Borst, Buik en Nier - Geneeskunde - Bundel
- 2360 reads
a) vóór het ostium van de sinus coronarius.
b) onder het ostium van de v. cava superior.
c) boven het ostium van de v. cava inferior.
d) aan de inmonding van het rechter hartoor.
a) linker en rechter atrium.
b) linkeratrium en beide ventrikels.
c) rechteratrium en beide ventrikels.
d) beide atria en beide ventrikels.
a) zenuwweefsel.
b) glad spierweefsel.
c) hartspierweefsel.
d) dwarsgestreept spierweefsel.
a) natrium.
b) kalium.
c) calcium.
d) chloor.
a) kleiner voor al deze ion soorten.
b) groter voor al deze ion soorten.
c) kleiner voor al deze ion soorten behalve voor Na+
d) groter voor al deze ion soorten behalve voor K+ .
a) Onder normale en onder pathologische omstandigheden voeren zowel de pomp als de uitwisselaar calcium de cel uit.
b) Onder normale omstandigheden voeren pomp en uitwisselaar calcium de cel uit; de werkrichting van de uitwisselaar kan echter onder pathologische omstandigheden omkeren.
c) Onder normale omstandigheden voeren pomp en uitwisselaar calcium de cel uit; de werkrichting van de pomp kan echter onder pathologische omstandigheden omkeren.
d) Onder normale omstandigheden voeren pomp en uitwisselaar calcium de cel uit; de werkrichting van zowel de pomp als de uitwisselaar kan echter onder pathologische omstandigheden omkeren.
a) een calciumstroom.
b) een kaliumstroom.
c) een natriumstroom.
d) de funny current.
a) Hypoxie heeft geen invloed op de voortgeleidingssnelheid.
b) Hypoxie vertraagt de voortgeleidingssnelheid.
c) Hypoxie versnelt de voortgeleidingssnelheid.
a) AV knoop.
b) Bundel van His.
c) Bundeltakken.
d) Purkinje vezels.
a) beweegt altijd in de richting van de positieve zijde van de hiermee geassocieerde dipoollaag.
b) beweegt onder alle omstandigheden van het endocard naar het epicard.
a) Er is op dat moment volledige cancellation.
b) Er is op dat moment geen actief depolarisatieproces.
c) Er is op dat moment geen actief repolarisatieproces.
d) Geen van deze conclusies is juist.
a) Dit wordt veroorzaakt doordat de endocardiale actiepotentiaalduren korter zijn dan de epicardiale.
b) Dit wordt veroorzaakt doordat de laatst gedepolariseerde cellen het eerst repolariseren.
c) Dit wordt veroorzaakt doordat de depolarisatie in bij het epicard begint.
a) Een pacemaker moet altijd eerst elektrische activiteit sensen alvorens te pacen.
b) Een pacemaker zal altijd pacen als er geen elektrische activiteit wordt gesensd.
c) Het verband tussen pacing en sensing wordt gekozen op grond van het ritme- of geleidingsprobleem van de patiënt.
a) Bij een eerstegraads AV blok is de verhouding tussen het aantal P toppen en het aantal QRS complexen gelijk aan 1:1
b) Bij een tweedegraads AV blok is de verhouding tussen het aantal P toppen en het aantal QRS complexen gelijk aan 2:1
c) Bij een derdegraads AV blok is de verhouding tussen het aantal P toppen en het aantal QRS complexen gelijk aan 3:1
a) Atriale tachycardie.
b) Atriumfibrilleren.
c) Ventrikel tachycardie.
d) Ventrikelfibrilleren.
a) aVR altijd negatief.
b) aVL altijd positief.
c) aVF altijd positief.
d) III altijd negatief.
a) Afleiding II wordt nog steeds correct weergegeven.
b) Geen van de precordiale afleidingen V1-V6 worden correct weergegeven.
c) Geen van de ‘augmented’ afleidingen aVR, aVL en aVF worden correct weergegeven.
d) Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.
a) Tijdens de systole.
b) Tijdens de diastole.
c) Zij zijn constant aangespannen.
d) Zij contraheren nooit.
a) De linkerventrikel is dunwandig.
b) In de linkerventrikel grenst de atrioventriculaire klep niet direct aan de arteriële klep.
