Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Hoorcollegeaantekeningen 5-7 sociaal-emotioneel onderzoek, Sociaal emotioneel functioneren, Neuropsychologisch onderzoek

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

College 5: Sociaal-emotioneel onderzoek – vragenlijsten

 

Emotie

Het vaststellen van de definitie van emotie is ingewikkeld. De meest gebruikte definitie van emotie is: het beschrijven van een toestand die afwijkt van neutraal. Een emotie is dus een affectieve verandering in je neutrale toestand naar een affectieve toestand die negatief of positief is. Een emotie brengt je altijd in beweging: je zoekt toenadering of juist verwijdering.

 

Er zijn vier primaire emoties:

  • boos

  • bang

  • blij

  • bedroefd

Met deze vier emoties wordt je geboren. Dit zijn dus basisemoties waar je weinig controle over hebt. Je wordt er niet alleen mee geboren, maar deze emoties passen ook universeel bij dezelfde stimuli. Je kunt dus voorspellen wat iemand boos, bang, bedroefd of blij maakt.

 

In je ontwikkeling doe je snel levenservaring op. Er komt informatie binnen door je ervaring, deze bewerk en label je en de informatie wordt opgeslagen in je lange termijn geheugen. Al snel beginnen emoties hierdoor te differentiëren. Hierdoor ontstaan de secundaire emoties:

  • jaloezie

  • trots

  • schuld

  • schaamte

  • minachting

  • enzovoorts

Dit zijn complexe emoties waar je meer controle over hebt. Ze zijn een combinatie van verschillende (basis)emoties. Doordat je deze emoties in de loop der tijd aanleert, kunnen er grote individuele en culturele verschillen zijn in het benoemen en uiten van emoties.

Emoties zoals walging en afkeer kunnen soms als primair en soms als secundair worden bestempeld.

 

Basale emoties zijn aangeboren. Universeel betekent dat emoties overal voorkomen, maar er kunnen wel nuanceverschillen zijn. Als een emotie automatisch is, heb je weinig controle over het gevoel, maar wel over de uiting en hoe je met de emotie omgaat. Temperament is breder dan enkel emoties. Er is een aangeboren emotionele expressie, anders zou de blinde mevrouw niet dezelfde expressie hebben (zie plaatje op sheets).

 

Emotionele ontwikkeling

Kinderen beschikken vanaf jonge leeftijd over een range met gezichtsuitdrukkingen.

  • Maand 1:

  • Reflexmatige lach, dus niet doelbewust. Meestal door een mate van ontspanning. Er is geen controle over.

  • Algemene distress, moeilijk te onderscheiden

  • Maand 2:

  • Ontwikkeling van angst, verdriet en boosheid

  • Sociale glimlach, doelbewust reageren op prikkels of op een ander.

  • Maand 3:

  • Boosheid (frustratie) door mijlpalen, zoals rollen en kruipen

  • Maand 6+:

  • Angst voor onbekenden, gevolgd door angst voor onverwachte situaties, separatie etc. Ze willen graag bij de ouders blijven.

Emoties zijn aangeboren, maar er is ontwikkeling in het uiten.

 

Aspecten van emoties

Emoties bestaan uit fysiologische reacties, mentale gevoelscomponenten en gedrag. Emoties hebben niet op alle drie de componenten evenveel invloed. Op gedrag wel.

 

Theoretisch kader emoties

Darwin bekeek emoties evolutionair, fysiologisch en functioneel vanuit evolutionair oogpunt. Freud stond eigenlijk tegenover Darwin. Hij had het over het id (driften), ego (ratio) en superego (maatschappelijke aspecten). Wanneer je een sterk superego (Freud) hebt, heb je een sterk geweten. Negatieve emoties kunnen een belangrijke sturing in het gedrag krijgen. Bij een minder sterk superego stellen veel mensen niet zichzelf, maar anderen (of omstandigheden) verantwoordelijk. Je superego wordt deels door aanleg en deels door ervaring bepaald. De ratio ging steeds meer een rol spelen. Emoties zouden de balans kunnen verstoren. Het effect is dat de situatie aangepast zou moeten worden.

 

Functies van emoties

Angst zorgt voor zelfbehoud door te voorkomen en te ontwijken. Boosheid zorgt voor doorzettingsvermogen om een doel te bereiken. Verdriet heeft te maken met acceptatie om eveneens een doel te bereiken. Bij afkeer wil men bij een bepaalde stimulus niet terecht komen. Schaamte heeft een vrij abstracte functie en is een sociaal-emotioneel component. Schuld is gerelateerd aan de situatie, die men een volgende keer anders aan zou pakken. Bij vluchtgedrag worden emoties disfunctioneel. Emotioneel disfunctioneren is het onvermogen om emoties te reguleren.

