Collegeaantekeningen Methoden, Technieken en Statistiek 1 (MTS1) - UU
- 1631 reads
College-aantekeningen bij Methoden voor MTS 1 aan de Universiteit Utrecht - 2015/2016
Je kunt op allerlei manieren data verzamelen, maar je moet het ook kunnen samenvatten. Als we dat doen heeft dat beschrijvende statistiek (descriptive statistics).
Wanneer je statistiek gaat beschrijven heb je een populatie nodig die je wilt bestuderen. De grootte wordt aangegeven door de letter N. Maar je kunt het bijna nooit doen onder alle mensen in de populatie, daarom doe je een steekproef en daarvan verzamel je data. Deze is representatief voor de populatie. De grootte van de steekproef wordt aangegeven door de letter n.
Parameter: Een getal (numerieke waarde) dat de gehele populatie beschrijft.
Statistiek: Een getal (numerieke waarde) dat alleen de steekproef beschrijft.
We gaan leren wat je kunt met statistieken. Dus wat we met deze numerieke waarden kunnen en hoe kan je dit terugkoppelen naar de hele populatie, dat is:
Inductieve statistiek: het generaliseren van resultaten uit de steekproef naar de gehele populatie.
Wanneer je dingen wilt gaan meten heb je 2 soorten kenmerken:
Fysieke kenmerken: lengte, gewicht, haarkleur
Abstracte kenmerken (constructs): Moeilijk te meten, bijvoorbeeld agressie, stress, angst.
Dit soort abstracte kenmerken moet je leren meten, dat leer je bij Methoden.
Een variabele is een eigenschap of conditie dat per individu anders kan zijn.
Een variabele is direct te meten, kan je aangeven met bijvoorbeeld X of Y.
Er zijn twee soorten numerieke variabelen:
Discreet (discrete): een beperkt (finite) aantal waarden die de variabele aan kan nemen of de waarden zijn telbaar: ‘Iets wat we kunnen tellen’.
Continu (continuous): Er is een oneindig (infinite) aantal waarden: ‘Iets wat we (nauwkeurig) kunnen meten’.
Frequentietabel: Elke keer als we de waarden die een variabele kan aannemen samen met hoe vaak de variabele deze waarde aanneemt in een tabel zetten.
Proportie/ percentage: welk deel een bepaalde waarde aangeeft
Gegroepeerde frequentietabel: Dan zet je meerdere waarden samen, zodat je niet enorm veel gegevens onder elkaar krijgt. Bij continue scores begin je met de interval waarbij [ gesloten/inclusief betekend en ) open/inclusief.
Je kunt allerlei verschillende grafieken maken:
Histogram: Frequentie verticaal, X horizontaal. De staven liggen tegen elkaar aan. Het is belangrijk de waarden goed te verdelen, anders krijg je hele lage of hele hoge staven.
Polygoon: ‘Een samenvatting van een histogram’. In het midden van elke staaf van een histogram zet je een puntje en daar trek je dan lijnen tussen. Een polygoon begint en eindigt altijd op de x-as! Wanneer je intervallen gebruikt zet je de stippen
Wetenschappelijk onderzoek: goede vragen stellen, proberen iets te leren. Hoe je die vragen beantwoord leer je bij MTS.
Normale kennis (alledaagse kennis) vs. Wetenschappelijke kennis (onderzoek doen)
Kenmerken voor goede wetenschappelijke kennis / onderzoek:
Systematiek
Creatief
Theorie
Objectief
Waarnemingen
Ontologie: zijnsleer. Voordat je gaat onderzoeken moet je wel weten dat het geen wat je onderzoekt bestaat, anders ga je er geen onderzoek naar doen.
Epistemologie: ‘Hoe gaan we het onderzoeken?’
Benaderingen bij sociale wetenschap:
Empirisch-analytische benadering: basis in natuurwetenschappen. Herhaalbaar, controleerbaar, reductie, waardenvrij, kwantitatief (met cijfers). Bijv. The asch experiment, vragenlijst, CBS.
Interpratieve benadering: Verzet tegen emprisch-analytische benadering. Begrijpen, holistisch, waardenverheldering, kwalitatief onderzoek (tekst en beeld). Draait om interpretatie: wat zie ik, wat neem ik waar?
