1. Wat is epistemologisch relativisme?
  2. In het boek van Bouwmans wordt benoemd dat relativisme zelf ook een probleem heeft; ‘it is a self-defeating view’. Leg dit uit.
  3. Zijn wetenschappers die de SSK aanhangen ook per definitie relativisten

 

Realisme

  1. Leg uit wat realisme betekent.

 

The economics of scientific knowledge (ESK)

 

  1. Wat waren de vier wetenschappelijke waarden die R. Merton aanhaalde in zijn onderzoek The Sociology of Science: Theoretical and Empirical Investigations?
  2. Probeer het vakgebied van de ESK zo goed mogelijk te beschrijven.
  3. Wat is het verschil tussen ESK en SSK?
  4. Beschrijf het idee van Dasgupta en David over het (open) wetenschapssysteem?

 

Chapter 6 – Rethoric, Postmodernism, and Pluralism

 

Retorische benadering

  1. Welke 3 dimensies worden er genoemd binnen de retorische benadering?
  2. Welke van de 3 wordt grotendeels gebruikt in de ‘marketing’ van bedrijven?
  3. Wat is de overeenkomst tussen pathos en SSK?
  4. Zijn wetenschappelijke uitspraken retorisch?
  5. Ondersteunt McCloskey (een van de belangrijkste hedendaagse filosofen!) de retorische benadering?
  6. In McCloskey’s boek (the rethoric of economics) beschrijft ze het gebruik van een metafoor in de economische wetenschap. Beschrijf dit en geef een voorbeeld
  7. Waar is het argument van de tegenstanders van McCloskey’s metafoor?
  8. Wat is het tegenargument van McCloskey?

 

  1. In McCloskey’s latere boek (If you’re so smart: The narrative of Economic expertise) gaat ze nog een stap verder met ‘stijlfiguren’. Beschrijf deze stap.
  2. Wat zijn de twee belangrijkste argumenten van McCloskey tegen het modernisme? Wat zijn de twee belangrijkste argumenten van McCloskey tegen het modernisme?
  3. Beschrijf plurisme in de context van het de twee argumenten uit de vorige vraag.

 

Postmodernisme

  1. Beschrijf het begrip postmodernisme binnen de wetenschapsfilosofie?
  2. Wat is de definitie van wetenschappelijke kennis is het postmodernisme?
  3. Ondersteunen de postmodernisten de criteria van Popper?

 

Pluralisme

  1. Wat is het verschil tussen relativisme en epistemologische pluralisme?
  2. Wat is reductionisme?
  3. Wat is het verschil tussen reductionisme en epistemologische pluralisme?

 

Chapter 7 – Waardeoordelen in de economie

 

Values

Methodological values judgements are practical or pragmatic.

  1. Is Friedman het eens met de bovenstaande stelling?
  2. Is Kuhn het eens met de bovenstaande stelling?
  3. Noem een voorbeeld van Kuhn die de bovenstaande stelling bevestigd.

 

Economische concepten en verklaringen

  1. Beschrijf wat Gume bedoelde met zijn guillotine theorie?
  2. Was Myrdal het hier mee eens? Waarom wel/niet?
  3. Geef een voorbeeld van Myrdal’s argument

 

Hoofdstuk B: Proefexamen

 

1. Leg uit wat het probleem vormt van het verifiëren van algemene uitspraken; wat is het inductieprobleem? (Zie eventueel ook de tekst van Hume over uitspraken die oorzakelijkheid betreffen.)

 

2. Leg uit wat het betekent om een theorie te falsifiëren. Gebruik daarbij de begrippen hypothese en testimplicatie.

 

3.In precies welke zin kan er volgens falsificationisten sprake zijn van vooruitgang in de wetenschap / van groei van wetenschappelijke kennis?

 

4. Waarom kent Popper een groter belang toe aan falsifieerbaarheid dan aan confirmeerbaarheid? (Zie eventueel ook de tekst van Popper.)

 

5. Wat is een dialectisch of Socratisch gesprek en wat is het doel van een dergelijk gesprek?

 

6. Welke twee betekenissen van paradigma onderscheidt Kuhn? (Zie eventueel  het artikel van Kuhn.)

 

7. Geef enkele overeenkomsten en verschillen tussen de opvattingen van Kuhn en Lakatos over wetenschapsontwikkeling. (Zie eventueel  het artikel van Lakatos.)

 

8. Lees onderstaande passage met de behandelde stromingen in gedachten; de aanduidingen van twee stromingen zijn weggelakt, en vervangen door XX respectievelijk YY. Geef gemotiveerd aan om welke stromingen het gaat.

Van Riemsdijk (1999:21): "Wie problemen in bedrijven tracht aan te pakken ontdekt onmiddellijk dat daarbij de interpretatie en duiding van de betrokken actoren, hun onderlinge relaties - daaronder ook begrepen aspecten als macht, politiek gedrag, intermenselijke verhoudingen en dergelijk - zowel de definitie van 'het probleem' als de mogelijkheden voor oplossingen mede bepalen. Om dit in beeld te krijgen lijkt een andere aanpak dan die van de traditionele wetenschapsopvatting aangewezen. (...)

 

Hoe nu deze problematiek het beste in beeld is te brengen is een kwestie van overtuiging. XX ingestelde wetenschappers menen dat het hier ook gaat om oorzaak gevolg relaties (...) die middels het formuleren van hypothesen en het (statistisch) toetsen daarvan onderzocht kunnen worden. Zij blijven zoeken naar wetmatigheden die ook in dit intersubjectieve handelen verondersteld worden aanwezig te zijn en die dus door systematische analyse blootgelegd kunnen worden. YY georiënteerde wetenschappers wijzen deze benadering als te afstandelijk en te reductionistisch van de hand. Zij achten de sociale werkelijkheid van een organisatie te complex en te 'vluchtig' voor zo'n aanpak. Niet alleen is middels dergelijks klassiek methoden te weinig diepgang te bereiken (...) bovendien raakt elk verworven inzicht in de wetmatigheden al snel onder de betrokkenen zelf bekend, waardoor dat gedrag bijgesteld kan worden. Dat is het probleem van een reflecterend en autonoom handelend subject van onderzoek. Dit alles leidt ertoe dat deze onderzoekers niet alleen een ander type onderzoek voorstaan, zij stellen ook wezenlijk andere vragen en zijn geïnteresseerd in andere aspecten van het menselijk handelen in de bedrijfscontext dan de XX (...)"

Hoofdstuk C: Antwoorden vragen per hoofdstuk
 

Chapter 1 – The received view of science

 

Het logische positivisme

 

  1. Wat houdt het logische positivisme in?

 

Het logisch positivisme aanvaardt wat zintuiglijk waargenomen en vastgesteld kan worden en verwerpt de non-empirische uitspraken gemaakt door de metafysica, de theologie en de ethiek. Hierbij verwerpt het dus alle uitspraken die non-emperisch zijn. (A Scientific worldview: the Vienna cirle, 1929).

 

  1. Waarom wordt dit ook wel logische empirisme genoemd?

 

Een empirisch resultaat wordt verkregen als men experimentele resultaten verklaart zonder zich te beroepen op een uitgewerkte theoretische onderbouwing, maar puur en alleen door analyse van het experiment. Empirie is een – en de belangrijkste – punt waarop volgens de logische positivisten een wetenschappelijke uitspraak moet worden gebaseerd. Kortom, empirisch waarneembare en verifieerbare uitspraken, waarvan de waarheid zich door waarneming laat aantonen is het belangrijkste kenmerk voor ‘goede wetenschap’.

 

  1. Waarom het is verificatiebeginsel binnen de logische positivisme belangrijk?

 

Volgens dit beginsel/criterium is het zinvol zegbare beperkt tot dat wat empirisch (uit ervaring) te verifiëren is. Een theorie die niet tot de onmiddellijke zintuiglijke indrukken (sense data) kan worden herleid, is derhalve zinloos. Immers, wij kunnen nooit weten of ze waar is of niet. Kortom een ‘wetenschappelijke’ uitspraak is zinvol wanneer zij door onafhankelijke waarnemers empirisch kan worden geverifieerd. Hierbij worden Metafysische, morele en godsdienstige uitspraken dus buitengesloten.

 

  1. Wat voor kritiek zou je geven op dit verificatiebeginsel/criterium?

 

Een probleem is dat het beginsel/criterium zelf niet aan het criterium van de betekenisvolheid voldoet.

Het criterium is zelf een bewering die niet door ervaring en/of experiment kan worden geverifieerd.

 

5.Het logisch positivisme beweerde tevens dat wetenschappelijke vooruitgang een maatschappelijke vooruitgang betekende. Wat voor kritiek zou jij hierop geven?