 

Emotieregulatie

Dit zorgt ervoor dat het eigen belang en het belang van de ander met elkaar overeenstemming bereiken (sociaal gedrag).

 

De ontwikkeling van emotieregulatie begint al in de vroege ontwikkeling. De ontwikkeling is onder invloed van socialisatie. Goedkeuring van anderen speelt een belangrijke rol. Via de feedback die wordt gegeven op het gedrag door belangrijke personen voor het kind, ontwikkelen kinderen normen en waarden. Ontwikkeling verloopt eerst extern, bijvoorbeeld uit angst voor straf. Dan wordt de emotieregulatie geïnternaliseerd. Een jong kind heeft een volledige externe controle. Kinderen weten de regels vaak wel, maar die regels hebben nog geen gevolgen voor hun gedrag. Ze kunnen de consequenties nog niet overzien. Wanneer kinderen de consequenties wel kunnen overzien, ontstaat internalisatie.

Impliciet leren (gevolgen/consequenties) en expliciet leren (verbale overdracht) spelen een grote rol. De morele maatstaven ontstaan tussen het vijfde en tiende levensjaar.

 

Bij schuld voel je je ergens schuldig over en is gericht op een gebeurtenis. Dit kan functioneel zijn omdat het kan aanzetten tot oplossen. Er is risico op uitzichtloosheid. Schaamte is gericht op de eigen persoon en gaat dus over jezelf. Dit kan aanzetten tot zelfverbetering, maar er is ook risico op een negatief zelfbeeld.

 

Afweer

Wanneer je emoties die je voelt niet wilt voelen, spreek je van afweer. Dit is meestal een ongezond systeem.

  • Regressie: terugvallen naar een lager niveau van ontwikkeling.

  • Reactieformatie: je doet iets wat verbergt welke emotie je voelt.

  • Overdekking: je emotie afdekken met het tegengestelde.

  • Projectie: je eigen emotie in een ander zien.

  • Sublimatie: vervanging door iets anders.

 

Coping

Coping is adequaat emoties reguleren. Dit is een gezond systeem.

  • Vermijding

  • Selectieve aandacht.

  • Realiteitsvervorming: dingen anders gaan waarnemen.

  • Zelfbedrog

  • Cognitieve herinschatting: jezelf een klein beetje voor de gek houden om het leven leefbaar te houden.

 

Afweer en coping zijn beschermingsmechanismen tegen negatieve emoties zoals schuld en schaamte. Afweer is negatief en coping meer positief. Er is wel veel overlap daartussen.

 

Tot 6 jaar zijn situatie en gedrag aan elkaar gekoppeld. De emotieregulatie is dus vooral extern. Na 6 jaar treden er veranderingen op door taalontwikkeling en cognitieve ontwikkeling. Dan ben je blij als je iets voor een ander kunt doen (je wordt blij als je iets deelt). In de hulpverlening is het belangrijk om te onderzoeken in welke fase van empathie iemand zich bevindt.

 

Een hulpverlener moet de vorm van emotieregulatie in beeld brengen. Problemen ontstaan vaak door onder- of overregulatie. Onderregulatie is vaak externaliserend. Disfunctionele regulatie heeft echter ook een adaptieve functie. Om problemen op te lossen dien je de functie te achterhalen. Denk aan seksueel misbruik waarbij ontkent en gedissocieerd kan worden. Bij onderregulatie kan je iets heel duidelijk laten merken.

 

Mogelijke problemen (zie sheets). Gemengde emoties zijn twee emoties tegelijkertijd. Dit is normaal vanaf schoolgaande emoties.

 

Het sociaal-emotioneel functioneren onderzoeken

Dit is belangrijk. Wanneer een kind het sociaal-emotioneel gezien goed doet gaat het ook beter op school. Bij de diagnostiek wordt er gekeken naar de basisstemming of die positief of negatief is, er wordt ook gekeken naar emotionele ‘triggers’, hoe de omgeving wordt waargenomen en hoe het kind omgaat met moeilijke situaties. Er zijn verschillende culturen waarbinnen ook weer sekseverschillen bestaan.

