1.1 Wat is de relatie tussen ecologie en ontwikkeling?
Kinderen groeien op in een wereld die constant verandert. Ecologie kijkt naar de relaties tussen een organisme en zijn omgeving. Ecologie van mensen bestaat uit de biologische, psychologische, sociale en culture contexten waarin een persoon zich ontwikkelt. Personen hebben in deze contexten verschillende interacties, en veranderen daarbij over tijd. Adaptatie betekent dat een organisme zichzelf of zijn gedrag aanpast om beter te kunnen bestaan in de betreffende condities. Dit is nodig, omdat mensen continue beïnvloed worden door factoren van buitenaf, bijvoorbeeld demografische factoren zoals inkomen en ras, en economische factoren zoals de verspreiding van goederen.
1.2 Wat is socialisatie?
Socialisatie is het proces waarin individuen kennis, vaardigheden en karaktertrekken verwerven die ervoor zorgen dat ze effectief kunnen participeren in de samenleving. Een kind wordt gesocialiseerd door heel veel verschillende actoren en heeft de volgende voorwaarden:
- Socialisatie vindt plaats over tijd.
- Socialisatie vindt plaats door interactie met significante personen.
- Socialisatie vindt plaats door middel van communicatie.
- Socialisatie vindt plaats in emotioneel-significante contexten.
1.3 Waarom is socialisatie een uniek, menselijk proces?
Sociale wetenschappers zijn het erover eens dat socialisatie uniek is voor mensen, omdat mensen kunnen denken. Taal maakt mogelijk dat verschillende ideeën overgebracht kunnen worden, en zorgt ervoor dat je zelf kunt redeneren en je gedrag kunt bepalen. Internalisatie is het proces waarbij extern opgelegd gedrag verandert in intern en zelfregulerend gedrag. Internalisatie heeft als gevolg dat ieder mens een bepaalde rol inneemt in een context, en aan de hand van die rol verwachtingen heeft over de ander en zichzelf.
1.4 Waarom is socialisatie een wederkerig, dynamisch proces?
Socialisatie is een wederkerig proces, omdat er bij socialisatie interactie plaatsvindt waarin beide partijen op elkaar reageren. Daarbij is het een dynamisch proces, omdat de interacties veranderen over tijd, en je dus zowel een producent van respons kan zijn als een product van respons. Kinderen hebben zelf een actieve rol in socialisatie, omdat ze leren dat bepaald gedrag bepaalde reacties uitlokt. Zo beïnvloeden ze hun eigen ontwikkeling
1.4a Genetica
Genetica speelt een rol in de ontwikkeling van een kind. Hierbij is het genotype allereerst van belang; het totaal aan erfelijke eigenschappen die zich bevinden in de genen op het moment dat het kind verwerkt wordt. Het genotype is op verschillende manieren belangrijk:
- Passief. Omdat je ouders intelligent zijn, is er in jouw genen ook een hoop intelligentie te vinden.
- Evocatief. Als je van nature een blij kind bent, krijg je waarschijnlijk meer positieve en warme respons van je omgeving.
- Actief. Als je van nature heel verlegen bent, zoek je zelf geen groepen op, maar pak je liever dingen alleen aan.
1.4b Temperament
Naast genetica is ook het temperament een belangrijk biologisch aspect. Temperament zijn de innerlijke kenmerken die bepalen hoe gevoelig je bent voor verscheidene ervaringen, en hoe je reageert op sociale interactie. Grofweg worden er drie temperamentcategorieën onderscheiden: “makkelijk”, “langzame starters” en “moeilijk”. Als ouders goed reageren op het temperament van hun kind en er dus sprake is van goodness of fit, verloopt de socialisatie soepeler.
1.4c Rijping
De veranderingen die geassocieerd worden met het biologische proces van ouder worden, worden rijping genoemd. Naarmate kinderen ouder worden, interacteren ze met mensen en hebben ze ervaringen. In dit proces doen ze onder andere vaardigheden, kennis, attituden, waarden en normen op.
1.5 Wat is het verschil tussen bedoelde en onbedoelde socialisatie?
Bedoelde socialisatie vindt plaats als volwassenen waarden consistent en expliciet overbrengen op het kind, waarbij er beloning of straffen worden toegepast als ze het goed of fout doen. Heel veel socialisatie vindt echter ook spontaan plaats tijdens menselijke interactie. Deze onbedoelde socialisatie vindt bijvoorbeeld ook plaats als je een interactie observeert. Bedoelde en onbedoelde socialisatie kunnen ook samengaan, bijvoorbeeld als een kind het gewenste gedrag niet laat zien omdat hij een positieve reactie op het ongewenste gedrag heeft geobserveerd bij iemand anders.
1.6 Wat zijn veranderingen en uitdagingen voor socialisatie?
Door de technologische ontwikkelingen en de diversiteit van de samenleving, moeten kinderen steeds meer leren om zich adaptief te kunnen aanpassen. Dit kost meer tijd en zorgt voor een hoop uitdagingen. Naast een direct effect, hebben deze ontwikkelingen ook een indirect effect op de ontwikkeling van kinderen. Dit is bijvoorbeeld het geval als ouders door een veranderende samenleving meer moeten werken, en de familie op de tweede plek komt te staan. Om de socialisatie toch goed te laten verlopen, moet er bijvoorbeeld gezorgd worden dat het curriculum op scholen passend is voor de ontwikkeling. Dit betekent dat er gekeken wordt naar normale groeipatronen van kinderen, maar dat er ook aandacht is voor individuele verschillen.
1.6a Verandering en het concept van kindertijd
Tegenwoordig nemen we aan dat de kindertijd een periode is waarin er voor kinderen gezorgd wordt, ze nieuwe dingen leren en beschermd worden omdat ze nog niet volwassen genoeg zijn om dit allemaal zelf te doen. Het beschermende aspect ondergaat echter een verandering, omdat er veel druk ligt op ouders en er overal gevaren zoals drugs op de loer liggen. Dit heeft als gevolg dat sommige ouders te beschermend worden, waardoor de onafhankelijkheid van het kind wordt geschaad.
1.6b Verandering, aanpassing en socialisatie
Socialisatie is een erg uitgebreid begrip, maar kan wel gemanipuleerd worden als je precies snapt hoe alles in elkaar steekt. Zo kun je eerst agressief gedrag uitlokken bij een groep, om ze daarna beter te kunnen leren dat dat niet goed is. Belangrijk om hierbij in gedachten te houden is dat de controle bij hele jonge kinderen vooral bij de ouders ligt, maar gedurende de jaren steeds meer verschuift naar de kinderen zelf.
1.7 Wat houdt het bio-ecologische model van ontwikkeling in?
De functies van wetenschappelijke theorieën zijn:
- Het vormen van een raamwerk om bevindingen uit onderzoeken in te interpreteren en richtingen aan te geven voor toekomstig onderzoek.
- Het uitleggen van een bepaald aspect van ontwikkeling.
- Het beschrijven van contexten die invloed hebben op veel aspecten in de ontwikkeling van kinderen.
- Het bestuderen van de interactie tussen een kind en zijn of haar omgeving.
We kijken naar bio-ecologische processen, waarbij organismen – in dit geval mensen – zelf een rol spelen in het ontwikkelen van hun omgeving. Hierbij wordt het bio-ecologische model van Bronfenbrenner in het hele boek als uitgangspunt gebruikt. Dit model kijkt naar de verschillende contexten waarin een kind zich bevindt, en hoe deze contexten het kind en elkaar beïnvloeden. In tegenstelling tot veel theorieën die kijken naar bepaalde patronen, probeert dit model deze patronen juist uit te leggen. Een voorbeeld van een patroon is de theorie van Piaget, die verschillende fases in de kindertijd onderscheidt:
- Baby’s en dreumesen (0-2 jaar) begrijpen dingen door hun zintuigen en bewegingen.
- Peuters (3-5 jaar) beginnen relaties te begrijpen op een intuïtieve manier.
- Kinderen (6-11 jaar) kunnen logica gebruiken om concrete relaties te begrijpen.
- Adolescenten (12 jaar en ouder) kunnen abstracte en hypothetische relaties begrijpen.
1.8 Wat zijn de ecologische systemen?
Bronfenbrenner zegt dat de sociale contexten van interacties en ervaringen bepalen hoe individuen hun potentie ontwikkelen en bepaalde vaardigheden aan kunnen leren. Er zijn vier systemen die hij onderscheidt:
- Het microsysteem.
- Het mesosysteem.
- Het exosysteem.
- Het macrosysteem.
Daarnaast spreekt hij nog van globalere veranderingen in bijvoorbeeld technologie en politiek. Dit noemt hij het chronosysteem.
1.8a Microsystemen
Het microsysteem refereert naar de activiteiten en relaties met personen die plaatsvinden in een specifieke, kleine setting zoals familie, school of leeftijdsgenoten.
Familie
Familie is de setting waarin verzorging, affectie en een verscheidenheid aan kansen plaatsvindt. Als een kind opgroeit in een disfunctionele familie, is er kans op problemen in de ontwikkeling.
School
Op school leren kinderen op een formele manier over de gemeenschap. Leraren zijn in deze setting rolmodellen.
Leeftijdsgenoten
In deze setting doen kinderen ervaring op in onafhankelijkheid. Ze krijgen een gevoel van wie ze zijn en hoe ze te vergelijken zijn met anderen van dezelfde leeftijd.
Gemeenschap
De gemeenschap, of buurt, is de plek waar kinderen vooral leren door te doen.
Media
De media wordt door Bronfenbrenner niet per se als onderdeel van het microsysteem gezien, maar wel door de auteur van het boek. De reden hiervoor is dat de media een setting presenteren van waaruit een kind de hele wereld bekijkt.
Interacties tussen de microsystemen
De ontwikkeling van een kind wordt ook beïnvloed door relaties tussen verschillende actoren in de microsystemen. Een voorbeeld hiervan is de relatie tussen vader en moeder.
1.8b Mesosystemen
Het mesosysteem bestaat uit verbindingen en relaties tussen twee of meer microsystemen van een kind, bijvoorbeeld tussen familie en school. De impact van dit systeem hangt af van het aantal en de kwaliteit van deze relaties. Hoe meer verbindingen er zijn, hoe meer invloed die hebben op de socialisatie.
1.8c Exosystemen
De derde structuur, het exosysteem, refereert naar contexten waarin het kind geen actieve participant is, maar die wel invloed hebben op de ontwikkelen. Voorbeelden hiervan zijn het werk van de ouders en sociale diensten.
1.8d Macrosystemen
Het macrosysteem bestaat uit de samenleving en subcultuur waar het kind toe behoort. Specifiek gaat dit over geloof, levensstijl, patronen van sociale interacties en levensveranderingen. Deze systemen worden gezien als een set instructies voor de andere drie systemen. Democratische ideeën hebben bijvoorbeeld invloed op exosystemen zoals het werk van de ouders. Er moet goed onderscheid gemaakt worden tussen etniciteit en cultuur. Etniciteit is lidmaatschap gebaseerd op je afkomst, ras of religie. Cultuur slaat daarentegen op het aangeleerde gedrag, zoals kennis en gewoonten.
Verschillende macrosystemen: laag- en hoog-contextueel
Er zijn twee soorten macrosystemen:
- Laag-contextueel wordt gekenmerkt door rationaliteit, individualiteit en vooruitgang.
- Hoog-contextueel wordt gekenmerkt door emoties, samenwerking en tradities.
Diverse patronen van gedrag
Er zijn aspecten die in deze laag- of hoog-contextuele macrosystemen van belang erg verschillen:
- In een laag-contextueel macrosysteem is het belangrijker wat de inhoud van de communicatie is, terwijl in een hoog-contextueel macrosysteem vooral wordt gekeken naar de setting.
- In een laag-contextueel macrosysteem willen mensen natuur controleren en veel sociale contacten onderhouden, terwijl er in een hoog-contextueel macrosysteem vooral in harmonie met de natuur wordt geleefd en de contacten binnen de eigen groep het belangrijkst zijn.
- In een laag-contextueel macrosysteem wordt er nieuwe kennis gebruikt om te overleven, terwijl in een hoog-contextueel macrosysteem meer waarde wordt gehecht aan traditie en afhankelijkheid.
1.9 Wat is het chronosysteem?
Het chronosysteem bestaat uit temporale veranderingen in ecologische systemen of individuen die nieuwe condities creëren die een effect hebben op ontwikkeling.
1.9a Effecten van het chronosysteem: het verleden
In het boek wordt een studie beschreven die laat zien dat ecologische veranderingen over tijd verschillende effecten kunnen hebben op de socialisatie van kinderen. Dit is afhankelijk van andere factoren, zoals leeftijd en geslacht van het kind.
1.9c Effecten van het chronosysteem: het heden
Significante gebeurtenissen kunnen blijvende consequenties hebben, zelfs jaren nadat de gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Dit heeft effect op het chronosysteem. Als voorbeeld wordt 11 september 2001 gebruikt; deze gebeurtenis was onverwacht en heeft mensen gedwongen om na te denken over de toekomst.
1.9c Effecten van het chronosysteem: de toekomst
Er zijn verschillende ontwikkelingen gaande die in de toekomst effect zullen hebben op het chronosysteem:
- Biotechnologie. Hierdoor kunnen genen gemanipuleerd worden.
- Opnieuw conceptualiseren van gemeenschappelijke en individuele verantwoordelijkheden. De verandering die hierbij gaande is, is dat mensen steeds onafhankelijker moeten worden en er minder van bovenaf wordt geregeld.
- Informatietechnologie (IT). Dit zorgt onder andere voor meer keuzes, meer kennis en meer afleidingen.
- Globalisering en nationalisme. Door terrorisme is er bijvoorbeeld meer aandacht voor nationale veiligheid.
- Verandering in de verantwoordelijkheid in besluitvoering. Zo worden leerkrachten bijvoorbeeld steeds meer verantwoordelijk gehouden voor de prestaties van kinderen.
- Informatiebemiddelaars. Beslissingen worden steeds meer beïnvloed door meningen van buitenaf, zoals een recensie in een krant.
1.10 Wat is belangrijk bij onderzoek naar het welzijn van kinderen?
Als er wordt gekeken naar het algemene welzijn van kinderen, worden de volgende factoren onderzocht:
- Indicatoren van familie en sociale omgeving.
- Indicatoren van de economische omstandigheden.
- Indicatoren van de gezondheidszorg.
- Indicatoren van de fysieke omgeving en veiligheid.
- Indicatoren van gedrag.
- Indicatoren van onderwijs.
- Indicatoren van gezondheid.
2.1 Wat zijn socialisatieprocessen?
In het verleden werd socialisatie gezien als iets dat werd beïnvloed door externe of interne factoren. Tegenwoordig weten we echter dat het een dynamisch (doelen en methoden veranderen) en wederkerig (kinderen hebben invloed op hun eigen ontwikkeling) proces is. Socialisatieprocessen worden beïnvloed door verschillende factoren:
- Biologische factoren. Deze factoren hebben te maken met genetica, evolutie en hormonen. Ze zijn onafhankelijk van ervaring.
- Socioculturele factoren. Deze factoren komen van buitenaf en zijn juist erg afhankelijk van ervaring.
- Interactieve factoren. Dit is bijvoorbeeld de levensgeschiedenis van een kind die bepaalt hoe een kind reageert op socialisatie.
2.2 Wat zijn de doelen van socialisatie?
De doelen van socialisatie zijn het ontwikkelen van zelfconcept, zelfregulatie, ambities, het leren van sociale rollen en het implementeren van vaardigheden.
2.2a Ontwikkelen van zelfconcept
Zelfconcept is de waarneming van de eigen identiteit als verschillend van die van anderen. Dit heeft dus nog niks te maken met hoeveel waarde hieraan wordt toegekend door de persoon, dat heeft te maken met zelfvertrouwen. Het zelfconcept ontwikkelt van uitvinden hoe je je zintuigen kunt gebruiken naar het aanvoelen van relaties met anderen. Zelfconcept ontwikkelt als de houding en verwachtingen van degene met wie de interactie plaatsvindt, opgenomen worden in de persoonlijkheid.
Psychosociale invloeden op het ontwikkelen van zelfconcept
Er worden verschillende fases genoemd waarin psychosociale invloeden op het ontwikkelen van zelfconcept terugkomen:
- Kindertijd (geboorte tot 1 jaar). Hier moet een basisgevoel van vertrouwen in jezelf en anderen worden ontwikkeld.
- Vroege jeugd (2 tot 3 jaar). Hier leren kinderen om zelfstandig te handelen en om schaamte en twijfel te voelen bij gedrag wat niet gewenst is, zoals neuspeuteren.
- Speeltijd (3 tot 5 jaar). In deze fase gaan kinderen zelf activiteiten initiëren, en als dit mislukt leren ze zich schuldig voelen.
- Schooltijd (6 jaar tot pubertijd). In deze fase worden kinderen beloond voor hun werk, ofwel krijgen ze een gevoel van minderwaardigheid als ze hun werk niet goed kunnen doen.
- Adolescentie (pubertijd tot 18 jaar en ouder). In deze fase wordt de identiteit ontwikkeld. Als dit niet goed verloopt, is er verwarring over de identiteit.
- Jonge volwassenheid (18 tot midden volwassenheid). In deze fase komt intimiteit om de hoek kijken. Als dit een onveilige relatie is, gekenmerkt door angst, kan er isolatie ontstaan.
- Volwassenheid (midden volwassenheid tot late volwassenheid). In deze fase ontstaat zorg voor de komende generaties, bijvoorbeeld door vader of moeder te worden. Als dit niet het geval is, kan dat leiden tot zelfabsorptie.
- Veroudering (late volwassenheid tot de dood). Het einde van het leven wordt bereikt met een zekere tevredenheid en zelfvertrouwen. Als deze tevredenheid niet wordt bereikt, kan dat wanhoop veroorzaken.
2.2b Ontwikkelen van zelfregulatie
Zelfregulatie is de mogelijkheid tot het controleren van je eigen impulsen, gedragingen en emoties totdat er een geschikte tijd, plaats of object beschikbaar is om ze uit te drukken. Zelfregulatie gaat vaak gepaard met het uitstellen van beloningen om een toekomstig doel te kunnen bereiken. Je kunt dus bepaalde frustraties reguleren. Vroege relaties spelen een grote rol in het leren reguleren van emoties, aangezien de zorgdragers aan een kind meegeven wanneer welk gedrag gepast is.
2.2c In staat stellen van succes
Socialisatie bepaalt deels doelen voor wat je later wil zijn als je volwassen bent. Belangrijke volwassenen en leeftijdsgenoten beïnvloeden iemands motivatie om succesvol te zijn.
2.2d Leren van passende sociale rollen
Om onderdeel te zijn van een groep, moet je een functie hebben die een aanvulling is op de rest van de groep. We hebben veel verschillende rollen, en moeten per situatie bepalen welke de meest passende rol is.
2.2e Implementeren van ontwikkelde vaardigheden
Socialisatie verschaft sociale, emotionele en cognitieve vaardigheden voor kinderen om succesvol te functioneren in de samenleving. De verwachtingen van buitenaf over het toepassen van deze vaardigheden veranderen naarmate het kind ouder wordt. Ontwikkelingstaken ontstaan dus ook door druk van de samenleving op individuen.
Ontwikkelingstaken en culturele diversiteit
Een ontwikkelingstaak is een taak die tussen een individuele behoefte en een vraag van de maatschappij ligt. Deze taken verschillen dus per omgeving. In Amerika wordt bijvoorbeeld van kinderen een bepaalde onafhankelijkheid verwacht als ze naar school zijn, terwijl in Japan veel meer waarde wordt gehecht aan afhankelijkheid.
2.3 Wat zijn de middelen van socialisatie?
De middelen van socialisatie hebben op verschillende manieren invloed en interacteren ook met elkaar. Soms spreken ze elkaar dan ook tegen. Er worden verschillende middelen van socialisatie besproken.
