Inleiding Europees Recht - B1 - Rechten - UL - Oefententamen 2015

Onderdeel A

Vraag 1

Waartoe leidt een succesvol beroep tot nietigverklaring onder artikel 263 VWEU?

A) Vernietiging van de Europese rechtshandeling ex nunc.

B) Nietigheid van de Europese rechtshandeling ex tunc.

Vraag 2

Geef aan welke stelling juist is.

A) Alleen rechtshandelingen die aangenomen zijn volgens de gewone wetgevingsprocedure, zijn bindende wetgevingshandelingen.

B) De Commissie, kan zelf bindende rechtshandelingen vaststellen indien zij een gedelegeerde bevoegdheid heeft.

Vraag 3

Wat is waar met betrekking tot verordeningen?

A) Verordeningen zijn van algemene strekking en rechtstreeks toepasselijk.

B) Verordeningen zijn verbindend in al hun onderdelen tegenover de adressaten.

Vraag 4

Het EVRM biedt een Europees minimumniveau van mensenrechtenbescherming. Partijen hebben de vrijheid om een hoger beschermingsniveau te bieden.

A) Juist.

B) Onjuist.

Vraag 5

Ook als er vandaag nog geen belemmeringen merkbaar zijn kan artikel 114 VWEU een rechtsbasis vormen voor maatregelen die toekomstige belemmeringen van het vrij verkeer binnen de interne markt voorkomen,.

A) Juist.

B) Onjuist.

Vraag 6

Als een EU-lidstaat een van de rechten in het Handvest van Grondrechten van de Europese Unie overtreedt dan kan een beroep gedaan worden op:

A) Het Hof van Justitie van de Europese Unie nadat alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput.

B) De nationale rechter binnen de werkingssfeer van het EU-recht.

Vraag 7

Op grond van het EVRM bestaat een mogelijkheid voor derden om tussenbeide te komen bij een zaak. Welke stelling met betrekking tot deze derden is juist?

A) Een derde kan tussenkomen bij een zaak indien hij een wezenlijk nadeel heeft geleden en zich als slachtoffer bij de zaak aansluit.

B) Een derde kan aan zittingen deelnemen indien hij uitgenodigd wordt door de President van het Hof.

Vraag 8

Wanneer mag een nationale rechter een prejudiciële vraag stellen aan het Hof van Justitie?

A) Indien de rechter het antwoord op die vraag noodzakelijk acht voor het wijzen van het vonnis.

B) Indien de rechter in dit geval een rechtelijke instantie is waarbij hoger beroep niet mogelijk is.

Vraag 9

Wat oordeelde het HvJ EU in het Tabaksreclame-arrest (C-376/98)?

A) Dat de wetgevers het verkeerde rechtsinstrument hadden gekozen.

B) Dat de wetgevers de verkeerde rechtsbasis hadden gekozen.

Vraag 10

Wat moet er gebeuren met beroepen op staatsaansprakelijkheid voor schending van het EU-recht door een lidstaat?

A) Deze moeten altijd gehonoreerd worden door de nationale rechter zodra een causaal verband is aangetoond tussen schending en schade.

B) Deze moeten door de nationale rechter ten minste even gunstig worden behandeld als soortgelijke nationale vorderingen.

Vraag 11

Het Hof erkende in het arrest Defrenne (C-43/75) dat richtlijnen horizontale rechtstreekse werking

kunnen hebben.

A) Juist.

B) Onjuist.

Vraag 12

De Commissie wil dat quota’s op het gebied van biologische melkproductie meer gereguleerd worden binnen de Unie en doet een wetsvoorstel omtrent ‘groene’ wetgeving op dat vlak.

Welke stelling is juist?

A) De Commissie kan een richtlijn voorstellen. Deze moet vervolgens worden goedgekeurd door het Europees Parlement en de Europese Raad.

B) De Commissie kan een verordening voorstellen. Deze zal direct toepasbaar zijn in alle lidstaten.

