Inleiding Strafrecht - UL - Aantekeningen
- 2236 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Bevat de aantekeningen van week 3, 4 en 5.
Vandaag gaan we kijken naar het strafprocesrecht (formele strafrecht). Het strafprocesrecht bepaalt hoe en door wie wordt onderzocht of een strafbaar feit is begaan en door wie en naar welke maatstaven daarover en over de daaraan te verbinden strafrechtelijke sancties wordt beslist
Doelen van strafprocesrecht
Deze rechtszekerheid is erg belangrijk. Omdat in het strafprocesrecht bevoegdheden verleent worden aan overheidsfunctionarissen en de uitoefening daarvan gepaard kan gaan met heftige inbreuken op rechten en vrijheden van burgers, is voldoende rechtsbescherming nodig.
Rechtscultuur
Er bestaan twee verschillende soorten processtijlen namelijk inquisitoir en accusatoir.
Inquisitoire processtijl
Accusatoire processtijl
Bronnen van het strafprocesrecht
Structuur van het strafproces
Het strafproces is opgedeeld in verschillende fasen. Te beginnen met het vooronderzoek, dit onderzoek is gematigd inquisitoir. Hier wordt bewijs verzameld en de vervolgingsbeslissing voorbereidt.
Er zijn vier vormen van vooronderzoeken: opsporingsonderzoek, verkennend onderzoek, onderzoekshandelingen door de rechter commissaris en het strafrechtelijk financieel onderzoek
Wanneer de officier van justitie besluit de verdachte te vervolgen, dit gaat via een dagvaarding, komen we aan bij het eindonderzoek, oftewel de terechtzitting in eerste aanleg. Dit onderzoek is gematigd accusatoir.
De officier heeft een grote zelfstandige beslissingsvrijheid, hij bepaald namelijk of iemand wel of niet vervolgd wordt. Deze grote vrijheid komt voort uit 2 uitgangspunten: het vervolgingsmonopolie (alleen het OM mag vervolgen) en het opportuniteitsbeginsel (de officier kijkt of een veroordeling haalbaar is en of dit wenselijk is).
Deelnemers aan het strafprocesrecht
Vereisten voor de verdachte zijn individualiseerbaarheid (het gaat om een persoon), objectiveerbaarheid (er is een redelijk vermoeden van schuld) en concretiseerbaarheid (sprake van schuld aan een strafbaar feit)
Zodra iemand aangemerkt is als verdachte komt hem rechten toe. Voorbeelden zijn het zwijgrecht, cautie, recht op rechtsbijstand, recht op inzage op processtukken en de onschuldpresumptie
De advocaat die bijstand verleent aan verdachte, hij adviseert, verdedigt en waarborgt naleving van rechten van verdachte.
Verdachte heeft toegang tot een raadsman voorafgaand aan het eerste verhoor
Handhaven van de rechtsorde, opsporen van strafbare feiten
Geeft leiding aan het opsporingsonderzoek, vervolgende autoriteit
Rechter in het vooronderzoek, hij kan bijvoorbeeld getuigen horen op verzoek van het OM. Hij is tevens de machtigingsrechter bij ingrijpende bevoegdheden zoals een telefoontap.
Het opsporingsonderzoek
Het opsporingsonderzoek gebeurt onder leiding van de officier van justitie (OvJ) en heeft als doel waarheidsvinding zodat een strafvorderlijke beslissing genomen kan worden.
Dwangmiddelen en opsporingsbevoegdheden
De wettelijke regeling van opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen volgen een bepaalde structuur. Deze 5 W’s moet je hebben bekeken en hebben beantwoord wil de opsporingsbevoegdheid en/of dwangmiddel rechtmatig zijn (het is dus een rechtmatigheid toetsing).
Wat? De bevoegdheid of handeling
Wie? De bevoegde autoriteit
Tegen wie of wat? Verdachten, derden, onbepaald, plaatsen etc.
