![Image](https://www.worldsupporter.org/sites/default/files/styles/medium/public/bundle/wereldbol_summaries_joho_single_boek_1_150x190px_0.png?itok=PgQm9J5z)
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
De Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer (hierna: de Aanwijzing) is in werking getreden op 13 december 2010. De Aanwijzing betreft situaties waarin de burger zichzelf of een ander verdedigt waarin deze een ‘feitelijk slachtoffer is of zich zo voelt’. De bedoeling is om voor politie en justitie vast te leggen wat de rechtspositie is van een burger die zelfverdediging toepast en welke dwangmiddelen tegen hem mogen worden ingezet.
Het is maar de vraag of de Aanwijzing wel noodzakelijk en nuttig is. Opsporingsambtenaren hebben een zekere vrijheid in hun bevoegdheidsuitoefening. Ze hebben bijvoorbeeld de mogelijkheid om af te zien van het toepassen van dwangmiddelen als er sprake is van noodweer. Wel geeft de Aanwijzing een iets nadere invulling van die bevoegdheid, maar heel duidelijk is het niet.
Als burgers serieuze problemen met elkaar hebben, is het niet de bedoeling dat zij met elkaar op de vuist gaan. Volgens de Engelse filosoof Locke is er een staat nodig die, met gezag en zo nodig geweld, tussenbeide kan treden en het conflict kan oplossen. Anders ontaardt de maatschappij in chaos en eindeloos geweld. In onze maatschappij heeft de staat daarom in beginsel het geweldsmonopolie. De staat bepaalt ook in hoeverre de burger zichzelf met geweld mag verdedigen tegen ander geweld. De staat stelt de grenzen van noodweer vast. In Nederland is de laatste jaren hierover de discussie weer opgelaaid. Van burgers en bedrijven wordt door de jurisprudentie van de Hoge Raad en wetsvoorstellen van de wetgever steeds meer zelfredzaamheid verwacht en toegestaan (dat heet ook wel de ‘castle doctrine’).
De Aanwijzing ziet op drie verschillende onderwerpen. Ten eerste wordt het toepassingsgebied van de Aanwijzing behandeld. Vervolgens gaat het over de strafvorderlijke bejegening van de burger die zichzelf verdedigt. Tot slot gaat de Aanwijzing in op hoe de politie en het OM dienen te handelen.
De aanwijzing is van toepassing op situaties waarin er sprake is van verdedigingshandelingen rond of in de woning of het bedrijf van een burger. In die gevallen kan er een vermoeden van noodweer(exces) bestaan. Als dat vermoeden bestaat, kan toepassing van dwangmiddelen in beginsel achterwege blijven. De Aanwijzing is ook van toepassing op situaties als straatroof. Geen sprake van toepassing is er als de burger een vuurwapen heeft gebruikt, als er... Interested? Read the instructions below in order to read the full content of this page.
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
De Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer (hierna: de Aanwijzing) is in werking getreden op 13 december 2010. De Aanwijzing betreft situaties waarin de burger zichzelf of een ander verdedigt waarin deze een ‘feitelijk slachtoffer is of zich zo voelt’. De bedoeling is om voor politie en justitie vast te leggen wat de rechtspositie is van een burger die zelfverdediging toepast en welke dwangmiddelen tegen hem mogen worden ingezet.
Het is maar de vraag of de Aanwijzing wel noodzakelijk en nuttig is. Opsporingsambtenaren hebben een zekere vrijheid in hun bevoegdheidsuitoefening. Ze hebben bijvoorbeeld de mogelijkheid om af te zien van het toepassen van dwangmiddelen als er sprake is van noodweer. Wel geeft de Aanwijzing een iets nadere invulling van die bevoegdheid, maar heel duidelijk is het niet.
Als burgers serieuze problemen met elkaar hebben, is het niet de bedoeling dat zij met elkaar op de vuist gaan. Volgens de Engelse filosoof Locke is er een staat nodig die, met gezag en zo nodig geweld, tussenbeide kan treden en het conflict kan oplossen. Anders ontaardt de maatschappij in chaos en eindeloos geweld. In onze maatschappij heeft de staat daarom in beginsel het geweldsmonopolie. De staat bepaalt ook in hoeverre de burger zichzelf met geweld mag verdedigen tegen ander geweld. De staat stelt de grenzen van noodweer vast. In Nederland is de laatste jaren hierover de discussie weer opgelaaid. Van burgers en bedrijven wordt door de jurisprudentie van de Hoge Raad en wetsvoorstellen van de wetgever steeds meer zelfredzaamheid verwacht en toegestaan (dat heet ook wel de ‘castle doctrine’).