Kritisch-emancipatoire benadering: Gericht op verbetering, waardengebonden. Benadering is geworteld in de marxistische traditie. Bijv. het verbeteren van…. of feministisch onderzoek.
Onderzoeksethiek: Soms kan je niet zomaar experimenteren want dat kan schade toebrengen of er ontstaan implicaties. Er moet dus altijd toestemming zijn.
Empirisch-analytisch: Experiment, survey, bestaande bronnen
Interpretatie onderzoek: Inhoudsanalyse
Kritisch-emancipatoir onderzoek: (etnografisch) Veldonderzoek
Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek: doel is kennis verzamelen.
Hierbij hoort de empirische cyclus. Deze doorloop je wanneer je fundamenteel wetenschappelijk onderzoek op de juiste manier wilt doen.
Het begint met Observatie (startpunt onderzoek), daarna komt Inductie (voorlopige conclusies en theorie). Dit wordt gevolgd door Deductie (vanuit theorie een voorspelling formuleren). Daarna komt toetsing en ten slotte evaluatie (Kennisprobleem opgelost?) en begin je weer van vooraf aan.
Toegepast wetenschappelijk onderzoek/ praktijkgericht: doel is om een oplossing te vinden voor problemen in de praktijk.
Hierbij hoort de regulatieve cyclus: Zelfde als empirische cyclus maar bij evaluatie maak je een keuze voor de maatschappij i.p.v. dat je je afvraagt of het kennisprobleem is opgelost.
Later zal er nog verder op deze soorten onderzoek en cyclus in worden gegaan.
Als je je aan de stappen van deze cyclus houdt wordt onderzoeken makkelijker. En andere onderzoeken kan je hiermee controleren.
Observatie: startpunt van het onderzoek
Inductie: op basis van wat je ziet een voorlopige conclusie trekken, er is dus theorievorming.
Deductie: vanuit theorie een voorspelling formuleren.
Toetsing: Kijken of gegevens de voorspelling ondersteunen.
Evaluatie: Kennisprobleem opgelost?
Aangezien we het boek.....read more
Hoofdstuk 1 van de voorgeschreven statistiek literatuur
Je kunt op allerlei manieren data verzamelen, maar je moet het ook kunnen samenvatten. Als we dat doen heeft dat beschrijvende statistiek (descriptive statistics). Wanneer je statistiek gaat beschrijven heb je een populatie nodig die je wilt bestuderen. De grootte wordt aangegeven door de letter N. Maar je kunt het bijna nooit doen onder alle mensen in de populatie, daarom doe je een steekproef en daarvan verzamel je data. Deze is representatief voor de populatie. De grootte van de steekproef wordt aangegeven door de letter n.
Parameter: een getal (numerieke waarde) dat de gehele populatie beschrijft.
Statistiek: een getal (numerieke waarde) dat alleen de steekproef beschrijft.
Deze collegereeks draait om het leren omgaan met statistiek, het kunnen bepalen van numerieke waarden en het terugkoppelen hiervan naar de hele populatie.
Inductieve statistiek: het generaliseren van resultaten uit de steekproef naar de gehele populatie.
Wanneer je dingen wilt gaan meten, heb je twee soorten kenmerken:
Fysieke kenmerken: lengte, gewicht, haarkleur
Abstracte kenmerken (constructs): moeilijk te meten, bijvoorbeeld agressie, stress, angst.
Dit soort abstracte kenmerken moet je leren meten, hier wordt nader op ingegaan bij het onderdeel methoden van deze collegereeks.
Een variabele is een eigenschap of conditie dat per individu anders kan zijn.
Een variabele is direct te meten, kan je aangeven met bijvoorbeeld X of Y.
Er zijn twee soorten numerieke variabelen:
Discreet (discrete): een beperkt (finite) aantal waarden die de variabele aan kan nemen of de waarden zijn telbaar: ‘Iets wat we kunnen tellen’.
Continu (continuous): er is een oneindig (infinite) aantal waarden: ‘Iets wat we (nauwkeurig) kunnen meten’.
Hoofdstuk 2 van de voorgeschreven statistiek literatuur
Frequentietabel: elke keer als we de waarden die een variabele kan aannemen samen met hoe vaak de variabele deze waarde aanneemt in een tabel zetten.