 

Probeer bij het antwoorden van deze vraag eerst te beschrijven wat maatschappelijke vooruitgang omvat. Gaat dit alleen om puur (natuurkundige/technische) vooruitgang, zoals het ontdekken van de zwaartekracht of buskruit? Nee het gaat ook over morele warden zoals goed en kwaad en rechtvaardigheid (normatief). Deze laatste zijn niet empirisch te toetsen – en dus volgens het logisch positivisme – geen wetenschappelijke uitspraken. Echter leiden deze normatieve ideeën wel tot maatschappelijke vooruitgang. Denk bijvoorbeeld aan sociale normen en waarden binnen de samenleving.

 

Wetenschappelijke beweringen

 

  1. Wat zijn analytische a posteriori beweringen?

 

Dit zijn beweringen die per definitie waar zijn. Dit wordt ook wel een tautologie genoemd. Hiermee wordt niet een tautologie bedoelt zoals je bij Nederlands hebt geleerd, maar eentje uit de logica (Wittgenstein). De zin ‘het is donker of het is licht’ of ‘goed is een metaal’ zijn altijd waar – en dus zijn dit ‘wetenschappelijke waarheid’.

 

  1. Wat is het verschil tussen synthetische en analytische a posteriori beweringen?

 

Niet-analytische beweringen zijn altijd synthetisch van aard. Wat wordt hiermee bedoelt? Dat er ook ‘wetenschappelijke waarheden’ zijn die niet per definitie waar zijn maar in het daglicht van onze wereld wel. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld ‘de kleur van mijn koffie is licht bruin’. In jouw geval drink je geen dark roasted koffie (en dus is de kleur niet donker bruin) maar drink je lichte koffie. Dit is dus geen algehele waarheid – maar slechts een waarheid op basis van je ervaring (empirie).

Bij een synthetisch oordeel wordt aan het subject een predicaat toegevoegd zonder dat dit meteen vervat is in dat subject. Voorbeeld: ‘deze kat is zwart’. Dit oordeel komt via waarneming tot stand terwijl bij een analytisch oordeel het analyseren van het begrip van het subject de hoofdrol vervult.

 

  1. Wat is de derde bewering die Immanuel Kant heeft geïntroduceerd? En leg deze uit.

 

Synthetische a priori beweringen.

Het onderscheid tussen analytische en synthetische oordelen werd voor het eerst gemaakt door Immanuel Kant, hij probeerde het Engelse empirisme (synthetische oordelen) te verenigen met het Duitse rationalisme (analytische oordelen) waarin hij was onderwezen.

 

De hoofdvraag van zijn werk is: "(Hoe) zijn synthetische oordelen a priori mogelijk?". Je zou je kunnen voorstellen dat het vooraf (priori) bepalen van emperische waarnemingen lasting is – het zou dan slecht een hypothese of voorspelling zijn. De mogelijkheid van a posteriori synthetische oordelen is evident (het constateren van een stand van zaken in de waarneembare werkelijkheid voegt altijd kennis toe) evenals de mogelijkheid van a priori analytische oordelen (het rationeel afleiden van een tautologie).

 

Kant bewijst echter dat synthetische a priori waarnemingen of oordelen mogelijk zijn. Deze omvatten beweringen van o.a. Netwon en Euclidean. Kant beschrijft dit als mogelijkheidsvoorwaarden voor de ervaring.

 

  1. Waren de logische positivisten het hiermee eens? Waarom wel/niet?

 

Nee. Ze beweerde dat alle oordelen die niet per definitie waar zijn (analytisch) moeten worden geverifieerd door empirische onderzoek. Je kan vooraf (a priori) dus niet al iets vaststellen.

 

Het inductieprobleem

 

  1. Wat is inductief redeneren?

 

Bij inductief redeneren komt men tot een algemene regel, generalisatie geheten, op grond van een aantal specifieke waarnemingen. Hierbij probeert men tot een zo algemeen mogelijke regel te komen. Een belangrijk voorbeeld hiervan is zwaartekracht; waar ter wereld je ook een boek uit je handen laat vallen, het zal altijd richting de grond gaan.

2. Beschrijf het inductieprobleem aangegeven door David Hume

 

Hij gaf aan dat het de mens niet was gegeven een oneindig aantal gevallen waar te nemen, er is steeds sprake van een eindig aantal waarnemingen. Derhalve is het onmogelijk voor de mens om universele uitspraken te rechtvaardigen aangaande de werkelijkheid op basis van ervaring. Bovendien betoogde hij dat we nooit zekerheid hebben over hoe de toekomst eruit zal zien op basis van het verleden.

De conclusie die kan worden getrokken uit Hume’s kritiek op inductie is dat ze geen absolute, universele geldigheid met zich brengt, in tegenstelling tot conclusies uit deductieve argumenten. Het probleem van de inductie betekent in feite de vraag hoe we ooit kunnen rechtvaardigen dat we blijven redeneren op zo’n manier.

 

3. Beschrijf het beroemde voorbeeld van de zwarte zwaan en leg uit waarom hier sprake is van een inductieprobleem.

 

Tot ergens in de 18e eeuw zou geen Europeaan geknipperd hebben over “alle zwanen zijn wit”, want zwarte zwanen komen uit Australië en waren hier toen nog niet bekend. Echter, de waarneming ‘alle zwanen zijn wit’ is dus fout. Deze werd fout toen er en zwarte zwaar in Australië werd gevonden. Dit feit op zich is niet schokkend – als er ook zwarte zwanen zijn wordt dit alom geaccepteerd. Het probleem hierbij is, is dat wat we eerst als algehele waarheid aannamen (alle zwanen zijn wit) ineens ontkracht is. Dit kan dus ook gebeuren met andere beweringen die wij tot vandaag de dag als ‘waarheid’ zien.

 

Het inductieprobleem is dus dat we geen universele uitspraken kunnen rechtvaardigen op basis van ervaringen. Onze redenering op basis van inductie is dus niet universeel waar. Als we dit doortrekken naar andere waarneming komen we uiteindelijk op losse grond; niemand stapt in het vliegtuig met de gedachte “ik hoop maar dat de natuurwetten tijdens de vlucht hetzelfde blijven”.

 

Chapter 2 – Methodologies of positive economics

 

Keynes

 

  1. Wat houdt positieve economie precies in?

 

 

Dat betekent dat je uitgaat van wat er is – wat er daadwerkelijk gebeurt in het economische systeem. Dus de studie waarop de economie daadwerkelijk werkt.

 

  1. Wat is het tegenovergestelde van positieve economie?

 

Normatieve economie. De studie van hoe de economie zou moeten zijn. Let op het woord normatief. Dat betekent dat er ‘normen’ (en waarden) aan het economische systeem worden verboden.

 

The Keynes-Tinbergen debate

 

  1. Wat was de essentie tussen de Keynes en Tinbergen debate?

 

Het ging over kwantitatief vaststellen van modellen. Bij Keynes draaiden het meer om de praktische gevolgen, Tinbergen hechtte meer waarde aan de econometrische modellen die ten grondslag lagen

 

  1. Noem een bekend voorbeeld waarover de twee economen het duidelijk oneens waren?

 

Multiplier effect:

Keynes en Tinbergen gebruikten verbanden zoals deze met een totaal verschillend doel. Keynes wilde de regeringen vertellen dat je een tekortschietend nationaal inkomen kon opkrikken met eigenlijk maar een zeer bescheiden verhoging van de overheidsuitgaven. Hij had een redenering, en die ging zo: extra overheidsuitgaven van 1 miljard worden eerst door mensen verdiend (als ambtenarensalaris of als opbrengst van verkoop van produkten aan de overheid). Maar als een half is, gaan ze daarvan even later ook weer de helft consumeren. Dat is dus nog eens een half miljard extra bij het nationaal inkomen. Want elke consumptie wordt altijd ook weer door een ander verdiend.

Zo komt er de volgende periode nog weer een kwart miljard bij en de economie komt niet tot rust vóór het nationaal inkomen tegen de 2 miljard gestegen is.

 

Dit is het zogenaamde multiplier-effect. Het kon Keynes weinig schelen of de parameter , de marginale consumptiequote nou 0,5, 0,4 of 0,9 was. Dat zou allemaal aan het principe niets afdoen, en het zou zijn advies aan de regering niet veranderen. Als maar groter was dan nul en daar kon geen zinnig mens aan twijfelen, immers als de mensen met z'n allen 1 miljard meer verdienen, zullen ze ook wel meer gaan uitgeven, en niet minder.

Het ging Keynes om de redenering en niet om hoeveel precies.