Vraag 13

Het Hof van Justitie stelde in het arrest Van Gend en Loos (26/62) dat bepalingen van Europees recht rechtstreekse werking kunnen hebben indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

A) Er moet sprake zijn van een bepaling die een duidelijk en onvoorwaardelijk verbod inhoudt, de maatregel moet een negatieve verplichting inhouden, de verplichting mag geen voorbehouden bevatten en de nakoming van de Europeesrechtelijke norm mag niet afhankelijk zijn gesteld van nadere wetgeving

B) Er moet sprake zijn van een bepaling die een duidelijk en onvoorwaardelijk verbod inhoudt, de implementatietermijn dient te zijn overschreden, de maatregel moet een negatieve verplichting inhouden en de nakoming van de Europeesrechtelijke norm mag niet afhankelijk zijn gesteld van nadere wetgeving.

Vraag 14

Het HvJ EU erkende in het arrest Grzelczyk (C-184/99) het Unieburgerschap, ingevoerd bij het Verdrag van Maastricht (1992), als “de primaire hoedanigheid van de onderdanen van de lidstaten”.

A) Juist.

B) Onjuist.

Vraag 15

Het Hof van Justitie heeft beslist dat niet tijdig geïmplementeerde richtlijnen weliswaar geen horizontale rechtstreekse werking hebben, maar de nationale rechter moet nationale wetgeving wel richtlijnconform interpreteren indien mogelijk.

A) Juist.

B) Onjuist.

Vraag 16

De Schumanverklaring vormde de rechtstreekse aanleiding tot de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap in 1951.

A) Juist.

B) Onjuist.

Vraag 17

Welke stelling is de juiste?

A) Als de verdragen het niet specifiek bepalen, is het aan de instellingen om met inachtneming van het attributiebeginsel per geval te beoordelen welke rechtshandeling het meest geschikt is .

B) Als de verdragen het niet specifiek bepalen, is het aan de Commissie om met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel per geval te beoordelen welke rechtshandeling het meest geschikt is.

C) Als de verdragen het niet specifiek bepalen, is het aan de instellingen om met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel per geval te beoordelen welke rechtshandeling het meest geschikt is.

D) Geen van deze stellingen is juist.

Vraag 18

De nieuwe EU privacy-verordening vereist o.a. expliciete toestemming van klanten voordat bedrijven persoonsgegevens mogen verwerken, schrijft voor dat boetes opgelegd worden bij overtredingen van de regels, en zorgt voor een nadere uitwerking van het ‘recht om vergeten te worden’. De verordening verwijst duidelijk naar de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de Grondrechten van de EU, ter bescherming van persoonsgegevens en het privéleven. Welke stelling met betrekking tot het Handvest is onjuist?

A) De Commissie is gebonden aan het Handvest bij het opstellen van een wetgevingsvoorstel.

B) Nederland is gebonden aan het Handvest bij het toepassen van deze verordening.

C) Internetbedrijven zijn onvoorwaardelijk en rechtstreeks gebonden aan het Handvest bij de uitoefening van al hun activiteiten.

D) Het Hof van Justitie is gebonden aan het Handvest bij de uitlegging van de verordening.

Vraag 19

Welke stelling over richtlijnen is onjuist?

A) Richtlijnen kunnen slechts tot lidstaten worden gericht.

B) In specifieke gevallen kan een nationale rechter nationaal recht contra legem maar

richtlijnconform interpreteren.

C) Tegen een openbare vervoersonderneming waar de staat meerderheidsaandeelhouder is kunnen niet-tijdig omgezette richtlijnen worden ingeroepen.

D) Richtlijnen staan het lidstaten toe vorm en middelen van omzetting te kiezen.

Vraag 20

Bij de wijziging van verdragen…

A) Kunnen door middel van een vereenvoudigde herzieningsprocedure de bevoegdheden van de Unie uitgebreid worden.

B) Wordt een voorgestelde uitbreiding of beperking van bevoegdheden in het Verdrag door een conferentie van vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten vastgesteld.

C) Wordt door de Voorzitter van de Europese Raad steeds een conventie bijeengeroepen als onderdeel van de gewone herzieningsprocedure.