2.3a Familie
Familie is de introductie van een kind in de maatschappij. Familie heeft dan ook de eerste verantwoordelijkheid voor de socialisatie van een kind. Ook geven zij hun sociaaleconomische status mee aan het kind, wat weer invloed heeft op het niveau van scholing en dergelijke. De familie stelt het kind daarnaast bloot aan bepaalde culturele ervaringen, zoals bijvoorbeeld religie. Tot slot vindt er veel interactie plaats binnen de familie, en in relatie tot andere middelen van socialisatie.
Gedragspatronen en cultureel diverse families
Er is verschil tussen dimensies van gedragspatronen tussen culturen. Hier worden vier dimensies besproken:
- De dimensie ‘oriëntatie’, die loopt van collectivistisch naar individualistisch. Collectivistisch betekent dat je erg gericht op de groep bent, dit is veel te vinden in hoog-contextuele culturen zoals Japan. Individualistisch betekent dat je juist erg gericht bent op het individu, te vinden in laag-contextuele culturen zoals Amerika.
- De dimensie ‘manier van aanpakken’, die loopt van actief naar passief. Als je actief bent, wil je graag dingen gedaan krijgen, bij passief overkomen dingen je vooral. Een passieve stijl wordt ook gekenmerkt met het idee van het lot; je kunt het lot niet tarten, en daarom ook met religieuze culturen.
- De dimensie ‘houding tegenover autoriteit’, die loopt van onderdanig naar gelijkwaardig. Je kunt bij kinderen zien of ze hun ouders en leerkrachten als gelijke figuren zien, of als personen die boven hen staan en die ze respecteren.
- De dimensie ‘communicatiestijl’, die loopt van expressief naar beheerst. Sommige kinderen zijn meer open en voelen zich vrij om zich uit te drukken, andere zijn beleefder en houden meer vast aan rituelen.
2.3b School en zorg voor kinderen
Filosofie van onderwijs
De cultuur op school reflecteert vaak de heersende cultuur in de samenleving, en daarop zijn dan ook keuzes in bijvoorbeeld het curriculum op gebaseerd.
Management in het klaslokaal
De rangorde en indeling van het klaslokaal is erg belangrijk. Dit kan bijvoorbeeld bepalen of er sprake is van veel competitie tussen kinderen, of dat er juist een sfeer hangt die gericht is op samenwerken.
Zorg voor kinderen
De effecten van zorg voor kinderen hangen af van verschillende variabelen, zoals temperament. Hier wordt in hoofdstuk 5 nog uitgebreid op teruggekomen.
2.3c Leeftijdsgenoten
Vanaf een jaar of drie wordt het kind minder egocentrisch, en leert het te denken vanuit anderen. Ze beginnen zichzelf te zien vanuit het perspectief van de groep. De peer groep functioneert als een middel voor socialisatie omdat ze informatie verschaft over de wereld en het perspectief op een kind wat niet vanuit de familie komt. Sociale vergelijking is bij leeftijdsgenoten heel belangrijk. Ook bieden peers steun voor het naleven van bepaalde waarden en houdingen, die juist een discussie met ouders en familie veroorzaken.
2.3d Massamedia
Massamedia bestaat uit middelen van communicatie en technologie die een groot publiek bereiken door onpersoonlijke media. Dit zijn dus geen directe sociale interacties, maar bieden wel heel veel informatie over de samenleving. Kinderen bepalen dus ook hun beeld van de wereld mede door de massamedia. Omdat ze cognitief nog onvolwassen zijn, zijn ze kwetsbaarder voor de beelden die door de massamedia worden neergezet. Ook kan het veroorzaken dat kinderen hun ouders willen overhalen om bepaalde dingen te kopen.
2.3e Gemeenschap
De gemeenschap is een groep mensen die gedeelde interesses hebben en politiek en economisch aan elkaar verbonden zijn omdat ze in hetzelfde gebied leven. Het sociaal kapitaal – de gemeenschappelijke tijd en energie die beschikbaar is voor zaken die sociale binding creëren tussen individuen en groepen – bepaalt onder andere het patroon van sociale interactie. Een functie van de gemeenschap is om kinderen verschillende perspectieven op het leven te geven. Het kan een informeel systeem worden voor sociale steun. Er is ook sprake van formele steun, dit is bijvoorbeeld de gezondheidszorg.
2.4 Wat zijn affectieve manieren van socialisatie?
Affectief refereert naar gevoelens of emoties. Hechting is een affectieve band die twee personen voelen. Socialisatie begint met de hechting aan andere personen. Een pasgeboren baby is hulpeloos, en de gevoelige reacties van zijn ouders vormen de basis voor socialisatie. Als deze relatie goed ontwikkelt, is er sprake van een veilige hechting. Als dit niet het geval is, is er sprake van een onveilige hechting. Het gevoel van zelfcompetentie hangt heel erg samen met die eerste tekenen van hechting. Ook heeft hechting invloed op de manier waarop kinderen leren, en is een veilige hechting essentieel om als kind aan te sluiten bij de behoeften van de ouders en andersom.
2.5 Wat zijn operante methoden van socialisatie?
Operant betekent dat er een effect wordt geproduceerd. Operante methoden zien individuen dan ook als deelnemers in hun eigen socialisatie. Er zijn verschillende technieken die gebruikt kunnen worden om het gewenste gedrag te vermeerderen.
2.5a Bekrachtiging
Bij bekrachtiging wordt er een actie ondernomen waardoor de kans groot wordt dat het gedrag nog eens gaat plaatsvinden. Je hebt daarbij positieve bekrachtiging, een beloning of fijne consequentie; of negatieve bekrachtiging, het weghalen van een onprettige consequentie. Als je deze technieken consequent gebruikt om bepaalde gedragingen te ontwikkelen en structureren, is er sprake van shaping. Er zijn een paar problemen met bekrachtiging:
- Ieder individu reageert anders op de soort bekrachtiging.
- Het effect van bekrachtiging kan vervagen als het kind verveeld raakt.
- Als mens is het moeilijk om het gedrag van kinderen continu te bekrachtigen.
- Soms worden per ongeluk gedragingen bekrachtigd die ouders juist willen elimineren.
- Bekrachtiging is extern gereguleerd en kan de motivatie voor zelfcontrole verminderen.
2.5b Extinctie
Extinctie is het langzaam verdwijnen van een aangeleerde gedraging door het verwijderen van de bekrachtiging. In feite betekent het dus het negeren van ongewenst gedrag. Bij een time-out wordt ook gebruik gemaakt van extinctie.
2.5c Straf
Straf wordt gebruikt als een correctie op misdragingen. Dit kunnen fysieke of psychologische acties zijn, maar ook het onthouden van fijne consequenties als ongewenst gedrag voorkomt. De volgende elementen zijn belangrijk bij straf:
- Timing. De straf moet snel volgen op de gedraging.
- Redenering. De straf moet gepaard gaan met een goede uitleg.
- Consistentie. Straffen moeten consistent worden toegepast.
- Hechting met degene die de straf geeft. Hoe beter de relatie, hoe effectiever de straf.
Er zijn echter ook kritieken op het gebruik van straffen bij socialisatie:
- Straf stopt alleen het ongewenste gedrag en geeft geen indicaties voor het gewenste gedrag.
- Meestal vermindert straf het aantal keren dat het gedrag voorkomt, in plaats van dat het het helemaal elimineert.
- Straf door een volwassene kan door kinderen als een verkeerd model worden gebruikt.
- Er zijn emotionele bijwerkingen van straf die psychologisch schadelijk kunnen zijn.
Straf kan dus gebruikt worden als een socialiserende techniek, mits het goed wordt toegepast.
2.5d Feedback
Feedback is evaluatieve informatie over iemands gedrag. Dit kan bijvoorbeeld een goedkeurend knikje of een herinnering zijn. De effecten van feedback op gedrag zijn als volgt:
- Het verhoogt motivatie.
- Het verbetert daaropvolgend gedrag.
- Hoe specifieker de feedback, hoe sneller het gedrag verandert.
- Feedback die meteen gegeven wordt, is het meest effectief.
- Vermindering van feedback leidt ook tot een vermindering in het gedrag.
- Als er geen resultaten worden genoemd, kunnen individuen dit zelf vervangen aan de hand van hun eigen ervaringen en feedback.
2.5e Leren door te doen
Soms gebeurt socialisatie door ervaringen en interactie met anderen. Dit gaat gepaard met experimenteren en ontdekken. Zelfwerkzaamheid is de overtuiging dat je een situatie aankunt en positieve uitkomsten kunt veroorzaken. Leren door te doen vindt bijvoorbeeld plaats als kinderen aan het spelen zijn.
2.6 Wat zijn observationele methoden van socialisatie?
2.6a Modelleren
Modelleren is een vorm van leren door na te doen, die plaatsvindt door het observeren van een andere persoon die het gedrag uitvoert. Daarbij is het ervaren en observeren van de consequentie ook heel belangrijk. Je moet hiervoor dus de capaciteiten hebben om informatie te halen uit wat je geobserveerd hebt, dit te onthouden, en generalisaties hieruit halen over gewenst gedrag en regels. Kinderen zullen gedrag sneller nadoen als er sprake is van een goede relatie tussen de zorgdrager en het kind. Ook zullen kinderen sneller imiteren als de ander op hen lijkt. Kinderen imiteren veel gedrag wat op televisie komt, omdat je daar duidelijk kan zien dat mensen vaak extreem beloond worden voor het gedrag, of wegkomen met minder gewenst gedrag.
2.7 Wat zijn cognitieve methoden van socialisatie?
Cognitieve methoden kijken naar hoe een individu bepaalde informatie verwerkt, en hier betekenissen aan afleidt.
2.7a Instructie
Instructie verschaft kennis en informatie en is daarom een bruikbare methode van socialisatie. Instructies moeten wel heel specifiek zijn om effectief te zijn.
2.7b Standaarden bepalen
Een standaard is een niveau van excellentie dat als doel wordt gezien. Door standaarden te bepalen, laten ouders hun kinderen weten wat er van hen wordt verwacht en wat er juist niet van hen wordt verwacht. Dit werkt socialiserend. Ook in het latere leven is dit nog belangrijk, al is het dan niet meer heel expliciet en alleen door de ouders.
2.7c Redeneren
Redeneren is het geven van uitleg of oorzaken voor een bepaalde gebeurtenis. Hierdoor kan een kind leren om conclusies te trekken wanneer ze eenzelfde soort situatie benaderen. Ze hebben dan zelfregulerende mechanismen geïnternaliseerd. Voor jonge kinderen moet redeneren wel gepaard gaan met andere technieken, zoals beloning. Vanaf 4 jaar worden kinderen minder egocentrisch, en dan wordt hun manier van redeneren ook anders. Transductief redeneren is redeneren vanuit één feit naar een vergelijkbaar feit. Inductief redeneren is het redeneren vanuit één feit naar een algemene conclusie. Deductief redeneren is het redeneren van een algemeen principe naar een specifiek geval. Als redeneringen als een gewoonte worden gebruikt, heeft het meer effect op de volwassenwording van kinderen.
2.8 Wat zijn sociaal-culturele methoden van socialisatie?
Sociaal-culturele verwachtingen van de mensen om je heen beïnvloeden je gedrag, en zijn dus ook socialiserend.
2.8a Groepsdruk
Groepsdruk is een sociaal-culturele methode omdat het te maken heeft met het aanpassen aan bepaalde normen. De invloed die een groep kan hebben, is afhankelijk van bepaalde factoren:
- Aantrekkingskracht tot de groep. Hoe meer mensen bij een bepaalde groep willen horen, hoe groter de kans dat je je aanpast aan de groepsdruk.
- Acceptatie door de groep. De status en rol van de leider bepaalt de mate van invloed die een groep kan uitoefenen.
- Type groep. Als de banden in een groep heel nauw zijn, zal je je sneller aanpassen aan de groepsdruk.
Als individuen onder druk worden gezet door de groep, missen ze vaak het zelfvertrouwen in hun eigen beoordelingsvermogen.
2.8b Traditie
Traditie zijn gewoonten, verhalen en overtuigingen die worden overgedragen van generatie tot generatie. Kinderen krijgen dit mee gedurende hun opvoeding. Ook bepalen tradities de patronen waarin mensen met elkaar interacteren.
2.8c Rituelen en routines
Een ritueel is een ceremoniële observatie van een voorgeschreven regel of gewoonte. Door rituelen uit te voeren, wordt respect gecreëerd voor tradities. Overgangsrituelen zijn rituelen die veranderingen in de individuele status kenmerken als ze door het leven gaan, zoals de overgang naar pubertijd. Routines zijn herhaalde gedragingen of vastgelegde procedures, zoals het avondeten.
2.8d Symbolen
Symbolen zijn tekens of objecten die algemeen geaccepteerd worden als iets wat staat voor iets anders. De significantie voor symbolen als socialiserende mechanismen is dat ze een krachtige code zijn voor belangrijke aspecten van de wereld. Zo staat een duif voor vrede.
2.9 Wat zijn leermethoden van socialisatie?
Leer is een proces waarin iemand wordt begeleid door een expert om goed te worden en te participeren in bepaalde taken. De expert of de begeleider is altijd iemand die meer kennis en expertise heeft dan degene aan wie het geleerd wordt. Als je bijvoorbeeld kijkt naar een kind, wordt dit eerst gevoed door zijn moeder, en leert hij naarmate hij ouder wordt om dit zelf te doen. Leer is dus een methode waarin de expert activiteiten structureert voor de beginneling, activiteiten samen met de beginneling uitvoert, en verantwoordelijkheid voor de activiteit overdraagt aan de beginneling.
2.10 Wat zijn de uitkomsten van socialisatie?
De uitkomsten van socialisatie zijn onder andere de ontwikkeling van zelfregulatie van emoties, denken en gedrag; wederkerigheid en samenwerking in relaties; het eigen maken van culturele moraal en waarden; de mogelijkheid tot aanpassing aan de praktijken en routines die bij een groep horen.
2.10a Waarden
Waarden zijn kwaliteiten of overtuigingen die worden gezien als wenselijk en belangrijk. Methoden van socialisatie beïnvloeden de internalisatie van waarden.
2.10b Attitudes
Attitudes zijn neigingen om positief of negatief te reageren op bepaalde personen, objecten en situaties. Ook dit wordt geleerd door socialisatie.
2.10c Motieven en attributies
Motieven zijn behoeften of emoties die ervoor zorgen dat een persoon iets doet, zoals de behoefte voor prestatie of de angst voor gevaar. Attributies zijn verklaringen voor iemands prestatie op een bepaalde taak, zoals dat je een onvoldoende haalt voor een toets omdat je niet hebt geleerd. Er zijn verschillende soorten motivatie, namelijk beheersing motivatie, gedreven door innerlijke behoeften en zelfstandigheid; en prestatiemotivatie, gedreven door het voltooien van uitdagende taken.
2.10d Eigenwaarde
Eigenwaarde is de waarde die je zelf hecht aan je eigen identiteit. Socialisatie helpt beïnvloeden of kinderen een hoge of lage eigenwaarde hebben.
2.10e Zelfregulatie/gedrag
Het reguleren van emoties en gedachten bepaalt vaak ook wat het uiteindelijke gedrag gaat zijn; hetgeen iemand doet in reactie op bepaalde stimuli. Bij baby’s bestaat gedrag vooral uit biologische reflexen, maar naarmate een kind ouder wordt, wordt dit meer beïnvloed van buitenaf.
2.10f Moraal
Moraal is de evaluatie van goed en slecht door het individu. Theorieën over de morele ontwikkeling kijken naar verschillende componenten van de moraal, namelijk affectieve, cognitieve en gedragscomponenten. Ook hier heeft socialisatie invloed op.
2.10g Genderrollen
Genderrollen zijn kwaliteiten die individuen toeschrijven aan mannen en vrouwen in hun cultuur. Waar de term gender slaat op psychologische attributies, gaat de term sekse over biologische attributies. Er zijn duidelijke biologische verschillen tussen mannen en vrouwen, maar socialisatie speelt juist een rol in de psychologische verschillen.
3.1 Wat zijn de structuren van familiesystemen?
De theorie van familiesystemen kijkt naar de familie als geheel. Er wordt gekeken naar structuur en georganiseerde patronen, en naar de interacties tussen verschillende leden van de familie. Familie is twee of meer personen die aan elkaar verwant zijn en in hetzelfde huishouden leven. Er zijn verschillende soorten families. Zo is een nucleaire familie een familie met een man, vrouw en hun kinderen. De familie van oriëntatie is de familie waarin je geboren wordt. De familie van voortbrenging is de familie die ontstaat als iemand trouwt en kinderen krijgt. De uitgebreide familie bestaat uit verwanten van de nucleaire familie die economisch en emotioneel afhankelijk zijn van elkaar. In sommige culturen is de nadruk op de uitgebreide familie groter dan in andere culturen. In een patricische familie ligt er veel nadruk op de autoriteit en dominantie van de vader. In een matriarchale familie ligt de nadruk juist op de autoriteit en dominantie van de moeder. In een egalitaire familie zijn beide kanten van de familie gelijk.
3.2 Wat zijn de functies van familiesystemen?
Er zijn verschillende basisfuncties van familie te onderscheiden:
- Voortplanting. Familie zorgt ervoor dat de populatie van de samenleving behouden blijft.
- Socialisatie en educatie. Familie zorgt dat de waarden van de samenleving worden overgedragen op het kind.
- Toewijzen van sociale rollen. Familie verzorgt een identiteit voor de kinderen.
- Economische steun. Familie zorgt voor onderdak, voeding en bescherming.
- Emotionele steun. Familie is onderdeel van de eerste sociale interactie van het kind.
3.2a Functionele veranderingen in de familie
De functies van familie worden beïnvloed door veranderingen in de samenleving. Dit gebeurt op verschillende manieren:
- Voorplanting. Door technologische veranderingen worden factoren als grootte van de familie beïnvloed. Tegenwoordig zijn families een stuk kleiner dan vroeger.
- Socialisatie en educatie. De mate van socialisatie en educatie is verminderd in de afgelopen eeuw. Eerst werden kinderen vooral thuis geschoold, nu is dat niet meer het geval.
- Toewijzen van sociale rollen. Rollen in de familie worden bepaald door welke personen welke taken uitvoeren, en hoe autoriteit verdeeld is. De rol van de moeder is veranderd, omdat steeds meer vrouwen werken en er meer rollen beschikbaar zijn voor vrouwen. De vaders rol wordt tegenwoordig opnieuw gedefinieerd door technologische en ideologische veranderingen. Zo doen vaders meer huishoudelijke taken en zijn ze actieve deelnemers in de socialisatie van hun kind. Kinderen moesten vroeger werken, en nu hoeft dat bijna niet meer. Ze zijn nu juist een bron van economische afhankelijkheid geworden.
- Patronen van autoriteit. De balans van macht in de familie is veranderd over tijd. Eerst lag de autoriteit vooral bij de vader, nu gaat het meer richting een gelijkwaardige autoriteit.
- Economische steun. Tegenwoordig is het vaak nodig dat beide ouders werken om genoeg economische middelen te hebben om de familie te onderhouden.
- Emotionele steun. Tegenwoordig is er veel meer aandacht voor emotionele steun van buitenaf. Daarom moet er goed gekeken worden naar de banden binnenin de familie.
3.3 Hoe past familie zich aan aan veranderingen in de samenleving?
Familiestructuren hebben zich over tijd steeds aangepast om economische, sociale, politiek en technologische invloeden mogelijk te maken. Families zijn steeds in transitie, en sommige gebeurtenissen hebben meer invloed op de socialisatie van kinderen dan andere. Voorbeelden zijn scheiding, alleenstaande ouders, stiefouders en cohabitatie.
3.3a Scheiding
Steeds meer mensen gaan scheiden tegenwoordig. De gevolgen daarvan variëren tot minder economische hulpbronnen tot emotionele schade. Als ouders na een scheiding hertrouwen, is er sprake van een stiefouder. Hier komen dan nieuwe relaties bij kijken, die samengaan met nieuwe rollen en verplichtingen.
Scheiding en de wet
Wetten voor scheiding hebben tegenwoordig een “geen schuld” principe. Meestal worden de financiële hulpbronnen dan ook evenredig verdeeld.