Keynes was nog een echte apriorist. Dat is ook duidelijk te merken aan zijn mening over Tinbergens methode: "to convert a model into a quantitative formula is to destroy its usefulness as an instrument of thought. To do so would make it useless as a model. For as soon as this is done, the model looses its generality and its value as a mode of thought".

Het is dus volgens Keynes nutteloos om de marginale consumptiequote uit te rekenen, en het model verliest op die manier zijn algemeenheid en zijn waarde als manier van denken.

 

3. Op wat voor manier komt de Keynes/Tinbergen discussie nu met de financiele crisis weer terug?

 

Tinbergen trachtte concrete economische processen met behulp van wiskundige relaties te beschrijven. Hij schatte bijvoorbeeld macro-economische investeringsfuncties; één van de meest instabiele functies zoals later bleek.

 

Keynes was het eens met Knight die in het begin van de jaren twintig al had betoogd dat menselijk gedrag zich niet goed leent om met behulp van deterministische systemen begrepen te worden. Onze realiteit moet worden gezien als een open systeem; op elk ogenblik kan er iets onvoorziens gebeuren. Als individuen en organisaties daar geen rekening mee houden, zijn de systemen erg instabiel. De ontwikkelingen in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw toonden zijn gelijk: depressie, sociaal-politieke radicalisering en oorlog.

 

Chapter 3 – Popper’s Logic of Discovery

 

Popper’s theorie

 

  1. Beschrijf wat Popper met ‘falsificeerbaar’ bedoelde?

 

Popper gebruikt deze term om the indiceren dat een theorie niet wordt aangenomen als er empirische observaties zijn die de theorie weerleggen. Anders geformuleerd heet een theorie falsifieerbaar als het mogelijk is een experiment uit te voeren, waarvoor geldt dat voorafgaand aan het uitvoeren van het experiment exact aan te geven valt, bij welke uitkomst van het experiment er aanleiding zou bestaan om de geldigheid van de theorie te verwerpen.

 

Een voorbeeld hiervan is de zwaartekracht theorie; als een onderzoeker een experiment uitvoert door een baksteen los te laten en die valt omhoog, in plaats van omlaag zoals de theorie voorspelt, of hij blijft zweven, is diens voorstelling van zwaartekracht kennelijk onjuist.

 

  1. Welke stroming is uit het gedachtegoed van Popper voortgekomen?

 

Het kritisch rationalisme.

 

  1. Beschrijf de vergelijkingen tussen Popper en de logische positivisten

 

Popper vond net zoals de logische positivisten dat ‘demarcation’ oftewel afbakening een van de belangrijkste vragen voor de wetenschapsfilosofie. Dus wat is het verschil tussen goed wetenschappelijke onderzoek en pseudo-wetenschappelijk onderzoek? Ook gaat Popper er vanuit dat alles empirisch vast te stellen moet zijn.
 

  1. Beschrijf de verschillen tussen Popper en de logische positivisten

 

Er zijn grofweg 4 verschillen te beschrijven:

 

Zinloosheid. Popper zegt dat bepaalde niet-wetenschappelijke uitspraken nog steeds zinvol kunnen zijn, in tegenstelling tot de logisch positivisten. Popper maakt slechts het onderscheidt tussen wetenschappelijk en niet- wetenschappelijk.

 

Popper wilde theorieën niet verifiëren maar falsificeren. Dus in plaats van zoeken naar bevestiging stelde Popper dat je theorieën moest falsificeren; je moest zoeken naar een fout. Want zei Popper, je kunt slechts over waarneembare theorieën iets met zekerheid zeggen.

 

Het derde verschil dat het logisch positivisme een inductief kennismodel gebruikt. Je verzamelt eerst gegevens en daarop baseer je de theorie. Het kritisch rationalism (popper) gebruikt een deductief kennismodel. Je bedenkt eerst een theorie en die ga je proberen te ontkrachten.

 

Het laatste verschil is dat het logisch positivisme een statische wetenschapsopvatting heeft.

Zodra de proeven klaar zijn en daaruit blijkt dat de theorie klopt, dan heb je de waarheid te pakken. Popper vindt juist dat je de theorie moet proberen onderuit te halen en te verbeteren.

 

  1. Wat is het verschil tussen falsificeren en verifiëren?

 

Zoals in de vorige vraag al werd beantwoord; het verschil zit hem in het bewijzen en het zoeken naar de fout in de theorie.

 

  1. Wat is een ‘immunizing stratagem’?
     

Ad hoc bewering dat een theorie waar is terwijl er wel bewijs is dat een theorie niet helemaal klopt. Je kan vele voorbeelden bedenken en de sociale wetenschap.

 

  1. Wat voor kritiek zou je kunnen hebben op het falsificeren?

 

Eén probleem met het falsificationisme is dat veel theorieën uit de wetenschap in de praktijk niet falsifieerbaar zijn. Dat komt doordat deze theorieën niet in isolatie te testen zijn, maar alleen in combinatie met andere theorieën. Als in zo'n geval een experiment een negatieve uitkomst heeft, is het aan de wetenschapper om te beslissen welke van deze theorieën hij laat vallen of als foutief aanmerkt. In de praktijk blijkt dan vaak dat juist de theorie die getest zou worden wordt aangehouden door de wetenschapper, terwijl deze een "minder belangrijke" theorie laat vallen.

Kortom, het is lastig om een onderzoek af te baken waar je slechts een enkele theorie toetst.

 

  1. Wat is het verschil tussen inductie en falsificeren? En welke zou jij prefereren?

 

Bij inductie probeer je een wetenschappelijke theorie te beschrijven (generalisatie) naar aanleiding van een aantal waarnemingen. Dit is dus het opstellen van een theorie terwijl je met falsificeren een al bestaande theorie probeer te verwerpen/bekrachtigen. Dat lijkt er op te duiden dat Poppers falsificationisme enkel beschrijft hoe wetenschap zou moeten werken, maar niet hoe ze daadwerkelijk werkt. Er zit hier dus een discrepantie tussen bewijzen en falsificeren.

 

Determinisme

 

  1. Wat is determinisme?

 

Determinisme is een filosofisch concept dat stelt dat elke gebeurtenis of stand van zaken veroorzaakt is door eerdere gebeurtenissen volgens de causale wetten die de wereld regelen en beheersen.

 

  1. Wat is historische determinisme?

 

Het historisch determinisme is een deterministische leer, die stelt dat het verloop van de geschiedenis bepaald wordt door voorafgaande gebeurtenissen en daarbij een te voorspellen koers zal volgen. Meestal wordt de term in verband gebracht met het historisch determinisme van Karl Marx. Voor Karl Marx en zijn volgelingen was het historisch determinisme een houvast bij het beschouwen van de veranderingen in de maatschappij. Uit de feodale maatschappij kwam noodzakelijkerwijs een kapitalistische maatschappij voort. Die maatschappij moest wetmatig veranderen in een door

 

Marx voorspelde fase van verelendung waarin economische crises elkaar steeds sneller opvolgden. Uiteindelijk zou de daardoor veroorzaakte klassenstrijd een revolutie veroorzaken waarin het socialisme werd gevestigd. Later zou het communisme als utopisch eindproduct van maatschappelijke en historische tegenstellingen volgen.

 

  1. Wat dacht Popper van het determinisme?

 

Eigenlijk is Popper een historische indeterminist. Hij vond niet dat de geschiedenis zich ontwikkelde via een vast patroon en intrinsieke wetten.

 

Het demarcatieprobleem (afbakeningsprobleem)

 

  1. Wat wordt verstaan onder het Demarcatiecriterium (of afbakeningsprobleem)?

 

Een demarcatiecriterium is een criterium om wetenschappelijke kennis te scheiden van pseudo-wetenschappelijke kennis (zoals ook andere gebieden van menselijke kennis).

 

  1. Hoe gaat Popper met dit demarcatieprobleem om

 

Popper gelooft niet dat experimenten bewijzen voor een theorie kunnen zijn, dus dat valt af als mogelijk onderscheid. Volgens hem kunnen wetenschappelijke theorieën gefalsifieerd worden en niet-wetenschappelijke niet.

 

Chapter 4 – Kuhn and Lakatos

 

Paradigma

 

  1. Wat is een paradigma?

 

Een paradigma is een specifieke zienswijze op een bepaald onderwerp.

 

  1. Wat bedoelde Kuhn met een paradigma?

 

Paradigma bedacht door Kuhn wordt een samenhangend stelsel van modellen en theorieën bedoelt die een denkkader vormen waarbinnen de 'werkelijkheid' geanalyseerd en beschreven wordt.

 

  1. Waarom was Kuhn’s idee van paradigm zo verschillend van die van zijn voorgangers (Popper en de logische positivisten)?