Wanneer? Nadere voorwaarden of gevallen
Waartoe? Het doel of de grond
Voorbeelden van dwangmiddelen zijn het vaststellen van iemands identiteit, het aanhouden, het zoeken naar voorwerpen, de inverzekeringstelling en de voorlopige hechtenis (VH).
Aanhouding
Een aanhouding kan geschieden op heterdaad en binnen heterdaad (art. 53 en 53 Sv). In beide gevallen is het doel het geleiden van de verdachte naar een plaats van verhoor. Bij aanhouding op heterdaad is echter iedereen bevoegd de verdachte aan te houden. Bij aanhouding buiten heterdaad is enkel de OvJ (en in sommige gevallen de hulp OvJ of andere opsporingsambtenaren) bevoegd de verdachte aan te houden. Buiten heterdaad mag te verdachte tevens alleen worden aangehouden voor een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Voorlopige hechtenis is toegestaan voor strafbare feiten met een gevangenisstraf van vier jaar (of meer) (art 67 lid 1 Sv).
Inverzekeringstelling
De inverzekeringstelling volgt na de aanhouding van verdachte. Iemand wordt in verzekering gesteld in belang van het onderzoek door de OvJ of een hulp OvJ. Inverzekeringstelling is alleen toegestaan voor een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan en mag alleen gebeuren nadat de verdachte verhoord is.
Parfumflesje
De rechtsvraag van dit arrest luidt: ‘Leidt onrechtmatige fouillering (in de zin van art. 56 lid 4 Sv) voor de verdachte tot zo’n groot en onherstelbaar nadeel (in de zin van art. 359a Sv) dat hij recht heeft op strafvermindering?’.
In dit arrest draait het om een winkelbeveiliger (geen opsporingsambtenaar) die op 28 november 2002 gezien heeft dat verdachte S. di L. iets in zijn jas deed. Aangever (de winkelbeveiliger) heeft verdachte vervolgens buiten de V&D aangesproken en meegenomen, waarbij verdachte zich verzette. Daarna is de kleding van verdachte door aangever gecontroleerd, waarbij een flesje parfum tevoorschijn kwam, waarna verdachte is aangehouden.
Raadsman van verachte: De raadsman betoogt dat verdachte onrechtmatig gefouilleerd is, omdat de beveiligingsbeambte een niet-opsporingsambtenaar is en dus niet tot fouillering op basis van art. 95 j art. 56-4 Sv bevoegd was. Het bewijs is dus onrechtmatig verkregen. Bovendien meent de raadsman dat verdachte diende te zijn aangehouden door een hiertoe bevoegde, alvorens hij tegen zijn wil werd meegenomen naar een plaats ter controle. Hierdoor meent de raadsman dat er sprake is van een schending van het recht, waardoor zijn cliënt recht heeft op strafvermindering.
Het Hof: Het Hof verwerpt het verweer van de raadsman. Het hof stelt dat in geval van betrapping op heterdaad iedere burger gerechtigd is tot aanhouding, waarmee de aanhouding niet onrechtmatig is geschied. Het is het verder eens met het oordeel dat de fouillering onrechtmatig is. Echter, aangezien de aangever al had gezien dat de verdachte iets wegnam, is de bekennende verklaring niet slechts het gevolg van de fouillering. Het valt dus niet in te zien dat het bewijsmateriaal, verkregen door de fouillering, terzijde gesteld moet worden.
A-G:
Het cassatiemiddel: Blijkens de conclusie van A-G meneer Wortel wordt er een middel voorgesteld dat zich keert tegen de beslissing op een verweer dat is samengevat en verworpen. Dit verweer heeft betrekking op de fouillering door een daartoe onbevoegde, waardoor het verkregen bewijs onrechtmatig is en het verzuim dient te leiden tot matiging van de op te leggen straf. Als reactie op de verwerping van het verweer door het Hof, is opgeworpen dat het Hof een niet-gevoerd verweer van de hand heeft gewezen, maar geen beslissing heeft gegeven op het wel gevoerde verweer. Het Hof heeft namelijk alleen iets gezegd over de bruikbaarheid van het verzamelde bewijsmateriaal, maar niet over het bij verzoeker ontstane nadeel.