Scheiding en familie
Scheiding heeft verschillende gevolgen voor de familie. Ouders krijgen meer verantwoordelijkheden en kinderen kunnen minder tijd met hun ouders doorbrengen. Vaak wordt er therapie ingeschakeld om de emotionele gevolgen te verwerken.
Scheiding en dynamiek in de familie
Om het effect van de scheiding te bekijken, moet gekeken worden hoe alle leden van de familie er mee omgaan. De volgende functies moeten vervuld worden in het belang van het kind:
- Socialisatie en educatie. De opvoeding van het kind moet doorgaan.
- Toewijzen van rollen en autoriteit. De macht voor het maken van beslissingen moet aan iemand worden toegewezen, net als verschillende taken en verantwoordelijkheden.
- Economische steun. Er moet genoeg geld beschikbaar zijn om steun voor alle familieleden te bieden.
- Emotionele steun. Het zorgen voor alle leden van de familie is essentieel voor het welzijn.
Omdat vrouwen soms een lager inkomen hebben dan mannen, moeten zij vaker gebruikmaken van de economische steun van een ander familielid.
Sociaaleconomisch
Het onderhouden van twee huishoudens is duur, en verhuizen kost een hoop stress.
Verspreiding van autoriteit
Na de scheiding wordt de autoriteit anders verdeeld. De ouder die op dat moment voor het kind zorgt, heeft namelijk de meeste autoriteit. Na een scheiding is autoriteit vaak minder consistent voor een bepaalde periode.
Huishoudelijke verantwoordelijkheid
De huishoudelijke taken moeten opnieuw worden verdeeld.
Emotionele steun
Bij een scheiding kunnen ouders niet meer op elkaar leunen om emotionele steun te geven aan het kind, en kunnen ze niet meer de lasten en het geluk van het opvoeden van kinderen delen.
Effecten van scheiding op kinderen
Voor kinderen betekent een scheiding een groot verlies. Ook volgen uit een scheiding vaak een aantal stressvolle interacties tussen kinderen en hun ouders. Niet alle kinderen reageren hetzelfde op een scheiding, dit is afhankelijk van veel factoren
Leeftijd en effecten van scheiding
Jonge kinderen worden erg beïnvloed in hun vertrouwen door een scheiding, terwijl adolescenten juist boos worden. Kinderen hebben 25 jaar later nog altijd nare gevoelens over de scheiding.
Geslacht en effecten van scheiding
Uit onderzoeken blijkt dat jongens harder geraakt worden door een scheiding. Zij vertonen agressief gedrag en kunnen zich moeilijker concentreren. Meisjes zijn juist vaker verdrietig, wat hun meer steun geeft van buitenaf dan jongens.
Emotionele steun en effecten van scheiding
Het is belangrijk om bij een scheiding duidelijk te maken dat de ouders scheiden van elkaar, en niet bij het kind. Emotionele steun – ook van buitenaf – is hierbij belangrijk.
Rolmodellen in het huwelijk en effecten van scheiding
Een langetermijneffect van scheiding is dat kinderen hun besef van rollen in het huwelijk verliezen.
3.3b Voogdij afspraken
Kinderen die onderdeel worden van een strijd over de voogdij, worden het meest negatief beïnvloed door de scheiding. Rechters kijken in zo’n situatie altijd naar het belang van het kind.
Alleenstaande ouder voogdij
Alleenstaande ouders ervaren een hoop problemen; economisch, emotioneel en ook fysiek. Alleenstaande moeders hebben het hierbij vaker moeilijk om genoeg economische hulpmiddelen te hebben, terwijl alleenstaande vaders ook moeite hebben met het geven van emotionele steun.
Gezamenlijke voogdij
Gezamenlijke voogdij heeft vaak als gevolg dat kinderen onderdeel worden van een binucleaire familie, een familie waarin kinderen onderdeel zijn van twee huizen en twee families.
Voogdij door een naaste verwant
Als ouders niet op een goede manier voor hun kind kunnen zorgen, wordt de voogdij in handen gelegd van een naaste, zoals bijvoorbeeld de grootouders.
3.3c Stieffamilies
De effecten van hertrouwen op kinderen hangen af van een aantal factoren. Deze factoren zijn: de aanwezigheid van bijkomende stressfactoren, zoals verhuizen; de leeftijd, ontwikkelingsstatus en sekse van het kind; de kwaliteit van de relatie met de biologische ouders; het temperament, de persoonlijkheid en emotionele stabiliteit van zowel kind als ouders; de aanwezigheid van sociale steun voor het kind; de opvoedingsstijlen; en de aanwezigheid van sociale steun voor de ouders.
3.3d Families met geadopteerde kinderen
Adoptieve ouders moeten voorbereid worden op de interpretatie van de adoptie die het kind kan ontwikkelen. Er kan een identiteitscrisis ontstaan, net als verlatingsangst en het omgaan met hetgeen je niet weet.
3.3e Families met meerdere kostwinnaars
In families met meerdere kostwinners wordt er vaak minder tijd met elkaar doorgebracht. Dit heeft consequenties voor kinderen, zoals bijvoorbeeld riskant gedrag in de adolescentie.
Werk van moeder en welzijn van kind
De relatie tussen het welzijn van kinderen en het werken van de moeder is een belangrijk onderwerp van onderzoek. Moeders die werken zijn namelijk andere rolmodellen dan moeders die dit niet doen. Daarnaast beïnvloedt het werken de emotionele status van moeders, en hebben kinderen ook invloed op de moeders houding jegens het werk.
3.4 Wat zijn de uitdagingen voor families met diverse ouders?
Voorbeelden van diverse families zijn ongetrouwde ouders, ouders van verschillende etniciteiten en ouders van hetzelfde geslacht.
3.4a Families met ongetrouwde ouders
Het huwelijk is een wettelijk contract met bepaalde rechten en plichten. Er komen tegenwoordig steeds meer families voor waarin de ouders ongetrouwd zijn om verschillende redenen. Hier zitten enkele nadelige uitkomsten aan. Dat komt omdat in ongetrouwde families de kinderen minder beschermd worden, omdat de ouders geen wettelijke verbintenis hebben.
3.4b Ouders van verschillende etniciteiten of geloven
Omdat ouders van verschillende etniciteiten er vaak anders uit zien, hebben ze meer last van bijvoorbeeld vooroordelen. Ze moeten goede afspraken maken over hoe ze hun culturele en religieuze tradities doorgeven aan hun kinderen. Adolescenten van dit soort families ontwikkelen vaak hun eigen identiteit die bij de verschillende groepen aansluit.
3.4c Families met ouders van hetzelfde geslacht
Tegenwoordig zijn er steeds meer families met ouders van hetzelfde geslacht. De belangrijkste consequentie hiervan is dat de familie een stigmatiserende houding van de omgeving krijgt. Deze stigmatiserende houding is daar bovenop ook nog vaak negatief. Angsten vanuit de samenleving zijn dat kinderen zelf homoseksueel worden, dat ze seksueel misbruikt worden of dat ze psychologische problemen overhouden aan het feit dat hun ouders homoseksueel zijn.
3.5 Hoe beïnvloedt sociaaleconomische status de socialisatie van kinderen?
De term sociaaleconomische status refereert naar iemands positie in de samenleving, gebaseerd op sociale en economische factoren. Traditionele samenlevingen benaderen dit op basis van de toegekende status, de positie die bepaald wordt door familiaire banden, geslacht of huidskleur; moderne samenlevingen benaderen dit op basis van de bereikte status, de positie die bepaald wordt door onderwijs, inkomen en huisvesting. Het is veel moeilijker om factoren in de toegekende status te veranderen dan factoren in de bereikte status.
3.5a Verschillen tussen sociale klassen
Verschillende sociale klassen hebben verschillende doelen en methoden van socialisatie, die ook verschillende uitkomsten tot gevolg hebben.
Hogere klasse
Deze kinderen hebben veel welvaart en worden door hun familie gezien als de drager van de familienaam. In deze klasse worden vaak personen (vaak van een andere klasse) ingehuurd om het kind op te voeden, en dat veroorzaakt soms nog weleens tegenstrijdige waarden.
Middenklasse
In de middenklasse wordt veel aandacht besteed aan het aanpassen aan de groep. Kinderen uit de midden- en hogere klasse worden blootgesteld aan complexere taal, en dat beïnvloed het begrijpen van abstractere concepten.
Lagere klasse
Kinderen van lagere klassen zijn vaak langzame leerlingen. Door economische druk en het gebrek aan kansen is het soms moeilijk voor deze kinderen om zich optimaal te ontwikkelen.
Onderklasse
Problemen waar deze kinderen mee te maken krijgen, zijn bijvoorbeeld drugs en kindermisbruik.
3.5b Socialisatietheorieën van sociale klassen
De operationele definitie van sociaaleconomische status bestaat uit de volgende aspecten:
- Materieel of financieel kapitaal.
- Menselijk kapitaal, zoals kennis en vaardigheden.
- Sociaal kapitaal, zoals de banden tussen individuen.
Sociale selectie als sociaaleconomische theorie
Aanhangers van deze theorie zeggen dat individuele, biologische kenmerken van ouders de mate van prestatie van de kinderen voorspellen.
Sociale oorzakelijkheid als sociaaleconomische theorie
Deze theorie zegt dat sociale klasse de socialisatiestrategieën van ouders beïnvloedt, en dus ook invloed heeft op de ontwikkeling van kinderen. Het familie stress model zegt dat economische moeilijkheden de emoties, relaties en het gedrag van ouders negatief beïnvloeden. Het uitgebreide investering model zegt dat ouders van hogere klassen meer hulpbronnen hebben, en dat dat een groot effect heeft op socialisatie.
3.6 Welke rol speelt etnisch erfgoed in de interactie van kinderen met hun familie?
Verschillen tussen etnische groepen kunnen grofweg verdeeld worden in de volgende twee groepen:
- Gemeinschaft groepen. Deze groepen zijn heel gesloten, intiem en formeel. Er zijn dan ook autoritaire opvoedingspatronen.
- Gesellschaft groepen. Deze groepen zijn objectief en praktisch, en er is sprake van democratische discussies.
Collectivisme legt nadruk op afhankelijke relaties, sociale verantwoordelijkheden en het welzijn van de groep. Individualisme legt nadruk op de individuele vervulling en keuze.
3.6a Culturele oriëntatie en socialisatie verschillen
Om culturele normen te onderzoeken vanuit verschillende perspectieven, moeten altijd vijf vragen in gedachten gehouden worden:
- Hoe zijn mensen tot elkaar gerelateerd?
- Wat is de significante tijdsdimensie?
- Wat is het gewaardeerde persoonlijkheidstype?
- Wat is de relatie tussen mensen en natuur?
- Wat zijn de innerlijke neigingen van mensen?
3.7 Welke rol speelt religie in het leven?
Religie is een uniform systeem van overtuigingen en praktijken die gerelateerd zijn aan heilige dingen. Religie is een macrosysteem dat patronen van geslachtsrollen, seksueel gedrag, huwelijk, scheiding, geboortecijfer, moraal, attituden en opvoeding beïnvloedt. Religie heeft invloed op gedachten en gedrag, wat het ook een socialisator maakt. Ook al zijn er veel verschillende religies, de meeste verschaffen een goddelijke ideologie, coping mechanismen, een concept over dood, en het verkrijgen van een identiteit.
3.8 Hoe heeft politieke verandering invloed op socialisatie van kinderen in families?
3.8a Immigratiebeleid
Wanneer families immigreren, of je kind bent van ouders uit een ander land, kan het lastig zijn dat jij degene wordt waar zij informatie van krijgen. Vaak hebben deze kinderen wel hoge aspiraties, ondanks dat ze wellicht niet de meeste economische hulpbronnen hebben.
3.8b Buitenlands beleid
Soms worden ouders uitgezet naar een ander land, wat heel lastig kan zijn voor het kind. Ook heeft terrorisme veel invloed op communicatie, vervoer en de profilering van rassen.
3.8c Binnenlands beleid
Veranderingen in de wet kunnen veel invloed hebben op de socialisatie van kinderen, zoals het verminderen van financiële steun en sociale diensten.
3.9 Welke economische veranderingen hebben invloed op familie en kinderen?
Als er minder economisch welzijn is, hebben ouders vaak meer stress en tonen ze minder affectie jegens hun kinderen. Als beide ouders moeten werken, kan er fragmentatie ontstaan in het familieleven. Dit heeft ook effect op kinderen; het veroorzaakt spanning.
3.10 Welke technologische veranderingen hebben invloed op familie en kinderen?
Technologische veranderingen kunnen ervoor zorgen dat mensen het drukker krijgen. Daarnaast ontstaan er door deze veranderingen nieuwe stijlen van communicatie en interactie. Er komen talloze opties voor het gebruik van technologische middelen.
3.11 Hoe kunnen families in staat worden gesteld om te gaan met veranderingen?
Veranderingen kunnen stress veroorzaken in de familie. Hoe ze daarmee omgaan wordt beïnvloed door hoe ze problemen oplossen, communiceren, zich aanpassen aan veranderingen en ook zaken als sociale steun en geloof. Zelfbeschikking betekent dat individuen in staat worden gesteld om controle te hebben over de bronnen die invloed op hen hebben.
4.1 Wat houdt ouderschap in?
Ouderschap is het implementeren van een serie beslissingen over de socialisatie van kinderen. Het ouderschap kan soms verwarrend zijn, omdat opvoeden bidirectioneel en dynamisch is.
4.2 Hoe heeft politieke ideologie invloed op ouderschap?
Politieke ideologie zijn theorieën die gaan over de regering. Dit heeft invloed op opvoeding omdat kinderen opgevoegd worden om burgers in de maatschappij te zijn. In een autocratie heeft één persoon de leiding, in een democratie heeft iedereen gelijke rechten. Er zijn verschillende soorten ideologische invloeden op ouderschap:
- Religieuze invloeden. Beslissingen van ouders kunnen gebaseerd zijn op het geloof.
- Nationale invloeden. In sommige landen is iemands doel in leven om het land te dienen.
- Etnische invloeden. In sommige etniciteiten worden kinderen vooral opgevoed als onderdeel van een groep of familie.
- Progressieve invloeden. Kinderen in Europa en Amerika worden vooral opgevoed met het idee dat je vrij bent om eigen doelen te stellen.
4.3 Hoe heeft sociaaleconomische status invloed op opvoeding?
Sociaaleconomische status beïnvloedt ouders omdat ze door een bepaalde status meer of minder stress ervaren. Stress bepaalt voor een groot gedeelte hoe ouders omgaan met opvoeding. Zo hebben kinderen van hogere economische klassen meer druk om te presteren vanuit hun ouders.
4.3a Exosysteem invloed op ouderschap: beroep van de ouders
Bij een bepaald beroep hoort een bepaalde sociale rol, en daar gaat weer specifiek gedrag mee gepaard. Opvoedingsstijlen zijn vaak een verlenging van de gedragsmodellen die functioneel zijn in het werkveld van de ouders.
4.4 Hoe hebben cultuur, etniciteit en religie invloed op opvoeding en ontwikkeling?
De cultuur, etnische groep en religie waarin iemand opgroeit, hebben indirecte effecten op de houdingen van ouders jegens hun kinderen en de daaruit volgende opvoedingsstijlen.
4.4a Gelijkheid in opvoeding tussen verschillende culturen, etniciteiten en religies
Universele ouderschapsdoelen zijn het veiligstellen van fysieke gezondheid, het ontwikkelen van capaciteiten voor economisch onderhoud en het ontwikkelen van capaciteiten om culturele waarden te implementeren. Hoe deze universele doelen geprioriteerd worden, hangt af van de verschillende culturen en samenlevingen.
4.4b Diversiteit in opvoeding tussen verschillende culturen, etniciteiten en religies
Culturele waarden kunnen op een continuüm geplaatst worden tussen collectivistisch en individualistisch.
Collectieve oriëntatie
Bij collectief georiënteerde groepen zijn de volgende algemene principes te onderscheiden:
- De rol van autoriteit. Gebaseerd op hiërarchie, autoriteitsfiguren hebben dan ook meer macht.
- Relaties. Harmonie is belangrijk, familiebehoeften komen boven individuele behoeften en kinderen zijn loyaal en gehoorzaam.
- Communicatie. Communicatie is meer indirect, er wordt meer non-verbale communicatie gebruikt.
- Vertoon van emotie. Innerlijke emoties worden vaak niet getoond, emoties jegens iemand anders door gezichtsuitdrukkingen, geluid en beweging.
- Discipline en begeleiding. Kinderen gehoorzamen en imiteren, het gebruik van schaamte en schuld is belangrijk.
- Nadruk op vaardigheden. De belangrijkste vaardigheden zijn om in de groep op te gaan en om dingen te doen die bij de leeftijd van kinderen passen.
Individualistische oriëntatie
Bij individualistisch georiënteerde groepen zijn de volgende algemene principes te onderscheiden:
- De rol van autoriteit. Regels zijn voor iedereen hetzelfde, je verwerft autoriteit door hard te werken.
- Relaties. Informeel, beslissingen worden democratisch genomen.
- Communicatie. Communicatie kan direct en onafhankelijk zijn, maar ook indirect en afhankelijk.
- Vertoon van emotie. Gesloten of open zijn is vaak een adaptieve strategie om op de beste manier om te gaan met anderen.
- Discipline en begeleiding. Problemen en oplossingen zijn onderdeel van de wereld, discipline is preventief en er is een rationele orde in de wereld.
- Nadruk op vaardigheden. Kinderen worden gestimuleerd om eigen keuzes te maken, er is competitie en individuele verantwoordelijkheid.
4.5 Hoe is ouderschap veranderd over tijd?
Tegenwoordig spelen er andere dilemma’s in het ouderschap dan vroeger, zoals óf je überhaupt wel kinderen wil en hoe streng de opvoeding gaat zijn. Ouders van tegenwoordig hebben een minder groot steunsysteem, en kunnen ook minder tijd doorbrengen met hun kinderen.
4.5a Historische trends
Achttiende eeuw
In deze periode begon het humanisme, een stroming die vooral keek naar de interesses en idealen van mensen, in plaats naar die van de natuurlijke of spirituele wereld. Ze zagen de pasgeborene als een tabula rasa, een onbeschreven blad. De moeder was erg belangrijk in de opvoeding, en het kind werd als van nature ‘goed’ beschouwd.
Negentiende eeuw
Ook in de negentiende eeuw geloofden mensen dat jonge kinderen van nature goed zijn en van nature zullen groeien tot volwassenen met zelfcontrole. Aan het einde van deze periode werd de rol van negeren en straf echter wel belangrijker.
Begin twintigste eeuw
De theorie van behaviorisme kwam op; geobserveerd gedrag vormt de enige valide data voor psychologie. Gedrag werd bekrachtigd of bestraft. Schadelijke ervaringen in de vroege ontwikkeling kunnen leiden tot fixatie, een Freudiaanse term voor een gestaakte ontwikkeling.
Midden twintigste eeuw
Er kwam meer aandacht voor zelfregulatie van kinderen, en ouders werden door Spock aangespoord om flexibeler te zijn in de opvoeding.
Late twintigste eeuw
Door de invloeden van massamedia die een wetenschappelijke en humanistische kijk op opvoeding publiceerden, werd er meer naar opvoeding gekeken vanuit het kind, in plaats van vanuit de ouder. Tegenwoordig is er echter sprake van een balans; opvoeding wordt bekeken vanuit het kind én de ouder.
4.6 Hoe beïnvloeden familieleden elkaar?
De structuur en het functioneren van de familie als geheel heeft effect op ouderschap, en daarbij spelen specifieke karakteristieken van familieleden een rol.
4.6a Kindkenmerken
Leeftijd en cognitieve ontwikkeling
Als kinderen ouder worden, zowel fysiek als cognitief, veranderen de interacties tussen ouder en kind. Specifieke opvoedingspraktijken veranderen daarom ook, maar onderzoek wijst uit dat de basis redelijk stabiel blijft.