 

Zijn voorgangers gingen uit van een geleidelijk verloop in de geschiedenis waarin steeds meer en andere waarheden aan het licht kwamen. Kuhn beweerde dat er steeds andere soorten ‘licht’ waren waarin de wetenschap bepaalde ideeën opperden en bevestigden. Hij geloofde dus niet in het voortschrijdende ontwikkelingen van ideeën, maar ideeën is een steeds nieuw ‘licht’ (of paradigma).

 

  1. Probeer het idee van Kuhn over zijn paradigma zo goed mogelijk te beschrijven

 

Bij het toepassen van de wetenschappelijke methode komen steeds opnieuw waarnemingen naar boven die niet in de bestaande modellen of paradigma's passen (anomalieën).

 

Gedurende enige tijd is het mogelijk om via kleine aanpassingen van een model de nieuwe waarneming in te passen, maar soms gebeurt het dat deze opeengestapelde aanpassingen een model steeds meer onder spanning zetten: het model is niet langer mooi, maar kent vele uitzonderingen of bijzondere situaties.

Op zulke momenten kan een nieuwe set theorieën ontstaan, een nieuw paradigma, dat op een andere manier alle tot dan toe bekende waarnemingen kan verklaren.

 

  1. Wat zal er bedoelt worden met een paradigma verschuiving?

 

Er zal zich rond de nieuwe theorie (paradigm) een groep wetenschappers vormen die de nieuwe theorie aanhangen, maar tegelijkertijd zal er onder andere wetenschappers een weerstand opkomen tegen deze verandering; deze laatste groep zal de oude theorie blijven verdedigen. Wanneer de nieuwe theorie succesvol blijkt, en steeds meer aanhang krijgt, spreekt men van een paradigmaverschuiving.

 

  1. Als er zo’n paradigma verschuiving plaats vind, is er volgens Kuhn dan ook niet een positieve – betere – ontwikkeling in de wetenschap gaande?

 

Nee. Kuhn ging er niet vanuit dat een paradigma verschuiving per definitie beter is dan de voorgaande paradigma. Daarbij ging hij dus niet uit van constante ontwikkeling in de positieve zin. Een dergelijke paradigmawisseling betekende voor Kuhn niet dat er een beter, vooruitgegaan paradigma voor het oude in de plaats was gekomen. Hij stelt dat alle paradigma's aan elkaar gelijk staan omdat je denkkader bij deze wisseling zo erg verandert dat de wereld er onvergelijkbaar anders uitziet. En omdat de dingen onvergelijkbaar anders zijn, bestaat er ook geen beter paradigma dan de ander.

 

Er is volgens Kuhn dus geen sprake van cumulatieve groei, maar van schoksgewijze verandering. Het beeld van continue groei en vooruitgang is volgens hem misleidend.

 

  1. Kan er binnen zo’n paradigma een vooruitgang plaatsvinden?

 

Ja. Binnen een paradigma kan er wel vooruitgang bestaan in de vorm van wetenschappelijke vooruitgang doordat de natuurwetenschappen bepaalde puzzels oplost die het gelijk van het dan heersende paradigma bewijzen.

 

  1. Hoe denkt Kuhn over de falsificatiemethode van Popper?

 

Hij is het er niet mee eens. Kuhn vindt dat Karl Popper ongelijk heeft wat betreft het belang van de falsificatie voor de wetenschap. Kuhn zegt namelijk dat tijdens de periode van gelijk bewijzen van het paradigma er geen serieuze falsificatie geduld wordt, en tijdens een paradigmaverschuiving of wetenschappelijke revolutie er geen redelijke discussie tussen de oude en nieuwe paradigma's mogelijk is.

 

  1. Waarom zouden bepaalde problemen buiten een paradigma kunnen vallen?

 

Een paradigma kan sociale belangrijke problemen buitensluiten omdat ze niet kunnen worden gereduceerd tot ‘puzzel vorm’. Dat betekent dat deze problemen niet kunnen worden opgelost aangezien ze niet binnen de conceptuele en instrumentele kaders van het paradigma passen. Bepaalde – bijvoorbeeld metafysische – problemen vallen buiten de paradigma en worden daarom niet aangekaart.

 

Als voorbeeld wordt wel eens aids of wereld vrede genoemd. Het eerste probleem was in de tijd van Kuhn nog zo onbekend dat een geneesmiddel onmogelijk leek. Het tweede voorbeeld is zo ongelofelijk complex dat er waarschijnlijk nooit een eenduidige oplossing kan worden gevonden.

 

  1. Zou je paradigma’s volgens Kuhn met elkaar kunnen vergelijken?

 

Paradigma’s zijn incommensurabel (onverenigbaar). Zo zou een feitelijke uitkomst van een experiment in het ene paradigma door de daarbinnen werkende onderzoekers aangehaald kunnen worden om het ongelijk van een ander (ouder) paradigma aan te tonen. Maar dat gaat volgens Kuhn niet, omdat juist wat een feit is, wat die status van feit verkrijgt, door het paradigma wordt bepaald. Verschillende paradigma’s brengen verschillende werelden met zich mee.

 

The Structure of Scientific Revolutions

 

  1. In het boek van Kuhn (The Structure of Scientific Revolutions) worden 4 fases genoemd waaraan wetenschappelijk onderzoek wordt blootgesteld. Noem deze fases.

 

Volgens Kuhn doorloopt een wetenschappelijke discipline de volgende opeenvolgende fasen:

  • pre-wetenschap: er is nog geen paradigma dus is er geen overeenstemming
  • normale wetenschap: er is een paradigma, dus eenstemmigheid, waardoor vooruitgang mogelijk is
  • crisis: anomalieën oftewel onverklaarbare verschijnselen binnen de theorie worden openlijk onderkend
  • revolutie: deze leidt tot een nieuwe normale wetenschap

 

  1. In de normale wetenschap wordt er gesproken over het oplossen van puzzels. Beschrijf dit proces.

 

Binnen de normale wetenschap (paradigma) worden er ‘slechts’ puzzels opgelost door wetenschappers. Hiermee gaat Kuhn in tegen het utopische idee van wetenschap waarin geniale wetenschappers een uiterst bijzondere ontdekking doen. Nee, binnen een paradigma zijn er verschillende vraagstukken door opgelost kunnen worden door slechts de juiste puzzelstukjes op de juiste plek te leggen.

 

  1. Welke rol spelen anomalieën in de derde fase van crisis?

 

Een anomalie is een feit, of verschijnsel, of tegenspraak in een theorie die binnen een bepaald model of paradigma niet verklaard kan worden. Er ontstaat een crisis. Die anomalie is als een vreemde eend in de bijt die de hele bestaande theorie op zijn kop zet. Als in de wetenschap een tegenspraak niet bevredigend kan worden opgelost, dan kan dit ook aanleiding geven tot een paradigmaverschuiving.

 

  1. Wat is het verschil tussen een anomalie en een puzzel in Kuhn theorie van wetenschappelijke fases?

 

In eerste instantie lijkt een anomalie een puzzel; er is een vraagstuk waar men het antwoord niet op weet. Men gaat puzzelen, maar komt tot de conclusie dat binnen de gestelde theorieën (paradigam) men het antwoord niet kan vinden. Er ontstaat een crisis waarin er nieuwe theorieën worden gevormd (paradigma verschuiving) waarin de anomalie wel kan worden opgelost.

 

  1. Hoe kan je het beste de staat van crisis beschrijven?

 

Een crisis ontstaat wanneer een anomalie (voorheen een puzzel) niet kan worden opgelost. De crisis is een product van het falen van de normale wetenschappelijke probleemoplossing binnen het paradigma.

 

  1. Wat is het verschil tussen een anomalie en de kijk van Kuhn op wetenschap en Poppers methode van falsificeren?

 

Met de komst van het paradigma wordt een wetenschapsgebied volwassen; de wetenschap komt in de normale fase terecht: de grondslagen en kaders staan klaar, er hoeft alleen nog maar ingevuld te worden. Wetenschap is een kwestie van puzzel-oplossen geworden. Als er problemen of tegenvoorbeelden optreden, dan ligt dat niet aan het paradigma, maar aan de incompetentie van de betreffende wetenschapper.

In tegenstelling tot wat Popper stelt over het bedrijven van goede wetenschap, worden deze problemen niet als falsificaties opgevat, maar als vergissingen of hooguit als uitzonderingen of onregelmatigheden (anomalieën). Gezagsgetrouwe wetenschappers werken braaf het paradigma verder uit.

 

Waar Popper de nadruk legt op creatief ontwerpen en toetsen van nieuwe theorieën, geloven wetenschappers volgens Kuhn dogmatisch in een bepaald wereldbeeld.