c) In de linkerventrikel bevinden zich geen papillairspieren op het septum.
d) De linker atrioventriculaire klep bezit drie klepslippen.
a) De rechter a. coronaria levert de ramus interventricularis posterior.
b) De rechter a. coronaria is dikker dan de linker.
c) Beide coronairarteriën ontspringen uit de rechter sinus Valsalvae van de aorta.
d) Beide coronairarteriën vasculariseren in gelijke mate de rechterventrikel.
a) Actine filamenten.
b) Myosine filamenten.
c) Zowel actine als myosine filamenten.
d) Geen actine en geen myosine filamenten.
a) ATP en calcium.
b) ATP en troponine-I.
c) actine en calcium.
d) actine en ATP.
a) het loslaten van de hechte actine-myosine binding.
b) het vrijkomen van de myosine bindingsplaats op het actine.
c) calcium-induced calcium release.
d) ATP hydrolyse.
a) Binding van sarcoplamatisch reticulum calcium ATPase.
b) Calcium instroom via L-type calcium kanalen.
c) Stimulatie van ryanodine receptoren.
d) Stimulatie van beta receptoren.
a) Fosforylering van L-type calcium kanalen.
b) Binding van calcium aan troponine-C.
c) Natrium-calcium uitwisseling.
a) vertraagt de relaxatie van de hartspiercel.
b) versnelt de relaxatie van de hartspiercel.
c) heeft geen invloed op de relaxatie van de hartspiercel.
a) stijgt de aortadruk.
b) daalt de aortadruk.
c) blijft de aortadruk gelijk.
a) is de mitralisklep open en de aortaklep gesloten.
b) is de mitralisklep gesloten en de aortaklep open.
c) is de mitralisklep open en de aortaklep open.
d) is de mitralisklep gesloten en de aortaklep gesloten.
a) gelijk aan de systemische vasculaire weerstand.
b) hoger dan de systemische vasculaire weerstand.
c) lager dan de systemische vasculaire weerstand.
a) Het slagvolume neemt af.
b) De ejectiefractie neemt af.
c) Het eind-systolisch volume neemt af.
d) Het eind-diastolisch volume neemt af.
a) Het eind-diastolisch volume neemt toe.
b) Het eind-diastolisch volume neemt af.
c) Het slagvolume neemt af.
d) De eind-diastolische druk neemt toe.
a) verandering in druk en verandering in volume.
b) slagvolume en eind-diastolisch volume.
c) eind-systolische druk en eind-systolisch volume.
d) duur van de ejectie en duur van het RR interval.
a) Klasse I
b) Klasse II
c) Klasse III
d) Klasse IV
a) Neurohumorale activatie waaronder een toename van aldosteron productie.
b) Neurohumorale activatie, maar zonder toename in de aldosteron productie.
c) Toename in de aldosteron productie echter zonder neurohumorale activatie.
a) Hypertensie.
b) Oud hartinfarct.
c) Cardiomyopathie.
d) Intoxicatie (alcohol/drugs).
a) beide vaten zijn aan de binnenzijde bekleed met endotheel.
b) in de media van de vene komt geen glad spierweefsel voor.
c) in de adventitia van de arterie komt glad spierweefsel voor.
a) De media bevat stevige elastische lamellen.
b) De media bevat longitudinaal glad spierweefsel.
c) De adventitia bevat circulair glad spierweefsel.
d) De adventitia bevat longitudinaal glad spierweefsel.
a) Contractie van de arteriolaire vaatwand van arterio-veneuze anastomosen.
b) Contractie van de precapillaire sphincters.
a) collageen in de adventitia.
b) collageen in de media.
c) elastine in de adventitia.
d) elastine in de media.
a) In de intima, media en adventitia.
b) In de media en adventitia.
c) In de adventitia.
d) In de media.
a) Arteriola.
b) Elastische arterie.
c) Kleine arterie.
d) Musculeuze arterie.
a) 80 mmHg
b) 90 mmHg
c) 100 mmHg
d) 110 mmHg
a) 50% toename.
b) 50% afname.
c) 100% toename
d) 25% afname.
a) gemeten in een situatie waarin deze gelijk is aan de cardiac output.
b) gemeten onder welke omstandigheid dan ook.
a) de weerstand van het systemische vaatbed.
b) de compliantie van het systemische vaatbed.
c) het slagvolume van de linker kamer
d) de contractiliteit van de linker kamer
a) De weerstand stijgt.
b) De weerstand blijft gelijk.
c) De weerstand daalt.
a) de vergrote diameter van het vat.
b) de toegenomen dikte van de vaatwand.
c) de verhoogde windketelfunctie.
d) de verhoogde bloedstroomsterkte.
a) Veneuze en arteriële compliantie zijn van dezelfde orde van grootte.
b) Venen hebben een hogere compliantie dan arteriën.
c) Venen hebben een lagere compliantie dan arteriën.
d) Veneuze en arteriële complianties kunnen, afhankelijk van de druk, sterk verschillend zijn of dezelfde orde van grootte hebben.
a) verminderde systemische bloeddruk.
b) verminderde compliantie van het veneuze vaatsysteem.
c) toegenomen stijfheid van veneuze vaten.
d) verhoogde centraal veneuze druk.
a) het slagvolume stijgt als de linkerboezemdruk toeneemt.
b) het slagvolume stijgt als de aortadruk afneemt.
a) een daling van de weerstand van de systemische vasculatuur.
b) een stijging van de weerstand van de systemische vasculatuur.
c) een stijging van de compliantie van de systemische vasculatuur.
a) de hartfrequentie
b) de atrioventriculaire geleiding
c) de contractiliteit van het hart
d) de weerstand van het veneuze vaatbed
a) de sympathische tonus stijgt en de parasympathische tonus daalt.
b) de sympathische tonus daalt en de parasympathische tonus stijgt.
c) zowel de sympathische als de parasympathische tonus stijgen.
d) zowel de sympathische als de parasympathische tonus dalen.
a) de afschuifkrachten die stromend bloed uitoefenen op de vaatwand
b) de concentratie van noradrenaline in het bloed
a) vasoconstrictie van de systemische circulatie.
b) vasodilatatie van de systemische circulatie.
a) sympathische en parasympathische invloeden elkaar in evenwicht houden.
b) de stroomsterkte door het vaatbed onafhankelijk is van de perfusiedruk.
c) de weerstand van het vaatbed constant wordt gehouden.
d) het vaatbed zorgt dat de bloeddruk constant wordt gehouden.
a) De centraal veneuze druk
b) De venous return
c) De preload
d) De systemische vaatweerstand
a) Myogene effecten.
b) Toegenomen shear stress.
a) Ja, het is het belangrijkste mechanisme van weerstandsverlaging van de werkende spier.
b) Nee, de verhoging van de bloeddruk tijdens inspanning is de voornaamste reden van een verbeterde doorbloeding van de werkende spier.
a) Verminderde tubulaire natriumreabsorptie.
b) Dilatatie van arteriolen.
c) Verhoogde aanmaak van aldosteron.
d) Verminderde afbraak van bradykinine
a) Het verhoogt de contractiekracht van het hart.
b) Het verlaagt het circulerend volume.
c) Het vermindert fibrose van myocard en vaten.
d) Het verlaagt het hartminuutvolume.
a) Verapamil verhoogt de AV-geleiding.
b) Verapamil verhoogt de contractiekracht van het hart.
c) Verapamil verlaagt de hartfrequentie.
d) Verapamil verlaagt de coronaire flow.
1. A | 12. B | 23. B | 34. A | 45. A | 56. B |
2. D | 13. C | 24. B/C | 35. B | 46. C | 57. D |
3. C | 14. A | 25. C | 36. B | 47. A | 58. B |
4. B | 15. D | 26. B | 37. D | 48. D | 59. A |
5. D | 16. A | 27. B/C | 38. B | 49. D | 60. C |
6. B | 17. D | 28. A | 39. D | 50. A | 61. B/C |
7. A | 18. A | 29. C | 40. B | 51. B | 62. C |
8. B | 19. C | 30. C | 41. A/C | 52. D |
|
9. A | 20. A | 31. A | 42. C | 53. B |
|
10. A | 21. A | 32. B | 43. B | 54. A |
|
11. A | 22. D | 33. B | 44. B | 55. A |
|
ALLE ANTWOORDEN ZIJN ONDER VOORBEHOUD!
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2402 |
Add new contribution