D) Moeten lidstaten eerst een referendum organiseren voordat wijzigingen aangenomen kunnen worden.

Vraag 21

Welke bewering over de Europese Commissie is niet juist?

A) De Commissie ziet toe op de toepassing van de Verdragen en bevordert het algemeen belang van de Europese Unie.

B) De Commissie heeft als enige instelling de bevoegdheid om wetgevingshandelingen voor te stellen, tenzij anders bepaald.

C) Door een motie van afkeuring van het Europees Parlement kan de Commissie gedwongen worden om ontslag te nemen.

D) De leden van de Commissie worden als college ingestemd door het Hof van Justitie en worden voorgedragen door de Raad.

Vraag 22

Levi is een orthodoxe Jood. Hij vindt dat het zijn religieuze plicht is om altijd een chai (een Joods symbool) om zijn nek te dragen. Levi werkt in de auto-industrie. Zijn werkgever heeft hem verboden de chai te dragen want het levert gevaar op. Levi wil zelf dit risico dragen en vindt dat zijn werkgever zijn recht op vrijheid van religie heeft geschonden.

Welke van de onderstaande stellingen is juist?

A) Hij kan direct klagen bij het EHRM.

B) Omdat artikel 9 EVRM een absoluut recht is, vormt dit een schending.

C) Levi kan zich niet beroepen op het EVRM, want het is nog niet omgezet in nationale wetgeving.

D) Als zijn zaak kennelijk ongegrond wordt verklaard, zal deze niet ten gronde worden behandeld.

Vraag 23 (vervolg casus)

Levi is zijn chai blijven dragen op zijn werk en is hierdoor omgekomen bij een ongeluk. Een orthodoxe organisatie in Rusland heeft over deze zaak in de krant gelezen en wil de strijd van Levi voortzetten door zelf een klacht in te dienen dat Levi’s recht op religieuze vrijheid is geschonden.

Welke stelling is juist?

A) De klacht is niet ontvankelijk. Rusland heeft het EVRM niet geratificeerd.

B) Deze klacht is niet ontvankelijk. De organisatie is niet persoonlijk slachtoffer van deze schending.

C) Deze klacht is ontvankelijk. Er heeft een voldoende gekwalificeerde schending van de rechten van Levi plaatsgevonden.

D) Deze klacht is ontvankelijk. Deze schending vindt plaats binnen de werkingssfeer vanhet EVRM.

Vraag 24

Welk van de onderstaande stellingen over de mensenrechtenbescherming binnen de Europese Unie is niet juist?

A) Voor het Hof van Justitie en de nationale rechters kan de invoering van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie worden gezien als een bevoegdheidsverruiming.

B) Fundamentele rechten behoren tot de algemene rechtsbeginselen. Daarvan verzekert het Hof van Justitie de eerbiediging.

C) Aan de constitutionele tradities van de lidstaten komt geen enkele betekenis meer toe nu de lidstaten hun soevereine rechten deels hebben overgedragen aan de EU,.

D) Het Handvest breidt het toepassingsgebied van het recht van de Unie niet verder uit dan de bevoegdheden van de Unie.

Vraag 25

Steentjes Transport, een transportbedrijf, transporteert een lading lijm van Duitsland naar Nederland. Aan de grens wordt tot hun schrik gevraagd om een importheffing te betalen over hun vracht. Eenmaal terug in Nederland ontdekken zij dat het niet mogelijk is om tegen deze beslissing in beroep te gaan, waardoor zij de heffing niet direct kunnen terugvorderen. Is het mogelijk voor Steentjes Transport om alsnog dit bedrag terug te krijgen via het EU-recht?

A) Ja, zij kunnen bij het Hof van Justitie een beroep tot nietigverklaring indienen.

B) Ja, zij kunnen de staat aansprakelijk stellen voor de geleden schade.

C) Nee, de schending is onvoldoende gekwalificeerd om in aanmerking te komen voor

staatsaansprakelijkheid.