Temperament
Temperament beïnvloedt de interacties met anderen op een wederkerige manier. Er zijn drie soorten temperamenten te onderscheiden:
- Makkelijk kind. Vrolijk, passen zich makkelijk aan aan opvoedstijlen en hebben gemiddelde reacties.
- Moeilijke kinderen. Negatieve stemmingen, passen zich moeilijk aan en hebben daarom consistente en geduldige ouders nodig.
- Langzame starters. Passen zich langzaam aan aan de situatie, deze kinderen presteren het best als aanmoediging gecombineerd wordt met geduld.
Als er sprake is van een goodness-of-fit, worden de opvoedstijlen goed aangepast op het temperament.
Gender
Verschillende activiteiten worden aangemoedigd voor meisjes en jongens. Ook broertjes en zusjes en de eigen cognitieve ontwikkeling van het kind hebben effect op de socialisatie van genderrollen.
Aanwezigheid van een handicap
Het opvoeden van een kind met een handicap is ingewikkeld, maar het geeft ook psychologische stress voor de ouder. Hierdoor kunnen de interacties in de familie verstoord worden.
4.6b Familiekenmerken
Grootte
Als er meer kinderen in de familie zijn, zijn er meer familie-interacties, maar minder individuele interacties. De nadruk ligt dan dus ook meer op de familie als geheel.
Configuratie
Ook de plaatsing en het geslacht van broertjes en zusjes hebben invloed. Zo kunnen volwassen kinderen weer thuis komen wonen, of een oma komen inwonen. Als je enig kind bent, heb je meer individuele interactie met je ouders, wat een voordeel kan zijn.
Levensfase van ouders
Ouders gaan door zes fases van veranderingen in verwachtingen en praktijken voor hun kinderen tijdens de kindertijd tot adolescentie: beeldvorming, voeding, autoriteit, interpretatie, solidariteit en vertrek.
Kwaliteit van het huwelijk
Ouders die één geheel vormen, doen het vaak beter in de opvoeding. Conflicten in het huwelijk kunnen zorgen voor storingen in relaties tussen alle leden van de familie.
Vermogen van ouders tot omgaan met stress
Stress bij ouders kan heel veel invloed hebben op interacties in de familie. Ouders gaan hier op verschillende manieren mee om. Stress hoeft niet altijd het functioneren van de familie aan te tasten. Het type stress, persoonlijkheden, relaties en een sociaal netwerk zijn factoren die van invloed zijn.
4.7 Hoe implementeren ouders hun rol als ouders?
Opvoedstijl beslaat het emotioneel klimaat waarin opvoeding wordt uitgevoerd. Opvoedstijlen kunnen geclassificeerd worden op de dimensies acceptatie en responsiviteit; en verwachtingen en controle. Ouders die zowel niet responsief als verwachtingsvol zijn, zijn onverschillig en niet betrokken.
4.8 Welke significante kinduitkomsten worden beïnvloed door de ouder-kind interactie?
De vier opvoedstijlen die vaak gebruik worden, zijn:
- Autoritair.
- Autoritatief.
- Tolerant.
- Overbetrokken.
Vaak vallen ouders niet in een van de categorieën, maar is er sprake van een combinatie.
4.8a Hechting
Er worden verschillende typen hechting onderscheiden in een experiment waar kinderen in een vreemde situatie door hun moeder worden achtergelaten:
- Veilige hechting. Het kind is verdrietig als moeder weggaat, en zoekt contact als ze weer terugkomt.
- Resistente hechting. Het kind is verdrietig als moeder weggaat, en wil geen fysiek contact met haar als ze terugkomt.
- Vermijdende hechting. Het kind is niet verdrietig als moeder weggaat en negeert de moeder als ze terugkomt.
- Gedesoriënteerde hechting. Het kind is heel verdrietig en verward en zoekt contact als de moeder terugkomt, maar trekt zich vervolgens ook terug.
4.8b Zelfregulatie en prosociaal gedrag
De definitie van autoritaire opvoeding zoals door Baumrind opgesteld, heeft een relatie tot ontwikkelingsuitkomsten bij kinderen zoals wantrouwen en gebrek aan competentie. Dit geldt echter niet cross-cultureel of bij alle sociale klassen.
4.8c Sociaalemotionele en cognitieve competentie
Sociaalemotionele en cognitieve competentie van kinderen ontwikkelt zich tussen 10 en 18 maanden, en de opvoedstijl heeft daar veel invloed op. Informele educatie, zoals leren om te leren, is daarbij veel belangrijker dan formele educatie op school. Om de omgeving te beoordelen waarin kinderen hun competenties moeten ontwikkelen, wordt de HOME-schaal gebruikt, bestaande uit items in categorieën als interactie tussen ouders en kind en de aanwezigheid van geschikte speelmaterialen.
4.9 Hoe hebben verbanden tussen ouders en anderen effect op kinduitkomsten?
De impact van socialisatietechnieken van ouders wordt versterkt door steun vanuit andere microsystemen, zoals de school en de gemeenschap. In de gemeente heb je informele steun, zoals vrienden; en formele steun, zoals werkgevers.
4.10 Wat is gepast opvoedingsgedrag van ouders?
Om een gepaste opvoeding te geven, moeten ouders rekening houden met de capaciteiten van het kind, het stellen van redelijke verwachtingen, het aanbieden van basiszorg en het modelleren van zelfcontrole.
4.10a Ontwikkelingsgeschiktheid
Ontwikkelingsgeschiktheid vraagt om kennis van normale groeipatronen van kinderen en individuele verschillen. Als ouders begrijpen waarom kinderen iets doen, kunnen ze namelijk effectiever reageren. Ouders moeten daarom sensitief zijn jegens de situatie, het temperament van het kind en de gewenste uitkomst.
4.11 Wat is ongepast opvoedingsgedrag van ouders?
Ongepast gedrag komt voor als ouders zich vooral op zichzelf focussen, harde straftechnieken gebruiken en de sterke kanten van het kind negeren.
4.11a Kindermishandeling: misbruik en verwaarlozing
Mishandeling is het intentioneel schaden van een kind. In culturen bestaan er verschillende benaderingen van wat gezien wordt als mishandeling en wat niet. Belangrijk bij mishandeling is dat er sprake kan zijn van misbruik, fysieke, seksuele, psychologische of emotionele schade wordt berokkend; en verwaarlozing, verlaten, gebrek aan toezicht, voeding en veiligheid.
Fysiek misbruik
Fysiek misbruik is mishandeling waarbij er intentioneel schade wordt aangericht op het lichaam van het kind.
Seksueel misbruik
Seksueel misbruik is mishandeling waarin een persoon een kind bedreigt of dwingt om seksueel contact met hem of haar te hebben. Hierbij is er sprake van incest als er seksueel contact plaatsvindt tussen verwante personen.
Psychologisch of emotioneel misbruik
Psychologisch of emotioneel misbruik is mishandeling waar kinderen voortdurend worden aangevallen op hun ontwikkeling en sociale competentie. Kinderen worden afgewezen, geïsoleerd, geterroriseerd en genegeerd.
4.11b Oorzaken en gevolgen van kindermishandeling
Om de oorzaken en gevolgen van kindermishandeling te bekijken, moeten de risico- en beschermende factoren tegen elkaar worden afgewogen.
Familie en mishandeling
Ouderschap is heel complex, en het is voor individuen die van hun eigen ouders nooit liefde hebben gekregen moeilijk om kinderen op een goede manier op te voeden. Ouders die hun kinderen mishandelen hebben vaak zelf psychologische problemen.
Kind en mishandeling
Handicaps in intellect en ontwikkeling worden geassocieerd met kindermishandeling. Ook eigenschappen die ouders herinneren aan negatieve personen hebben hiermee te maken.
Samenleving en mishandeling
Het hangt van de samenleving af wanneer iets wordt geïnterpreteerd als mishandeling. Er moet dus worden gekeken naar een beoordeling van kindermishandeling die wordt gedaan door zowel de samenleving als een professionele hulpverlener.
5.1 Wat houdt niet-ouderlijke kinderverzorging in?
Niet-ouderlijke kinderverzorging refereert naar de zorg die aan kinderen wordt gegeven door personen anders dan de ouders gedurende delen van de dag dat de ouders niet aanwezig zijn. Dit wordt ook wel vaak kinderopvang genoemd. Verlengde kinderopvang is de zorg voor kinderen voor of na schooluren, of tijdens de vakantie.
5.1a Componenten van optimale kwaliteitszorg
Belangrijke componenten bij de kwaliteit van kinderopvang zijn de volgende:
- De grootte van de gehele groep.
- De ratio tussen verzorger en kind.
- De mate van training die de verzorger heeft genoten in kinderverzorging.
Er wordt veel onderzoek gedaan naar de kwaliteit van kinderopvang, en vaak heeft dit onderzoek positieve uitkomsten. Toch kiezen ouders nog vaak voor andere oplossingen, omdat het bijvoorbeeld moeilijk te financieren is.
Hoe vindt accreditatie plaats?
Kinderopvangcentra worden beoordeeld door een speciale instelling, en deze beoordeling bestaat ook uit zelfevaluaties van staf en ouders. Voor kindermeisjes is er een aparte organisatie.
5.2 Welke aspecten van de samenleving hebben invloed op kinderverzorging?
Politieke, ideologische, economische, wetenschappelijke en technologische aspecten van de samenleving hebben invloed op kinderopvang. De doelen van kinderopvang zijn in de 20ste eeuw als volgt:
- Sociale dienst. Mensen die werken kunnen hun kinderen onderbrengen bij een opvang.
- Verrijking. Kinderen kunnen in een verrijkende omgeving leren en spelen.
- Mogelijkheid voor ouders om te werken. Vooral moeders kunnen nu op zoek naar een baan.
- Interventie. Kinderen leren dingen die ze thuis niet zouden kunnen leren.
- Paraatheid. Kinderen worden klaargestoomd voor school.
5.3 Wat is de relatie tussen traditionele en eigentijdse benaderingen van kinderopvang?
De opvattingen over kinderopvang verschillen heel erg tussen verschillende gezinnen en samenlevingen. Dit heeft te maken met of er traditionele of eigentijdse benaderingen heersen in een bepaalde context. Belangrijke aspecten hiervan zijn:
- Scheiding van kind en moeder. Zorg over kinderopvang is dat kinderen niet genoeg tijd meer met hun moeder kunnen doorbrengen.
- Setting van kinderopvang. Omdat er zorgen zijn over de setting van kinderopvang, worden er veel onderzoeken gedaan naar de effecten van kinderopvang.
- Ecologische systemen. Onderzoeken kijken naar factoren in de familie, het kind en de cultuur.
5.4 Wat zijn de effecten van kinderopvang op kinderen?
De effecten van kinderopvang op kinderen worden vaak onderzocht op basis van de relatie tussen moeder en kind, en er zijn verschillende klassieke studies over dit onderwerp.
- De studie van Spitz. Hij vond dat kinderen die opgroeiden in een vondelingenhuis weinig interesse hadden in hun omgeving en depressief waren, terwijl kinderen die opgroeiden bij hun eigen moeder zich normaal ontwikkelden.
- De studie van Bowlby. Bowlby schreef dat moederlijke liefde en zorg de meest belangrijke invloeden zijn op de ontwikkeling van een kind. Een breuk tussen moeder en kind kan ernstige consequenties hebben.
- De studie van Skeel. Skeel vond dat de kwaliteit van de zorg invloed had op de ontwikkeling van kinderen, en niet de relatie met de persoon die de zorg geeft. Zorg kan dus ook goed komen van iemand anders dan de moeder. Als de ontwikkeling toch niet goed verloopt door een gebrek aan zorg en voeding, kan een interventie worden gedaan.
- Eigentijdse studies. Eigentijdse studies kijken erg naar het belang van een veilige hechting tussen kind en verzorger. Deze studies zeggen dat kinderen niet te veel tijd moeten doorbrengen in een kinderopvang. De effecten van kinderopvang op kinderen worden echter wel gemedieerd door verschillende factoren.
5.5 Wat is het effect van kinderen die met hun peers op kinderopvang zitten?
Omdat kinderen vaak met hun leeftijdsgenoten op kinderopvang zitten, kunnen ze samen spelen en sociale rollen leren. Kinderen die op kinderopvang hebben gezeten, laten dan ook vaak meer sociale competentie zien dan kinderen die dit niet hebben gedaan. Toch zijn deze kinderen minder beleefd en respectvol jegens anderen.
5.6 Wat is het effect van kinderopvang op intellectuele uitkomsten?
De intellectuele prestaties van kinderen die naar een goede kwaliteit kinderopvang zijn gegaan, zijn hoger dan die van kinderen die niet naar een kinderopvang zijn gegaan.
5.6a Interventieprogramma’s voor kinderen die benadeeld zijn
Veel voorschoolse programma’s vormen een aanvulling op de kennis die kinderen thuis al opdoen. Voor kinderen die dit voordeel niet hebben, zijn verschillende interventieprogramma’s ontwikkeld. Bij deze programma’s moet de familie wel een bepaalde rol spelen. Het voorspellen van de cognitieve en sociale uitkomsten van interventieprogramma’s is moeilijk omdat er veel variabelen meespelen.
5.7 Welke relaties zijn beschikbaar voor kinderverzorging diensten?
Een uitdaging voor de toekomst is om meer keuzes te bieden in kwaliteit kinderverzorging, omdat er ook een toenemende behoefte aan is.
5.7a School en gemeenschap betrokkenheid in kinderopvang
Om de opties voor kinderopvang te vergroten, zou een oplossing kunnen zijn om het aantal uren op school te verlengen. Op school kan effectieve zorg namelijk een verbond zijn tussen kind, familie en school. Hierbij is het belangrijk dat er toezicht is door volwassenen omdat kinderen zonder toezicht vaak gevoeliger zijn voor druk van leeftijdsgenoten, en omdat die kinderen vaak meer voor zichzelf moeten zorgen.
5.7b Regering en zakelijke betrokkenheid in kinderopvang
In sommige samenleving wordt kinderopvang volledig vergoed zodat ouders kunnen werken. Waar dit niet zo is, worden wel soms programma’s geïnitieerd door de overheid. Sommige bedrijven bieden ook assistentie bij kinderverzorging voor hun werknemers, zoals een kinderopvang die op het werk zit of flexibele werktijden. Dit maakt het voor mensen ook aantrekkelijker om bij zo’n bedrijf te gaan werken.
5.8 Hoe beïnvloeden verschillende types van kinderopvang socialisatie?
Socialisatie wordt beïnvloed door het type kinderopvang (thuis, bij een familie of centrum-gebaseerd), maar ook door de inhoud van het curriculum.
5.8a Een paar kinderopvang programma’s met socialisatieuitkomsten
Een curriculum beslaat de doelen van een educatief programma, de rol van de leraar, de materialen, de ruimte, de soort activiteiten en de manier van planning. Er komt steeds meer interesse in curriculum modellen voor de vroege jeugd. Curricula kunnen gevormd worden door de leerkracht, de inhoud is dan voor alle leerlingen hetzelfde; of door de leerling, de inhoud is dan voor een leerling specifiek. Verschillende curriculum modellen worden hier besproken.
Het cognitief georiënteerde curriculum
Het cognitief georiënteerde curriculum is een curriculum dat de voordelen van lesgeven met een doel samenvoegt met activiteiten die door kinderen zelf worden geïnitieerd. Dit is een vertegenwoordiging van Piagets theorie over de verschillende fasen in de kindertijd. Leren in dit curriculum gebeurt zowel door assimilatie, mentale adaptatie aan iemands omgeving door ervaringen op te doen; als accommodatie, mentale adaptatie aan iemands omgeving door het in overeenstemming brengen van verschillen tussen ervaringen. Kinderen worden dus actief betrokken in het creëren van het curriculum. Ze worden verbreed en versterkt.
Het Directe Instructie curriculum
Het Directe Instructie curriculum is gebaseerd op behavioristische principes als het onderverdelen van grote taken en het eigen maken van taken door bekrachtiging. Dit curriculum is gebaseerd op de leraar; die bepaalt de inhoud en volgorde van taken.
Het Montessori curriculum
Het Montessori curriculum is gebaseerd op het zelf sturen van educatie, met de leraar als facilitator. Materialen hierbij behorend zijn oefeningen in het dagelijks leven, zintuigelijke ontwikkeling en academische ontwikkeling. Kinderen van verschillende leeftijden zitten bij dit curriculum bij elkaar in de klas. Kinderen worden vooral getraind om om te gaan met de realiteit van het leven.
Het Ontwikkeling-Interactie curriculum
Het Ontwikkelings-Interactie curriculum is een curriculum dat is geïndividualiseerd naar de fase van ontwikkeling van het kind, terwijl er veel kansen worden geboden voor kinderen om te interacteren met kinderen en volwassenen. Leren wordt georganiseerd rondom de eigen ervaringen van kinderen. Ze exploreren dingen die ze al weten in veel meer diepte.
Het Gereedschap van de Geest curriculum
Het Gereedschap van de Geest curriculum is gebaseerd op de sociaal-culturele theorieën over leren van Vygotsky en de theorie van vijf verstanden van Gardner. Voor leren is zelfregulatie nodig, en daarvoor zijn die verstanden (vaardigheden) nodig. Dit zijn de volgende vijf:
- Het gedisciplineerde verstand. Met dit verstand kun je focussen op het verbeteren van een vaardigheid.
- Het synthetische verstand. Ideeën van verschillende disciplines moeten tot een geheel worden gebracht.
- Het creatieve verstand. De capaciteit om nieuwe problemen en vragen te detecteren, en ook mogelijke oplossingen.
- Het respectvolle verstand. Dit verstand helpt om respect te hebben voor de verschillen tussen mensen.
- Het ethische verstand. Dit verstand helpt om je eigen werk te evalueren op basis van de behoeften van de gemeenschap.
Veel van deze methoden worden in combinatie gebruikt. Intentioneel lesgeven betekent dat leraren zich bewegen met specifieke uitkomsten of doelen in gedachten voor de ontwikkeling van het kind.
5.8b Kinderopvang ideologieën en socialisatiepraktijken
Een ideologie bestaat uit concepten over menselijk leven en gedrag. Culturele en religieuze ideologieën hebben invloed op de praktijken en doelen binnen socialisatie.
5.9 Wat heeft kennis van ontwikkeling te maken met zorg en educatie?
Verzorgers en leerkrachten moeten op de hoogte zijn van de ontwikkeling van het kind om passende praktijken toe te passen en de inhoud van het curriculum hierop aan te passen. Ook moeten ze de individuele kinderen en hun families kennen om hierop in te kunnen spelen.
5.9a Collaboratieve zorg
Om goede zorg te leveren, moeten professionele verzorgers goed samenwerken met families en rekening houden met hun ideologieën en doelen van socialisatie. Observatie en discussie zijn handige middelen om hiervan op de hoogte te raken.
5.10 Wat is de verantwoordelijkheid van verzorgers bij mogelijke kindermishandeling?
Kinderen die mishandeld worden, vertellen dit meestal niet zelf. Ook snappen ze het gedrag vaak niet en zullen ze dus ook geen haat tegen de desbetreffende persoon uiten. Als mishandeling wordt geïdentificeerd door verzorgers, kunnen ze betrokken raken bij het steunen en verschaffen van een stabiele omgeving, en het helpen van kinderen om hun gevoelens te uiten en conflicten op te lossen.
6.1 Wat is het doel van school vanuit het perspectief van de samenleving en het individu?
School is het formele instituut van waaruit leren plaatsvindt, en is belangrijk voor socialisatie omdat het intellectuele en sociale ervaringen biedt waardoor kinderen hun vaardigheden, kennis, interesses en attitudes ontwikkelen. School oefent invloed uit op kinderen door:
- Educatieve programma’s die leiden tot prestatie.
- Formele organisatie die leerlingen kennis laat maken met autoriteit.
- Sociale relaties die in het klaslokaal plaatsvinden.
6.2 Welke macrosystemen beïnvloeden aspecten van school?
Macrosystemen die aspecten van school beïnvloeden zijn ideologie, economie, etniciteit, religie en wetenschap/technologie.