Er worden vaker vragenlijsten ingezet bij de screening dan interviews. Kinderen zijn vaak te jong voor interviews en kunnen ze zich niet goed uiten en is er weinig reflectie. Zelfrapportage gebruik je als de symptomen niet observeerbaar zijn.

Bij de verschillende informanten kunnen vraagtekens worden gezet. Bij ouders is er beperkt vergelijkingsmateriaal. Groepsleiding kan een klinische blik hebben waardoor zij veel problemen zien. Leerkrachten hebben beperkte kennis, over slechts één context/ situatie.

 

Vragenlijsten

Er zijn veel vragenlijsten in diverse varianten. Zie voor meer informatie de sheets.

De VISK is gericht op ASS. De SEV komt overeen met classificaties van de DSM wat betreft ADHD, ASS etc. De UCL is voor oudere kinderen en gaat over het inzetten van copingsmechanismen.

Wanneer een kind een laag zelfbeeld heeft, kun je het beste de CBSK inzetten. Bij het ervaren van angst op school kunnen de SAS-K, VAK en PMT-K ingezet worden. Wanneer een kind niet goed weet hoe hij/zij om moet gaan met leeftijdsgenoten kan zowel de VISK als de CBSK ingezet worden. Door zich terug te trekken bij een confrontatie met een probleem kan de UCL gebruikt worden en bij het geen plezier ervaren in het leven kunnen de CDI en CBCL gebruikt worden.

 

Er zijn voor- en nadelen bij vragenlijsten. Bij een instemtendentie kunnen mensen overal ‘ja’ op zeggen en bij de ontkenningstendentie juist overal ‘nee’. Bij ontwijkingstendentie kan men overal omheen praten en bij idealisering/ denigratie wordt er opgehemeld of juist naar beneden gehaald.

 

College 6: Sociaal emotioneel functioneren – projectieve technieken

 

Bij projectiemateriaal gaat het om een vrije opzet waarbij vaak ambigue materiaal wordt ingezet. Doordat er weinig structuur is, kun je projectiemateriaal niet altijd inzetten. Een Rorschach-plaat is een goed voorbeeld van projectie. Volgens de psychoanalyse is projectie een defensiemechanisme. Bij het geven van een interpretatie gaat het om een pathologisch proces wat je blootlegt. Langeveld en Vermeer leggen de nadruk meer op een normaal proces wat iedereen doet en door iedereen begrepen kan worden. Wij gaan vooral uit van deze definitie.

 

Uitgangspunten

Projectie bevat ambigue materiaal. Het materiaal is abstract en kan vrij door iedereen worden vertaald naar iets persoonlijks op basis van intuïtie. De reactie zegt iets over innerlijke beweegredenen, wensen en gedachten.

 

De validiteit van projectie is beperkt, omdat het niet duidelijk is wat er precies gemeten wordt. De betrouwbaarheid is ook beperkt, omdat er veel over wordt gegeven aan de subjectieve interpretatie van de beoordelaar. Dit zorgt voor gevaren in de praktijk. Er is weinig test-hertestbetrouwbaarheid. Je kunt op een ander moment hele andere antwoorden krijgen van dezelfde persoon.

 

Aannames

Er is een onderbewuste waar wensen, driften en gedachten vrij worden gemaakt. Dit wordt getriggert door ambigue materiaal. Hoe minder structuur, hoe meer projectie, omdat er meer geïnterpreteerd moet worden.

 

Perceptiemethoden

Dit gaat om een abstracte plaat die veel interpretatie vraagt. Rorschach is een voorbeeld van een techniek. Er zijn symmetrische inktvlekken. Er zitten soms ook kleuren in die verschillende onbewuste processen kunnen blootleggen. Uit de toelichting die iemand bij de interpretatie geeft kan je veel halen, zoals persoonlijkheidsaspecten, emotioneel functioneren en denkproblemen. Er kan breed gescoord worden:

  • Locatie: wordt een deel, het geheel of een detail geïnterpreteerd? Wanneer er naar details wordt gekeken kan dit als meer pathologisch worden gezien.

  • Aspecten: interpretatie van de vormen en kleuren

  • Populariteit: hoe normaal een antwoord is ten opzichte van anderen

  • Inhoud: worden er mensen of dieren of specifiek geïnterpreteerd?