D) Nee, want artikel 30 VWEU heeft geen direct effect .

Vraag 26

Wie zijn de geprivilegieerde partijen bij een beroep tot nietigverklaring van handelingen van EU-instellingen?

A) Degenen die rechtstreeks en individueel geraakt zijn en de addressaat.

B) Degenen die na het verstrijken van de tijdslimiet een beroep kunnen instellen.

C) Degenen tegen wiens besluiten geen beroep tot nietigverklaring in kan worden gesteld.

D) Degenen die tegen alle handelingen met rechtsgevolgen beroep in kunnen stellen.

Vraag 27

Stel dat een richtlijn wordt aangenomen waarin o.a. is vastgelegd dat niet-economisch actieve EU-burgers in Nederland recht hebben op bijstand en andere sociale voorzieningen. Nederland heeft tegen de Commissie gezegd dat deze richtlijn correct is omgezet, maar blijft haar oude regelgeving toepassen waarin economisch inactieve burgers worden uitgesloten van een beroep op deze uitkeringen. Jennes Muller is een economisch inactieve Zweed die wil dat deze wet zo snel mogelijk wordt aangepast.

Welke van de volgende stellingen is juist?

A) De Commissie kan direct een dwangsom en/of een boete opleggen aan Nederland.

B) Muller kan de Commissie dwingen een om inbreukprocedure tegen Nederland te starten.

C) Muller kan zelf een inbreukprocedure tegen Nederland starten aangezien hij rechtstreeks benadeeld is.

D) De Commissie kan zelf een inbreukprocedure tegen Nederland beginnen.

Vraag 28

Welke stelling over het Van Gend & Loos arrest (26/62) is onjuist?

A) De in Van Gend & Loos geformuleerde voorwaarden voor rechtstreekse werking zijn in de loop der jaren aanzienlijk versoepeld door het Hof van Justitie.

B) Volgens Van Gend & Loos kunnen particulieren wanneer zij nationale rechtsmiddelen uitgeput hebben rechtstreeks naar het Hof van Justitie stappen.

C) Volgens Van Gend & Loos hadden de lidstaten een nieuwe rechtsorde gevormd, ten behoeve waarvan zij op een beperkt terrein hun soevereiniteit begrensd hadden.

D) Één van de voorwaarden voor rechtstreekse werking uit Van Gend & Loos, is dat de betreffende regel een duidelijk en onvoorwaardelijk verbod voor de lidstaten inhoudt.

Vraag 29

Er is een voorstel voor een richtlijn tot verbetering van de duurzaamheid in de visserij van kabeljauwen door de Commissie opgesteld. Dit voorstel dient ter uitwerking van het beleid in Titel III van het VWEU. Hoe wordt gestemd in de Raad?

A) De Raad stemt met eenparigheid van stemmen volgens de bijzondere wetgevingsprocedure.

B) De Raad stemt met gekwalificeerde meerderheid volgens de bijzondere wetgevingsprocedure.

C) De Raad stemt met een gekwalificeerde meerderheid volgens de gewone wetgevingsprocedure.

D) De Raad stemt met een gewone meerderheid volgens de gewone wetgevingsprocedure.

Vraag 30

Wat is waar over de Europese Raad?

A) Deze bestaat uit onder andere de staatshoofden of regeringsleiders van de lidstaten.

B) Deze kiest haar Voorzitter bij consensus.

C) Deze komt samen sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon.

D) Deze kan wetgevende handelingen intrekken of wijzigen.

Vraag 31

De dierenactivistenorganisatie Holland4Viervoeters bekommert zich om het welzijn van koeien. De Commissie wil een quotum opstellen voor de melkproductie. Holland4Viervoeters is het niet eens met het plan van de Commissie. De organisatie wil een totaalverbod op de productie van melk en wil zich beroepen op artikel 13 VWEU wanneer dit plan in werking treedt. Welke stelling is juist?

A) Daar de implementatietermijn is verstreken kan Holland4Viervoeters een beroep doen op de rechtstreekse werking van dit verdragsartikel.