6.2a Politieke ideologie
De gekozen personen in de regeren implementeren waarden en doelen van de samenleving. Ook heeft de democratie invloed op de school.
6.2b Economie
De financiering van school wordt beïnvloed door gelijkheid van kansen, concepten van kennis en vaardigheden die nog zijn voor de toekomst, en de betaalbaarheid van programma’s en curricula.
6.2c Etniciteit
Traditionele waarden van de samenleving – de etnische groep van de meerderheid – komen naar voren in het curriculum van de school en management van het klaslokaal.
6.2d Religie
Scholen kunnen geen specifieke religie verspreiden en kunnen ook geen religieuze overtuigen propageren.
6.2e Wetenschap/technologie
Ontwikkelingen in wetenschap en technologie hebben de curricula beïnvloed, maar ook methoden van lesgeven. Er zijn nu veel meer technologische hulpmiddelen.
6.3 Welke opties hebben ouders voor de educatie van hun kinderen?
Ouders hebben het recht om zelf scholing te kiezen voor hun kinderen omdat er sprake is van democratie, omdat keuze scholen zal aansporen om te wedijveren met andere scholen om zo goede mogelijke scholing te bieden, en de adequaatheid van een school verschilt per individu.
6.3a Magneet scholen
Een magneet school is een openbare school waar speciale educatieve programma’s worden aangeboden, zoals wetenschap of muziek.
6.3b School vouchers
Een school voucher is een certificaat van de regering waarop staat wat er normaliter aan de scholing van een kind zou worden uitgegeven, zodat ouders daarop aanspraak kunnen maken.
6.3c Charter scholen
Een charter school is een school die gevormd is door een groep ouders, leraren en andere leden van de gemeenschap omdat zij bepaalde overtuigingen over scholing delen.
6.3d Op thuis gebaseerde scholen
Sommige ouders kiezen voor het thuis scholen van hun kind, omdat ze het niet eens zijn met bepaalde aspecten van openbare scholen.
6.4 Hoe kan school omgaan met diverse behoeften van individuen en gelijke kansen bieden?
Alle macrosystemen die eerder besproken zijn hebben invloed op diverse groepen in de samenleving, zoals bijvoorbeeld gekarakteriseerd door gender, etniciteit, religie of handicap.
6.4a Gender
Discriminatie op school is verboden. Eerst waren er ongelijkheden in het onderwijs voor jongens en meisjes, nu is dat niet meer het geval.
6.4b Etniciteit
Er zijn verschillende filosofieën over hoe diverse etnische groepen gesocialiseerd zouden moeten worden op school:
- Culturele assimilatie. Dit is een proces waar de minderheid de waarden van de meerderheid overneemt.
- Mengelmoes. Dit is het idee dat de samenleving verschillende groepen moet socialiseren tot een gemeenschappelijke cultuur.
- Cultureel pluralisme. Wederzijdse waardering en begrip van verschillende culturen en het naast elkaar bestaan van deze culturen.
6.4c Taal
Steeds meer kinderen die niet de dominante taal beheersen gaan naar school. Hiervoor worden speciale programma’s ingericht. Tweetaligheid heeft verschillende haken en ogen.
6.4 Communicatiestijl
Individuele communicatiestijlen van kinderen verschillen; ze zijn gerelateerd aan de socialisatie in de cultuur van de familie. Hierbij zijn verschillen in non-verbale communicatie ook van belang.
6.4e Religie
Religie is een significant socialisatiemechanisme in het overbrengen van waarden en gedrag. Tradities, rituelen en religieuze instituties versterken de waarden die worden geleerd in families.
6.4f Handicap
Kinderen met een handicap hebben intellectuele achterstanden, beperking van het gehoor, doofheid, beperking van de spraak, beperking van het zicht, emotionele verstoring, autisme, enzovoort. Handicapisme zijn aannames die het ongelijk behandelen van andere mensen bevorderen.
Ideologische achtergrond van socialisatie van individuen met beperkingen
Er zijn vier fases van het benaderen van individuen met een beperking:
- Fase voor Christus. Kinderen met een handicap worden verbannen.
- Tijdens het verspreiden van het christendom worden kinderen met een handicap beschermd en hebben mensen medelijden met hen.
- In de 18e en 19e eeuw krijgen kinderen met een handicap aparte scholing in instituten.
- In het laatste deel van de 20e eeuw is er een beweging richting het accepteren van kinderen met een handicap.
De Wet voor Educatie van Individuen met een Beperking – een acceptabele respons op diversiteit
Deze wet verzorgt financiële middelen voor de educatie van kinderen met een handicap. Het concept wat hierbij belangrijk is, is inclusie, de filosofie dat alle kinderen volledig moeten kunnen deelnemen op school en in de gemeenschap. Volgens deze filosofie moeten kinderen zoveel mogelijk opgenomen worden in het reguliere onderwijs.
6.5 Welke veranderingen in de samenleving hebben effect op school?
Scholen worden beïnvloed door macrosystemen zoals ideologie, maar zijn ook verbonden aan andere microsystemen zoals de familie.
6.5a Aanpassingen aan veranderingen in de samenleving
De functie van school verandert gedurende de geschiedenis. Verschillende wetten en commissies spelen hierop in, zoals de “NCLB Act”. Die zorgde er in Amerika voor dat kinderen meer konden kiezen tussen scholen, dat staten meer flexibiliteit krijgen om het onderwijs te regelen en dat er meer nadruk komt op lezen, taal, rekenen en wetenschap.
6.6 Hoe wordt technologie gebruikt op school?
Onderwijzen voor de toekomst houdt in dat je voorbereid moet zijn op een wereld van werk en technologische veranderingen. Computers zijn hierbij een belangrijk middel om instructie aan te passen aan verschillende leerstijlen. Ook kunnen ze gebruikt worden voor routinetaken en de toegang tot talloze informatie.
6.7 Wat doet school om veiligheid en gezondheid te bevorderen?
Er zijn verschillende programma’s ingezet op scholen om veiligheid en gezondheid te bevorderen. Ouders en gemeenschappen moeten bij deze programma’s betrokken worden.
6.7a Gezondheid: het gebruik en misbruik van middelen
Om in te spelen op drugs en dergelijke, zijn er de volgende richtlijnen voor scholen:
- Scholen moeten feitelijke informatie geven over de schadelijke effecten van drugs.
- Scholen moeten samenwerken met ouders en leden van de gemeenschap.
- Scholen moeten diensten aanbieden zoals beoordeling en vertrouwelijke identificatie.
- Scholen moeten misbruik van middelen monitoren.
6.7b Gezondheid: obesitas
Steeds meer kinderen hebben overgewicht. Scholen kunnen kinderen helpen om een goede leefstijl te verwerven en zich fysiek in te spannen. Hierbij zijn diensten belangrijk als onderwijs over gezondheid en psychologische ondersteuning.
6.7c Geweld
Er zijn verschillende risicofactoren die invloed hebben op het al dan niet gebruikmaken van geweld onder jongeren. Individuele risicofactoren zijn bijvoorbeeld een laag IQ en veel emotionele stress. Relationele risicofactoren zijn weinig betrokkenheid van ouders en laag inkomen van ouders. Risicofactoren in de samenleving zijn sociaal gedesorganiseerde buurten en slecht toezicht. Om de veiligheid op school te waarborgen, zijn stappen ondernomen als videotoezicht. Om de bronnen van geweld terug te dringen, moeten alle ecologische systemen meewerken.
Macrosysteem
De regering kan wetten invoeren die zorgen voor veiligere scholen.
Exosysteem
Er kunnen banen gemaakt worden die kijken naar het opnieuw inrichten van buurten en het creëren van rolmodellen voor de jeugd.
Mesosysteem
Hier kunnen families in staat worden gesteld om de verantwoordelijkheid voor een veilige schoolomgeving te delen.
Microsysteem
De school zelf kan prioriteit stellen aan het opnemen van woedebeheersing in het curriculum.
6.7d Veiligheid: voorbereiding op noodgevallen
Kinderen zijn erg afhankelijk van volwassenen voor bescherming in noodgevallen. Fasen van crisismanagement zijn preventie, voorbereiding, respons en herstel.
6.8 Hoe benadert de school kinderen als individuen?
School selecteert als het ware welke ervaringen een kind zal hebben, daarmee vaststellend welke waarden van cultuur worden overgebracht. Een voorbeeld van zo’n uitkomst van socialisatie is leerstijl, een consistent patroon van gedrag en prestatie waarmee een individu educatieve ervaringen benadert.
6.9 Waarom is de samenwerking tussen school en familie cruciaal?
De samenwerking tussen school en familie is cruciaal omdat socialisatie van het kind in de familie begint, en de school dit proces uitbreidt door formele educatie. Het succes van de school als socialiserende factor hangt af van de verbondenheid tussen school en familie. School moet dus interacteren met de familie om socialisatiedoelen te bereiken.
6.9a Betrokkenheid van de familie
Er zijn drie manieren voor familie om betrokken te zijn bij school; het kiezen van een leeromgeving en programma, participeren in het klaslokaal en thuis begeleiding bieden aan kinderen met bijvoorbeeld huiswerk.
6.10 Helpt of hindert de peer groep het leerproces?
De houding van kinderen jegens school wordt beïnvloed door de leeftijdsgenoten, en dus kan de peer groep de rol van school in socialisatie makkelijker of moeilijker maken. Als leeftijdsgenoten moeten samenwerken om hetzelfde doel te bereiken, maakt het de socialisatie vanuit school vaak makkelijker en wordt het leerproces bevorderd.
6.11 Hoe gebruikt school media?
Scholen gebruiken media in het klaslokaal, maar hebben ook ervaringen die met media te maken hebben buiten het klaslokaal om het leerproces te beïnvloeden. Computers zijn hierbij wederom essentiële middelen om kinderen voor te bereiden op de toekomst.
6.12 Hoe ondersteunt de gemeenschap school?
De gemeenschap ondersteunt school omdat zij bepaalde hulpbronnen voor school faciliteert.
6.12a Gemeenschap en grootte van de school
De grootte van de school is belangrijk, want onderzoek laat zien dat de volgende factoren van belang zijn bij het gevoel van betrokkenheid van een adolescent bij een school:
- De grootte van de school. Hoe kleiner de school, hoe meer betrokkenheid.
- Beleid voor discipline. Harde straffen hebben minder betrokkenheid tot gevolg.
- Vriendschappen met studenten. Als adolescenten meer vrienden hebben, voelen ze zich meer verbonden aan school.
6.12b Gemeenschap en grootte van de klas
In grote klassen is het moeilijker om te participeren in discussies en is er minder interactie met de leerkracht. In kleine klassen vinden meer leeractiviteiten plaats en is er meer interactie tussen studenten.
6.12c Bedrijven en school
Bedrijven in de gemeenschap kunnen scholen ondersteunen door (financiële) hulpbronnen te bieden.
6.12d Diensten in de gemeenschap en school
Veel scholen verwachten van leerlingen dat ze deelnemen aan de gemeenschap door diensten te verlenen, zoals vrijwilliger zijn in een ziekenhuis.
7.1 Wat is de rol van de leerkracht als socialisator?
Effectieve leerkrachten creëren een omgeving waarin tijd en kansen zijn om te leren, betrekken leerlingen bij het plannen, dragen hoge verwachtingen uit, passen de activiteiten aan aan de behoeftes van de leerlingen, en bieden begeleiding in het hele curriculum.
7.2 Welke leiderschap kenmerken van leerkrachten helpen bij het leren?
Leiderschap kenmerken van leerkrachten die helpen bij het leren zijn onder andere verbaal communiceren en het zijn van een rolmodel:
- Het kennen van de studenten en hier adequaat op reageren.
- Het verbaal communiceren.
- Het onderhouden van positieve relaties met leerlingen.
- Het zijn van een rolmodel.
- Het klaslokaal democratisch houden.
- Het zijn van een samenwerker.
- Het zijn van een mentor.
De zone van naaste ontwikkeling van Vygotsky is de term voor de ruimte tussen wat iemand zonder hulp kan leren, en wat iemand met hulp kan leren.
7.3 Wat heeft het organiserend vermogen van een leerkracht te maken met leren?
Klaslokalen die goed georganiseerd zijn lijken zelf te werken; de leerkracht kan zich vooral focussen op lesgeven. Het is daarbij belangrijk om instructie goed te plannen en voor te bereiden, zodat kinderen zich niet vervelen en de aandacht. Een aspect van het succesvol organiseren van het klaslokaal is het kunnen omgaan met meerdere dingen tegelijk.
7.4 Hebben verwachtingen van leerkrachten invloed op prestaties en gedrag van leerlingen?
Verwachtingen van leerkrachten hebben invloed op prestaties en gedrag van leerlingen. Op basis van kenmerken van leerlingen die leerkrachten bij de start waarnemen, stellen ze verwachtingen op. Deze verwachtingen zorgen ervoor dat leerkrachten de leerlingen anders gaan behandelen. Als dit lang wordt volgehouden, worden de prestaties en gedrag gelijk aan de verwachtingen van de leerkracht.
7.5 Behandelt een leerkracht jongens en meisjes anders?
De interactie tussen leerling en leerkracht is anders bij jongens dan bij meisjes. Jongens worden vaak meer benaderd met instructie, meisjes met begeleiding. Jongens krijgen meer feedback over het naleven van de regels, meisjes krijgen meer feedback over hun prestaties. Leerkrachten kunnen door scholing deze patronen doorbreken.
7.6 Hebben leerkrachten etnische stereotypes?
Etnische achtergrond is een factor in de relatie tussen leerkracht en leerling, omdat bepaalde ervaringen in socialisatie waarden, moraal, motieven, gedrag en rollen beïnvloeden.
7.6a Gelijkwaardige behandeling van alle groepen
Om kinderen zo goed mogelijk te laten leren, moeten alle groepen gelijkwaardig behandeld worden. Om minderheden en diversiteit te begrijpen, moeten leerkrachten de meerderheid ook begrijpen.
Gegeneraliseerde waarden van de macrocultuur
Gegeneraliseerde waarden van de macrocultuur zijn bijvoorbeeld de waardering van het arbeidsethos en de nadruk op verandering en beweging.
Gegeneraliseerde waarden van de microcultuur
Gegeneraliseerde waarden van de microcultuur zijn bijvoorbeeld nederigheid en een oriëntatie op de tegenwoordige tijd.
De effecten van individualistische en collectivistische oriëntaties op socialisatie
School is meestal georiënteerd op individualisme, terwijl de meeste minderheidsgroepen meestal georiënteerd zijn op collectivisme.
Gelijkheid realiseren: begrijpen van contrasten in socialisatie thuis en op school
Er kunnen verschillen zijn in socialisatie thuis en op school:
- Objecten/mensen. In individualistische culturen ligt de nadruk meer op objecten, in collectivistische meer op mensen.
- Bezittingen. In collectivistische culturen worden bezittingen vaak gedeeld.
- Prestatie. In individualistische culturen is prestatie en competitie erg belangrijk.
- Sociale rollen. In collectivistische culturen worden kinderen op gevoed om hiërarchie en autoriteitsrollen te respecteren.
7.7 Hebben alle kinderen een gelijke kans om te slagen op school?
Vier aspecten van sociaaleconomische status hebben invloed op het al dan niet slagen van een kind op school:
- Inkomen. Families met een lager inkomen hebben vaak ook minder materialen om een stimulerende leeromgeving te creëren.
- Educatie. Hoger opgeleide ouders hebben vaak kinderen die ook hoger scoren.
- Familiestructuur. Eenoudergezinnen hebben vaak minder financiële hulpbronnen.
- Buurt. Kinderen die opgroeien in een buurt met veel armoede ondervinden daar nadelen van.
7.7a De consequenties van klassenbewustzijn
Klassenbewustzijn is het anders behandelen van mensen vanwege hun klassenachtergrond en het versterken van deze verschillen door waarden en praktijken van sociale instituten.
7.8 Hoe kun je het beste leren?
Het verschilt per leerling, en ook per leerkracht hoe je het beste kunt leren of informatie kunt overdragen.
7.8a De relatie tussen leerstijl en socialisatie
Kinderen uit gestructureerde families hebben een analytische cognitieve leerstijl, kinderen uit minder gestructureerde families hebben een relationele cognitieve stijl.
Oriëntatie jegens personen/objecten
Kinderen uit individualistische culturen zijn meer gericht op objecten, en dat helpt hen zich voor te bereiden op school.
Afhankelijkheid/onafhankelijkheid van het veld
Als je meer afhankelijk bent van het veld, werk je beter samen in groepen, terwijl als je onafhankelijker bent je beter om kan gaan met abstracte dingen.
7.8b Lesgeefstijl aanpassen aan diverse leerstijlen
Volgens Gardner moet het curriculum worden aangepast aan de hand van de volgende intelligenties:
- Logisch-wiskundig. Het oplossen van logische problemen en wiskundige vraagstukken.
- Linguïstiek. Betekenis, geluid en ritme van woorden en het gebruik van taal.
- Kinesthetisch. Heeft te maken met beweging.
- Muzikaal. Toonhoogte, ritme en muzikale expressie.
- Ruimtelijk. Mentaal model creëren van concrete objecten.
- Interpersoonlijk. Reageren op en analyseren van gedrag en gevoelens.
- Intrapersoonlijk. Iemands gevoelens en gedrag begrijpen.
- Naturalistisch. Gevoelig zijn voor natuurlijke omgeving.
7.8c Leerstijlen en technologie in het klaslokaal
Er is steeds meer technologie in het klaslokaal, en dat verandert de leerstijlen op een interactieve manier.
De ‘flipped classroom’
In de ‘flipped classroom’ worden instructies van de leerkracht gecombineerd met video’s die kinderen thuis moeten kijken.
7.9 Welke invloed heeft een handicap op lesgeven?
De interactie tussen leerling en leerkracht wordt beïnvloed als er sprake is van een kind met een handicap. Voor deze kinderen moet er vaak individuele instructie plaatsvinden, moet het curriculum worden aan gepast aan de leerstijl, moet er samengewerkt worden met professionele hulpverleners, en moeten kinderen geholpen worden door kinderen zonder een handicap.
7.9a Families van kinderen met handicaps en beschikbare publieke diensten
Er zijn wetten en programma’s die kijken naar specifieke educatieve doelen, methoden om deze doelen te bereiken en hulpbronnen die nodig zijn om kinderen met een handicap goed les te geven. Ook moet dit op een adequate manier geëvalueerd worden.
Identificatie en beoordeling van kinderen met een handicap
Er zijn verschillende methoden om een kind met een handicap te identificeren en te beoordelen. Dit gebeurt bijvoorbeeld door een observatie van de leerkracht. Ook de familie moet betrokken worden.
Inclusie van kinderen met een handicap in de gemeenschap
Door wetgeving is de gemeenschap verplicht om individuen met een handicap op te nemen in de samenleving.
7.10 Waarom hebben sommige kinderen vooral risico en andere veerkrachtigheid?
Risico is de kwetsbaarheid naar negatieve uitkomsten van ontwikkeling. Veerkrachtigheid is het vermogen om crisissen en uitdagingen te doorstaan.
7.10a Risico voor arme kinderen
Armoede brengt risico’s met zich mee voor negatieve ontwikkelingsuitkomsten. Het is belangrijk dat kinderen niet wegvallen in geleerde hulpeloosheid, het door negatieve ervaringen ontstane idee dat hard werken geen invloed heeft op uitkomsten.
7.10b Familie, middelen misbruik en kinderen
De relatie tussen leerkracht en leerling wordt beïnvloed door het blootstellen van kinderen aan het gebruik of misbruik van drugs.
7.10c Prenatale blootstelling aan drugs
Kinderen die voor de bevalling al zijn blootgesteld aan drugs, hebben fysieke en gezondheidsproblemen. Ook kunnen ze psychologische- en gedragsproblemen hebben.
7.10d Alcoholmisbruik in de familie
Kinderen waarvan de ouders heel veel alcohol drinken, lopen ook meer risico. Als er alcohol wordt gebruikt voor de geboorte, kan er sprake zijn van het Foetaal Alcohol Syndroom (FAS), wat verschillende lichamelijke beperkingen tot gevolg kan hebben.