Proportie/ percentage: welk deel een bepaalde waarde aangeeft
Gegroepeerde frequentietabel: dan zet je meerdere waarden samen, zodat je niet enorm veel gegevens onder elkaar krijgt. Bij continue scores begin je met de interval waarbij [ gesloten/inclusief betekend en ) open/inclusief.
Je kunt allerlei verschillende grafieken maken:
Histogram: frequentie verticaal, X horizontaal. De staven liggen tegen elkaar aan. Het is belangrijk de waarden goed te verdelen, anders krijg je hele lage of hele hoge staven.
Polygoon: ‘een samenvatting van een histogram’. In het midden van elke staaf van een histogram zet
Wetenschappelijk onderzoek: goede vragen stellen, proberen iets te leren. Hoe je die vragen beantwoord leer je bij MTS.
Normale kennis (alledaagse kennis) vs. Wetenschappelijke kennis (onderzoek doen).
Kenmerken voor goede wetenschappelijke kennis / onderzoek:
Systematiek
Creatief
Theorie
Objectief
Waarnemingen
Ontologie is een filosofisch begrip en staat voor zijnsleer (het zijn / bestaan van het geheel van dingen / entiteiten). Voor het verrichten van onderzoek moet je zeker weten dat het geen wat je onderzoekt bestaat, anders kun je er geen onderzoek naar doen.
Epistemologie beschrijft in de filosofie de aard, oorsprong en voorwaarden voor en spectrum van kennis, oftewel kennistheorie : ‘Hoe gaan we het onderzoeken?’
Benaderingen in de sociale wetenschappen lopen uiteen:
Empirisch-analytische benadering: basis in natuurwetenschappen. Herhaalbaar, controleerbaar, reductie, waardenvrij, kwantitatief (met cijfers). Bijv. The asch experiment, vragenlijst, CBS.
Interpratieve benadering: verzet tegen emprisch-analytische benadering. Begrijpen, holistisch, waardenverheldering, kwalitatief onderzoek (tekst en beeld). Draait om interpretatie: wat zie ik, wat neem ik waar?
Kritisch-emancipatoire benadering: gericht op verbetering, waardengebonden. Benadering is geworteld in de marxistische traditie. Bijv. het verbeteren van…. of feministisch onderzoek.
Onderzoeksethiek: soms kan je niet zomaar experimenteren want dat kan schade toebrengen of er ontstaan implicaties. Er moet dus altijd toestemming zijn.
Er zijn diverse methoden van onderzoek:
Empirisch-analytisch: Experiment, survey, bestaande bronnen
Interpretatie onderzoek: Inhoudsanalyse
Kritisch-emancipatoir onderzoek: (etnografisch) Veldonderzoek
Onderzoeken in de sociale wetenschappen hebben verschillende doeleinden:
Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek: doel is kennis verzamelen.
Hierbij hoort de empirische cyclus. Deze doorloop je wanneer je fundamenteel wetenschappelijk onderzoek op de juiste manier wilt doen. Het begint met observatie (startpunt onderzoek), daarna komt inductie (voorlopige conclusies en theorie). Dit wordt gevolgd door deductie (vanuit theorie een voorspelling formuleren). Daarna komt toetsing en ten slotte evaluatie (kennisprobleem opgelost?) en begin je weer van vooraf aan. Zie college 2 voor nader uitleg.
Toegepast wetenschappelijk onderzoek/ praktijkgericht: doel is om een oplossing te vinden voor problemen in de praktijk.
Hierbij hoort de regulatieve cyclus, die te vergelijken is met de empirische cyclus, maar bij evaluatie maak je een keuze voor de maatschappij in plaats van afvragen of het kennisprobleem daadwerkelijk is opgelost. Later zal er nog verder op deze soorten onderzoek en cyclus in worden gegaan.
Wanneer.....read more
In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek, Psychologie Utrecht jaar 1.
Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie Bachelor 1 - UU op JoHo.org.
Bronnen van informatie:
Leer de theorie-data cyclus goed!
Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek:
Het wordt gecontroleerd en gecheckt door elkaar, peer review
Probabilistisch
Er is een kans dat we het ene zien, maar toch het andere waar is. Tegenovergestelde is deterministisch: als je dit doet, gebeurt dat. Het gebeurt altijd.