B) Daar burgers geen rechten kunnen ontlenen aan de rechtstreekse werking van verdragsartikelen kan Holland4Viervoeters geen beroep doen op de rechtstreekse werking van artikel 13 VWEU.

C) Daar de Unie geen bevoegdheden heeft op het gebied van landbouw kan Holland4Viervoeters geen beroep doen op de rechtstreekse werking van artikel 13 VWEU

D) Daar de bepaling niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is kan Holland4Viervoeters geen beroep doen op de rechtstreekse werking van artikel 13 VWEU.

Vraag 32

In Nederland kent men het monistische stelsel. Op grond van het Nederlandse staatsrecht

werkt een eenieder verbindende bepaling van internationaal recht door in de Nederlandse rechtsorde op grond van artikel 93 Grondwet. Welke stelling is juist?

A) Uit het arrest Simmenthal (C-106/77) volgt dat dergelijke bepalingen niet noodzakelijk zijn, daar het Europese recht Unie-conform geïnterpreteerd moet worden.

B) Uit het arrest Costa/ENEL (6/64) volgt dat dergelijke bepalingen noodzakelijk zijn om het inroepen van Unierecht in de nationale rechtsorde te regelen.

C) Uit het arrest Van Gend & Loos (26/62) volgt dat dergelijke bepalingen niet noodzakelijk zijn om het inroepen van Unierecht in de nationale rechtsorde te regelen.

D) Alle bovenstaande beweringen zijn onjuist.

Vraag 33

Wat is juist met betrekking tot het recht op het stellen van een prejudiciële vraag door een nationale rechter?

A) Dit kan niet zomaar eenzijdig door de lidstaten beperkt worden.

B) Dit geldt uitsluitend wanneer de nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput.

C) Dit volgt uit het arrest Grzelczyk.

D) Dit mag niet worden uitgeoefend wanneer er sprake is van een acte éclairé of een acte clair.

Vraag 34

Wat vond het Hof in het arrest Plaumann (25/62)?

A) Een beroep tot nietigverklaring is slechts onder strikte voorwaarden toegankelijk voor

particulieren.

B) Een beroep tot nietigverklaring is onmogelijk in procedures tussen particulieren.

C) Richtlijnen kunnen dezelfde inhoud en strekking hebben als verordeningen.

D) Richtlijnen brengen een plicht tot conforme interpretatie met zich mee.

Vraag 35

Wat is waar met betrekking tot het Europees Parlement?

A) Het kan autonoom beslissen waar zijn zetel is.

B) Het maakt gebruik van één kieslijst voor de gehele Unie.

C) Het kent een zetelverdeling evenredig aan de bevolking van de lidstaten.

D) Het is gelijkwaardig aan de Raad van Ministers in de gewone wetgevingsprocedure.

Vraag 36

Wat is waar met betrekking tot het arrest Simmenthal (106/77)?

A) Het bevestigde dat elke nationale rechter de plicht heeft direct werkend EU recht toe te passen.

B) Het verplicht elke nationale rechter om alle met het EU-recht strijdige bepalingen van nationaal recht buiten toepassing te verklaren, behalve wanneer die bepalingen al van kracht waren toen de conflicterende EU-regels werden aangenomen.

C) Het bevestigde het beginsel van voorrang van het Unierecht boven nationale grondwetsbepalingen, met uitzondering van fundamentele rechten.

D) Het raadt nationale rechters aan om strijdig nationaal recht nietig te verklaren.

Vraag 37

Welke van de onderstaande rechtsbronnen is géén primair EU recht?

A) Verordeningen en Richtlijnen.

B) Protocollen bij de verdragen.

C) Toetredingsverdragen van lidstaten.

D) Het Handvest.

Vraag 38

Welke lidstaat of groep van lidstaten is als laatste toegetreden tot de Europese Unie?

A) Kroatië.

B) Oekraïne.

C) Tien lidstaten, voornamelijk uit Centraal- en Oost-Europa.

D) Roemenië en Bulgarije.

Vraag 39

Welke stelling is onjuist?