  • Match: link leggen tussen antwoord en tekening

De methode is niet valide of betrouwbaar. Er kunnen wel denkproblemen in kaart worden gebracht, zoals schizofrenie. Er zijn veel ‘false positives’ wat betekent dat veel mensen als pathologisch worden gecategoriseerd. De platen en antwoorden zijn op internet beschikbaar waardoor antwoorden gemanipuleerd kunnen worden. De Rorschach-platen worden desondanks toch gebruikt, omdat het een vrije en prettige opdracht is en er niet een andere methode is om inzicht te krijgen.

 

Interpretatiemethoden

De plaat is beeldender dan bij projectie. De plaat vraagt qua interpretatie meer een verhaal dan een waarneming. De platen zijn minder ambigue en zo beter te interpreteren. TAT, CAT en Columbus zijn voorbeelden van technieken. TAT is voor volwassenen en CAT voor kinderen. De platen worden gekozen op basis van het appèl dat de plaat doet. Als je weet dat er strijd in de familie is, kies je een plaat wat hierop aansluit. Die plaat zou wat kunnen zeggen over die strijd. Echter, je hebt geen controle over het antwoord of over de interpretatie van het kind. Bij deze methode zijn er minder normen, waardoor er meer ruimte is voor subjectieve beoordeling.

 

Expressiemethoden

Hierbij gaat het om iets creëren, zoals een tekening. HTP, drie bomen, menstekening, gezinstekening, gezin in dieren en kinetische gezinstekening zijn voorbeelden van technieken. Tekenvaardigheid is aan ontwikkeling onderhevig. Deze methode wordt vanaf 4 of 5 jaar gebruikt voordat we iets in de tekeningen kunnen zien. De ontwikkeling verloopt in deze stadia:

  • 1-3 jaar krabbelstadium, waarbij een kind eerst iets benoemd en dan pas maakt in plaats van andersom

  • 3-8 jaar schematische stadium, waarbij innerlijke beelden hoe iets eruit hoort te zien wordt toegepast, zoals 4 poten bij een dier. Er komen meer details en meer beleving. Aan het einde van dit stadium hebben kinderen meer besef van een grondlijn.

  • 9-12 jaar naturalistische stadium, waarbij kinderen meer natuurgetrouw proberen te tekenen. Ze tekenen meer in proportie en ze tekenen bewegingen.

  • 12+ jaar puberteit waarin ze onzeker worden en veelal stoppen met tekenen.

Bij tekenen spelen cognitieve capaciteiten, sociaal emotioneel functioneren en onderliggende conflicten een rol. Interpretatie kan op basis van ‘feeling approach’ wat kwalitatief is en kijkt naar gevoelens en subjectieve beleving. Het kan ook op basis van ‘thinking approach’ waarbij kwantificering en het cognitieve aspect een rol speelt.

 

De menstekening kan vanaf 4 jaar worden ingezet. Het zegt bijna niets over het algemeen functioneren van een kind. Men kan kijken naar de taakgerichtheid en de motoriek in plaats van naar het sociaal-emotioneel functioneren. De gezinstekening kan vanaf 5 jaar worden ingezet. Dit kan iets zeggen over de positionering, nabijheid en rolverdeling. Je kunt ook op de opdracht geven dat kinderen een dier bedenken voor elk gezinslid. Alleen tekenen kinderen dan vaak wat ze kunnen tekenen of wat ze leuk vinden. Hierin schuilt het gevaar van conclusies trekken over iets wat een andere reden heeft. House Tree Persoon zegt wat over de zelfbeleving. Vragen stel je nadat de tekening klaar is om zo geen invloed op de tekening te hebben.

 

De test-hertestbetrouwbaarheid is zwak. Een tekening is een eerste inschatting van het ontwikkelingsniveau. Een tekening is wel een heel toevallig iets, waardoor je het best meerdere tekeningen kunt laten maken. De betrouwbaarheid van tests met tekeningen kan hoog zijn, maar de test hoeft lang niet altijd valide te zijn. Ervaringen en contextuele factoren spelen belangrijke rollen. Een tekening geeft de mogelijkheid om een gesprek te openen.

 

Associatiemethoden

Hierbij zijn er onaffe stimuli die aangevuld mogen worden, zoals zinsconstructies. ZAT en ZALC zijn technieken. Het zijn min of meer gestandaardiseerde tests waarbij het kind iets moet afmaken. Bij de ZAT begint de testafnemer een zin en moet het kind die zin afmaken. Hieruit kun je opmaken hoe het kind naar zichzelf en naar de wereld kijkt.