Het standpunt van de A-G ten aanzien van het in het cassatiemiddel aangevoerde is dan ook dat de verdediging het Hof geen enkel inzicht gegeven in het nadeel veroorzaakt door onrechtmatige fouillering. Het is voor het Hof lastig om strafvermindering ter compensatie toe te kennen als niet duidelijk is waaruit het geleden nadeel precies bestaat. Volgens de A-G mogen alle burgers slechts iemand aanhouden bij betrapping op heterdaad. De A-G vindt de fouillering eveneens onrechtmatig. Hij neemt het verweer van de raadsman in overweging door zich af te vragen of het de voorkeur heeft strafvermindering toe te kennen aan verdachten om het signaal af te geven dat winkelbeveiligers niet de bevoegdheid hebben te fouilleren. Hij concludeert ontkennend. Twee overwegingen spelen hierbij voor hem een rol: Ten eerste, verdachte heeft geen onherstelbaar nadeel ondervonden. Ten tweede heeft de fouillering geen verschil gemaakt in de beoordeling van de diefstal. De beveiligingsambtenaar heeft in casu het parfumflesje aangetroffen waarvan hij wist dat het gestolen was. Concluderend, meent de A-G dat het verweer terecht door het Hof terecht is verworpen.
HR: De Hoge Raad verwerpt het middel op dezelfde grond als het Hof. Zij ziet geen reden waarvoor de uitspraak van het Hof vernietigt moet worden dus verwerpt het beroep op cassatie.
Verdachte
Voor het zijn van een verdachte zijn drie eisen: objectiveerbaarheid, concretiseerbaarheid en individualiseerbaarheid (art. 27 Sv).
Objectiveerbaarheid wil zeggen dat er een redelijk vermoeden van schuld is door de feiten en omstandigheden. We kunnen dit toepassen op twee arresten: Hollende Kleurling en Zeedijk. In het arrest Hollende Kleurling is de man geen verdachte. Het feit dat de politie hem uit een café ziet lopen waarvan ze weten dat er gehandeld wordt in drugs, is niet genoeg om iemand te verdenken. Het redelijke vermoeden is hier niet aanwezig. In het arrest Zeedijk zijn twee blanke mannen met twee donkere mannen aan het praten met elkaar op de Damrak. Er is volgens de politieagent een redelijk vermoeden omdat het een bekende plek is voor drugshandel en de mannen meteen uit elkaar gaan en wegrennen op het moment dat de politie nadert. Dit gedrag bevestigt het redelijke vermoeden van schuld en maakte de mannen verdachten.
Concretiseerbaarheid wil zeggen dat het moet gaan om een bepaald strafbaar feit en individualiseerbaarheid betekent dat de verdachte een persoon moet zijn.
Aanhouding op heterdaad
Een aanhouding kan geschieden op en buiten heterdaad. Bij heterdaad bedoelen we aanhouding vlak na het strafbare feit. Het strafbare feit is reeds begaan, jij ziet er de gevolgen van en bent gerechtigd de dader aan te houden. Aanhouding op heterdaad omvat ook aanhouding van een voortdurende delict. Een voortdurend delict is een verboden toestand die blijft bestaan. Voorbeeld: het op zak hebben van drugs. Deze toestand blijft illegaal en omdat dit strafbare feit aan de gang blijft, is aanhouding altijd op heterdaad.