Kenmerken van een goede wetenschappelijke theorie (is iets anders dan hierboven)
Als een eenvoudige theorie volstaat, is het niet nodig om deze complexer te maken.
Onderzoeksvragen
Er zijn twee soorten onderzoeksvragen:
Fundamenteel (basic)
Hier is de onderzoeker bezig met zoeken naar algemene informatie. Wat gebeurt er in het brein van een Narcist. Wat gebeurt er met de fysieke kenmerken van iemand die continu selfies aan het maken is. Dit zijn algemene processen.
Toegepast (applied)
Kunnen we instagram op een of andere manier aanpassen, zodat het minder leidt tot narcistische trekjes. Of lesprogramma’s maken voor kids met dyslexie → wat past het best voor hen. Beetje interventie maken. Een andere soort vorm van tiktok.
Translational
Van de ene over gaat in de ander. Dyslexievoorbeeld: de nieuwe lesmethode voor dyslexiekids. Waarom werkt het beter? Wat gebeurt er dan bij die kinderen? Je gaat van het ene onderzoek over in het andere onderzoek. Van lesmethode naar ‘’Hoe dan?’’
‘’Worden jongeren narcistisch van het gebruik van social media?’’
Dit is een fundamentele onderzoeksvraag, want we hebben het over social media. Het gaat nog steeds over algemene informatie of dit leidt tot narcisme. Het gaat niet over een interventie.
Een voorbeeld van een applied onderzoeksvraag is dan:
Kunnen we instagram beter inrichten zodat het minder leidt tot narcisme? De onderzoeksvraag leidt tot een onderzoeksontwerp (zie de cyclus)
Wat voor soort empirische gegevens worden er verzameld? Zijn de gegevens kwalitatief of kwantitatief? Getalletjes die je kan meten enzo dat is kwantitatief Teksten of opnames van interviews zijn kwalitatieve gegevens. Niet getalsmatig. Beelden ofzo. Kijken naar wat voor soort video’s narcisten posten.
Het voornaamste doel van kwalitatief onderzoek is om sociale fenomenen te begrijpen vanuit hun natuurlijk context.
Zo vindt je empirische patronen, die kunnen een basis vormen voor een theorie of om bij te dragen aan een bestaande theorie.
Dit zijn patronen in:
Voorwaarden van causaliteit:
Uitleg:
Deze drie voorwaarden moeten nagestreefd worden. Dit kan het best via een gerandomiseerd experiment.
Dit is een oknderzoeksopzet waarbij:
Bij een experiment wordt er een aselecte steekproef getrokken. De ene groep krijgt een bloeddrukverlagend middel, de andere groep krijgt een placebo. Wat kan misgaan: bij randomisatie wil je wel gelijke verdeling leeftijd en man/vrouw-verdeling in de groepen, dat is niet altijd het geval.
De vraag is: Wanneer is er sprake van samenhang tussen type aantekeningen en leerprestatie?
Bedreigingen bij experimenteel onderzoek:
Selectie effect:
Soms is willekeurige toewijzing niet mogelijk: niet ethisch of praktisch onhaalbaar. Double blind = ook de onderzoeker weet niet in welke groep de deelnemer zit.
Een onderzoeksvraag van een experimenteel onderzoek kun je herkennen aan de volgende elementen:
PICO:
De interventie (de experimentele conditie) en de comparison (de controlegroep) maken samen de gemanipuleerde variabele.
PICO:
Met behulp van simulatiespel (waarin men wel of niet wordt buitengesloten) wordt er gekeken of er een verschil in stemming is na afloop tussen degenen die wel en niet buitengesloten worden.
Gerandomiseerd experiment:
Inferentiële statistiek = mogen we het steekproefresultaat generaliseren naar de populatie?
NHST = nulhypothese significantietoetsing
De stappen van NHST (nulhypothese
.....read moreGravetter en Wallnau hoofdstuk 15
De sociale wetenschappen onderzoeken hoe mensen zich gedragen, waarom ze doen wat ze doen, wat ze denken en waarom ze dat denken. Als je onderzoek gaat doen op dit gebied, krijg je altijd te maken met mensen. Belangrijk is dan dat je weet hoe je deze mensen moet behandelen, en wat daarbij wel of niet geoorloofd is. Daarna ga je pas kijken naar de manier waarop je data kan verzamelen en hoe je de data kan analyseren.