7.10e Familie, geweld en kinderen
Kindermisbruik en geweld zorgt voor verschillende risico’s, zeker als er sprake is van huiselijk geweld. Kinderen die hieraan worden blootgesteld hebben vaak gevoelens als eenzaamheid, angst en woede.
7.11 Hoe wordt lesgeven beïnvloed door factoren in de samenleving?
Invloeden vanuit het macrosysteem op lesgeven zijn filosofische en theoretische funderingen van lesgeven en leren die veranderen over tijd. Zo is er tegenwoordig meer aandacht voor het kind, terwijl er vroeger vooral vanuit de leerkracht werd gedacht.
7.11a Klaslokaal context en socialisatieuitkomsten
Het succes van leeromgevingen in het bereiken van doelen hangt af van de kennis en ervaring van de leerkracht, de kennis en ervaring van de leerling, en de relatie tussen die twee.
Klaslokaal doelstructuren
Er zijn drie structuren in het klaslokaal:
- Coöperatief. Studenten werken samen om gedeelde doelen te bereiken.
- Competitief. Studenten werken tegen elkaar om selectieve doelen te bereiken.
- Geïndividualiseerd. De prestaties van studenten staan volledig los van elkaar.
7.12 Hoe moeten leerkrachten zich houden aan de NCLB wet?
De ‘No Child Left Behind Act’ van 2001 houdt in dat alle kinderen moeten worden opgenomen in het onderwijs. Leerkrachten en scholen zijn daar deels verantwoordelijk voor. Deze wet stelt specifieke kwalificaties aan leerkrachten, zoals opleidingsniveau. Kritiek op deze wet stelt dat het leren wordt verminderd omdat er lagere doelen worden gesteld dan misschien eerst het geval was.
7.12a School gereedheid en ontwikkelingsgepaste beoordeling
Om de implicaties van de NCLB wet te beoordelen, wordt er gebruik gemaakt van zowel authentieke beoordeling als gestandaardiseerde toetsen. Authentieke beoordeling is het evalueren op basis van de echte prestaties. Gestandaardiseerde toetsen vergelijken een individu met het gemiddelde.
7.13 Wat zijn mesosysteem invloeden op lesgeven en leren?
Mesosysteem invloeden op lesgeven en leren zijn onder andere steun van de gemeenschap en betrokkenheid van de familie. Dit kan zowel financieel als emotioneel zijn.
8.1 Waarom is de peer groep een socialisator?
Peers zijn personen die kenmerken als bijvoorbeeld leeftijd, sociale status, interesses en geslacht delen. Ervaringen met de peer groep zijn belangrijk voor de socialisatie van kinderen, omdat ze daarmee veel vaardigheden, attituden en rollen aanleren die invloed hebben op hun adaptatie gedurende de levensloop. De peer groep beïnvloedt naast sociale ontwikkeling ook cognitieve en psychologische ontwikkeling.
8.1a De significantie van peers voor menselijke ontwikkeling
Peers zijn significant voor menselijke ontwikkeling omdat ze voorzien in basisbehoeften als het behoren tot een groep en het ontwikkelen van een eigen identiteit.
Behoeften tot ergens bij horen en sociale interactie
De behoefte om ergens bij te horen ontwikkelt zich als volgt:
- Babytijd (geboorte tot 2 jaar). Door hechting krijgt een baby voor het eerst het gevoel dat hij ergens bij hoort, namelijk bij de familie.
- Vroege kindertijd (2 tot 6 jaar). In deze periode is niet alleen de moeder belangrijk, maar ook andere volwassenen die kansen bieden voor sociale interactie.
- Midden kindertijd (6 tot 13 jaar). Sociale interactie wordt meer omdat kinderen nu veel tijd doorbrengen met andere kinderen. Ze hebben niet langer overal volwassenen voor nodig.
- Adolescentie (13 tot 18 jaar). Adolescenten hebben een of twee beste vrienden, een klein groepje wat dingen samendoet (clique) en een grotere peer groep (crowd).
Zelfconcept
Ook het ontwikkelen van een zelfconcept gaat in fases:
- Babytijd. Baby’s maken geluidjes, lachen en raken anderen aan. Deze relaties worden steeds wederkeriger.
- Vroege kindertijd. Kinderen beginnen in groepen te spelen, en moeten hierdoor bepaalde rollen aannemen.
- Midden kindertijd. De peer groep wordt belangrijker, hier ontwikkelen kinderen een sterker concept van zichzelf.
- Adolescentie. De invloed van de peer groep is hier het grootst. Er ontstaat een conflict tussen waarden van de familie en waarden van de peer groep. De adolescent moet hier een eigen identiteit in ontwikkelen.
8.1b Ouder versus peer invloeden
Autoritatieve ouders zijn warm en betrokken, en hun kinderen hebben minder de behoefte om te rebelleren of acceptatie bij peers te zoeken. Autoritaire ouders zijn streng en passen zich niet aan aan de behoefte van de adolescent om zelfstandig te worden. Hun kinderen nemen afstand van hun ouders en zoeken acceptatie bij de peer groep. Permissieve ouders bieden geen regels en betrokkenheid, en hun kinderen zijn vaak niet populair en gaan om me antisociale peer groepen.
8.2 Hoe beïnvloeden relaties met peers de psychologische ontwikkeling?
Individuen die geen normale peer relaties hebben, worden hierdoor beïnvloed in hun latere psychologische ontwikkeling, door bijvoorbeeld het ontwikkelen van psychotisch gedrag. Dit komt omdat het omgaan met de sociale wereld competenties vereist die je goed aanleert door interacties en ervaringen met de peer groep.
8.3 Is sociaal competent zijn hetzelfde als je aanpassen aan de groep?
Sociale competentie is gedrag wat gevormd wordt door begrip van gevoelens en intenties van anderen, het vermogen om goed te reageren, en de kennis van consequenties van bepaalde acties. Sociale competentie en de mate waarin dit lijkt op aanpassing aan de groep hangt af van leeftijd, situatie en persoonlijke waarden:
- Leeftijd. Kinderen passen zich het meeste aan in de midden kindertijd, en dit neemt weer af in de adolescentie.
- Situatie. Aanpassen aan de groep komt sterker naar voren in situaties waar het kind onzeker is over wat hij moet doen of zou moeten doen.
- Persoonlijke waarden. Kinderen passen zich meer aan aan een situatie waar ze zich niet heel slecht over voelen.
8.4 Wat is de invloed van de peer groep op cognitieve ontwikkeling?
Sociale cognitie bestaat uit waarnemingen en redeneringen over mensen, jezelf, relaties tussen mensen, rollen en regels in groepen en de relatie tussen deze bevindingen tot sociaal gedrag. Het omgaan met sociaal complexe vraagstukken ontwikkelt in de fases van cognitieve ontwikkeling:
- Pre-operationele fase. Kinderen kunnen relaties nog niet goed begrijpen en anticiperen op consequenties van hun gedrag.
- Concrete operationele fase. Kinderen denken dat ze alles weten en besteden nog niet veel aandacht aan de mening van anderen.
- Formele operationele fase. Kinderen zijn zich bewust van de reacties van anderen en kunnen zich beter aanpassen aan verwachtingen.
Kinderen van de pre-adolescente groep (11 tot 13 jaar) passen zich het meest aan aan de peer groep. Dit komt omdat ze logisch kunnen nadenken en zich dus ook beter kunnen aanpassen vanaf deze leeftijd, en omdat ze bezig beginnen te zijn met het vormen van hun eigen identiteit.
8.5 Welke socialiserende mechanismen zijn er in de peer groep?
Socialiserende mechanismen in de peer groep zijn bekrachtiging, modelleren, straf en leren.
8.5a Bekrachtiging
Kinderen beïnvloeden elkaar door het versterken van verdrag en het geven van aandacht aan bepaald gedrag. Deze bekrachtiging kan ook niet intentioneel zijn.
8.5b Modelleren
Kinderen imiteren elkaar. Hierdoor leren ze nieuw gedrag, de consequenties van bepaald gedrag, maar ook hoe ze moeten reageren in bepaalde situaties. De uitkomsten van imitatie hangen af van de situatie, het model en de observeerder.
7.5c Straf
Straf is bij peer groepen vaak plagen, fysieke agressie of afwijzing door de groep. Dit soort straffen kunnen plaatsvinden bij fysieke kenmerken en bij gedragskenmerken.
7.5d Leren
Onder leren wordt hier verstaan dat een expert iemand met minder kennis helpt om een taak uit te voeren. Dit gebeurt ook in peer groepen. Volgens Vygotsky hebben zulke interacties positieve invloed op de ontwikkeling van het kind.
8.6 Wat verwacht de samenleving van de peer groep?
Invloeden vanuit het macrosysteem op de peer groep bestaan uit het versterken van de waarden en tradities van de samenleving. De peer groep creëert hier vervolgens de omstandigheden voor.
8.6a Omgaan met anderen
Kinderen die goed met elkaar omgaan zien dat anderen ook rechten hebben en respecteren die. Dit vermogen is gerelateerd aan het vermogen om empathisch te zijn.
8.6b Het ontwikkelen van moraal en waarden
Het ontwikkelen van moraal en waarden vindt plaats in sociale setting, en dus ook in de peer groep. Hier krijgen kinderen nog meer besef van wat ‘fout’ en ‘goed’ is.
Regels als morele component
Om een moraal te ontwikkelen, is het belangrijk om de regels te begrijpen, die ook terugslaan op belangrijke concepten uit de samenleving.
Typen moraal
Moraal van beperking bestaat uit gedrag gebaseerd op het hebben van respect voor personen die autoriteit hebben. Moraal van samenwerking is gebaseerd op gelijkwaardig begrip tussen gelijken.
8.6c Het leren van gepaste sociaal-culturele rollen
In de peer groep kunnen kinderen rollen die ze thuis geleerd hebben in de praktijk brengen.
Sekse en genderrollen
Genderrollen zijn sociaal-cultureel in de zin dat kinderen van hun peers leren wat geaccepteerd wordt en bewonderd wordt voor meisjes en jongens. Ook is de peer groep vaak een belangrijke informatiebron over seksuele ontwikkeling. Kennis over voortplanting komt van ouders en school, maar kennis van seksueel gedrag komt van de peers en de media.
8.6d Bereiken van persoonlijke onafhankelijkheid en identiteit
Sociale steun zijn hulpbronnen die in tijden van nood door anderen worden verschaft. De peer groep geeft veel sociale steun, en daardoor worden kinderen steeds onafhankelijker. Dit gaat gepaard met het ontwikkelen van een identiteit.
8.7 Hoe verandert spelgedrag van kinderen gedurende de ontwikkeling?
Invloeden vanuit het chronosysteem zoals veranderingen in relaties hebben effect op het spelgedrag van kinderen.
8.7a De significantie en ontwikkeling van spel
Spel is gedrag wat door eigenbelang leuk wordt gevonden. Kinderen leren hierdoor gedachten te scheiden van acties en objecten. Kinderen kunnen alleen spelen, kijken naar andere kinderen terwijl ze spelen, naast kinderen spelen, of samen spelen met andere kinderen. Er zijn vier soorten spel:
- Imiterend spel. Kinderen doen anderen na in dit spel.
- Explorerend spel. Kinderen ontdekt door aan te raken, te proeven en te manipuleren.
- Testend spel. Kinderen testen henzelf door te spelen.
- Spel waarbij een model wordt gebouwd. Denk aan het bouwen van gebouwen met blokken.
8.7b Babytijd peer activiteiten
Baby’s zijn al gericht op elkaar en imiteren elkaar.
8.7c Vroege kindertijd peer activiteiten
Interactie met peers wordt frequenter en ook meer complex.
8.7d Midden kindertijd/preadolescentie peer activiteiten
Kinderen brengen steeds meer tijd door met peers en doen ook samen ingewikkelde spellen.
Spellen en ontwikkeling
Bij het ouder worden van kinderen, verandert ook de aard en kwaliteit van hun spellen. Zo veranderen spelpatronen met cognitieve ontwikkeling, psychologische ontwikkeling en sociaal-culturele invloeden. Spellen reflecteren namelijk de cultuur waarin een kind leeft.
8.7e Adolescentie peer activiteiten
Adolescenten ‘hangen’ vooral met elkaar, eerst vooral met adolescenten van dezelfde sekse, later wordt dit wat meer gemixt.
8.8 Waarom is interactie met de peer groep voor kinderen moeilijk of makkelijk?
De relaties die kinderen vormen met peers, en waarom bepaalde kinderen meer succesvol zijn in het maken van vrienden, hangt af van factoren zoals afwijzing door de groep.
8.8a Het ontwikkelen van vriendschap
Naarmate kinderen ouder worden, worden ook hun sociale relaties en vriendschappen complexer. Ook dit ontwikkelt in bepaalde fasen.
Vroege kindertijd
Kinderen hebben vooral tijdelijke speelmaatjes, en nog geen echte vrienden.
Vroege tot midden kindertijd
Vriendschap is gebaseerd op of iemand doet wat een kind wil dat diegene doet.
Midden kindertijd
Kinderen zien vriendschap als het samenwerken om individuele interesses te bewerkstelligen.
Midden kindertijd tot adolescentie
Deze fase wordt gekenmerkt door intieme, wederkerig gedeelde relaties.
Adolescentie tot volwassenheid
Personen hebben autonome, van elkaar afhankelijke vriendschappen.
8.9 Waarom worden kinderen geaccepteerd of afgewezen door de peer groep?
Het is significant om te kijken waarom kinderen worden geaccepteerd, genegeerd of afgewezen door de peer groep.
8.9a Acceptatie
Populariteit wordt op verschillende manieren gemeten. Factoren die hierbij meespelen zijn bijvoorbeeld of kinderen aardig zijn, of ze centraal staan in de groep en of ze aantrekkelijk zijn.
8.9b Negering of afwijzing
Redenen om een kind af te wijzen zijn bijvoorbeeld verlegenheid, antisociaal gedrag of vooroordelen.
8.9c Sociotherapie voor peers
Sociotherapie is een interventie om kinderen te helpen die moeite hebben met het maken en behouden van vrienden. Ze leren hier hoe ze in relatie staan tot anderen.
8.10 Welke sociale mechanismen stellen orde en controle vast in de peer groep?
De orde en controle in de peer groep wordt vastgesteld door informele sociale mechanismen zoals overtuigingen en macht.
8.10a Inclusie en exclusie in de clique
Of je bij een kliekje hoort of niet, hangt van verschillende factoren af. Dit heeft niet alleen met de ‘echte’ wereld te maken, maar ook met de virtuele wereld.
Technieken van inclusie in de clique
Om een nieuw iemand toe te voegen aan een kliekje, moet diegene als het ware uitgenodigd worden. De hiërarchische structuur in het kliekje is hierbij belangrijk.
Technieken van exclusie in de clique
Technieken van exclusie in het kliekje zijn bijvoorbeeld pesten en gemeen doen tegen de desbetreffende persoon.
8.10b Pesters en slachtoffers
Pesten is agressief gedrag met de intentie om schade of stress te veroorzaken. Het gebeurt vaker over tijd en er is sprake van een ongebalanceerde relatie van macht en sterkte. Pesters hebben vaak kenmerken als impulsiviteit en een positief zelfconcept. Slachtoffers zijn vaak fysiek zwakker en zijn angstig en ongelukkig.
8.11 Waarom gaan sommige individuen in bendes?
Een bende is een groep mensen die een verbond vormen voor een gemeenschappelijk doel en meedoen aan onwettelijke of criminele activiteiten. De risicofactoren om bij een bende te gaan komen voor op verschillende ontwikkelingsdomeinen, namelijk het individu, de familie, school, peer groep en de gemeenschap.
8.12 Welke positieve uitkomsten heeft peer dynamiek?
Peer groep dynamiek kan positieve uitkomsten hebben voor deelnemers wanneer er veel samenwerking, steun en raadgeving plaatsvindt.
8.13 Wat zijn mesosysteem invloeden op de peer groep?
Ouders kunnen beïnvloeden of de peer groep ervaringen van een kind positief of negatief zijn door te weten wie de vrienden van het kind zijn en betrokken te zijn bij de activiteiten van het kind.
8.13a Peer groepen die door volwassenen gestructureerd zijn
Peer groepen die door volwassenen gestructureerd zijn, zoals een teamsport, zijn vaak wat formeler en meer gestructureerd. Ook is er in zo’n groep sprake van andere waarden, zeker als een club gevormd wordt vanuit bijvoorbeeld de kerk.
8.13b Groepsinteractie die door volwassenen gemedieerd wordt
Hoe volwassenen de interactie in de groep structureren – focus op samenwerking of competitie – heeft effect op het gedrag van kinderen.
8.13c Leiderschap stijlen van volwassenen
Er zijn verschillende leiderschap stijlen die volwassenen kunnen aannemen: autoritair, democratisch of permissief. Het beste is een collaboratief leiderschap, waarbij er veel wordt samengewerkt en er gedeelde verantwoordelijkheid is voor een taak.
8.13d Teamsporten
Niet ieder kind heeft georganiseerde sporten nodig om zich fysiek, cognitief en psychosociaal te ontwikkelen. Daarbij is niet iedere sport goed voor iedere leeftijd, en heeft ieder kind een ander soort coach nodig.
9.1 Wat wordt bedoeld met massamedia?
Massamedia is de vorm van communicatie waarin groot publiek snel een respons ontvangen via een onpersoonlijk medium tussen de zender en de ontvanger.
9.1a Massamedia en socialisatie
Media heeft invloed op socialisatie omdat het effect heeft op waarden, overtuigingen, houdingen en gedrag. Het vormt, verspreidt en transformeert cultuur. De uitkomsten en effecten van ervaringen met massamedia verschillen per kind, en hangen af van kindvariabelen, familievariabelen en bidirectionele variabelen. De wereld is een ‘global village’ geworden.
9.2 Hoe heeft nieuwe technologie media beïnvloed?
Alles op het gebied van media is drastisch veranderd in de afgelopen jaren, omdat er veel verschillende nieuwe technologische middelen ontstonden die verschillende typen media kunnen verbinden en combineren. Ondanks dat media erg veranderd is, is de discussie over de effecten van media op kinderen nog steeds hetzelfde. Voordelen van media zijn dat er een wereld voor kinderen opengaat, nadelen van media zijn dat kinderen zo te weinig te maken hebben met de echte wereld.
9.3 Wat zijn macrosysteem invloeden op massamedia?
Door macrosysteem invloeden zoals veranderingen in politiek is het belangrijkste doel van de massamedia nu plezier en entertainment.
9.4 Waarom is er speciale zorg voor kinderen op het gebied van televisie en films?
Televisie en films hebben veel zorgen over de invloed op kinderen opgewekt, vooral vanwege de inhoud van dit beeldmateriaal, het socialiserende effect op kinderen, en de potentiële publieke reactie hierop. Kinderen worden als meer kwetsbaar gezien voor de effecten van massamedia.
9.4a Televisie, films en effect op cultuur
Door de geavanceerde ontwikkelingen in televisie-uitzending, hebben veranderingen plaatsgevonden in slaapgewoonten, manieren van eten, gebruik van vrije tijd en conversatiepatronen.
9.4b Theorieën over hoe beeldmedia kinderen beïnvloeden
- Sociaal-cognitieve theorie. Kinderen observeren rolmodellen op het televisiescherm.
- Cultivatietheorie. De inhoud van media beïnvloedt de ideeën van kijkers over de wereld en verandert hierdoor hun gedrag.
- Motivatietheorie. De impact van media hangt af van hoe de media gebruikt worden en de individuele kenmerken en vermogens van de kijker.
- Misplaatsingstheorie. Media die voor entertainment worden gebruikt misplaatsen belangrijke ontwikkelingsactiviteiten.
9.5 Hoe vormen televisie en films ons?
Het kijken naar televisie en films heeft effect op sociaal-emotionele ontwikkeling en relaties, fysieke ontwikkeling en gezondheid, psychologische ontwikkeling en gedrag, cognitieve ontwikkeling en prestaties, en morele ontwikkeling en waarden.