A) Voorrang ziet op verordeningen, niet op richtlijnen.

B) Voorrang kan door de nationale rechter ambtshalve worden toegepast.

C) Secundair Unierecht heeft voorrang op de nationale wet.

D) Het voorrangsbeginsel staat beschreven in Verklaring nr. 17 bij het Verdrag van Lissabon.

Vraag 40

Wat is géén voorwaarde om een verzoekschrift bij het EHRM ontvankelijk te kunnen verklaren?

A) De nationale rechtsmiddelen moeten zijn uitgeput.

B) De nationale rechter moet een prejudiciële vraag gesteld hebben aan het EHRM.

C) Een verzoekschrift mag niet kennelijk ongegrond zijn.

D) Een verzoekschrift mag niet gelijk zijn aan een eerdere zaak van het HvJ EU.

Onderdeel B

Vraag 1

Voorstanders van Europese integratie vinden dat de macht van de Europese Commissie en het Europees Parlement moet worden versterkt zodat de slagvaardigheid en legitimiteit van de Unie vergroot kan worden. Eurosceptici daarentegen vinden steeds nieuwe bewijzen dat de zogenaamde Europese superstaat zich met nationale bevoegdheden bemoeit.

Bespreek door middel van drie historische gebeurtenissen hoe de verhouding tussen lidstaten en de EU zich heeft ontwikkeld door de geschiedenis van Europese integratie heen.

Vraag 2

Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid speelt al lange tijd een belangrijke rol in het Unierecht. Een van de doelen van het landbouwbeleid was het beperken van melkproductie door het vaststellen van een quotum. Verordening MMM/2014 stelt nieuwe melkquota en verlaagde heffingen bij overschrijding vast. De verordening schrijft voor dat vanaf 1 oktober 2014 de heffing per 100 kilogram melk 15€ is. De Nederlandse wetgeving voorziet daarentegen nog in heffingen van 35€ per 100 kg melk. Begin januari 2015 krijgt boerin Carla een brief van het Ministerie van Landbouw met de te betalen heffingen voor de overproductie van melk uit 2014, berekend volgens het tarief van 35€/100kg melk. Boerin Carla was reeds op de hoogte gesteld van de verlaagde Europese tarieven door de Vakbond Melkveehouders en gaat in hoger beroep tegen de opgelegde heffingen. Slaagt het beroep van Carla denk je?

Bespreek en verwijs in je antwoord naar de relevante rechtspraak van het HvJ EU.