Inverzekeringstelling
Wanneer je een vraag krijgt over de rechtmatigheid van een inverzekeringstelling (of andere vragen over bijvoorbeeld rechtmatigheid van een aanhouding) is het vaak handig eerste de 5 W’s te beantwoorden. Deze zijn echter een hulpmiddel voor jezelf om te controleren of je alles hebt behandeld. Maak er daarna dus altijd een goed lopend betoog van! Hieronder staan de 5 W’s beantwoord om de rechtmatigheid van een inverzekeringstelling te toetsen:
Wat à art. 57 en 58 Sv (inverzekeringstelling)
Wie à OvJ en hulpofficier
Tegen wie à Verdachte (Individualiseerbaarheid, objectieveerbaarheid, concretiseerbaarheid)
Wanneer à Wanneer voorlopige hechtenis voor het strafbare feit toegestaan is.
Waarom à in het belang van het onderzoek (processueel belang)
Een strafzaak aanhangig maken
Na het vooronderzoek maakt de officier van justitie (OvJ) de beslissing de verdachte wel of niet te vervolgen. De OvJ heeft een grote vrije beslissingsruimte door de vervolgingsmonoplie van het OM en door het opportuniteitsbeginsel; de OvJ hoeft niet per se te vervolgend maar mag dit wel, wanneer hij denkt genoeg bewijs te hebben de zaak te winnen.
Als de OvJ besluit te vervolgen wordt er een ‘dagvaarding’ verzonden naar verdachte. De functies van een dagvaarding zijn de verdachte op te roepen te verschijnen bij d terechtzitting, de verdachte te informeren over zijn rechten en de verdachte beschuldigen.
De tenlastelegging is een beschuldiging. De tenlastelegging bevat een duidelijke plaats en tijd en de (mogelijk) gepleegde strafbare feiten, waarover de rechter moet beslissen. Dit noemen we de tirannieke werking (grondslagleer) van de tenlastelegging: de rechter kan enkel beslissen over wat er in de tenlastelegging staat en over niets anders. De verdachte hoeft zich dus ook alleen te verdedigen tegenover de aanklachten in de tenlastelegging. Dit is een soort afbakening in het strafproces waardoor de verdediging beter kan worden voorbereid door de verdachte.
Wanneer verdachte meer dan één feit op de tenlastelegging heeft staan, noemen we dit een cumulatieve tenlastelegging. Hiernaast kan de OvJ meerdere strafbare feiten opleggen waardoor de rechter ook over meerdere feiten moet beslissen. De OvJ kan bijvoorbeeld primair moord ten lasteleggen en subsidiair doodslag om te voorkomen dat de verdachte vrijgesproken wordt van moord en zo vrijuit gaat (verdachte kan nu dus nog wel voor de subsidiaire tenlastelegging doodslag veroordeeld worden; denk aan het moord en doodslag arrest).
De wetgever wilde in 1926 de nadruk leggen op het eindonderzoek (tijdens terechtzitting) zodat de rechtspraak openbaar was en al het bewijs gepresenteerd zou moeten worden tijdens de terechtzitting. Dit is een gematigd accusatoire processtijl.
Deze processtijl veranderde door het auditu-arrest. Een getuigenis ‘van horen zeggen’ tijdens het vooronderzoek gold als bewijs. Dit veranderde de verhouding tussen het voor- en eindonderzoek. Het dossier en de zitting dienden steeds meer als verificatie, waar alles nog eens besproken werd. Het echte zwaartepunt verschoof echter naar het vooronderzoek. We kunnen dus twijfelen aan de stempel gematigd accusatoir.
Belangrijke kenmerken van het Nederlandse strafproces
Deelnemers aan strafproces (herhaling week 3)
Vereisten voor de verdachte zijn individualiseerbaarheid (het gaat om een persoon), objectiveerbaarheid (er is een redelijk vermoeden van schuld) en concretiseerbaarheid (sprake van schuld aan een strafbaar feit)
Zodra iemand aangemerkt is als verdachte komt hem rechten toe. Voorbeelden zijn het zwijgrecht, cautie, recht op rechtsbijstand, recht op inzage op processtukken en de onschuldpresumptie
De advocaat die bijstand verleent aan verdachte, hij adviseert, verdedigt en waarborgt naleving van rechten van verdachte.