9.5a Sociaal-emotionele ontwikkeling en relaties
De tijd die gespendeerd wordt aan het kijken van televisie heeft invloed op interpersoonlijke relaties, en dan vooral interacties met de familie en gedeelde tijd.
9.5b Fysieke ontwikkeling en gezondheid
Tijd die nu wordt gebruikt om televisie te kijken zou ook gebruikt kunnen worden voor fysieke activiteit.
Obesitas
Er is bewijs dat er een verband bestaat tussen media consumptie en obesitas. Dit heeft bijvoorbeeld te maken met de vele advertenties voor eten.
Gebruik en misbruik van middelen
Advertenties voor alcohol en tabak zorgen ervoor dat kinderen dit ook sneller gaan gebruiken.
9.5b Psychologische ontwikkeling en gedrag
Hier gaat het om waarneming, emoties, attitudes, motieven en consequent gedrag.
Waarneming
De manier waarop een scherm informatie presenteert, heeft invloed op de waarneming van de realiteit van een individu. Dit wordt beïnvloed door de vorm, stijl en inhoud van een bepaald programma.
Emoties over agressie en geweld
Kinderen leren en onthouden nieuwe vormen van agressie van televisie of films. Ze onthouden het makkelijk als ze het ook een keer uitproberen en nadoen.
Effecten van televisiekijken op attitudes en motieven
Individuen die veel televisiekijken, baseren hier hun attitudes op en dit heeft een effect op hun motieven en gedrag.
Attitudes over agressie en motieven om agressief te zijn
De herhaling van geweld in de media heeft desensitivering als gevolg; de geleidelijke vermindering in respons naar een stimulus naar herhaalde blootstelling.
9.5d Cognitieve ontwikkeling en prestatie
Kinderen jonger dan 8 jaar worden makkelijker overtuigd door boodschappen van de televisie omdat zij dingen heel letterlijk nemen.
Adverteren op het scherm
Jonge kinderen begrijpen niet dat het doel van een reclame is om iemand te overtuigen, en daarom zijn ze kwetsbaarder voor de aantrekkelijkheid van een reclame. Voor oudere kinderen blijft reclame aantrekkelijk, zeker als iets wordt aangeprezen door een bekend persoon.
Televisie-uitzendingen, diversiteit en stereotypering
Een stereotype is een te gesimplificeerde vertegenwoordiging van leden van een specifieke groep. Televisie laat de wereld niet zien zoals hij echt is, en straalt ook uit dat bepaalde groepen mensen belangrijker zijn dan andere.
Effect van media op lees- en communicatievaardigheden
Het hoeft niet zo te zijn dat kinderen die veel televisiekijken, mindere lees- en communicatievaardigheden hebben. Ouders hebben hier bijvoorbeeld een hele grote rol in.
Effect van media op academische prestaties
Het effect van televisiekijken op academische prestaties hangt af van leeftijd, de inhoud van het programma en of er een volwassene aanwezig is om commentaar te geven op een programma.
Cognitieve impact van ‘educatieve’ video’s op baby’s en peuters
Baby’s en peuters die kijken naar educatieve video’s, kunnen de symbolen in deze video’s vaak niet koppelen aan de echte wereld.
9.5e Morele ontwikkeling en waarden
Kinderen kijken ook veel naar programma’s voor volwassenen, en dit heeft invloed op hun morele ontwikkeling – dit kan zowel positief als negatief zijn.
Schermmedia en seksualiteit
Er zijn steeds meer seksuele verwijzingen en scènes op televisie. Hier halen veel adolescenten hun informatie over seks vandaan.
9.5f Mediërende invloeden op de socialisatieuitkomsten van schermmedia
De effecten van media op socialisatie hangen af van zaken als cognitief niveau, psychologische behoeften, attitudes, motieven, gewoonten en ervaringen.
9.5g Selectieve aandacht
Selectieve aandacht is zelf kiezen welke stimuli in de omgeving iemand observeert en overweegt.
Invloed van meekijkende volwassenen
Vooral ouders kunnen de hoeveelheid televisiekijken en de hoeveelheid aandacht die hieraan geschonken wordt beïnvloeden, aangezien zij de primaire socialisatoren zijn. Als volwassenen meekijken met een kind, kan dit de ervaring voor het kind veranderen.
9.6 Wat zijn mesosysteem invloeden op schermmedia?
Mesosysteem invloeden op televisie en films bestaan uit verbindingen met de gemeenschap, school, per groep en familie.
9.6a Gemeenschap-media relatie
De gemeenschap reageert op de zorgen over gratis commerciële televisieprogramma’s door alternatieven te bedenken, zoals kabeltelevisie en middelen waarmee je programma’s kan opnemen.
9.6b School-media relatie
Educatieve televisie in het klaslokaal heeft verschillende doeleinden en effecten, zoals dat het gebruikt kan worden om basiskennis te vergroten en om het enthousiasme en de motivatie van kinderen te vergroten.
9.6c Peer groep-media relatie
De peer groep kan vooral invloed uitoefenen door de digitale middelen die ervoor zorgen dat individuen met elkaar verbonden kunnen blijven.
9.6d Familie-media relatie
Ouders hebben een verantwoordelijkheid in het reguleren en in de gaten houden van de kijkgewoontes van hun kinderen.
9.7 Waarom is het moeilijker om de effecten van gedrukte media te onderzoeken?
Het is moeilijker om gedrukte media te onderzoeken omdat ze vaak lang zijn, complexe structuren hebben, en meer individuele beeldvorming opwekken dan televisie. Komen de effecten door de inhoud van het boek, of door de interpretatie van de lezer?
9.7a Hoe boeken en tijdschriften kinderen socialiseren
Gedrukte media spelen een rol in socialisatie door het doorgeven van cultuur. Ze bieden informatie over educatie, religie en regering.
Taal en socialisatie
Taal zorgt ervoor dat socialisatie kan plaatsvinden, je kan nadenken en ideeën communiceren. Wel staan er in tijdschriften vaak veel plaatjes en foto’s.
Taal, lezen en cognitieve ontwikkeling
Boeken versterken taal, leesvaardigheden en begrip, en dus ook de algehele cognitieve ontwikkeling.
Psychosociale ontwikkeling
Boeken geven kinderen modellen van gedrag en consequenties van gedrag. In boeken vind je informatie over rolmodellen, waarden, manieren om om te gaan met problemen en begrip van emoties.
9.7b Gedrukte media en zorgen over socialisatie
Voor gedrukte media gelden dezelfde soort zorgen als voor schermmedia.
Fantasie en realiteit
Er is vaak controversie over in welke mate boeken de realiteit moeten vertegenwoordigen, omdat de dit veel invloed heeft op hoe de figuren problemen oplossen.
Geweld
Kinderen imiteren geweld van bijvoorbeeld sprookjes, net zo goed als ze geweld van televisie imiteren.
Stereotypering
Ook al wordt er in boeken steeds meer rekening gehouden met stereotypering, nog steeds komen stereotypen voor in kinderboeken. Er zijn ook zorgen over de stereotypering van sekse, wat vooral tot uiting komt in tijdschriften.
9.8 Wat maakt populaire muziek anders dan andere media?
Populaire muziek is anders dan televisie en boeken omdat het een uitdrukking is van een subcultuur van de jeugd, en omdat het vaak volwassenen effectief buitensluit.
9.8a Effecten van songteksten
Songteksten drukken bepaalde waarden uit, maar dit hangt ook heel erg af van hoe de songtekst geïnterpreteerd wordt door de luisteraar. Besmetting is het fenomeen waar een individu die blootgesteld wordt aan een suggestie hiernaar gaat handelen.
En muziekvideo’s?
Soms worden muziekvideo’s bekritiseerd door het laten zien van geweld, seksisme, misbruik van middelen en stereotypering.
9.9 Welke socialisatie-effecten hebben te maken met het internet?
Het internet zorgt ervoor dat er altijd toegang is tot enorm veel informatie en entertainment, en dit heeft effecten op de socialisatie van kinderen.
9.9a Omgaan met een teveel aan informatie op het internet
Om de goede informatie op het internet te filteren, zijn andere leesvaardigheden nodig dan bij boeken. Je moet namelijk weten hoe de machine werkt en hoe informatie wordt georganiseerd op websites.
9.9b Internetcommunicatie: sociale netwerken
Door sociale netwerken bestaat de kans dat kinderen geïsoleerd raken van de ‘echte wereld’ en vooral communiceren via internet. Andere risico’s van het gebruik van internet zijn bijvoorbeeld blootgesteld worden aan geweld of ongepaste websites.
9.10 Wat is de invloed van media consumptie en computerspellen op ontwikkeling?
Het is moeilijk om te generaliseren over de impact van nieuwe technologieën op kinderen, maar het versterkt in ieder geval de zelfredzaamheid van een kind en de bereikbaarheid van informatie, entertainment en communicatie. Ouders moeten letten op de hoeveelheid computerspellen die hun kinderen spelen, en er moet ook gepraat worden met het kind over de inhoud van de spellen, omdat die weleens gewelddadig kan zijn.
10.1 Wat houdt de ecologie van de gemeenschap in?
De ecologie van de gemeenschap bestaat uit de psychologische en praktische relaties tussen mensen en hun sociale en fysieke omgeving. De vijf functies van de gemeenschap zijn:
- Productie, verdeling en consumptie.
- Socialisatie.
- Sociale controle.
- Sociale participatie.
- Wederkerige steun.
10.2 Wat is de invloed van de gemeenschap op socialisatie?
De gemeenschap is een socialisator omdat het de plek is waar kinderen verwachtingen van rollen leren voor zowel volwassenen als henzelf.
Fysieke factoren
Kenmerken van de fysieke omgeving in de gemeenschap hebben invloed op de mensen die er wonen.
Bevolkingsdichtheid en compositie
Een hoge bevolkingsdichtheid kan zowel positieve als negatieve effecten hebben op sociale relaties. Kinderen die in homogene gemeenschappen opgroeien hebben minder kans om met kinderen van andere achtergronden te interacteren dan kinderen die in heterogene gemeenschappen opgroeien.
Lawaai
Het effect van lawaai op prestaties hangt af van het type lawaai, de complexiteit van de taak en individuele factoren.
Design van de gemeenschap
Het design van de gemeenschap heeft effect op de mogelijkheden voor kinderen om fysiek actief te zijn.
Speelsettingen
Speelsettingen beïnvloeden socialisatie door het type activiteit en door het al dan niet aanwezig zijn van volwassenen.
10.2b Economische factoren
Economische factoren spelen een grote rol in de dagelijkse levens van families die wonen en werken in de gemeenschap. Bij gebrek aan economisch welzijn, ervaren de ouders bijvoorbeeld veel meer stress.
10.2c Sociale en persoonlijke factoren
Er zijn ook wat individualistischere kenmerken van de gemeenschap die socialisatie beïnvloeden.
Setting van de buurt
De geografische setting van de buurt bepaalt waar kinderen hun ongestructureerde tijd besteden en bijvoorbeeld interacteren met andere kinderen.
Patronen van interactie in de gemeenschap
Factoren die te maken hebben met de interactie in de gemeenschap zijn de grootte van de gemeenschap, de mate van sociale diversiteit, het al dan niet aanwezig zijn van gedeelde normen, en de gewaardeerde types van sociale relaties. Gemeinschaft zijn coöperatieve, intieme en informele interpersoonlijke relaties. Gesellschaft zijn associatieve, praktische, objectieve en formele interpersoonlijke relaties.
10.3 Hoe draagt de gemeenschap bij aan leerervaringen van kinderen?
De gemeenschap is een setting die veel potentieel voor leren verschaft, zoals bibliotheken musea. De gemeenschap wordt een bron voor leren als de inwoners dezelfde doelen hebben die zich focussen op de positieve groei en ontwikkeling van kinderen.
10.4 Hoe kan de gemeenschap families ondersteunen?
De gemeenschap kan zowel informele steun bieden aan families, als formele steun. Dit is van belang om de volgende redenen:
- Toenemende populatie. Omdat er meer mensen zijn, moet er ook meer steun zijn.
- Natuur van de familie verandert. Er is vaker scheiding van verwanten, en dan kan de gemeenschap steun bieden.
- Toenemende urbanisatie van gemeenschappen.
10.5 Welke impact heeft het macrosysteem op diensten in de gemeenschap?
Politieke ideologie is een belangrijke factor in het bepalen wat politieke leiders het waard vinden om te ondersteunen in de gemeenschap. Er zijn verschillende soorten diensten:
- Publieke diensten. Deze worden gefinancierd door belasting.
- Private diensten. Deze worden gefinancierd door bijvoorbeeld donaties.
- Combinatiediensten. Deze worden gefinancierd door zowel publieke als private geldbronnen.
10.6 Welke categorieën van diensten in de gemeenschap zijn er?
Diensten in de gemeenschap, zowel publiek als privaat gefinancierd, worden gecategoriseerd aan de hand van een preventieve, ondersteunende of rehabiliterende functie.
- Preventieve dienst. Dit zijn programma’s die de stress en spanning als gevolg van sociale en technologische veranderingen pogen te verminderen en problemen te voorkomen.
- Ondersteunende diensten. Dit zijn programma’s die de gezondheid, educatie en welzijn van de gemeenschap behouden.
- Rehabiliterende diensten. Dit zijn programma’s die het vermogen van mensen om te participeren in de samenleving herstellen.
10.6a Preventieve diensten: Parken, recreatie en educatie
Het doel van preventieve diensten is te voorzien in de behoefte van mensen voor ruimte, socialisatie, fysieke activiteit en mentale stimulatie.
10.6b Ondersteunende diensten: familie en kind
Het doel van ondersteunde diensten bij de familie is om een gezond familieleven te waarborgen.
Verwijzingen
Ondersteunende diensten verwijzen naar specifieke diensten om te ondersteunen bij specifieke problemen, zoals scheiding.
Economische assistentie
Publieke diensten helpen met het economisch ondersteunen van families die dit nodig hebben.
Raadgeving
Raadgeving betreft bijvoorbeeld raadgeving over het huwelijk, kinderen, en diensten voor senioren.
Behoud van familie
Doelen van het behoud van de familie zijn om de familie veilig te houden, te voorkomen dat kinderen uit huis worden geplaatst en functioneren van de familie te verbeteren.
Senioren
Senioren kunnen hulp krijgen op bijvoorbeeld economisch en recreatief gebied.
Gezondheid en welzijn van kinderen
Diensten verschaffen economische en persoonlijke hulp voor kinderen, pleegzorg en institutionele zorg.
Bescherming
Er is een behoefte aan diensten die kinderen beschermt voor misbruik en verwaarlozing.
Kinderopvang
Kinderopvang helpt kinderen die nog niet naar school gaan en waarvan de ouders werken.
Pleegzorg
Pleegzorg wordt geboden aan kinderen die verwaarloosd of misbruikt worden en daarom bescherming nodig hebben.
Adoptie
Bij adoptie wordt een kind ook daadwerkelijk een lid van de familie.
10.6c Rehabiliterende diensten: Correctie, mentale gezondheid en speciale behoeften
Rehabiliterende diensten zijn ook voor mensen die vanuit een ander land zijn gekomen of mensen met een handicap.
Correctie
Correctiediensten zijn voor mensen die zich niet aan de regels kunnen houden van het leven in de gemeenschap.
Mentale gezondheid
Begeleidingsklinieken voor kinderen bieden medische en psychologische onderzoeken voor een kind – en behandeling mocht dit nodig zijn.
Speciale behoeften
Er zijn diensten voor recente immigranten, maar ook diensten voor mensen met een handicap. Het doel hiervan is dat zij opgenomen worden in de samenleving.
10.7 Hoe creëer je verzorgende gemeenschappen?
Ook al biedt een gemeenschap verschillende diensten aan, vaak zijn deze niet genoeg om passend tegemoet te komen aan de behoeften van kinderen en families. Er is meer nodig om een echt verzorgende gemeenschap te creëren.
10.7a Economische assistentie voor families
Er zijn verschillende programma’s opgezet om families die in armoede leven economisch te ondersteunen. Dit gaat naast ondersteuning bijvoorbeeld ook om het creëren van banen.
Dakloosheid
Een consequentie van armoede kan dakloosheid zijn. Dakloze kinderen ondervinden psychologische en educatieve consequenties die weer van invloed zijn op het gedrag.
10.7b Gezondheidszorg voor families
Vroege en continue gezondheidszorg voor kinderen nadat ze geboren zijn, helpt om levens te redden en lange termijn gezondheidsproblemen te verminderen. Ook hier worden verschillende programma’s voor opgezet.
10.7c Sociale steun voor families
Op het gebied van sociale steun vindt er vaak een samenwerking plaats tussen publieke en private diensten. Deze samenwerking kan heel effectief zijn, maar is nu nog vaak ongestructureerd.
10.7d Speciale diensten voor kinderen met speciale behoeften
Sommige kinderen hebben speciale behoeften. Dit zijn kinderen met handicaps, kinderen die verwaarloosd worden of verlaten zijn door hun familie, kinderen die wees zijn of zijn weggelopen van een onhoudbare situatie. Hier zijn speciale diensten voor.
10.8 Hoe kunnen mesosytemen samenwerken om ontwikkeling te bevorderen?
Als verschillende mesosystemen samenwerken en verbonden zijn met gezondheid, voeding, sociale diensten en educatie voor zowel kinderen als ouders, wordt de omgeving van het kind versterkt en het kind daarmee veerkrachtiger.
10.9 Waarom is het goed om vrijwilliger te zijn in de gemeenschap?
Redenen om betrokken te zijn in de gemeenschap zijn onder andere dat je veel mensen ontmoet en vaardigheden met elkaar kunt delen.
10.9a Vrijwilligersgroepen
Er zijn verschillende organisaties waar je als vrijwilliger aan de slag kan gaan, zoals het begeleiden van risicojongeren of het werken bij de voedselbank.
10.10 Wat is ‘advocacy’ en hoe is het toepasbaar op kinderen?
‘Child advocacy’ is het proces van voorlichten van individuen en groepen over de onbeantwoorde behoefte van kinderen en de verplichting van de samenleving om positief te reageren op deze behoeften.
10.10a ‘Advocating’ voor bescherming van kinderen
Dit zijn voorbeelden van interventies of behandelingen die gebruikt worden bij disfunctionerende families:
- Familiebehoud met hulp van een maatschappelijk werker.
- Educatie van de ouder.
- Kinderopvang.
- Familietherapie.
- Zorg door een familielid.
- Pleegzorg.
- Steungroepen voor ouders.
- Institutionalisering.
- Adoptie.
Zowel de ouders als de kinderen moeten in een dergelijke situatie dus geholpen worden.
11.1 Wat is de invloed van waarden?
Waarden kunnen bepaalde gerelateerde kenmerken bevatten zoals attitudes of moraal, die ons gedrag beïnvloeden.
11.1a Waarden worden beïnvloed door opvattingen in de samenleving
Een voorbeeld van een opvatting in de samenleving is normaliteit, aangezien normen gebaseerd zijn op waarden en aangeven wie er afwijkt van de norm.
11.1b Waarden worden beïnvloed door persoonlijke opvattingen
Factoren zoals leeftijd, ervaring, cognitieve ontwikkeling en morele redenering hebben invloed op waarden.
11.1c Waarden opheldering
Waarden opheldering is het proces om te ontdekken wat een persoon waardevol en gewenst vindt in het leven.
11.2 Hoe zijn waarden, attitudes en gedrag gerelateerd?
Waarden zijn de basis van attitudes, die weer bestaan uit overtuigingen, gevoelens en gedragsneigingen. Vooroordeel is een attitude die voorbarig oordeelt, een eerder gevormd oordeel wordt toegepast op een persoon, object of situatie.
11.3 Hoe ontwikkelen attitudes zich?
De ontwikkeling van attitudes wordt beïnvloed door leeftijd, cognitieve ontwikkeling en sociale ervaringen, en vindt plaats in verschillende fases.