Als je een onderzoek gaat doen volg je de volgende stappen:
Onderwerp kiezen
Onderzoeksvraag formuleren
Operationaliseren
Methode kiezen
Hypothesen opstellen
Techniek kiezen
Data analyseren
Conclusies trekken.
In de cursus MTS 2 komen verschillende nieuwe onderzoeksmethoden aan de orde. Bij een survey stel je vragen aan mensen over gevoelens, opinies en ervaringen. Bij een experiment probeer je verschillen of relaties aan te tonen door manipulatie. Wanneer je mensen in de natuurlijke setting gaat observeren, is er sprake van kwalitatief onderzoek. Tot slot kun je ook gebruik maken van bestaande gegevens in je onderzoek. Bij deze nieuwe onderzoeksmethoden horen ook nieuwe statistische technieken. Bij een survey wordt vaak de correlatietechniek gebruik en bij experimentele data wordt de variantieanalyse gebruikt.
Het herkennen van het meetniveau en de variabelen is erg belangrijk. In een correlatiestudie wordt er gekeken of er een relatie is tussen twee variabelen. Bijvoorbeeld of er een relatie is tussen het aantal uren dat je voor het tentamen leert en je tentamen cijfer. Of is er een relatie tussen het aantal Facebook-vrienden en de studiecijfers? Dit kan worden beantwoord aan de hand van een correlatiestudie.
Deze studies kijken naar lineaire relaties tussen twee variabelen. Deze relatie wordt beschreven aan de hand van een correlatiecoëfficiënt voor de sterkte, richting en significantie van de correlatie. Er bestaan twee vormen, namelijk 2 variabelen van interval/ratio meetniveau wat de Pearson correlatie genoemd wordt. 2 variabelen van ordinaal meetniveau wordt de Spearman correlatie genoemd.
Bij een correlatiestudie wordt er alleen bekeken of er een relatie is en niet of de ene variabele de andere variabele beïnvloedt of veroorzaakt.
Als we naar een correlatie gaan kijken moet er eerst een grafiek gemaakt worden van de data. Er moet een spreidingsdiagram gemaakt worden. Wanneer deze diagram is gemaakt, moet er gekeken worden naar de vorm van een relatie; is het lineair of.....read more
Wetenschappelijk onderzoek: goede vragen stellen, proberen iets te leren. Hoe je die vragen beantwoord leer je bij MTS.
Normale kennis (alledaagse kennis) vs. Wetenschappelijke kennis (onderzoek doen)
Kenmerken voor goede wetenschappelijke kennis / onderzoek:
Systematiek
Creatief
Theorie
Objectief
Waarnemingen
Ontologie: zijnsleer. Voordat je gaat onderzoeken moet je wel weten dat het geen wat je onderzoekt bestaat, anders ga je er geen onderzoek naar doen.
Epistemologie: ‘Hoe gaan we het onderzoeken?’
Benaderingen bij sociale wetenschap:
Empirisch-analytische benadering: basis in natuurwetenschappen. Herhaalbaar, controleerbaar, reductie, waardenvrij, kwantitatief (met cijfers). Bijv. The asch experiment, vragenlijst, CBS.
Interpratieve benadering: Verzet tegen emprisch-analytische benadering. Begrijpen, holistisch, waardenverheldering, kwalitatief onderzoek (tekst en beeld). Draait om interpretatie: wat zie ik, wat neem ik waar?
Kritisch-emancipatoire benadering: Gericht op verbetering, waardengebonden. Benadering is geworteld in de marxistische traditie. Bijv. het verbeteren van…. of feministisch onderzoek.
Onderzoeksethiek: Soms kan je niet zomaar experimenteren want dat kan schade toebrengen of er ontstaan implicaties. Er moet dus altijd toestemming zijn.
Empirisch-analytisch: Experiment, survey, bestaande bronnen
Interpretatie onderzoek: Inhoudsanalyse
Kritisch-emancipatoir onderzoek: (etnografisch) Veldonderzoek
Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek: doel is kennis verzamelen.
Hierbij hoort de empirische cyclus. Deze doorloop je wanneer je fundamenteel wetenschappelijk onderzoek op de juiste manier wilt doen.