 

Constructiemethoden

Hierbij wordt er iets gebouwd en zijn kinderen spelenderwijs bezig met materiaal. Spel valt hier onder. Vroeger werd de kindertijd niet gezien als een speciale ontwikkelingsfase: kinderen waren minivolwassenen. Spel als onderzoekstechniek werd dan ook niet gebruikt. In de loop van de tijd is de kijk op spel veranderd.

 

Wat is spel?

Het definiëren van het begrip ‘spel’ is erg lastig vanwege de complexiteit. Spel wordt gekenmerkt door:

  • een tweezijdige interactie tussen speler en spelobject (de speler en het spelobject beïnvloeden elkaar, de speler leert van het spelobject, er is dan ook veel herhaling te zien: actie-reactie-actie-reactie-…)

  • een eigen ruimte tussen fantasie en werkelijkheid (het spel is een aparte ruimte tussen de innerlijke psychische wereld van het kind en de echte, feitelijke wereld. Er blijft besef van de werkelijkheid. Als fantasie en werkelijkheid niet uit elkaar worden gehouden is het formeel geen spel)

  • spel is in zichzelf genoeg (er is sprake van intrinsieke motivatie, het gaat om het spel, en niet om de consequenties die daaruit voortvloeien)

  • spel is regelgeleid (het kind heeft bepaalde ideeën over wat hoort bij het specifieke spelgedrag)

  • exploratie van het nieuwe in de context van het vertrouwde (een kind kan een spel uitbouwen aan de hand van prettige ervaringen en situaties)

  • spel is een bevredigende activiteit die plezier oplevert

  • zelf initiatief en controle toepassen

 

Spelontwikkelingsfasen

Vermeer: er zijn vier ontwikkelingsfasen:

  • sensopatisch spel, vanaf ongeveer vijf maanden ervaren kinderen vanuit hun zintuiglijke omgeving, ze ervaren materiaal op een lichamelijke manier

  • hanterend spel, vanaf ongeveer tien maanden ontdekken kinderen hun omgeving door exploratie. Ze krijgen door wat ze kunnen doen met spelmateriaal. Ze gebruiken speelgoed op de manier zoals het bedoeld is, zoals rijden met autootjes en bouwen met blokken.

  • esthetisch spel, vanaf ongeveer anderhalf jaar weten kinderen wat ze precies moeten doen met speelgoed en kunnen hier ook een ordening in aanbrengen

  • verbeeldend spel, vanaf ongeveer twee jaar kunnen kinderen fantasie in hun spel toepassen. Kinderen kunnen een rol op zich nemen en dit uitspelen. Ze kunnen materiaal anders gebruiken dan waar het voor bedoeld is.

Spelontwikkeling is een adaptief proces. Er komt meer variatie met ontwikkeling. Volgens Vermeer zijn er drie werelden waarbij je duidelijk onderscheid kunt maken tussen spel en geen spel. Deze drie werelden zijn de droomwereld (geen spel), de spelwereld (wel spel) en de werkelijke wereld (geen spel).

 

Ontwikkeling interactie in spel

Parten:

  • solitair spel, vanaf 3 maanden zijn kinderen zelf bezig en wordt er niet samen gespeeld

  • parallel spel, vanaf 2-3 jaar spelen kinderen naast elkaar. Ze kijken wel, maar beïnvloeden elkaar weinig

  • verbindend spel, vanaf 3-4 jaar gaan ze associatief op de ander reageren

  • coöperatief spel, vanaf 4-5 jaar is er sprake van interactie en reageren de kinderen op elkaar en worden afspraken gemaakt, op elkaar voortgeborduurd etc.

 

Speldiagnostiek

Je voert speldiagnostiek uit bij kinderen van drie tot tien jaar (rekening houdend met het ontwikkelingsniveau). In je verklarende diagnostiek heb je vaak maar één sessie nodig omdat het onderdeel is van je bredere diagnostiek. In de indicerende diagnostiek gebruik je vaak drie tot vijf sessies waarin je gaat kijken of een kind kan profiteren van spelbehandeling.

 

Als spelleider moet je de spelwereld toegankelijk maken voor een kind en onderzoeken of een kind al dan niet tot spel kan komen. Je moet weinig sturend zijn, het spel moet uit het kind komen. Je oefent geen invloed uit, maar zorgt wel dat je uitnodigend bent. Hier ligt het verschil met spelbehandeling, daar oefen je wel invloed uit op het spel.