Antwoordindicatie onderdeel A





1 B Vindplaats: Hoofdstuk 9 - Nietigheidsactie: artikel 263 VWEU

11 B Vindplaats: Hoofdstuk 8 - Rechtstreekse werking

21 D Vindplaats: Hoofdstuk 2 - De Commissie

31 D Vindplaats: Hoofdstuk 8 -  Rechtstreekse werking

2 B Vindplaats: Hoofdstuk 10 - Uitvoering van Europees recht

12 B Vindplaats: Hoofdstuk 8 - Rechtsverhoudingen bij rechtstreekse werking

22 D

32 C Vindplaats: Hoofdstuk 1 - Rechtsorde, legaliteit, grondrechten en democratie

3 A

13 A Vindplaats: Hoofdstuk 8 -  Rechtstreekse werking

23 B Vindplaats: Hoofdstuk 9 - Acties tegen besluiten en gedragingen van particulieren

33 A Vindplaats: Hoofdstuk 9 - Indirecte acties van de particulier

4 A Vindplaats: Hoofdstuk 4 - Integratie binnen de rechtsruimte

14 A Vindplaats: Hoofdstuk 4 - Europees burgerschap

24 A Vindplaats: Hoofdstuk 1 -  Grondrechten

34 A Vindplaats: Hoofdstuk 9 - Nietigheidsactie, artikel 263 VWEU

5 A Vindplaats: Hoofdstuk 3 - Wetgeving en bestuur in het kader van harmonisatie van de interne markt

15 A Vindplaats: Hoofdstuk 8 - Rechtsverhoudingen bij rechtstreekse werking

25 B Vindplaats: Hoofdstuk 8 -  Staatsaansprakelijkheid

35 D Vindplaats: Hoofdstuk 10 - Keuze van de juiste wetgevingsprocedure

6 B Vindplaats: Hoofdstuk 9 - Acties tegen lidstaten

16 B Vindplaats: Hoofdstuk 1 -  Rechtsgeschiedenis van de Europese Unie

26 D Vindplaats: Hoofdstuk 9 - Nietigheidsactie, artikel 263 VWEU

36 A Vindplaats: Hoofdstuk 8 - Rechtsgevolgen van rechtstreekse werking en voorrang van EU-recht

7 B

17 C Vindplaats: Hoofdstuk 3 - Verschillen en overeenkomsten tussen Rule of reason en VWEU-uitzonderingen

27 D Vindplaats: Hoofdstuk 10 -  Wetgevingsprocedure

37 A Vindplaats: Hoofdstuk 2 - Bronnen van Unierecht

8 A Vindplaats: Hoofdstuk 9 - Indirecte acties van de particulier

18 C

28 B Vindplaats: Hoofdstuk 9 -  Rechtstreekse werking

38 A Vindplaats: Hoofdstuk 1 -  Rechtsgeschiedenis van de Europese Unie

9 B Vindplaats: Hoofdstuk 9 - Nietigheidsactie, artikel 263 VWEU

19 B Vindplaats: Hoofdstuk 8 - Conforme interpretatie

29 C Vindplaats: Hoofdstuk 10 - Stemmodaliteiten binnen de Europese Raad

39 A

10 B Vindplaats: Hoofdstuk 8 - Staatsaansprakelijkheid

20 B Vindplaats: Hoofdstuk 11 - Gedeeld bestuur

30 A Vindplaats: Hoofdstuk 2 - De Europese Raad

40 B Vindplaats: Hoofdstuk 9 - Indirecte acties van de particulier

Antwoordindicatie onderdeel B

Vraag 1

Drie van de volgende gebeurtenissen:

De Schuman Verklaring/het Verdrag van Parijs/EGKS. Er werd een supranationale organisatie voor Kolen en Staal opgericht waarbij de handhaving van het gemeenschappelijk beleid werd toevertrouwd aan de Hoge Autoriteit. Deze is vergelijkbaar met de huidige Commissie. Het doel was om Europa te verenigen, wat zou leiden tot vrede en welvaart op het Europese continent. Hiermee werd de grondslag gelegd van de EU als supranationale organisatie. .

Vindplaats: Hoofdstuk 1 - Rechtsgeschiedenis van de Europese Unie.

Het Verdrag van Rome/EEG en de EurAtom . Dit schiep de voorganger van de huidige EU, de interne markt werd al vastgelegd in dit verdrag. Ook zijn de Algemene Vergadering (de voorganger van het Europees Parlement) het HvJ EU, de Commissie en de Raad opgericht in dit verdrag. Dit veranderde de verhouding tussen de lidstaten en de ‘EU’ aangezien deze gemeenschappen op veel breder vlak verplichtingen scheppen dan de EGKS. Dit gebeurde binnen het kader van de EEG. Door deze bevoegdheidsuitbreiding gingen de instituties van de ‘EU’ een grotere rol spelen.

Vindplaats: Hoofdstuk 1 - Rechtsgeschiedenis van de Europese Unie.

Arrest Van Gend en Loos. Hierbij gaat het om de erkenning van een ‘nieuwe rechtsorde’. Door de doorwerking werden de hoven van de lidstaten ook EU-rechters. Daarnaast werd door dit beginsel het EU recht beter gehandhaafd, want ook individuen kunnen zich hier nu op beroepen.

Vindplaats: Hoofdstuk 1 - Overige juridische ontwikkelingen.

Arrest Costa v. ENEL. Het beginsel van voorrang verandert de verhouding tussen de lidstaten en de EU. Dit gebeurt door de besluiten van de EU hiërarchisch boven die van de lidstaten te plaatsen.