 

  1. Hoe kan je het beste de staat van revolutie beschrijven?

 

Volgens Kuhn wordt een nieuw paradigma vaak aangereikt door een jonge wetenschapper met een onbevangen blik, vaak afkomstig uit een andere discipline, die niet geïndoctrineerd is door het heersende wereldbeeld in die discipline.

 

Dergelijke paradigmawisselingen komen niet zo vaak voor. Het bekendste voorbeeld is dat van Nicolaus Copernicus die in de zestiende eeuw verkondigde dat niet de aarde maar de zon het middelpunt van het universum was. Een ander voorbeeld is de revolutie die Darwin ontketende door de functionaliteit en complexiteit van levende wezens niet meer te verklaren, zoals in het oude paradigma, met een beroep op het Opperwezen (het zogenaamde argument from design). Darwin verklaarde de evolutie van het leven met behulp van een theorie, waarin natuurlijke variatie en selectie de sleutelbegrippen vormden; een nieuw paradigma was geboren.

Andere grote voorbeelden van zulke revoluties zijn de overgang van de aristotelische naar de newtonse mechanica en van de newtonse mechanica naar die van Einstein.

 

  1. Hoe kan je een gestalt-verschuiving (zie afbeelding hieronder) vergelijken met een paradigmaverschuiving?

 

Kuhn vergelijkt een omwenteling in de wetenschap (paradigma verschuiving) met het ‘zien’ van een nieuw idee. Kuhn noemt dat met een psychologische term een Gestalt-switch: zoals bij het bekende voorbeeld van het plaatje van de oude en de jonge vrouw, zien de wetenschappers voor de paradigmawisseling bijvoorbeeld de oude vrouw, en na de revolutie de jonge vrouw, en kunnen ze niet precies zeggen waar dat door wordt veroorzaakt.

 

Lakatos

 

  1. Welke twee theorieën probeert Lakatos te verenigen?

 

Lakatos wil twee (heel) verschillende visies op de wetenschap met elkaar in overeenstemming brengen, namelijk Poppers idee van de wetenschap als een speurtocht naar theorieën met een steeds grotere falsificeerbaarheid en Thomas Kuhns idee van de wetenschap als een opeenvolging van paradigma's.

 

  1. Waarom beschrijft Popper het ideaalbeeld van een wetenschapper en Kuhn hoe wetenschappers zich daadwerkelijke gedragen (volgens Lakatos)?

 

Poppers theorie suggereert dat wetenschappers een theorie die gefalsificeerd wordt door tegenbewijs onmiddellijk laten vallen en vervangen door een betere hypothese. Daarentegen suggereert Kuhn dat wetenschappers tijdens zogenaamde perioden van normale wetenschap aan hun theorieën blijven vasthouden, ook als deze door waarnemingen (experimenten) weersproken worden.

Popper erkende dat nieuwe, betere theorieën in eerste instantie soms niet met bestaande theorieën en de waarneming in overeenstemming waren.

Maar waar volgens Popper wetenschappers deze anomalieën zullen proberen te verklaren of, uiteindelijk, gebruiken om hun theorieën aan te passen, daar stelde Kuhn dat goede wetenschappers deze tegenbewijzen simpelweg zullen negeren (tot de volgende paradigmaverschuiving).

 

Popper, aldus Kuhn, beschreef hoe wetenschappers zich zouden moeten gedragen. Kuhn zelf beschreef hoe wetenschappers zich in de praktijk gedragen.

 

  1. Hoe probeerde Lakatos deze twee uiteenlopende visies te verenigingen?

 

Om deze twee standpunten met elkaar te verenigen stelt Lakatos dat wat we normaal als één (wetenschappelijke) theorie beschouwen in feite een aantal verschillende opeenvolgende theorieën is, die een onderliggende gedachte (een harde kern) met elkaar gemeen hebben.

 

Onderzoeksprogramma’s van Lakatos

 

1. Wat zijn onderzoeksprogramma’s volgens Lakatos?

 

De combinatie van een onderliggende theorie met een aantal aanvullende hypotheses noemt Lakatos Research Programmes (Onderzoeksprogramma's).

 

Een Research Programme (onderzoeksprogramma) bestaat uit een theoretische kern, een aantal geaccepteerde experimentele technieken en een verzameling aanvullende hypothesen. Deze aanvullende hypothesen dienen om de theoretisch kern van de theorie "te beschermen" tegen falsificatie. Deze verzameling van ad-hoc-hypothesen dienen dus enkel ter bescherming van de theorie tegen weerleggingen.

 

  1. Vond Lakatos (net zoals Kuhn over zijn paradigma’s) deze onderzoeksprogramma’s niet te vergelijken?

 

Nee, zoals Kuhn stelde dat twee paradigma’s eigenlijk niet met elkaar te vergelijken zijn, vind Lakatos dat je wel degelijk onderzoeksprogramma’s kan en moet vergelijken.

 

Het gaat er nu volgens Lakatos niet om of een theorie waar of onwaar is, maar of het ene onderzoeksprogramma beter is dan het andere (vergelijken).

 

  1. Wat bedoelde Lakatos met progressieve en degeneratieve onderzoeksprogramma’s?

 

Sommige onderzoeksprogramma's zijn progressief, terwijl andere degeneratief zijn. Een degeneratief onderzoeksprogramma levert geen nieuwe inzichten meer op: er worden alleen nieuwe "beschermende" hypothesen toegevoegd om de kerntheorie te beschermen. Een progressief onderzoeksprogramma daarentegen levert nieuwe inzichten en nieuwe experimenteertechnieken op.

 

  1. Met welke fase van Kuhn’s wetenschappelijke ontwikkeling kan je een onderzoeksprogramma vergelijken?

 

Een onderzoeksprogramma is vergelijkbaar met de fase van normale wetenschap van Kuhn. In dit geval is er dus een soort van paradigma waarin wetenschappers verkeren en waarnaar ze handelen.

 

  1. Wat wordt bedoelt met de ‘harde kern’ van zo’n onderzoeksprogramma?

 

Volgens Lakatos hebben alle wetenschappelijke onderzoeksprogramma’s een harde kern. De harde kern bestaat uit postulaten welk de wetenschappers niet gemakkelijke opgeven. Daarnaast wordt de harde kern voornamelijk gekenmerkt door eigenschappen van de theorieën welk essentieel zijn voor deelname aan het onderzoeksprogramma.

 

  1. Wat bedoelde Lakatos met negatieve en positieve heuristiek?

 

Een onderzoeksprogramma wordt geleid door twee methodologische regels, de zogeheten negatieve en positieve heuristiek.

 

De negatieve heuristiek beschermt de harde kern van het programma, de positieve heuristiek bepaalt welke aspecten van een theorie ter discussie mogen worden gesteld.

 

7. Hoe kan volgens Kuhn zo’n onderzoeksprogramma vervangen worden?

 

De keuze tussen onderzoeksprogramma’s wordt bepaald door de progressiviteit van de programma’s. Een onderzoeksprogramma bevindt zich in een crisis (fase van Kuhn) wanneer het degenererend wordt. Wanneer een progressieve onderzoeksprogramma concurreert met een degeneratieve onderzoeksprogramma over dezelfde verzameling fenomenen, zal het progressieve onderzoeksprogramma, door zijn theoretische superioriteit en grotere heuristische vermogen, de degeneratieve onderzoeksprogramma uiteindelijk vervangen. Wetenschappelijke revoluties (fase van Kuhn) vinden dus plaats wanneer een onderzoeksprogramma, een progressief programma, een andere programma dat degenererend is vervangt. De reden voor deze verschuiving is voornamelijk logisch en empirisch.

 

8. In hoeverre is de voorgaande theorie van Lakatos rationeel?

 

Met zijn theorie over onderzoeksprogramma’s en het verwerpen van degeneratieve onderzoekprogramma’s legt Lakatos een rationele basis voor de ontwikkeling van de wetenschap.

De onderzoeker kan rationeel kiezen tussen verschillende onderzoeksprogramma’s met bijbehorende harde kernen. Hij kiest, rationeel gezien, dat onderzoeksprogramma welk progressieve probleemverschuivingen kent en tot nieuwe feiten leidt.

 

Chapter 5 – The Sociology of Scientific Knowledge

 

Naturalistische wending

 

  1. Wat wordt er bedoelt met de naturalistische wending?

 

Naturalisme vaak verwijst naar het standpunt dat de wetten van de natuur (in tegenstelling tot bovennatuurlijke zijn) actief zijn in het universum, en dat er niets bestaat buiten het natuurlijke universum of, als dat zo is, het heeft geen invloed op de natuurlijke wereld.