Verdachte heeft toegang tot een raadsman voorafgaand aan het eerste verhoor.
Stelt de verdachte in staat van beschuldiging
Actief op zoek naar de waarheid in het strafproces
Beslissingsschema
Na de dagvaarding en de zitting dient de rechter een uitspraak te doen in de zaak. De rechter dient eerst de voorvragen in art. 348 Sv te beantwoorden en daarna de hoofdvragen in art. 350 Sv.
De hoofdvragen in art. 350 Sv luiden als volgt:
We zullen iets dieper ingaan op elk van deze vragen.
1. Is het feit bewezen?
Het feit is bewezen als er redelijkerwijs niet aan de juistheid van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt getwijfeld kan worden.
De tenlastelegging bepaalt wat er bewezen moet worden namelijk alle bestanddelen van het ten laste gelegde delict. Het is aan de rechter om te oordelen of voor al deze bestanddelen van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewijs is geleverd. Ontbreekt dit bewijs? Dan volgt er vrijspraak. Is er voldoende bewijs? Dan kan je door naar vraag 2.
2. Welke strafbaar feit levert het bewezen verklaarde op?
Het strafbare feit is al toegesneden op een of meer delictsomschrijvingen in de tenlastelegging. Wanneer het strafbare feit niet kwalificeer aar is, volgt er ontslag van alle rechtsvervolging. Wanneer het strafbare feit onder de kwalificatie van een bepaalde delictsomschrijving valt, ga je door naar vraag 3.
3. Is de dader strafbaar?
Met andere woorden: is de gedraging wederrechtelijk en verwijtbaar? De gedraging is niet wederrechtelijk wanneer er een rechtvaardigingsgrond aanwezig is. Een rechtvaardigingsgrond leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging. Wanneer het woord ‘wederrechtelijkheid’ een bestanddeel is in de delictsomschrijving en die ontbreekt, dan volgt vrijspraak.
Naast wederrechtelijkheid moet er ook voldaan worden aan de verwijtbaarheid. De gedraging is niet verwijtbaar wanneer er een schulduitsluitingsgrond aanwezig is. Een schulduitsluitingsgrond leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging. Wanneer het woord ‘schuld’ (culpa) een bestanddeel is in de delictsomschrijving en die ontbreekt, dan volgt vrijspraak: er wordt dan terug gegaan naar vraag 1. Is de gedraging wederrechtelijk en verwijtbaar, dan gaan we door naar vraag 4.
4. Welke straf en/of maatregel moet worden opgelegd?
De rechter moet bij oplegging van de straf en/of maatregel recht doen aan het individuele geval.
Voorbeelden
Doodslag (art. 287 Sr)
Bij doodslag is opzet een bestanddeel. Wanneer opzet niet bewezen kan worden, volgt er dus vrijspraak. Wanneer er een rechtvaardiginggrond aanwezig is, volgt ontslag van alle rechtsvervolging.
Vernieling (art. 350 Sr)
Bij vernieling is opzet een bestanddeel voor vernieling dus wanneer er een schuilduitsluitingsgrond aanwezig is, volgt vrijspraak. ‘Wederrechtelijk’ is ook een bestanddeel voor vernieling dus wanneer er een rechtvaardigingsgrond aanwezig is, volgt vrijspraak
Dood door schuld (art. 307 Sr)
Bij dood door schuld is ‘schuld’ een bestanddeel. Kan dit niet bewezen worden, volgt er dus vrijspraak. Bij een rechtvaardigingsgrond of een schulduitsluitingsgrond volgt ontslag van alle rechtsgevolgen.