 

Spel als observatie

Met observaties van het spel van een kind kun je veel verschillende onderdelen van de ontwikkeling, zoals motoriek, taal en sociaal-emotioneel vermogen, onderzoeken. Dit is algemeen spelgedrag. Ook kan een kind spel-specifiek gedrag laten zien, bijvoorbeeld wanneer je kijkt naar wat het kind kiest. Wanneer er sprake is van symbolisch spel, is spel een projectieve methode.

 

Interpretatie van speldiagnostiek

Je kunt je drie dingen afvragen:

  • Speelt het kind?

  • Hoe speelt het kind?

  • Wat speelt het kind?

 

Voor de interpretatie van spel zijn er vier analyses

  • De formele of structurele analyse

  • De inhoudelijke analyse

  • De interventie analyse

De interactie analyse

 

Voor- en nadelen aan de diagnostiek van spel


Voordelen

Nadelen

  • je kunt op een brede manier naar het kind kijken doordat je een breed spectrum van persoonskenmerken kunt waarnemen

  • je gebruikt gestandaardiseerd materiaal

  • minder vatbaar voor sociale wenselijkheid

  • leuke tests

  • door de toename van de bandbreedte is de diagnostiek minder betrouwbaar

  • spel is moeilijk te kwantificeren

  • interpretatie is lastig, er is een risico op subjectiviteit

  • het is moeilijk te achterhalen of de gevoelens die aan een ander worden toebedeeld (projectie) niet voortkomt uit introjectie (de normen en waarden van je ouders/omgeving die je je eigen hebt gemaakt)

 

 

College 7: Neuropsychologisch onderzoek

 

Neuropsychologie

Het gedrag wat je ziet probeer je te snappen vanuit hetgeen je weet van de werking van het brein. Gedrag is alles wat je aan een persoon kunt observeren. Het gaat over wat iemand doet, zegt of denkt. Het invullen van een vragenlijst valt dus ook onder gedrag. Neuropsychologie legt relaties tussen gedrag en het functioneren van de hersenen.

 

Klinische kinderneuropsychologie

Kinderneuropsychologie richt zich op de relatie tussen gedrag en het functioneren van de zich ontwikkelende hersenen bij kinderen en jeugdigen. Klinische neuropsychologie bij kinderen en jeugdigen is zeer ingewikkeld. Je probeert problemen bij kinderen te begrijpen vanuit het neuropsychologisch denkkader. Deze problemen kunnen aangeboren zijn en zich gedurende de ontwikkeling openbaren. Je moet je afvragen: wat moet een kind op deze leeftijd kunnen, wat wijkt er af en wat is de ernst van de afwijking. Je moet dus veel kennis van de normale ontwikkeling hebben en weten wat de ernst van afwijkingen van het normale is. Er wordt door een kinderneuropsycholoog gekeken naar de impact, welke functies zijn uitgevallen en wat dit betekent voor het dagelijks leven en hoe de opvoeder/leerkracht daar het beste mee om kan gaan. Bij klinische kinderneuropsychologie gaat het over stoornissen en hoe het disfunctioneren van de hersenen in relatie staat tot afwijkend gedrag of gedragsproblematiek. Als kind moet je heel veel en heel veel tegelijk ontwikkelen. De uitkomst van die ontwikkeling in de volwassenheid zijn de kansen die je hebt gehad voor een zo optimaal mogelijk ontwikkelingsverloop. Wanneer er gaten vallen in één ontwikkelingsgebied, ontstaan er ook gaten op ontwikkelingsdomeinen die daaraan geschakeld zijn. Gedrag zie je terug in ontwikkelingstaken:

  • problemen bij het leren lezen

  • problemen in sociaal gedrag: hoe een kind zich beweegt in groepen, hoe het kind omgaat met andere kinderen

  • problemen bij het aanleren van complexe motorische handelingen: wanneer een kind bijvoorbeeld leert fietsen kunnen er opvallendheden in gedrag zijn die je kunt uitzoeken

  • problemen bij emotieregulatie: een kind kan impulsief reageren of teleurstelling laten blijken

De interactie met de omgeving is zeer belangrijk in de ontwikkeling. Niet alleen de genetische opmaak, maar ook wat er om het kind heen gebeurt speelt een rol. Er zijn verschillende ontwikkelingsperiodes waarin de groei van zenuwcellen en connecties daartussen een enorme vlucht neemt. Een kind is in zo’n periode kwetsbaar. Op het moment dat er een bepaalde functie in het brein hard aan het ontwikkelen is, dan is het brein extra kwetsbaar. Op die momenten is exploratie van groot belang.