 

De aanhangers van het naturalisme (naturalisten) beweren dat natuurwetten zijn de regels die de structuur en het gedrag van de natuurlijke universum besturen, dat het universum een product is van deze wetten. De naturalistische wending geeft dus aan de wetenschappers hun theorie puur natuurkundige proberen te verklaren. Tevens vond men dat slechts natuurkundig verklaarbare theorie echt puur wetenschappelijk waren.

 

  1. Er is een wending ontstaan in de wetenschapsfilosofie, leg uit waarom.

 

De wending houdt in dat mensen van een bepaald paradigma afstapte maar de wetenschap meer in disciplines ging bekijken. Hier zijn o.a. de naturalistische wending, de sociologische wending en de economische wending uit voortgekomen.

 

  1. Waardoor is deze wending in wetenschapsfilosofie ontstaan?

 

Reden hiervoor is dat onderzoeksprogramma’s / paradigma's niet op zichzelf staan,

maar ingebed zijn in een praktijk en de samenleving, en daar deels hun bestaansrecht aan ontlenen en ook de leden van de wetenschappelijke gemeenschap zijn sociaal maatschappelijke wezens, met hun eigen (vastgeroeste) denkbeelden, jargon, belangen, afhankelijkheid, loyaliteit. Het idee dat wetenschap mensenwerk is heeft geleid tot opkomst van nieuwe benaderingen en dus deze wending.

 

  1. Wat is sociaal constructivisme?

 

Het constructivisme (ook wel: sociaal-constructivisme) is een psychologische kennistheorie die stelt dat veel (misschien alle) verschijnselen in de werkelijkheid "sociale constructies" zijn. Daarmee wordt bedoeld, dat een bepaald verschijnsel slechts ervaren wordt als iets dat werkelijk bestaat en van andere zaken onderscheidbaar is, omdat daarover in de samenleving een (vaak impliciete) afspraak is gemaakt.

 

De sociologie van wetenschappelijke kennis (SSK)

 

  1. Wat wordt er bedoelt met de sociologie van wetenschappelijke kennis (SSK)?

 

Eigenlijk hetzelfde als met de social constructivisme (zie hierboven). Wetenschappelijke kennis is dus inherent aan sociale interacties.

 

  1. Wat is de overeenkomst tussen SSK en Kuhn’s paradigma theorie?

 

De overeenkomst is dat het paradigma dat Kuhn beschreef door de SSK wordt uitgelegd als een sociaal paradigma. Dus, het wetenschappelijke paradigma waarin men zich bevindt wordt verklaard door bijvoorbeeld scholing, de leraar, het werk en de omgeving (sociale factoren).

Dus de fundamentele assumpties die worden gemaakt zijn het werk van de achtergrond van de wetenschappelijke gemeenschap.

Een voorbeeld hiervan is The Chicago School. Daar werden neoklassieke economen opgeleid (voor vrijenmarktwerking). Dit heeft veel invloed gehad op het politieke denken en handelen in 1970. Gezien de meest invloedrijke filosofen (Friedman) allemaal op de Chicago school les hadden gevolgd werd het macro economische beleid van de VS enorm beïnvloed.

 

The Edinburg Strong Programme

 

  1. Beschrijf de vier principes waarvan het ‘strong program’ uitging.

 

Het strong program gebruikte als centrale, methodologische idee het zogenaamde (1) symmetrische principe: Alle vormen van geloof en gedrag moeten – ongeacht of de onderzoeker denkt of ze waar zijn of niet - op dezelfde manier verklaard worden. Verder moet kennissociologisch onderzoek (2) onpartijdig zijn, (3) causale verklaringen geven voor het verkrijgen van kennis en de uitspraken moeten ook op de kennissociologie zelf van toepassing zijn. Wetenschappelijke kennis krijgt dus geen uitzonderingspositie maar wordt (4) gelijk gesteld aan alle andere vormen van kennis: de uitspraken van een wetenschapper hebben geen hoger waarheidsgehalte dan die van ieder ander mens.

 

  1. Is kennis objectief bij de strong program?

 

Nee. Kennis wordt als iets subjectiefs gezien. Je moet de kennis bekijken in het sociologisch kader waarin men zich bevindt. Een belangrijk kenmerk van het strong program is de relativistische invalshoek, aangezien ze ervan uitgaat dat cultuuronafhankelijke kennis van de natuurlijke wereld niet bestaat. Kennis is volgens deze stroming subjectief en wordt in belangrijke mate beïnvloedt door de (politieke) interesses – zoals marxisme en feminisme - van wetenschappers.

 

Laboratory studies approach

 

1. Wat is de actornetwerktheorie beschreven door Callon?

Volgens deze theorie bestaat de wereld uit netwerken van heterogene elementen. Deze elementen kunnen van alles zijn: mensen, dieren, dingen, concepten etc en ze hebben allemaal een even grote waarde.

 

De wetenschapper (een ‘feitenbouwer’ volgens Latour) gaat vervolgens proberen een bepaalde bewering aan zoveel mogelijk elementen te koppelen. Er worden, met andere woorden, bondgenootschappen gevormd tussen elementen. Er kunnen niet zomaar willekeurige elementen aan je bewering gekoppeld worden: een element moet wel relevant zijn. Daarom moet een element relevant gemaakt worden via zogenaamde vertalingen.

Hoe gaat dit in zijn werk? Latour noemt het voorbeeld van Louis Pasteur en zijn theorie dat micro-organismen ziektes veroorzaken. Om zijn beweringen te versterken ging Pasteur proberen om met de hygiënisten – een groep mensen die ervan overtuigd waren dat een vieze leefomgeving verantwoordelijk is voor ziektes – een bondgenootschap te sluiten. Dit deed hij door hen voor te houden dat zijn theorieën over micro-organismen moeiteloos voor hun karretje gespannen konden worden: ze verklaarden immers waarom een vuile leefomgeving ziektes kan veroorzaken. Pasteur maakte dus zijn beweringen relevant voor de hygiënisten. Kortom: hier was sprake van een Latouriaanse vertaling.

 

Relativisme

 

  1. Wat is epistemologisch relativisme?

 

Volgens het epistemologisch relativisme is kennis betrekkelijk. De werkelijkheid die zich aan de waarnemer toont, wordt door de waarnemer ingevuld. Op die manier bezien is de werkelijkheid afhankelijk van subject, tijd en plaats.

 

  1. In het boek van Bouwmans wordt benoemd dat relativisme zelf ook een probleem heeft; ‘it is a self-defeating view’. Leg dit uit.

 

Het reflexiviteit principe is het probleem.

 

Wanneer in een debat over de stelling of epistemologische of morele oordelen relatief of absoluut zijn, een relativist zegt: 'alles is relatief' om daarmee de absolutist aan te vallen, dan zal hij - om consistent te zijn - moeten toegeven dat zijn stelling ook voor zijn eigen stelling geldt. De stelling 'alles is relatief' heeft dan dus ook betrekking op de stelling 'alles is relatief'.

Zij verwijst dus naar zichzelf. Dat zo'n stelling aan zichzelf refereert is op zich niet problematisch, maar wat wel een probleem is, is dat de relativist een absoluut punt zal moeten omarmen om door zichzelf en zijn tegenstander serieus genomen te worden. Waarom zou de absolutist zich immers iets aantrekken van iemand die zegt dat zijn eigen oordeel relatief is?

 

Het probleem van de zelfreferentie maakt duidelijk dat als de relativist zichzelf serieus wil nemen, hij een niet-relativist punt moet erkennen. En daarmee snijdt hij zichzelf paradoxaal genoeg in de vingers.

 

  1. Zijn wetenschappers die de SSK aanhangen ook per definitie relativisten?

 

Ja. SSK-aanhangers menen dat kennis niet tot stand komt via de natuur, maar dankzij maatschappelijke componenten. Dit is een radicale vorm van relativisme. Wetenschappelijke kennis heeft niets te maken met de wereld daarbuiten, maar zegt slechts iets over de wetenschappelijke cultuur hierbinnen. Aangezien wetenschappers verschillende denkbeelden, culturen en overtuigingen hebben is er geen mogelijkheid om objectief verschillende kanten te zien volgens de SSK.

 

Realisme

 

  1. Leg uit wat realisme betekent.

 

Realisme is de verzamelnaam voor een aantal verschillende standpunten en stromingen binnen de filosofie, die met elkaar gemeen hebben dat ze ervan uitgaan dat er een werkelijkheid onafhankelijk van het menselijk bewustzijn bestaat. Die werkelijkheid wordt dan ook als een voorwaarde beschouwd voor de kennis en het denken.

 

The economics of scientific knowledge (ESK)

  1. Wat waren de vier wetenschappelijke waarden die R. Merton aanhaalde in zijn onderzoek The Sociology of Science: Theoretical and Empirical Investigations?