Vindplaats: Hoofdstuk 8 - De Europese rechtsorde en voorrang van het Unierecht.

De Empty Chair crisis / het Luxemburg Akkoord (noemen 0,5). Frankrijk bleef weg bij bijeenkomsten van de Raad uit protest tegen de ingezette supranationale koers. In het Luxemburg Akkoord werd besloten dat lidstaten die sterke bezwaren hebben tegen een bepaald wetsvoorstel een informeel veto uit kunnen spreken. De lidstaten lijken meer macht te krijgen in de verhouding met de EU.

Vindplaats: Hoofdstuk 1 - Rechtsgeschiedenis van de Europese Unie.

De Europese Akte/Single European Act . In dit akkoord werd het informele veto uit het

Luxemburg Akkoord afgeschaft. Ook werd de ambitie vastgelegd om de interne markt te voltooien en werd meer macht overgeheveld naar het Europees Parlement. Hiermee werd dus meer macht aan de EU gegeven .

Vindplaats: Hoofdstuk 1 - Rechtsgeschiedenis van de Europese Unie.

Het Verdrag van Maastricht De oprichting van de EU, het begin van de muntunie en het begin van de pijlerstructuur. Hiermee geven de lidstaten meer bevoegdheden aan de EU. Door de pijlerstructuur houden ze op gevoelige beleidsonderwerpen nog steeds veel nationale controle.

Vindplaatsen: Hoofdstuk 1 - Rechtsgeschiedenis van de Europese Unie, Geschiedenis van de rechtsruimte

(de mislukking van) het Grondwettelijk Verdrag. Het Grondwettelijk verdrag zou de EU in veel gevallen meer bevoegdheden toekennen en alles meer ‘grondwettelijk’ verwoorden. Dit zou de EU krachtiger kunnen maken tegenover de lidstaten. Door het uiteindelijke wegstemmen van dit verdrag is de EU onzekerder geworden over verdere integratie

Vindplaats: Hoofdstuk 1 - Rechtsgeschiedenis van de Europese Unie.

Verdrag van Lissabon. Dit verdrag neemt grotendeels de aanpassingen van het Grondwettelijk Verdrag over zonder de ‘grondwettelijke’ verwoordingen. Hierdoor kreegde EU meer bevoegdheden en is de pijlerstructuur afgeschaft. Dit kan beschouwd worden als een versterking van de positie van de EU tegenover haar lidstaten.

Vindplaatsen: Hoofdstuk 1 - Rechtsgeschiedenis van de Europese Unie, Verdrag van Lissabon.

Vraag 2 (totaal 4 punten)

Het EU recht kan rechtstreeks doorwerken (van Gend en Loos) en het heeft voorrang op de nationale wet (Costa v. Enel). Als de nationale wet in strijd is met rechtstreeks werkend EU-recht dan heeft de nationale rechter de plicht om niet de nationale wet, maar het EU-recht toe te passen (Simmenthal)

Vindplaatsen: Hoofdstuk 1 - Overige juridische ontwikkeling, Hoofdstuk 8 - De Europese rechtsorde en voorrang van het Unierecht, Rechtsgevolgen van rechtstreekse werking en voorrang van EU-recht.

Werkt het melktarief zoals vastgelegd in MMM/2014 rechtstreeks door? Het melktarief is vastgelegd in een verordening. Deze is rechtstreeks toepasselijk en verbindend in al haar onderdelen (art 288 VWEU). Het feit dat deze provisie is opgenomen in een verordening vormt geen hindernis voor de toepassing ervan.

Ook moet de provisie voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn om direct effect te hebben. Het vaststellen van een specifiek bedrag schept een duidelijke plicht. Deze is voldoende nauwkeurig om voor een rechter in te roepen. Verordening MMM/2014 is daarom direct toepasbaar en de nationale rechter zal het Europese tarief in plaats van het nationale tarief toepassen.

Vindplaatsen: Verordeningen, Hoofdstuk 8 - Rechtstreekse of directe werking van Unierecht

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1453 1 1