Het is van belang om kennis te hebben van de normale en de verstoorde (hersen)ontwikkeling. Zo kun je de (on)mogelijkheden van een individu in kaart brengen.

 

Alles wordt aangestuurd door de hersenen. Door te observeren en de klachten te horen kun je een hypothese formuleren wat er mogelijk in het brein gebeurt. Een verstoring zou kunnen leiden tot een stoornis. Om te weten in hoeverre de mate van een afwijking ernstig is kun je kijken naar ontwikkelingstaken in bepaalde fasen. Wanneer een kleuter een woede-uitbarsting heeft is dit niet afwijkend voor de fase waarin het kind zich begeeft. Alles wat je doet of leert heeft te maken met functiegebieden in de hersenen.

 

Hersen-gedrag model

Dit model bestaat uit drie delen: brein, cognitieve (dis)functies en gedrag(sproblemen). Neuropsychologisch onderzoek richt zich voornamelijk op cognitieve (dis)functies. Verstoringen op breinniveau kun je terugzien in gedrag.

  • Genotype: in belangrijke mate door de genen bepaald - de aanleg van het brein.

  • Endofenotype: die functies waarvan we weten dat ze een genetische lading hebben (ligt tussen genotype en fenotype in). Je kunt deze niet direct in het gedrag observeren. Cognitieve functies vallen hieronder en werken intermediërend tussen brein en gedrag. Ze kunnen gedrag verklaren.

  • Fenotype: wat je in het gedrag terugziet, wat je kunt observeren.

De omgeving speelt een belangrijke rol van de aanleg van het brein tot in volwassenheid. Kennis van de ontwikkeling van het brein is van belang om te kijken welke verandering mogelijk is, hoe kneedbaar het brein is en wat het aanpassingsvermogen is.

 

De ontwikkeling van de hersenen start drie weken na de conceptie. Het begint dus op het moment dat een vrouw weet dat ze zwanger is. De schadelijke stoffen (bijvoorbeeld alcohol) komen dus pas na drie weken in de bloedbaan van het kind. Tussen het 25e en 30e levensjaar zijn de hersenen van mensen pas af. Dit duurt dus erg lang. Vooral de frontale cortex heeft een lange ontwikkelingstijd nodig.

Er zijn drie fasen in de ontwikkeling:

  • Prenataal (voor de geboorte): de basisarchitectuur van het brein vindt plaats.

  • Perinataal (tijdens de geboorte)

  • Postnataal (na de geboorte): rijping van de hersenen en fine-tuning, wat het kind nodig heeft in de omgeving waar het opgroeit

Tijdens de ontwikkeling voor de geboorte ontstaan er heel veel zenuwcellen (neurogenese). Deze cellen weten naar welke laag ze toe moeten gaan (migratie). Wanneer ze op de bestemmingslaag aangekomen zijn, gaan ze netwerken aan met andere cellen op die laag (differentiatie). Dit gebeurt na de geboorte. Het is van groot belang dat de migratie tijdens de zwangerschap goed verloopt. Wanneer dit niet zo is, kan het resulteren in gedragsproblemen. Het is nog niet mogelijk om dit goed te behandelen.

 

Vroege ontwikkeling centrale zenuwstelsel

De twee blaasjes, te zien op de sheets, worden het brein. Dit ontvouwt zich van binnen naar buiten. Hoe dieper je in het brein komt, hoe eerder de structuur af is. De hersenstam is bij de geboorte af. In het oudste stukje brein liggen de meest basale functies, zoals groei, lichaamstemperatuur, gevoel van honger, dorst en pijn, ademhaling.

Ontwikkelingsprocessen op celniveau:

  • Proliferatie: de aanmaak van nieuwe, onrijpe hersencellen. Dit vindt tijdens de zwangerschap plaats en ook na de geboorte

  • Migratie: onrijpe cellen trekken naar de plek van bestemming. Er kan samenklontering van cellen plaatsvinden die op een verkeerde plek samenkomen.

  • Differentiatie (specialisatie) en celgroei. Er worden connecties gemaakt met andere hersencellen. Meer vertakkingen voor meer contact. Bij autisme kan de connectiviteit te extreem zijn. Dit heeft consequenties voor de rest van het functioneren.

  • Synaptogenese: aanmaak van nieuwe verbindingen met andere cellen. De synaptogenese is het vormen van synapsen waarin de prikkeloverdracht tussen zenuwcellen kan plaatsvinden.