 

  • communalism (gemeenschappelijkheid): kennis moet openbaar zijn;
  • universalism (universalisme): kennis moet universeel en persoonsonafhankelijk zijn;
  • disinterestedness (belangeloosheid): eigen- of groepsbelang mag geen rol spelen;
  • organized skepticism (georganiseerde scepticisme): voortdurende en openlijke kritiek is nodig.

 

2. Probeer het vakgebied van de ESK zo goed mogelijk te beschrijven.

 

Het onderzoeken van concepten die zich binnen de economische belevingswereld plaatsvinden. Het maakt gebruik van economische concepten om wetenschappelijke motieven uit te leggen.

 

3.Wat is het verschil tussen ESK en SSK?

 

De ESK gaat ervan uit dat wetenschappers in eerste instantie gedreven worden door eigenbelang.

 

  1. Beschrijf het idee van Dasgupta en David over het (open) wetenschapssysteem?

 

Hierin in de wetenschappelijke wereld een markeconomie waarin de juiste motivaties moeten worden geschept voor goed wetenschappelijk onderzoek. De ESK gaat hierbij dus uit dat  wetenschappelijke ‘breakthroughs’ worden bereikt door individuen met geniale ideeën. Deze individuen proberen ze binnen het systeem van beloningen en motiveren zo veel mogelijke te stimuleren. 

 

Chapter 6 – Rethoric, Postmodernism, and Pluralism

 

Retorische benadering

 

  1. Welke 3 dimensies worden er genoemd binnen de retorische benadering?

 

  • Logos
  • Pathos
  • Ethos

 

  1. Welke van de 3 wordt grotendeels gebruikt in de ‘marketing’ van bedrijven?

 

Pathos; er wordt in reclame en marketing voornamelijk een beroep gedaan op de gevoel van de consument. Pathos staat voor ervaring; het beroep doen op emoties en verbeeldingen.

 

  1. Wat is de overeenkomst tussen pathos en SSK?

 

Beiden hechten waarde aan de sociale interacties (gevoel, emoties) die meespelen.

 

  1. Zijn wetenschappelijke uitspraken retorisch?

 

Volgens sommige (hedendaagse) filosofen (wittgenstein, skinner) wel. Taaluitingen, ook wetenschappelijke taaluitingen zijn retorisch, dat wil zeggen zij zijn niet alleen beschrijvend, maar hebben ook de bedoeling om te overtuigen. Als we bijvoorbeeld zeggen dat een uitspraak wetenschappelijk is, zeggen we eigenlijk: ‘geloof me, wat ik zeg is waar’.

 

  1. Ondersteunt McCloskey (een van de belangrijkste hedendaagse filosofen!) de retorische benadering?

 

Ja – in volle mate zelfs! McCloskey is ervan overtuigd dat de wereld niet aan de hand van cijfers is te verklaren. In de geschiedenis doen ideeën er meer toe dan materialistische oorzaken. Het verhaal telt, de retoriek waardoor cijfers betekenis krijgen.

 

  1. In McCloskey’s boek (the rethoric of economics) beschrijft ze het gebruik van een metafoor in de economische wetenschap. Beschrijf dit en geef een voorbeeld

 

Een metafoor is de retorische figuur die een begrip uit één domein doet denken in termen van een ander domein. Dit wordt gebruikt om (moeilijke)concepten uit de economische wetenschap op een heldere manier uit te leggen.

 

Voorbeeld:

Neem de metafoor .  Mensen die geen weet hebben van de metafoor associeren met het begrip “tijd van allerlei betekenissen waaronder “klok”, “haast”, “uur”, “tijdloos” en “snelheid”. “Geld” doet hen daarentegen denken aan bijvoorbeeld “bank”, “inkomen”, “rijkdom”, “geldhoeveelheid”, “waarde”, “kosten”, “prijzen”, “duur” en “goedkoop”.  Door “tijd” aan “geld” te koppelen plaatst de metafoor het begrip “tijd” in een nieuw licht.  Het zij direct duidelijk dat tijd niet in letterlijke zin geld is.  In die zin is de uitspraak onwaar. 

 

De metafoor vereist een associatief vermogen dat mensen in staat stelt een keuze te doen uit de vele betekenissen die beide begrippen generen en wel zodanig dat metafoor zeggingskracht krijgt.  In de westerse cultuur werkt de metafoor alleen als de keuze voor geld valt op “kosten”  (“opportunity costs” in economen taal).  Het gaat dus niet om betekenissen als “bank” of “geldhoeveelheid” of “rijkdom” maar op de minder voor de hand liggende betekenis van “kosten”.  De zeggingskracht van de metafoor blijkt uit de duidelijke betekenis van iemand die op zijn horloge kijkt.  Zo’n iemand zegt zoiets als “mijn tijd is kostbaar”. “ik moet nu eigenlijk iets anders doen”, of “ik verspil mijn tijd,” wat allemaal varianten zijn op de thema van de metafoor.

 

7.Waar is het argument van de tegenstanders van McCloskey’s metafoor?

 

In wetenschappelijke kringen roept een metafoor snel schrikbeelden op als zou het een willekeur introduceren en een relativerende werking hebben.  De instabiliteit van haar betekenissen en haar onwaarheid zou een metafoor tevens immuun voor kritiek maken.

 

8.Wat is het tegenargument van McCloskey?

 

McCloskey wees op het metaforische karakter van de economische wetenschap.  Het gaan evenwel om misvattingen.  In de eerste plaats is niet duidelijk hoe wetenschappers zonder metaforen kunnen.  Want hoe kunnen zij vooralsnog onbekende fenomenen bedenken anders dan in termen van domeinen die ze reeds wel kennen?

 

9. In McCloskey’s latere boek (If you’re so smart: The narrative of Economic expertise) gaat ze nog een stap verder met ‘stijlfiguren’. Beschrijf deze stap.

 

Ze gebruikt nu niet alleen metaforen maar ook ‘verhaaltjes vertellen’ over economische wetenschap.

 

10. Wat zijn de twee belangrijkste argumenten van McCloskey tegen het modernisme?
 

  • Het modernisme gaat uit van bepaalde fundermentele kennis; kennis die per definitie waar is. McCloskey vind dat je daar niet vanuit kan gaan. Er zijn genoeg voorbeelden van kennis die voor ons ‘waar’ lekker maar achteraf toch niet waar was (Copernicus; de zon draait niet om ons, maar wij draaien om de zon!).
     
  • Taal – de woorden die wij gebruiken om een wetenschappelijke theorie uit te leggen is niet toereikend genoeg voor puur objectief beschrijven. Taal is iets wat wij hebben ‘uitgevonden’ en is niet perfect. Er zijn bepaalde woorden die we gebruiken (ziel, geluk) die iets beschrijven wat we eigenlijk niet helemaal kunnen aantonen. Kan het dan ook niet andersom zijn, dat er gevoelens of dingen zijn waarvoor wij eigenlijk geen woord hebben? Wittgenstein (taalfilosoof) kwam met het idee naar buiten dat taal geen perfect middel is. Het wordt beïnvloed door de context – dus ook wetenschappelijke uitspraken. Woorden hebben vaak een connotatie (bijklank, ondertoon).

 

  1. Beschrijf plurisme in de context van het de twee argumenten uit de vorige vraag.

 

Plurisme combineert het idee dat kennis niet altijd gefundeerd is en dat taal in die context niet altijd toereikend is om deze fundamentele kennis te beschrijven.

 

Postmodernisme

 

  1. Beschrijf het begrip postmodernisme binnen de wetenschapsfilosofie?

 

Het postmodernisme vormt globaal gesproken een reactie op het modernisme. In de wetenschap trekken zij universele geldigheid en objectiviteit in twijfel en pleiten voor onderzoek naar specifieke, en van de hoofdstroom afwijkende perspectieven en belangen van bepaalde minderheidsgroepen.

Het postmodernisme gaat tegen structurele principes in zoals het bestaan van een eenduidige wetenschappelijke methode, kennis heeft een fundamentele basis, de geschiedenis is deterministisch, er bestaat een evenwicht, taal is toereikend voor beschrijven.

 

  1. Wat is de definitie van wetenschappelijke kennis is het postmodernisme?

 

Juiste of ware kennis is er niet. Het onderscheiden van speude-wenschap en wetenschap is een hopeloze zaak. Er zijn geen meta-criteria op te stellen voor juiste kennis.

 

  1. Ondersteunen de postmodernisten de criteria van Popper?

 

Nee, zie voorgaande antwoord. Er zijn geen criteria op te stellen voor goed wetenschappelijk onderzoek.