Het begint met Observatie (startpunt onderzoek), daarna komt Inductie (voorlopige conclusies en theorie). Dit wordt gevolgd door Deductie (vanuit theorie een voorspelling formuleren). Daarna komt toetsing en ten slotte evaluatie (Kennisprobleem opgelost?) en begin je weer van vooraf aan.
Toegepast wetenschappelijk onderzoek/ praktijkgericht: doel is om een oplossing te vinden voor problemen in de praktijk.
Hierbij hoort de regulatieve cyclus: Zelfde als empirische cyclus maar bij evaluatie maak je een keuze voor de maatschappij i.p.v. dat je je afvraagt of het kennisprobleem is opgelost.
Later zal er nog verder op deze soorten onderzoek en cyclus in worden gegaan.
Als je je aan de stappen van deze cyclus houdt wordt onderzoeken makkelijker. En andere onderzoeken kan je hiermee controleren.
Observatie: startpunt van het onderzoek
Inductie: op basis van wat je ziet een voorlopige conclusie trekken, er is dus theorievorming.
Deductie: vanuit theorie een voorspelling formuleren.
Toetsing: Kijken of gegevens de voorspelling ondersteunen.
Evaluatie: Kennisprobleem opgelost?
Aangezien we het boek.....read more
Je kunt op allerlei manieren data verzamelen, maar je moet het ook kunnen samenvatten. Als we dat doen heeft dat beschrijvende statistiek (descriptive statistics).
Wanneer je statistiek gaat beschrijven heb je een populatie nodig die je wilt bestuderen. De grootte wordt aangegeven door de letter N. Maar je kunt het bijna nooit doen onder alle mensen in de populatie, daarom doe je een steekproef en daarvan verzamel je data. Deze is representatief voor de populatie. De grootte van de steekproef wordt aangegeven door de letter n.
Parameter: Een getal (numerieke waarde) dat de gehele populatie beschrijft.
Statistiek: Een getal (numerieke waarde) dat alleen de steekproef beschrijft.
We gaan leren wat je kunt met statistieken. Dus wat we met deze numerieke waarden kunnen en hoe kan je dit terugkoppelen naar de hele populatie, dat is:
Inductieve statistiek: het generaliseren van resultaten uit de steekproef naar de gehele populatie.
Wanneer je dingen wilt gaan meten heb je 2 soorten kenmerken:
Fysieke kenmerken: lengte, gewicht, haarkleur
Abstracte kenmerken (constructs): Moeilijk te meten, bijvoorbeeld agressie, stress, angst.
Dit soort abstracte kenmerken moet je leren meten, dat leer je bij Methoden.
Een variabele is een eigenschap of conditie dat per individu anders kan zijn.
Een variabele is direct te meten, kan je aangeven met bijvoorbeeld X of Y.
Er zijn twee soorten numerieke variabelen:
Discreet (discrete): een beperkt (finite) aantal waarden die de variabele aan kan nemen of de waarden zijn telbaar: ‘Iets wat we kunnen tellen’.
Continu (continuous): Er is een oneindig (infinite) aantal waarden: ‘Iets wat we (nauwkeurig) kunnen meten’.
Frequentietabel: Elke keer als we de waarden die een variabele kan aannemen samen met hoe vaak de variabele deze waarde aanneemt in een tabel zetten.
Proportie/ percentage: welk deel een bepaalde waarde aangeeft
Gegroepeerde frequentietabel: Dan zet je meerdere waarden samen, zodat je niet enorm veel gegevens onder elkaar krijgt. Bij continue scores begin je met de interval waarbij [ gesloten/inclusief betekend en ) open/inclusief.
Je kunt allerlei verschillende grafieken maken:
Histogram: Frequentie verticaal, X horizontaal. De staven liggen tegen elkaar aan. Het is belangrijk de waarden goed te verdelen, anders krijg je hele lage of hele hoge staven.
Polygoon: ‘Een samenvatting van een histogram’. In het midden van elke staaf van een histogram zet je een puntje en daar trek je dan lijnen tussen. Een polygoon begint en eindigt altijd op de x-as! Wanneer je intervallen gebruikt zet je de stippen
In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek, Psychologie Utrecht jaar 1.
Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie Bachelor 1 - UU op JoHo.org.
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !
Werkzaamheden: o.a.
Interesse? Reageer of informeer
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Add new contribution