  • Celdood (apoptose) en wegsnoeien. Er is nog een groeiproces in de hersenen: selectieve celdood, onder het mom van “use it or lose it”. Verbindingen die niet functioneel zijn sterven af. Dit vindt te weinig plaats bij autisme waardoor het brein overmatig actief zou zijn. Ten gunste van de groei van bepaalde gebieden in het brein die veel gebruikt worden, moeten er cellen afsterven. Gebeurt dit niet, dan is er niet genoeg ruimte voor de ontwikkeling van andere cellen. Bij meisjes ontstaat de selectieve celdood rond het tiende levensjaar, bij jongens rond het twaalfde levensjaar.

  • Myelinisatie: aanmaak van isolerend laagje vet om de axonen die nodig is voor informatieoverdracht tussen hersencellen. Wanneer het minder wordt aangemaakt is er ook minder goede communicatie. Dit is een belangrijke oorzaak van de rijping en de ontwikkeling van de hersenen. De functionaliteit van de ontwikkelingsoverdracht tussen zenuwcellen loopt veel vloeiender wanneer het myelinelaagje is gevormd.

De hersenen ontvouwen zich en het protoreptilian brein is het oudste, daarna het paleomamalian brein en daarna de neocortex. In de neocortex zijn er specifieke gebieden die bepaalde functies reguleren. De ontwikkeling van die gebieden vindt plaats volgens een bepaalde volgorde. Doordat we kennis hebben van die volgorde, kun je snel vaststellen of er iets mis is in de rijping van het brein.

 

Tijdens periodes van groei speelt kwetsbaarheid een rol. Wanneer er iets misgaat kan dit in de verdere ontwikkeling tot uiting komen. De ontwikkeling gaat sprongsgewijs. Er zijn kritieke fases waarin bepaalde functies zich ontwikkelen. Op 2/3-jarige leeftijd ontwikkelen de taalvaardigheden en op 6/7-jarige leeftijd de leesvaardigheden.

 

Problemen voor de geboorte

  • genetische problematiek

  • door alcohol- of drugsgebruik tijdens de zwangerschap

  • voedingsproblemen tijdens de zwangerschap: dit heeft effect op de groei

  • infectie tijdens de zwangerschap: kan risicovol zijn tijdens bepaalde periodes in de zwangerschap

  • trauma van de moeder tijdens de zwangerschap: onder trauma verstaan we hersenletsel na een ongeluk of heftige gebeurtenissen

  • straling tijdens de zwangerschap

  • extreem veel stress tijdens de zwangerschap: slecht voor de emotieregulatie

 

Problemen tijdens de bevalling

  • zuurstofgebrek

  • kunstverlossing (vacuüm- of tangverlossing)

 

Problemen na de geboorten

  • hersentumoren

  • trauma

  • infectieziekten

  • angst

  • ondervoeding

De hersenen van kinderen zijn kneedbaar en nog plastisch. Bij een trauma kan er functionele reorganisatie plaatsvinden, wat inhoudt dat andere hersengebieden een functie overnemen. Dit kan wel ten koste gaan van de kwaliteit van de functie die in dat gebied zit.

 

Neuropsychologische diagnostiek

Met kennis van (de ontwikkeling van) het brein kun je na een trauma in kaart brengen wat een kind kan en hoe je het kind kan stimuleren. Je kunt ook bijdragen aan het uitzoeken van de stoornis en een verklaring zoeken. Verwachtingen in de vorm van een prognose kunnen in kaart gebracht worden. De mogelijkheden kunnen bekeken worden en door de evaluatie kan gekeken worden of de behandeling effect heeft gehad.

 

Neuropsychologische functies

  • perceptuele functies

  • motorische functies

  • visueel-constructieve functies: omzetten van wat je ziet in motorisch handelen

  • geheugenfuncties

  • oriëntatie en aandacht

  • snelheid van informatieverwerking

  • emotie

  • motivatie

Er zijn verschillende test die uitgevoerd kunnen worden. Bij een enkelvoudige en complexe test wordt gekeken hoe een kind met een bepaalde hoeveelheid informatie omgaat. Observaties zijn ook belangrijk om bijvoorbeeld te kijken naar aandacht en geheugen. Door wat af te weten van de globale intelligentie heb je informatie over de impact en kan er een hypothese geformuleerd worden.

 

Casus Mark

Zie sheets

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
5414