Arrest ‘Moord en doodslag’
De rechtsvraag in dit arrest is of de rechter iemand kan veroordelen voor doodslag als moord ten laste is gelegd maar de voorbedachte rade niet aanwezig is. Een tweede belangrijke vraag is of het Hof, door verdachte vrij te spreken van moord, en niet ook naar het impliciet ten laste gelegde gronddelict doodslag te kijken, de tenlastelegging heeft verlaten.
Het gaat hier om verdachte, die met anderen, een man heeft meegenomen naar een recreatiegebied om hem daar een pak slaag te geven. Het slachtoffer zag echter de kans te ontsnappen. De verdachte en/of medeverdachten zette de achtervolging in en verloren zijn/hun zelfbeheersing en gebruikten zijn/hun vuurwapen om het slachtoffer twee keer in zijn hoofd te schieten. Er is echter geen sprake van voorbedachte rade omdat ze van plan waren om hem een pak slaag te geven en hem vervolgens naar huis te laten lopen, niet om hem te doden.
Het Hof spreekt verdachte vrij van moord omdat de voorbedachte rade niet bewezen is. De A-G is van mening dat het Hof voorbij gegaan is aan de tenlastelegging door de verdachte niet te beoordelen naar doodslag. Doodslag wordt nergens genoemd in de tenlastelegging daarom is het niet heel gek dat het Hof alleen geoordeeld heeft over moord en niet over doodslag. Maar ook al is het artikel van doodslag niet genoemd het Hof had wel moeten oordelen over doodslag. Moord impliceert doodslag al namelijk. Een misdrijf, zoals hier doodslag, is impliciet subsidiair en hoeft dus niet uitdrukkelijk te worden genoemd.
De HR is het eens met de A-G en vindt dat door moord ook impliciet doodslag ten laste wordt gelegd. De HR mag verder geen antwoord geven op de feitelijke vragen en sturen de zaak door naar het Hof.
Opmerkelijk aan dit arrest is de tirannieke werking van de tenlastelegging. De rechter mag hier eigenlijk niet oordelen over doodslag omdat dit niet expliciet in de tenlastelegging opgenomen is, wat wel moet. Ook zien we de grondslagleer duidelijk terugkomen: de rechter is gebonden aan hoofdvragen van art. 350 Sv. Als het feit bij vraag 1 ‘is het feit bewezen?’ niet bewezen is, dient vrijspraak te volgen.
Tenlastelegging
De dagvaarding heeft drie functies, oproepen, informeren en beschuldigen. In de tenlastelegging wordt de verdachte beschuldigd.
Een geldige tenlastelegging moet voldoen aan de volgende eisen:
1. een duidelijke vermelding van tijd
2. een duidelijke vermelding van plaats
3. een wettelijke omschrijving
4. het (strafbare) feit
5. de relevante omstandigheden
Als er niet voldaan is aan deze eisen, is de tenlastelegging nietig en kan de verdachte niet vervolgd worden.
Om dit te voorkomen zijn tenlasteleggingen vaak erg uitgebreid beschreven. Zo zie je vaak termen zoals ‘hij die te Amsterdam, althans in Nederland’. Dit is zo gedaan om te voorkomen dat verdachte niet vervolgd kan worden als blijkt dat het feit begaan is in Rotterdam. Als de rechter de bewezenverklaring opstelt naar aanleiding van het bewijs kan hij veel wegstrepen in de tenlastelegging, bijvoorbeeld ‘althans in Nederland’, als blijkt dat het feit is begaan in Amsterdam
Wederrechtelijkheid en schuld
Wanneer wederrechtelijk of schuld letterlijk in de delictsomschrijving staat, is het een bestanddeel.
Wanneer wederrechtelijk of schuld niet leteerlijk in de delictsomschrijving staat, is het een element.
Wederrechtelijkheid en schuld als bestanddeel dient altijd bewezen te worden.
Wederrechtelijkheid en schuld als element hoeven niet bewezen te worden omdat deze verondersteld worden.