De Aanwijzing ziet op drie verschillende onderwerpen. Ten eerste wordt het toepassingsgebied van de Aanwijzing behandeld. Vervolgens gaat het over de strafvorderlijke bejegening van de burger die zichzelf verdedigt. Tot slot gaat de Aanwijzing in op hoe de politie en het OM dienen te handelen.
De aanwijzing is van toepassing op situaties waarin er sprake is van verdedigingshandelingen rond of in de woning of het bedrijf van een burger. In die gevallen kan er een vermoeden van noodweer(exces) bestaan. Als dat vermoeden bestaat, kan toepassing van dwangmiddelen in beginsel achterwege blijven. De Aanwijzing is ook van toepassing op situaties als straatroof. Geen sprake van toepassing is er als de burger een vuurwapen heeft gebruikt, als er een verband bestaat tussen de zelfverdediging en een strafbaar feit dat die burger zelf heeft gepleegd, of als het geweld plaatsvindt in een uitgaansgebied of tijdens een evenement. In die gevallen zijn de omstandigheden en feiten ‘niet aanstonds duidelijk’ en moet nader onderzoek plaatsvinden.
Er kan hier gemakkelijk onduidelijkheid ontstaan omtrent de Aanwijzing. Wat valt bijvoorbeeld onder ‘bedrijf’ (een marktkraam?) en wat onder ‘uitgaansgebied’ (speelt tijdstip een rol?). Volgens de Aanwijzing zelf is zij niet van toepassing bij onduidelijkheid. Dat lost weinig op, maar laat wel ruimte voor de nodige beleidsvrijheid.
Bij onduidelijkheid heeft de politie twee mogelijkheden: niet aanhouden,.....read more
Sinds het Water en melk-arrest van de Hoge Raad in 1916 geldt in het Nederlandse strafrecht het schuldvereiste als minimumgrond voor strafbaarheid. Als iemand niets valt te verwijten, dan heeft hij geen schuld en dan kan hij niet strafbaar worden gesteld. Dat is de gangbare theorie. In de rechtspraktijk komen rechters maar zeer zelden tot de conclusie dat bij de verdachte iedere verwijtbaarheid ontbreekt en dat daarom sprake is van een schulduitsluitingsgrond. Bij misdrijven speelt de verwijtbaarheid een belangrijke rol op bestanddeelniveau, namelijk bij opzet en culpa. Omdat deze criteria in de wettelijke omschrijvingen van misdrijven zijn opgenomen en zich dus bevinden op bestanddeelniveau, ligt de procesrechtelijke bewijslast voornamelijk bij het openbaar ministerie. Ook materieelrechtelijk ligt de lat hoger dan enkele verwijtbaarheid. Er moet sprake zijn van willens en wetens handelen (opzet) of aanmerkelijke onvoorzichtigheid (culpa).
Opzet heeft een innerlijke en een normatieve component. De innerlijke component betreft het feitelijk willen en weten, de psychologische toestand. De normatieve component bestaat weer uit twee delen. Ten eerste het afleiden van opzet uit externe feiten en omstandigheden. Ten tweede het toerekenen van opzet wegens externe feiten en omstandigheden.
Een voorbeeld van de innerlijke component vind je in het Hoornse taart-arrest, waar de verdachte uitvoerig aan de politie vertelde wat hij van plan was geweest met de vergiftigde taart. Het toerekenende aspect blijkt duidelijk uit het kroeggevecht waarin de aanvaller per ongeluk een derde sloeg met een barkruk in plaats van zijn beoogde slachtoffer. Ondanks dat hij de schade niet gewild en voorzien had, werd hem toch opzet toegerekend op grond van de feiten en omstandigheden. Volgens de Hoge Raad had hij (moeten) voorzien dat hij ook anderen dan zijn doel zou kunnen raken. Het aspect van toerekening speelt ook een belangrijke rol in gevallen van deelneming aan strafbare feiten waarbij wordt afgeweken van het initiële plan. Bij dergelijke zaken acht de strafrechter voorwaardelijke opzet bij de deelnemers al snel bewezen. De interne component speelt hier dus een relatief kleine rol en de normatieve juist een grote.