 

Pluralisme

 

  1. Wat is het verschil tussen relativisme en epistemologische pluralisme?

 

Het verschil is dat relativisten ervan uit gaan dat er geen standaards zijn voor goed wetenschappelijke onderzoek. Epistemologische pluraristen gaan er juist vanuit dat er meerdere ‘waarheden’ zijn. Er zijn verschillende, soms tegenovergestelde, ideeën. Deze ideeën zijn echter wel objectief binnen hun context of wetenschapsgebied.

2. Wat is reductionisme?

 

Reductionsime is een benaming die in de filosofie en in wetenschapstheoretische debatten gegeven wordt aan de opvatting die stelt dat de natuur van complexe entiteiten steeds herleid kan worden tot meer fundamentele entiteiten.

De opvatting kan betrekking hebben op objecten, maar ook op fenomenen, verklaringen, theorieën en meningen.

Een van de belangrijkste kwesties die verband houden met het reductionisme is de filosofische vraagstelling of de mentale eigenschappen van de mens volledig gereduceerd kunnen worden tot haar fysische eigenschappen. Met andere woorden: of de mens en het menselijk denken en handelen, inclusief de schijnbaar niet-fysische eigenschappen, die doorgaans onder de noemer 'geest' worden geplaatst, volledig verklaard op basis van louter fysisch-biologische eigenschappen.

 

3. Wat is het verschil tussen reductionisme en epistemologische pluralisme?

 

Het verschil is dat reductionisten ervan uit gaan dat alles gereduceerd kan worden tot 1 wetenschappelijke juiste theorie. Reductionisme is dus precies het omgekeerde van pluralisme.

 

Chapter 6 – Rethoric, Postmodernism, and Pluralism

 

Values

 

1. Methodological values judgements are practical or pragmatic.

Is Friedman het eens met de bovenstaande stelling?

 

Nee. Hij vond dat wetenschap waarden vrij was.

 

  1. Is Kuhn het eens met de bovenstaande stelling?

 

Ja. Volgens Kuhn wordt de wetenschapper wel degelijk beïnvloed door normatieve beslissingen

 

  1. Noem een voorbeeld van Kuhn die de bovenstaande stelling bevestigd.

 

Discipline matrix

 

Economische concepten en verklaringen

 

  1. Beschrijf wat Gume bedoelde met zijn guillotine theorie?

 

Hume beweert dat er een significant verschil is tussen descriptieve beweringen (als iets ‘is’) en prescriptieve, of normatieve beweringen (hoe iets ‘moet’ zijn). Daarnaast is het niet gemakkelijk om van een descriptieve uitspraak naar een normatieve te gaan. Dus beweringen die ‘is’ gebruiken zijn, per definitie verschillend van beweringen die ‘moeten’ gebruiken.

 

  1. Was Myrdal het hier mee eens? Waarom wel/niet?

 

Nee. Hij beweerde dat beiden ‘is’ en ‘moet’ altijd aan elkaar verbonden zijn. Als je een ‘is’ uitspraak doet gaat er vaak een ‘moet’ uitspraak aan ten grondslag.

 

  1. Geef een voorbeeld van Myrdal’s argument

 

Er zijn verschillende economische begrippen die niet ‘waardevrij’ zijn. Ze hebben zowel een technische functie als een connotatie (een extra betekenis). Een voorbeeld is competitie. Dit woord is puur technisch in de economische wetenschap maar heeft en een dagelijkse betekenis die soms positief als wel negatief kan zijn – en dus een waardeoordeel bevat.

 

Hoofdstuk D: Antwoorden Proefexamen

 

1. Leg uit wat het probleem vormt van het verifiëren van algemene uitspraken; wat is het inductieprobleem? (Zie eventueel ook de tekst van Hume over uitspraken die oorzakelijkheid betreffen.)

 

Je kunt nooit alles verifiëren. Het inductieprobleem is een inductieve redenering is niet formeel logisch gelding. Dat wil zeggen niet volkomen betrouwbaar. Het inductieprobleem is de vraag of er redeneerpatronen van inductieve aard zijn. De vraag of inductie bestaat en of deze volgens vaste regels verloopt.

 

2. Leg uit wat het betekent om een theorie te falsifiëren. Gebruik daarbij de begrippen hypothese en testimplicatie.

 

Falsifiëren is proberen het tegendeel van een theorie te bewijzen. Door een testimplicatie te bedenken die zich voordoet als de hypothese waar is en deze daarna onwaar te bewijzen.

 

3. In precies welke zin kan er volgens falsificationisten sprake zijn van vooruitgang in de wetenschap / van groei van wetenschappelijke kennis?

 

Bij het verwerpen van theorieën. Het gaat dan niet zo zeer om het verwerpen zelf maar om het creëren van ruimte voor betere bevredigender theorieën.

 

4. Waarom kent Popper een groter belang toe aan falsifieerbaarheid dan aan confirmeerbaarheid? (Zie eventueel ook de tekst van Popper.)

 

Het gebruik maken van inductie, niet deductie. Zuivere waarneming is een fictie.

Het falsificatiegezichtspunt stimuleert tot het formuleren van telkens nieuwe hypothesen en tot het zoeken naar nieuwe manieren om hypothese te testen.

5. Wat is een dialectisch of Socratisch gesprek en wat is het doel van een dergelijk gesprek?

 

Al redenerend, vragenstellend, reflecterend tot inzicht komen.

Karakteristiek voor de dialectiek: poging tot de waarheid door te dringen via de afweging van tegengestelde standpunten.

 

6. Welke twee betekenissen van paradigma onderscheidt Kuhn? (Zie eventueel  het artikel van Kuhn.)

 

Trekt voor een lange tijd grotere groepen wetenschappelijke onderzoekers die het  voorbeeld willen volgen.

En het paradigma heeft een open einde, zodat alle problemen overblijven die om een oplossing vragen
 

7. Geef enkele overeenkomsten en verschillen tussen de opvattingen van Kuhn en Lakatos over wetenschapsontwikkeling. (Zie eventueel  het artikel van Lakatos.)

 

Overeenkomst: wetenschappelijke vooruitgang vorm van falsificatie (verwerping van theorieën)

Verschil: is dat een theorie pas verworpen kan worden als er alternatieven voor zijn.

 

8. Lees onderstaande passage met de behandelde stromingen in gedachten; de aanduidingen van twee stromingen zijn weggelakt, en vervangen door XX respectievelijk YY. Geef gemotiveerd aan om welke stromingen het gaat.

 

Van Riemsdijk (1999:21): "Wie problemen in bedrijven tracht aan te pakken ontdekt onmiddellijk dat daarbij de interpretatie en duiding van de betrokken actoren, hun onderlinge relaties - daaronder ook begrepen aspecten als macht, politiek gedrag, intermenselijke verhoudingen en dergelijk - zowel de definitie van 'het probleem' als de mogelijkheden voor oplossingen mede bepalen. Om dit in beeld te krijgen lijkt een andere aanpak dan die van de traditionele wetenschapsopvatting aangewezen. (...) Hoe nu deze problematiek het beste in beeld is te brengen is een kwestie van overtuiging.

 

XX ingestelde wetenschappers menen dat het hier ook gaat om oorzaak gevolg relaties (...) die middels het formuleren van hypothesen en het (statistisch) toetsen daarvan onderzocht kunnen worden. Zij blijven zoeken naar wetmatigheden die ook in dit intersubjectieve handelen verondersteld worden aanwezig te zijn en die dus door systematische analyse blootgelegd kunnen worden. YY georiënteerde wetenschappers wijzen deze benadering als te afstandelijk en te reductionistisch van de hand. Zij achten de sociale werkelijkheid van een organisatie te complex en te 'vluchtig' voor zo'n aanpak.

 

Niet alleen is middels dergelijks klassiek methoden te weinig diepgang te bereiken (...) bovendien raakt elk verworven inzicht in de wetmatigheden al snel onder de betrokkenen zelf bekend, waardoor dat gedrag bijgesteld kan worden. Dat is het probleem van een reflecterend en autonoom handelend subject van onderzoek. Dit alles leidt ertoe dat deze onderzoekers niet alleen een ander type onderzoek voorstaan, zij stellen ook wezenlijk andere vragen en zijn geïnteresseerd in andere aspecten van het menselijk handelen in de bedrijfscontext dan de XX (...)"

 

XX-ers hanteren binnen de bedrijfskunde de algemene (natuurwetenschappelijke) wetenschappelijke methode, op zoek naar wetten. Het zou kunnen gaan op (erfgenamen van) de logisch empiristen; Van Riemsdijk spreekt van neo-positivisten. YY-ers willen hun methode aanpassen aan de aard van het object. Dit alleen biedt onvoldoende informatie voor een wetenschapsfilosofische typering. Van Riemsdijk noemt hen sociaal-constructivisten.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
866