Wanneer wederrechtelijkheid en/of schuld als bestanddeel niet bewezen kunnen worden, loopt de rechter vast bij vraag 1 van art. 350 Sv en volgt vrijspraak.
Wanneer wederrechtelijkheid en/of schuld niet aanwezig zijn door een schulduitsluitingsgrond en/of rechtvaardigingsgrond, loopt de rechter vast bij vraag 3 en volgt ontslag van alle rechtsvervolging.
Bij culpa in de delictsomschrijving heeft verdachte twee kansen om vrijgesproken te worden namelijk op basis van een rechtvaardigingsgrond of een schulduitsluitingsgrond. Dit is bij opzet natuurlijk niet het geval.
Arrest ‘detentie van een blinde’
De rechtsvraag die speelt in dit arrest is: ‘dient de rechter te motiveren waarom hij toch gevangenisstraf oplegt wanneer er een beroep is gedaan op detentieongeschiktheid?’.
In dit geval was een blinde man veroordeeld tot een gevangenisstraf, desondanks het verweerd van de raadsman. Dit verweerd luidde dat verdachte ongeschikt was voor detentie omdat hij blind was. In de gevangenis zouden geen voldoende voorzieningen aanwezig zijn, zoals een blindgeleide hond, om de gevangenisstraf verantwoord te maken voor verdachte.
De Rechtbank heeft de visuele handicap meegenomen bij haar beslissing met de persoonlijke omstandigheden. Ze legt een gevangenisstraf van 3 jaar op, 1 jaar voorwaardelijk.
De raadsman is het hier niet mee eens en gaat in hoger beroep. Het Hof oordeelt echter hetzelfde als de Rechtbank.
In het cassatiemiddel wordt vervolgens aangevoerd dat het Hof dieper had dienen in te gaan op het verweer van de raadsman over detentieongeschiktheid van verdachte door zijn visuele handicap. Met andere woorden: er is niet voldaan aan de motivatieplicht.
De A-G is het eens met de raadsman: de uitspraak had uitgebreider gemotiveerd moeten zijn. Uiteindelijk oordeelt de HR dat het Hof verplicht was om gemotiveerd te reageren op een evenzo gemotiveerd verweer van de raadsman, zoals vastgelegd in art. 359 lid 6 Sv (dit staat niet letterlijk in het artikel maar dit kan je uit jurisprudentie halen).
Het leerstuk hier is dat een rechter altijd gemotiveerd moet reageren op een verweer dat óók gemotiveerd aangevoerd is.
Sanctiestelsel
Een opgelegde sanctie moet altijd rechtmatig zijn. Om de rechtmatigheid van een opgelegde sanctie te toetsen, dien je een aantal aspecten te toetsen aan de wet. Om te beginnen dien je het artikel van het bewezenverklaarde misdrijf erbij te pakken en de voorwaarden te lezen. In het artikel staat namelijk wat de maxima zijn aan gevangenisstraf en/of geldboete. Wanneer er een gevangenisstraf en/of geldboete opgelegd is, dien je deze te toetsen aan de voorwaarden uit het artikel. Daarna moet er gekeken worden of het combineren van meerdere sancties wel mag. Hierna kun je een conclusie vormen over de rechtmatigheid van de opgelegde sanctie.
Hieronder het stappenplan uitgelicht:
1. Artikel erbij pakken en de voorwaarden lezen
2. Checken of de hoogte van de (eventuele) ogelegde geldboete rechtmatig is
3. Checken of de hoogte van een (eventuele) opgelegde taakstraf rechtmatig is
4. Checken of de (eventuele) opgelegde gevangenisstraf rechtmatig is
5. Checken of de combinatie van een geldboete en gevangenisstraf toegestaan is
6. Conclusie
Deze bundel bevat aantekeningen bij de hoorcolleges en werkgroepen van de afgelopen jaren
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
5531 | 2 |
Add new contribution