De vraag is hoe bij opzet de interne en de normatieve component zich tot elkaar verhouden. Het is niet de bedoeling dat ze te ver uit elkaar komen te liggen. Dat risico speelt mogelijk als er sprake is van bijzondere wetten, waarbij rechters voorwaardelijke opzet wel erg ruim toepassen. De redenering luidt dan, kortgezegd, dat mensen die werken in een sector waarvoor bijzondere wetten gelden, deze mensen een extra groot bewustzijn en dito verantwoordelijkheid hebben om volgens de wet te handelen. Als ze daarvan afwijken, wordt al snel aangenomen dat ze (voorwaardelijk) opzettelijk wederrechtelijk handelen. Je zou dat procesrechtelijk als een bewijsvermoeden kunnen zien. Handelt iemand in strijd met specifieke voorschriften, dan gaat de rechter bewijsrechtelijk in beginsel uit van opzet. Tegenbewijs is mogelijk, maar is moeilijk te leveren. Vanuit een materieelrechtelijk perspectief zou je kunnen zeggen dat de rechter voor.....read more
Het artikel betreft een noot van prof. mr. J. de Hullu bij het bekende en beruchte Porsche-arrest van de Hoge Raad in 1996. De zaak ging over een dramatisch verkeersongeluk, waarbij de (beschonken) bestuurder van een Porsche tijdens een gevaarlijke inhaalmanoeuvre frontaal op een tegenligger op de andere rijbaan botste. Alle vier inzittenden van de andere auto verloren het leven. Ook de bijrijder van de Porsche vond de dood, alleen de bestuurder zelf overleefde het ongeluk. Volgens het Hof Den Bosch had de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans, dat andere verkeersdeelnemers door zijn handelswijze gedood konden worden. Daarmee was de voorwaardelijke opzet van de bestuurder bewezen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof Den Bosch en verwees de zaak naar het Hof Arnhem. Kortgezegd had het Hof mee moeten wegen dat de verdachte zelf ook aanmerkelijk levensgevaar had gelopen. Daarom kon het Hof volgens de Hoge Raad niet zonder nadere motivering aannemen dat er sprake was geweest van het aanvaarden van de aanmerkelijke kans op een dodelijk ongeval. Het Hof Arnhem sprak de verdachte uiteindelijk vrij van doodslag, maar veroordeelde hem om dood door schuld in het verkeer.
Er bestaat al lange tijd discussie over in hoeverre de normale misdrijfbepalingen ook van toepassing zijn op gevaarlijk verkeersgedrag, waar in beginsel de Weg- en Verkeerswet voor bedoeld is. Langzamerhand leek dat in de jurisprudentie steeds vaker het geval te zijn. Zo oordeelde de rechtbank in 1951 dat een automobilist die inreed op een stilstaande politieman handelde met voor poging tot doodslag vereiste opzet. Het Porsche-arrest biedt enig tegenwicht tegen het verder oprekken van het opzetvereiste.
Het valt op dat de Hoge Raad in dit arrest een gedetailleerde en subjectieve (psychische) invulling aan het opzetvereiste geeft. Zo kent de Hoge Raad belang toe aan het feit dat de verdachte eerdere inhaalmanoeuvres vroegtijdig heeft afgebroken. Daaruit leidt de Hoge Raad af dat de verdachte kennelijk probeerde om botsingen te vermijden, wat afbreuk doet aan de stelling dat de verdachte wist of de kans op de koop toe nam dat hij een botsing zou veroorzaken. A-G Meijers gaf in zijn conclusie blijk van een veel meer objectieve, normatieve benadering en achtte voorwaardelijke opzet wel bewezen. De A-G leidde uit het gehele roekeloze verkeersgedrag de voorwaardelijke opzet af, ondanks dat de verdachte zelf levensgevaar liep. De Hoge Raad volgde deze redenering niet. De vraag komt op of de Hoge Raad, bij het bepalen van de mate van opzet, terecht zo veel belang hecht aan het levensgevaar dat de verdachte zelf loopt.
Stel dat er sprake is van een fietser als tegenligger, die wordt aangereden door een auto. De bestuurder van de auto loopt zelf geen levensgevaar. Beïnvloedt dat de mate van voorwaardelijke opzet bij de bestuurder? Is er in dit geval eerder sprake van voorwaardelijke opzet? Volgens de lijn die de Hoge Raad uitzette wel, maar het lijkt nogal.....read more
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution