Persoonlijkheid en individuele verschillen - RUG - Oefententamen 2010

Vragen

Vraag 1

Welke van de volgende 'scientific standards' komt in Larsen & Buss niet aan de orde bij het evalueren van een persoonlijkheidstheorie?

  1. Comprehensiveness (veelomvattendheid)
  2. Heuristic value (heuristische waarde)
  3. Practical usefulness (praktische bruikbaarheid)
  4. Parsimony (spaarzaamheid)

      Vraag 2

      Wat van het volgende is een voorbeeld van ‘nomothetisch' onderzoek?

      1. Het vergelijken van eerstejaars en ouderejaars studenten op een persoonlijkheidsvragenlijst
      2. Een case study over Sigmund Freud
      3. Genetisch onderzoek bij een hoogbegaafd kind
      4. Ben inhoudsanalyse van de correspondentie tussen twee beroemde romanschrijvers

      Vraag 3

      Welk kennisdomein binnen de persoonlijkheidspsychologie houdt zich voornamelijk bezig met de bestudering van behoeften en motieven?

      1. Het biologische domein
      2. Het intrapsychische domein
      3. Het cognitief-experiëntiële domein
      4. Het aanpassingsdomein

      Vraag 4

      Hoe kan je zien in een 'Twenty Statements Test' dat iemand zich definieert in termen van zijn/haar sociale identiteit? Bij een zelfbeschrijving gebruikt een dergelijk persoon vaker...

      1. zelfstandig naamwoorden
      2. bijvoeglijk naamwoorden
      3. C werkwoorden
      4. bijwoorden

      Vraag 5

      Welke van de volgende opties kun je gebruiken om sociaalwenselijke antwoorden op een persoonlijkheidsvragenlijst te voorkomen of tegen te gaan?

      1. De scores op de persoonlijkheidsvragenlijst corrigeren voor sociaalwenselijkheid m.b.v. de BIDR
      2. Een 'forced-choice' vragenlijst gebruiken
      3. Adjectieven matchen op sociaalwenselijkheid m.b.v. chiasmen
      4. A, B en C zijn correct

      Vraag 6

      Met ‘triangulatie' wordt bedoeld

      1. het meten en weergeven van persoonlijkheidstrekken in een meetkundige ruimte.
      2. een statistische techniek waarmee drie trekken worden vergeleken.
      3. het meten van een persoonlijkheidskenmerk met verschillende typen data.
      4. een methode om persoonlijkheidsprofielen te plotten.

      Vraag 7

      In de oudheid werden door Hippocrates en Galenus typologieën gebruikt waarin reeds elementen van de dispositiebenadering en de biologische benadering in de moderne persoonlijkheidsleer zichtbaar zijn. Welk type lijkt in veel opzichten op de (moderne) 'emotioneel stabiele introvert'?

      1. De melancholicus
      2. De cholericus
      3. De flegmaticus
      4. De sanguinicus

      Vraag 8

      De benadering waarmee men probeert vast te stellen hoeveel een persoon van een bepaalde trek heeft, door middel van het tellers van relevante gedragingen, noemt men:

      1. 'circumplexe' benadering.
      2. 'act frequency' benadering.
      3. rationele benadering van schaalconstructie
      4. factoranalytische benadering van schaalconstructie

      Vraag 9

      Volgens Larsen en Buss bestaat het vijffactoren (Big Five) model uit de volgende vijf trekken:

      1. surgency, sensation seeking, conscientiousness, psychotism, en culture.
      2. extraversion, surgency, agreeableness, intellect, en dominance.
      3. psychoticism, extraversion, neuroticism, agreeableness, en culture.
      4. surgency, agreeableness, conscientiousness, emotional stability en culture.

      Vraag 10

      Het Big Five model is bekritiseerd door een ander model vanwege het ontbreken van een belangrijke persoonlijkheidsdimensie, namelijk Integriteit. Hoe heet dit model?

      1. Het HEXACO model
      2. Eysenck's PEN model
      3. Het BIDR model
      4. Het BAS/BIS model

      Vraag 11

      Persoonlijkheid heeft waarschijnlijk het minste effect op gedrag

      1. in ambiguë, onduidelijke situaties.
      2. bij oudere mensen.
      3. in sterke situaties.
      4. als gedragingen worden 'geaggregeerd'.

      Vraag 12

      De onderzoeker S. Epstein gebruikte de dagboekmethode om te laten zien dat trekken wel degelijk voorspellende kracht hebben, als men er maar voor zorgt dat

      1. er een groat aantal betrouwbare trekken in het onderzoek worden opgenomen.
      2. er valide trekken worden gekozen.
      3. de te voorspellen gedragscriteria over een voldoende groot aantal dagen worden gemeten en geaggregeerd.
      4. de dagboekgegevens zorgvuldig worden gecontroleerd en op de juiste wijze ingedeeld worden in trekken.

      Vraag 13

      Wat is de voornaamste kritiek op de MBTI?

      1. Het meet geen 'Big Five' persoonlijkheidseigenschappen
      2. Het gebruik van `typen' veronderstelt een bimodale verdeling in plaats van een normale verdeling
      3. Er is geen duidelijk onderscheid in gedrag tussen INFJ's (Introverted, Intuitive, Feeling, en Judging) en ESTP's (Extraverted, Sensing, Thinking, en Perceiving)
      4. Het feit dat het instrument niet aansluit bij onze intuïtieve oordelen over persoonlijkheid

      Vraag 14

      Sara heeft hoge scores op een angstigheid schaal zowel rond haar 20ste als rond haar 40ste. Andere vrouwen uit haar cohort blijken gemiddeld een even hoge score op angstigheid te hebben rond hun 20ste maar een substantieel lagere score op hun 40ste. Sara's scores duiden op ...

      1. rank-order change
      2. mean level change
      3. personality coherence
      4. geen van bovenstaande

      Vraag 15

      Welke van de volgende persoonlijkheidsfactoren vertoont, gemiddeld genomen, een duidelijke toename in de leeftijdsperiode tussen 30 en 50 jaar?

      1. Neuroticisme
      2. Consciëntieusheid
      3. Openheid voor ervaringen
      4. Extraversie

      Vraag 16

      De invloed die het leven tijdens de 2e wereldoorlog heeft op individuen, is een voorbeeld van...

      1. generatie effecten
      2. historische bijproducten
      3. longitudinale effecte
      4. cohort effecten

      Vraag 17

      Genetische variatie tussen mensen zorgt voor verschillen in gedrag door

      1. een invloed op de bouw en werking van hun hersenen.
      2. een invloed op hun gedragsdispositie.
      3. een invloed op de soort omgeving die ze kiezen.
      4. A,B,C zijn alle drie juist.

      Vraag 18

      Op de BIS/BAS schaal correleren eeneiige tweelingen met r=0.47 en twee-eiige tweelingen net r=0.27. Wat is de erfelijkheid van dit persoonlijkheidskenmerk?

      1. 40%
      2. 47%
      3. 27%
      4. 20%

      Vraag 19

      Volgens Hans Eysenck

      1. reageren introverten sterker op binnenkomende prikkels omdat de mate van activiteit van hun ascending reticular activating system verschilt van dat van extraverten.
      2. is de persoonlijkheidsdimensie extraversie gerelateerd aan de mate van activiteit van het limbische systeem (visceral brain).
      3. zijn verschillen in extraversie gebaseerd op verschillen in de gevoeligheid voor straf en beloning.
      4. is extraversie op terug to voeren op genetische verschillen in de werking van de amygdala.

      Vraag 20

      Recent was er in de pers veel aandacht voor onderzoek waaruit bleek dat vaders hun kinderen meer voortrekken in het gezin naarmate ze meer op de vader lijken. Als dit juist is, welke aanname in de gedragsgenetica zou dan onjuist kunnen zijn?

      1. De aanname dat natuurlijke selectie zorgt voor directionele selectie.
      2. De sociobiological assumption.
      3. De equal environment assumption.
      4. De aanname dat natuurlijke selectie zorgt voor stabiliserende selectie.

      Vraag 21

      Wanneer we kijken naar frontale EEG asymmetrie, dan komt

      1. lateralisatie vaker voor bij mensen met een dispositie voor approach behavior.
      2. linksdominantie vaker voor bij mensen met een dispositie voor approach behavior.
      3. rechtsdominantie vaker voor bij mensen met een dispositie voor approach behavior.
      4. lateralisatie vaker voor hij mensen met een dispositie voor avoidance behavior.

      Vraag 22

      De variant van het DRD4 gen die er toe leidt dat de neurotransmitter dopamine minder effect sorteert in het beloningssysteem is geassocieerd met

      1. hoge scores voor neuroticisme.
      2. hoge scores voor spanningsbehoefte en hoge novelty seeking.
      3. lage scores voor psychotisme.
      4. lage scores op de eveningness-morningness schaal.

      Vraag 23

      Niet alleen de fitness van een individu bepaalt hoe goed een bepaald allel het doet in de populatie. Ook de fitness van zijn verwanten (inclusive fitness) is hierop van invloed. Volgens de sociobiologie leidt dit tot:

      1. een partnerkeuze door vrouwen op kenmerken die samenhangen met verzorging van nageslacht.
      2. grotere bereidheid tot hulp aan verwanten dan aan niet-verwanten.
      3. hulp op basis van wederkerigheid ('reciprocal altruism')
      4. assortative mating.

      Vraag 24

      De investering van mannen en vrouwen bij het krijgen van kinderen (het doorgeven van bun genen, verschillend: bij de meeste soorten investeren vrouwen meer (en kunnen ze minder kinderen krijgen) en investeren de mannen minder (met minder zekerheid over vaderschap). Volgens de sociobiologie leidt dit tot:

      1. een partnerkeuze door vrouwen op kenmerken die wijzen op kracht en gezondheid.
      2. meer overspel bij vrouwen dan bij mannen.
      3. een partnerkeuze door vrouwen op kenmerken die wijzen op zorgzaamheid voor het nageslacht.
      4. een partnerkeuze door vrouwen die gebaseerd is op een overeenkomst in eigenschappen (en dus in genen).

      Vraag 25

      Als een patiënt in een psychoanalytische behandeling zijn therapeut behandelt als zijn moeder dan heet dat:

      1. weerstand
      2. overdracht
      3. libidineuze fixatie
      4. projectie

      Vraag 26

      Als een kind gefixeerd raakt in het bijtende gedeelte van de orale fase zal het, volgens Freud, in de volwassenheid vooral het volgende zijn:

      1. afhankelijk
      2. slordig
      3. gierig
      4. kwaad, vijandig

      Vraag 27

      Volgens Freud is het meest gezonde, adaptieve, defensiemechanisme:

      1. projectie
      2. reactie Formatie
      3. sublimering
      4. rationalisatie

      Vraag 28

      Freud en Erikson zouden het met elkaar het meest oneens zijn over welke bewering?

      1. Mensen ontwikkelen zich in stadia of fasen
      2. Elke fase kent een ontwikkelingscrisis
      3. Mensen kunnen geblokkeerd (gefixeerd) taken in elke fase
      4. De ontwikkeling van de persoonlijkheid gaat het hele leven door.

      Vraag 29

      In de theorie van de objectrelaties zijn de objecten:

      1. echte mensen, met name moeders en vaders
      2. gefantaseerde personen in het krachtenspel tussen id, ego, en superego
      3. mentale representaties van personen
      4. aspecten van de omgeving

      Vraag 30

      De narcistische paradox houdt in dat narcisten:

      1. een groot zelfbeeld lijken to hebben, maar in feite is dat heel kwetsbaar
      2. zich bescheiden kunnen voordoen, maar in wezen erg zelfverzekerd zijn
      3. gewelddadig woedend kunnen zijn, maar dit tegelijk ontkennen.
      4. zich welwillend kunnen voordoen, maar inwendig woedend zijn.

      Vraag 31

      Een belangrijk kenmerk van de Thematic Apperception Test is

      1. de ambiguïteit van de teststimuli
      2. de hoge test-hertest betrouwbaarheid
      3. de hoge correlatie tussen de scores op de verschillende onderdelen
      4. de populariteit in de hedendaagse klinisch-psychologische praktijk

      Vraag 32

      Naar welke van de volgende behoeften is relatief weinig onderzoek gedaan?

      1. n Intimicy (intimiteit)
      2. n Power (rnacht)
      3. n Order (orde)
      4. n Achievement (prestatie)

      Vraag 33

      Welk van de volgende uitspraken over zelf-actualisatie is NIET waar?

      1. Zelf-actualisatie is een zwakker motief dan de andere motieven
      2. 'Leff-actualisatie staat aan de top van de behoeftepiramide
      3. Zelf-actualisatie is een deficiëntiemotief
      4. Maslow schatte dat I% van de bevolking bezig was met zelf-actualisatie

      Vraag 34

      Personen die hoog scoren op de achievement motive ...

      1. willen het liefst een zo uitdagend mogelijke taak
      2. prefereren taken waarbij ze prestatiefeedback krijgen
      3. nemen de leiding op zich van projectgroepen
      4. A, B en C is juist

      Vraag 35

      Iemand die vindt dat het toeval een grote rol speelt in zijn leven heeft een:

      1. interne locus of control
      2. externe locus of control
      3. gegeneraliseerd verwachtingspatroon
      4. globale attributiestijl

      Vraag 36

      Wanneer iemand op passieve wijze een onaangename situatie ondergaat heeft hij last van:

      1. mentaal bevriezen (Freezing)
      2. passieve coping (Passive coping / endurance)
      3. geïnternaliseerde apathie (internalized apathy)
      4. aangeleerde hulpeloosheid (learned helplessness)

      Vraag 37

      Een pessimistische explanatory style (verklaringswijze) wordt gedefinieerd als het maken van de volgende attributies:

      1. extern, stabiel en specifiek
      2. intern, stabiel en specifiek
      3. intern, tijdelijk en globaal
      4. intern, stabiel en globaal

      Vraag 38

      Welke van de onderstaande vier hoort NIET thuis bij de basiscomponenten van de definitie van emotie?

      1. Lichamelijke veranderingen
      2. Impulscontroie
      3. Actiebereidheid
      4. Subjectieve gevoelens, affect

      Vraag 39

      Op welke twee basisdimensies worden emoties geacht to variëren?

      1. Stabiel versus instabiel, en gelukkig versus ongelukkig
      2. Vechten versus vluchten, en gelukkig versus ongelukkig
      3. Introversie versus extraversie, en hoge versus lage arousal
      4. Plezierig versus onplezierig, en hoge versus lage activatie

      Vraag 40

      In sommige landen zijn mensen gelukkiger dan in andere landen. Welke van de onderstaande uitspraken is niet waar?

      1. In rijke landen is men gelukkiger dan in arme
      2. In landen met betere mensenrechten is men gelukkiger dan in landen met minder goede mensenrechten
      3. In dun bevolkte landen is men gelukkiger dan in druk bevolkte landen
      4. In landen waar men zich kan onttrekken aan vervelende situaties is men gelukkiger dan in landen waar men vast zit aan vervelende situaties vanwege rollenpatronen

      Vraag 41

      Welke van de onderstaande uitspraken is NIET waar? Mensen met een hoge mate van neuroticisme zullen eerder:

      1. Onstabiel zijn in hun emoties
      2. Klagen over gezondheidsklachten
      3. Alert zijn op bedreigende situaties
      4. Een geringe immuun response laten zien

      Vraag 42

      Welke van de volgende uitspraken is waar?

      1. Mensen met een lage zelfwaardering zullen na een mislukte poging een moeilijke opgave te maken extra hard werken om een volgende opgave te maken en daar ook in slagen.
      2. Mensen met een lage zelfwaardering zullen na een mislukte poging een moeilijke opgave te maken een volgende opgave eerder ook slecht maken.
      3. Mensen met een hoge zelfwaardering zullen na een mislukte poging een moeilijke opgave te maken extra hard werken om een volgende opgave te maken maar een grotere kans hebben om daar opnieuw niet in te slagen.
      4. Mensen met een hoge zelfwaardering zullen zich eerder de onmogelijkheid om een moeilijke opgave te maken realiseren en zullen dienovereenkomstig niet opnieuw aan een te moeilijke opgave gaan werken.

      Vraag 43

      Zichzelf handicappen (zichzelf invalideren) betekent dat:

      1. iemand met een lage zelfwaardering zijn zelfbeeld beschermt door te verwachten dat hij een lastige opgave toch wel niet zal kunnen maken.
      2. iemand vanwege de angst om niet te zullen slagen al vast allerlei excuses verzint om zijn mislukken te verzachten
      3. iemand expres de omstandigheden zodanig organiseert dat hij toch meer kans maakt te mislukken bij een moeilijke opgave
      4. iemand zodanig veel extra energie steekt in de voorbereiding dat hij vanwege faalangst de kans groot maakt te zullen mislukken bij een volgende moeilijke opgave

      Vraag 44

      We spreken van een identiteits-tekort wanneer:

      1. iemand geen innerlijke basis / zelfconcept vindt om belangrijke beslissingen op te baseren
      2. iemand oude bestaande waarden afzweert, maar nog geen nieuwe heeft ontwikkeld
      3. zich makkelijk laat strikken voor een sektarisch genootschap met sterke overtuigingen
      4. Alle drie de bovenstaande zijn waar.

      Vraag 45

      Welke serie persoonskenmerken wordt internationaal gezien het meest gewaardeerd bij potentiële partners?

      1. Aantrekkelijk, open, intelligent, emotioneel stabiel
      2. Betrouwbaar, emotioneel stabiel, aardig, sociaal open
      3. Zorgvuldig, netjes, goed verdienend, betrouwbaar
      4. Grappig, creatief, intelligent, romantisch

       Vraag 46

      Welke serie persoonlijkheidseigenschappen is het meest voorspellend voor echtscheiding?

      1. Emotioneel instabiel, onzorgvuldig, dominant, neiging tot verslaving
      2. Impulsief, egocentrisch, agressief, ongeduldig
      3. Saai, ordelijk, emotioneel stabiel, onromantisch
      4. Emotioneel instabiel, impulsief, onbetrouwbaar, onaardig

      Vraag 47

      Persoonlijkheid bepaalt welke situaties je in verzeild raakt. Iemand die graag in gevaarlijke kermisattracties plaatsneemt, parachute springt, wilde feesten bezoekt, en met meerdere partners onbeschermde seks heeft, heeft vermoedelijk de volgende persoonlijkheidseigenschap

      1. kwetsbaarheid voor ongelukken (accident prone-ness)
      2. onbetrouwbaarheid
      3. sensatie zoeken
      4. narcisme

      Vraag 48

      Hoe noem je het proces dat iemand zich onbewust gaat gedragen naar de verwachtingen die anderen al over hem hadden?

      1. Selffulfilling prophesy (zichzelf waarmakende voorspelling)
      2. Behavioral confirmation (ziejewelisme)
      3. Expectancy confirmation (bevestiging van verwachtingen)
      4. Alle drie bovenstaande namen zijn correct

      Vraag 49

      Het verschil tussen mannen en vrouwen wat betreft emoties is er vooral in gelegen dat:

      1. mannen meer negatieve emoties kennen, zoals somberheid, schuld, kwaadheid
      2. vrouwen meer positieve emoties kennen zoals vreugde, trots en affectie
      3. vrouwen sterkere emoties kennen dan mannen
      4. er is helemaal geen verschil in de ervaring van emoties tussen mannen en vrouwen

      Vraag 50

      Een verklaring van het feit dat vrouwen vaker depressief zijn dan mannen is er in gelegen dat:

      1. vrouwen meer rumineren over hun klachten en daarom langer depressief blijven
      2. vrouwen vaker hun klachten trachten weg te eten en daarom langer depressief blijven
      3. vrouwen vaker en intensiever huilen en daarom langer depressief blijven
      4. vrouwen vaker hulp zoeken en daarom eerder als depressief worden aangemerkt

      Vraag 51

      De evolutionaire psychologie voorspelt dat in vergelijking tot vrouwen mannen:

      1. meer geweld gebruiken om een partner te veroveren
      2. meer geweld gebruiken om een partner te beschermen
      3. meer imponerend gedrag vertonen
      4. meer agressief zijn, meer fysieke risico's willen lopen en meer genteresseerd zijn in losse sekscontacten

      Vraag 52

      Triandis gebruikt de termen individualisme en collectivisme em culturen te onderscheiden. Volgens hem zouden collectivistische culturen gekenmerkt warden door:

      1. een nadruk op het belang van sociale relaties, vooral in familieverband
      2. trots op persoonlijke prestaties en succes waar de familie van profiteert
      3. een gelijke verdeling van macht en geld
      4. persoonlijke doelen die prevaleren boven groepsdoelen

      Vraag 53

      Studies hebben laten zien dat:

      1. er grote verschillen zijn in persoonlijkheidsdimensies tussen de verschillende culturen en landen van de wereld
      2. er grote overeenkomsten zijn in persoonlijkheidsdimensies tussen de verschillende culturen en landen van de wereld
      3. er grote verschillen zijn tussen de verschillende landen en culturen in de termen die zij gebruiken om persoonlijkheid aan te duiden
      4. persoonlijkheidsdimensies betrekkelijk snel veranderen wanneer culturen mixen door een proces van acculturatie (binnen een of twee generaties, bijv. na emigratie)

      Vraag 54

      De gezichtsexpressie en herkenning van basale emoties:

      1. is cultuur-onafbankelijk
      2. is afhankelijk van culturele verschillen
      3. is afhankelijk van de context van de specifieke situatie
      4. is meer afhankelijk van sociale klasse en opleiding dan van culturele verschillen

      Vraag 55

      Als iemand blootgesteld wordt aan een stressor dan kan het General Adaptation Syndrome (Selye) optreden. Dit bestaat uit de volgende drie fasen:

      1. primary appraisal, secundary appraisal, vlucht- of vechtgedrag
      2. shock, verbijstering, post-traumatische stress
      3. taxatiefase, coping, equilibrium
      4. alarmfase, weerstandsfase, uitputting

      Vraag 56

      Het Type A persoonlijkheid wordt gekenmerkt door:

      1. haast, competitie, frustratie, en kwaadheid
      2. somberheid, dwang, drang, en netheid
      3. obsessies met de eigen gezondheid, hypochondrie
      4. zelfgerichtheid, woede bij frustratie, gebrek aan empathie

      Vraag 57

      Onder stress kunnen sommige coping mechanismen even afleiding geven aan negatieve emoties. De beste zijn:

      1. bedenken dat andere mensen het nog erger hebben, achter de wolken schijnt de zon, en niet te veel denken aan je problemen
      2. positief piekeren, gedachtendwarrel, en rationeel-emotieve uitdaging van storende cognities
      3. positieve reappraisal, probleemgeoriënteerde oplossingen bedenken, positieve gebeurtenissen creëren
      4. afleiding zoeken, troost zoeken, en ontspanningsoefeningen.

      58. Welke van de onderstaande kenmerken is geen op de voorgrond tredend kenmerk van de paranoïde?

      1. Diepgaand wantrouwen en achterdocht t.a.v., anderen. hun beweegredenen, beginnend in de vroege volwassenheid
      2. Krampachtig proberen te voorkomen om in de steek gelaten te worden
      3. Angst voor uitgebuit te worden, beschadigd, bedrogen, twijfels aan trouw
      4. Halsstarrig rancuneus, woede

      Vraag 59

      Welke van de onderstaande is niet karakteristiek voor de schizoïde persoonlijkheidsstoornis?

      1. Diepgaand patroon van afstandelijkheid in sociale relaties en beperkingen in het uiten van emoties
      2. Geen plezier/behoefte aan relaties, onderneemt solo-activiteiten, geen vrienden
      3. Onverschillig voor kritiek, emotioneel kil
      4. Razend van woede bij kritiek

      Vraag 60

      Een cliënte voelt zich altijd angstig wanneer zij alleen is. Zij heeft vermoedelijk een persoonlijkheidsstoornis. Welke?

      1. Ontwijkende
      2. Schizoïde
      3. Afhankelijke
      4. Antisociale

      Vraag 61

      Recente inzichten in het onbewuste wijzen uit dat:

      1. er geen empirisch bewijs is voor het bestaan van zoiets als het onbewuste
      2. het onbewuste een automatisch proces van informatieverwerking is dat het bewustzijn kan beïnvloeden
      3. het onbewuste wel bestaat, maar vooral moet worden opgevat als een verzarneling inaccurate opvattingen en herinneringen
      4. het onbewuste nog steeds een van de belangrijkste drijvende concepten is waar het gaat om seksuele en agressieve energie

      Vraag 62

      Inzichten in de relatie tussen persoonlijkheid en gezondheid zullen in de toekomst vermoedelijk het meest profiteren van onderzoek op het domein van de:

      1. aanpassing
      2. disposities
      3. sociaal/culturele verschillen
      4. cognitief/experiëntiële verschillen

      Antwoordindicatie

      1. C

      2. A

      3. B

      4. A

      5. D

      6. C

      7. C

      8. B

      9. D

      10. A

      11. C

      12. C

      13. B

      14. A

      15. B

      16. D

      17. D

      18. A

      19. A

      20. C

      21. B

      22. B

      23. B

      24. C

      25. B

      26. D

      27. C

      28. D

      29. C

      30. A

      31. A

      32. C

      33. C

      34. B

      35. B

      36. D

      37. D

      38. B

      39. D

      40. C

      41. D

      42. B

      43. C

      44. D

      45. B

      46. D

      47. C

      48. D

      49. C

      50. A

      51. D

      52. A

      53. B

      54. A

      55. D

      56. A

      57. C

      58. B

      59. D

      60. C

      61. B

      62. A

      Access: 
      Public

      Image

      Work for WorldSupporter

      Image

      JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

      Working for JoHo as a student in Leyden

      Parttime werken voor JoHo

      Comments, Compliments & Kudos:

      Add new contribution

      CAPTCHA
      This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
      Image CAPTCHA
      Enter the characters shown in the image.
      Check how to use summaries on WorldSupporter.org

      Online access to all summaries, study notes en practice exams

      How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

      • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
      • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
      • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
      • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
      • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

      Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

      There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

      1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
        • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
      2. Use the topics and taxonomy terms
        • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
      3. Check or follow your (study) organizations:
        • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
        • this option is only available trough partner organizations
      4. Check or follow authors or other WorldSupporters
        • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
      5. Use the Search tools
        • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
        • The search tool is also available at the bottom of most pages

      Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

      Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

      Field of study

      Check the related and most recent topics and summaries:
      Institutions, jobs and organizations:
      Access level of this page
      • Public
      • WorldSupporters only
      • JoHo members
      • Private
      Statistics
      1855