11.3a Invloeden op ontwikkeling van attitudes
Familie, leeftijdsgenoten, media, gemeenschap en school hebben invloed op de ontwikkeling van attitudes.
Familie
Ouders hebben veel invloed op de attitudes en waarden van kinderen. Deze invloed uit zich door modelleren, instructie, en bekrachtiging en straf.
Leeftijdsgenoten
Kinderen bekijken of hun overtuigingen acceptabel zijn door ze te vergelijken met die van hun leeftijdsgenoten.
Massamedia
Kinderen zien televisie en films vaak als een bron van informatie die hun attitudes beïnvloed. Ook boeken zijn invloedrijk in de vorming van attitudes.
Gemeenschap
De gewoonten en tradities in een gemeenschap beïnvloeden ook de ontwikkeling van attitudes.
School
School beïnvloedt attitudes, en dan vooral attitudes over gender. Op school zijn genderrollen belangrijk en vinden er vaak gescheiden activiteiten voor jongens en meisjes plaats.
11.4 Hoe kunnen attitudes over diversiteit veranderd worden?
Attitudes over diversiteit kunnen bijvoorbeeld op school veranderd door het intercultureel contact te verhogen, het meer vertellen over andere culturen, en het veranderen van de opvattingen hierover. Positieve ervaringen zijn heel belangrijk om de attitudes te veranderen, en het is nog effectiever als er aandacht wordt besteed aan de individuele verschillen die er tussen alle mensen zijn.
11.5 Hoe leg je uit wat je tot een bepaald doel drijft?
Mensen worden door een bepaald doel gedreven door motieven, een behoefte of emotie die een persoon drijft iets te doen, en door attributies, de uitleg voor iemands optreden. Prestatiemotivatie is de aangeleerde motivatie om een uitdagende taak onder de knie te krijgen. Er zijn twee soorten motivatie:
- Intrinsiek. Deze motivatie komt vanuit de persoon zelf.
- Extrinsiek. Deze motivatie komt vanuit contexten waarin kinderen opgroeien.
De locus van controle de plaats waar de motivatie of uitleg voor het slagen of falen van een taak vandaan komt.
11.6 Hoe wordt prestatiemotivatie beoordeeld?
Prestatiemotivatie is vaak gecorreleerd met het echte prestatiegedrag, al kan het ook alleen in bepaalde gebieden voorkomen, zoals sport of school. Ouders hebben invloed op de prestatiemotivatie door standaarden te zetten. Deze standaarden mogen niet te hoog of te laag zijn. Iemands verwachtingen over succes hangen af van iemands geschiedenis met succes of falen, iemands opvatting over hoe moeilijk de taak is, en iemands attributies.
11.7 Wat is de locus van controle?
De locus van controle is ofwel intern, de overtuiging dat je zelf verantwoordelijk bent voor succes of falen; ofwel extern, de overtuiging dat anderen of invloeden van buitenaf verantwoordelijk zijn voor succes of falen. De relatie die mensen zien tussen hun resultaten en hun eigen inzet is hierbij van belang. Als je vaker succes hebt, heb je meer vertrouwen en heb je ook vaker een interne locus van controle.
11.8 Wat is de oriëntatie van geleerde hulpeloosheid?
De oriëntatie van geleerde hulpeloosheid is de waarneming, verworven door een aantal negatieve ervaringen, dat inzet geen invloed heeft op uitkomsten. Als ouders en leraren kinderen complimenten geven voor hun inzet als ze succesvol zijn, maar hun vermogen in twijfel trekken als ze falen, zullen kinderen minder volhouden in uitdagende taken en geleerde hulpeloosheid ontwikkelen. Als er sprake is van een culturele waarde dat inzet tot prestatie leidt, zijn er ook minder kinderen met een oriëntatie van geleerde hulpeloosheid.
11.9 Wat is zelfwerkzaamheid?
Zelfwerkzaamheid is de overtuiging dat iemand een situatie kan beheersen en positieve uitkomsten kan produceren. Kinderen die erg zelfwerkzaam zijn, hebben een gevoel van ‘personal agency’, de realisatie dat acties uitkomsten tot gevolg hebben. De meest significante invloed op zelfwerkzaamheid is ervaring in het succesvol uitvoeren van taken.
11.10 Wat is eigenwaarde?
Eigenwaarde is de waarde die iemand hecht aan zijn of haar eigen identiteit. Het is gerelateerd aan zelfwerkzaamheid, aangezien iemands identiteit veelal bestaat uit evaluaties en kennis over diegene zelf. Eigenwaarde kan worden beschreven als hoog of laag. Bij een lage eigenwaarde is er sprake van een negatief zelfconcept, bij een hoge eigenwaarde is er sprake van een positief zelfconcept. Daarnaast kan eigenwaarde multidimensionaal zijn, wat betekent dat er verschillende gebieden zijn waar iemand een gevoel van eigenwaarde over heeft, zoals uiterlijk en schoolcompetenties.
11.11 Hoe ontwikkelt de eigenwaarde over tijd?
Als kinderen ouder worden, leren ze naar zichzelf te kijken op een manier die samenhangt met hoe andere mensen op hen reageren; een proces waarmee het zelfconcept wordt ontwikkeld. Factoren die bijdragen aan de ontwikkeling van eigenwaarde zijn een gevoel van significantie, gevoel van competentie, gevoel van deugdelijkheid, en gevoel van macht en controle.
11.11a Invloeden op de ontwikkeling van eigenwaarde
Familie
De goedkeuring van ouders is essentieel in het ontwikkelen van eigenwaarde. Als ouders op een autoritatieve manier met hun kinderen omgaan, hebben ze een groter gevoel van competentie. Belangrijke kanttekening hierbij is dat dit niet voor alle culturen geldt.
School
Kinderen met hogere eigenwaarde doen het vaak beter op school, zij bereiken meer dan kinderen met een lage eigenwaarde.
Leeftijdsgenoten
Attitudes van leeftijdsgenoten over de ideale grootte, uiterlijk en fysieke vermogens kunnen invloed hebben op de eigenwaarde van kinderen. Kinderen die er anders uitzien dan de peer groep hebben vaak een lagere eigenwaarde.
Massamedia
Kinderen verwerven hun attitudes over het ideale lichaam en de ideale persoonlijkheid op televisie en in de media. Ook de participatie op sociale media zoals Facebook en Twitter, hebben invloed op het gevoel van eigenwaarde van kinderen – en in dit geval vooral adolescenten.
Gemeenschap
De relatie tussen iemands sociale identiteit en die van de meerderheid van de gemeenschap heeft invloed op iemands eigenwaarde.
12.1 Hoe leren kinderen om zelf hun gedrag te reguleren?
Zelfregulatie is het vermogen om iemands impulsen, gedrag en emoties te reguleren tot een geschikte tijd, plaats of object beschikbaar is voor expressie. Al vanaf twee jaar vertonen kinderen zulk gedrag, en het ontwikkelt zich mede door opvoedstrategieën en leerprocessen die op school plaatsvinden. Antisociaal gedrag is gedrag dat andere mensen schaadt, zoals agressie en geweld. Prosociaal gedrag is gedrag dat anderen goed doet, zoals delen en samenwerking. Agressie is een niet uitgelokt gevecht of aanval. Altruïsme bestaat uit vrijwillige acties die bedoeld zijn om mensen te helpen zonder iets terug te verwachten.
12.2 Hoe ontwikkelt agressief gedrag zich?
De oorzaken van agressief gedrag hebben te maken met biologische, sociaal-cognitieve, sociaal-culturele en ecologische aspecten.
12.2a Biologische theorieën
Biologische invloeden op agressie zijn bijvoorbeeld evolutie en genetica.
Evolutie
Volgens Freud is agressie een adaptief kenmerk van mensen en heeft het dus te maken met evolutie. Dit verklaart echter niet waarom personen verschillen in de mate van agressie.
Genetica
Er zijn bewijzen voor een genetische grondslag aan agressie.
Neurowetenschap
Neurowetenschap heeft te maken met het zoeken naar onregelmatigheden in de hersenen bij het vertoon van agressief gedrag. Het blijkt echter dat juist de relatie tussen biologische factoren – en dus niet één factor op zich – agressie kan veroorzaken.
12.2b Sociaal-cognitieve theorieën
Sociaal-cognitieve theorieën gaan over leren en het verwerken van informatie.
Leertheorie
Het basisprincipe van de leertheorie is dat acties verbonden zijn aan consequenties; gedrag dat bekrachtigd wordt zal vaker plaatsvinden en gedrag dat genegeerd of bestraft wordt zal verminderen.
Theorie van informatieprocessen
Informatieverwerking is de manier waarop een individu met situaties omgaat; hoe hij of zij de situaties waarneemt, interpreteert, onthoudt en op reageert.
12.2c Sociaal-culturele theorieën
Sociaal-culturele theorieën gaan over leeftijdsgenoten en mensen om iemand heen.
Peers
Agressie kan een gevolg zijn van groepsdruk vanuit de peer groep.
Gemeenschap
Door sociale ‘besmetting’ kunnen er individueel agressieve tendenties plaatsvinden. Als er bijvoorbeeld veel bendes in de buurt opereren, is de kans op agressie groter.
12.2d Ecologische theorieën
Ecologische invloeden op de ontwikkeling van agressie zijn te vinden bij het kind, de familie, de school, de peer groep, de media en de gemeenschap. Antisociaal gedrag lijkt een ontwikkelingskenmerk te zijn wat vroeg in het leven begint en vaak doorzet in de adolescentie en volwassenheid.
12.3 Hoe ontwikkelt altruïstisch gedrag zich?
Of een kind prosociaal zal reageren in een situatie hangt af van de individuen die betrokken zijn in de situatie, de specifieke situatie, en hoe het kind de situatie interpreteert.
12.3a Biologische theorieën
Volgens Freud nemen kinderen prosociale waarden over als hun ouders die ook sterk naleven. Altruïstisch gedrag is een indicatie dat een kind bepaalde driften kan temperen. Daarnaast valt op biologisch gebied te zeggen dat altruïstisch gedrag beïnvloed wordt door evolutie, genen en neurowetenschappelijke factoren.
12.3b Sociaal-cognitieve theorieën
Kinderen leren altruïstisch gedrag door modellen, instructie en doen.
Leertheorie
Directe bekrachtiging, of iemand beloond zien worden om zijn of haar altruïstische gedrag, helpt bij het bevorderen van dit gedrag.
Instructie
Ook instructie kan gebruikt worden om altruïstisch gedrag te bevorderen.
Leren door te doen
Scholen kunnen kinderen trainen om zich prosociaal te gedragen door rollenspellen in te zetten. Ook virtuele ervaringen kunnen hieraan bijdragen.
12.3c Cognitieve ontwikkelingstheorieën
Perspectiefneming
Als kinderen zichzelf in iemand anders kunnen verplaatsen, zijn ze ook meer empathisch en kunnen ze een ander helpen en steun bieden.
Morele redenering
Of een individu meer op zichzelf of op anderen is gefocust, hangt af van morele redenering en consequent egoïstisch of altruïstisch gedrag.
12.3d Sociale interactietheorieën
Communicatiestijl
De bidirectionele interacties die in een groep plaatsvinden, hebben veel invloed op het al dan niet vertonen van prosociaal gedrag.
Opvoedstijl
Een warme en affectieve relatie tussen kinderen en ouders draagt bij aan de ontwikkeling van prosociale tendensen.
12.3e Sociaal-culturele theorieën
Sommige samenlevingen bieden meer mogelijkheden voor kinderen om te leren hoe ze zich prosociaal moeten gedragen dan andere. Kinderen uit kleinere, rurale subculturen zijn vaak meer op samenwerking gericht dan hun stedelijke leeftijdsgenoten.
12.4 Wat houdt iemands morele code in?
Moraal houdt de evaluatie van een individu in over wat goed en fout is, beïnvloed door gevoelens, redenering en gedragingen.
12.5 Hoe ontwikkelt iemand een morele code?
Iemand ontwikkelt een morele code door volwassenwording, beïnvloed door intelligentie, motivatie, de behoefte aan goedkeuring, zelfcontrole en de specifieke situatie.
12.5a De theorie van Piaget
Heteronome moraliteit is de fase van morele ontwikkeling waarin kinderen over regels denken als morele vaststellingen die niet veranderd kunnen worden. Autonome moraliteit is de fase van morele ontwikkeling waarin kinderen zich realiseren dat regels overeenkomsten zijn die veranderd kunnen worden door degene die de regels moeten volgen.
12.5b De theorie van Kohlberg
Kohlberg bouwt voort op de theorie van Piaget en geeft ook verschillende fases aan van morele ontwikkeling. Hierbij zegt hij dat moraliteit moet worden geconstrueerd als een consequentie van sociale ervaringen. De niveaus die Kohlberg onderscheid zijn de volgende:
- Pre-conventionele niveau. In dit stadium overweegt het individu de persoonlijke consequenties van zijn of haar gedrag.
- Conventionele niveau. In dit stadium kan het individu ook naar de effecten op anderen kijken en andermans perspectieven in acht nemen.
- Post-conventionele niveau. In dit stadium weegt het individu de waarden achter verschillende consequenties af volgens verschillende standpunten.
Visies op de theorie van Kohlberg
De theorie van Kohlberg wordt bekritiseerd op vier aspecten: een te sterk veronderstelde link tussen morele redenering en moreel gedrag, de manier van interviewen meet niet de innerlijke processen bij de respondenten, de theorie kijkt vanuit een Westers perspectief naar moraliteit, en de onderzoeksgroep van Kohlberg was enkel mannelijk. Volgens Gilligan kijkt Kohlberg vanuit een rechtvaardigheid moreel perspectief, wat nadruk legt op de rechten van het individu. In collectivistische culturen is er meer een zorg moreel perspectief, wat de nadruk legt op verbindingen met anderen en het welzijn van de groep.
12.6 Welke factoren hebben invloed op morele ontwikkeling?
Contexten die een rol spelen in morele ontwikkeling zijn situationele factoren, individuele factoren en socialisatie.
12.6a Situationele contexten
De situatie waarin een individu zich bevindt heeft vaak invloed op het actuele moreel gedrag.
Beoordeling van de situatie
De relatie tussen morele redenering en het uiteindelijke morele gedrag is niet altijd duidelijk te zien.
Leeftijd van het kind
Jonge kinderen kunnen ook al wat begrip van regels hebben, waarschijnlijk meer dan door Piaget werd gesteld.
Culturele oriëntatie
Verschillende culturen beoordelen morele en conventionele regels ook anders, afhankelijk van of het een individualistische of een collectivistische cultuur is.
12.6b Individuele contexten (persoonlijke kenmerken)
Individuele kenmerken zijn temperament, zelfcontrole, eigenwaarde, intelligentie en educatie, sociale interactie en emoties.
Temperament
De morele ontwikkeling kan beïnvloed worden door het temperament van een individu, omdat dit de gevoeligheid voor bepaalde situaties bepaalt.
Zelfcontrole
Morele ontwikkeling is ook gerelateerd aan de mate waarin kinderen hun eigen gedrag kunnen reguleren en bepaalde prikkels kunnen onderdrukken.
Eigenwaarde
Eigenwaarde heeft invloed op morele ontwikkeling in de zin van of kinderen veel behoefte hebben aan goedkeuring van anderen.
Intelligentie en educatie
Morele redenering is gerelateerd aan leeftijd, IQ, educatie en sociaaleconomische status.
12.6c Sociale interactie
Iemands morele code ontwikkelt door sociale interactie, wat al begint in de familie.
Emoties
Sommige wetenschappers denken dat de moraliteit van de meeste personen meer bepaald wordt door emoties dan door redenering. Morele ontwikkeling is sociaal geconstrueerd. Het is een schema van een individu van persoonlijke waarden en waarden van de samenleving die te maken hebben met het coördineren van emoties, gedachten en acties.
12.7 Hoe worden genderverschillen waargenomen in de samenleving?
Sekseverschillen worden in de samenleving vooral waargenomen als fysieke verschillen, terwijl genderrollen meer als een psychologisch construct worden waargenomen.
12.8 Hoe ontwikkelen genderrollen zich?
Biologische factoren en socialisatiepraktijken interacteren om een verscheidenheid aan gedragingen te veroorzaken die typisch zijn voor een bepaalde sekse. Socialisatie vergroot deze biologische verschillen tussen de seksen.
12.8a Theorieën van genderrol ontwikkeling
Er zijn vier belangrijke theorieën die kijken naar hoe genderrollen zich ontwikkelen.
Psychoanalytische theorie
De psychoanalytische theorie van Freud kijkt naar hoe iemand zich een jongen of meisje begint te voelen. Kinderen identificeren zich om dit te bereiken heel erg met de moeder of vader.
Sociaal-cognitieve theorie
Deze theorie kijkt vooral naar hoe iemand zich gaat gedragen als jongen of meisje. Volgens deze theorie wordt bepaald gedrag wat typisch is voor een van de seksen beloond of bestraft.
Cognitieve ontwikkelingstheorie
Deze theorie kijkt naar hoe iemand gaat nadenken over zichzelf als een jongen of een meisje. Als kinderen begrijpen dat er verschillende seksen zijn, gaan ze dit op zichzelf toepassen.
Gender schema theorie
De gender schema theorie kijkt naar hoe iemand informatie verwerkt over zichzelf als een jongen of meisje, door het interpreteren en waarnemen van gendergerelateerde informatie. Een schema is in deze zin een conceptueel raamwerk van iemands ervaringen en overtuigingen.
12.9 Welke microsystemen beïnvloeden de ontwikkeling van genderrollen?
De socialisatie van genderrollen vindt plaats in de microsystemen van familie, peer groep, school, gemeenschap en media.
12.9a Familie
Moeders en vaders behandelen hun zoons en dochters anders. Familie dynamiek en ervaringen zijn gerelateerd aan verschillen in het gendergerelateerde gedrag van zoons en dochters. Individuele verschillen in seksetypering worden beïnvloed door biologie, cultuur, vaderlijke betrokkenheid, moederlijke werkstatus, seksetypering van de ouderlijke rollen, en de relatie met broertjes en zusjes.
12.9b Peers
Op school vindt er plaats een scheiding van de seksen plaats, waardoor kinderen opgroeien in verschillende omgevingen. De manier waarop ze bijvoorbeeld spelen is hierdoor ook anders voor jongens en meisjes; zo doen jongens vaker meer aan fysieke activiteiten.
12.9c School
Op school worden er intentionele en niet-intentionele berichten aan kinderen afgegeven over genderrollen. Jongens worden door de leerkrachten gesocialiseerd als actieve en assertieve leerlingen, terwijl meisjes worden gesocialiseerd tot stille, passieve leerlingen.
12.9d Gemeenschap
De gemeenschap heeft invloed op de genderrol ontwikkeling door attitudes over wat gepast gedrag is voor jongens en meisjes, en door het bieden van modellen in genderrollen waarmee kinderen zich identificeren. Als kinderen opgroeien in een gemeenschap waar er een restrictieve attitude heerst, zullen ze zich sneller aanpassen aan genderrollen. Als de gemeenschap wat flexibeler is, zullen kinderen zich minder snel aanpassen aan het stereotype.
12.9e Massamedia
Massamedia zijn schermmedia, gedrukte media, audio en interactieve media.
Schermmedia
Door films en televisie worden mannelijke en vrouwelijke figuren op een bepaalde manier neergezet. Dit geldt ook voor reclames.
Gedrukte media
In boeken, kranten en kranten worden mannen en vrouwen vaak als een stereotype neergezet. Hier zijn verbeteringen aangebracht in kinderboeken, maar nog steeds worden vrouwen bijvoorbeeld vaak als zwakker neergezet.
Audio
Vooral in muziekvideo’s zijn stereotypes van mannen en vrouwen zichtbaar. Er moet naar deze vorm van media nog meer onderzoek gedaan worden.
Interactieve en multimedia
Op het internet is er veel nadruk op seksetypering en seksueel gedrag. Door reclames en toegang tot bepaalde inhoud kunnen deze stereotypes erg overtuigend overkomen. Daarnaast zijn er gendervoorkeuren te zien in computerspellen.
Add new contribution