Boeksamenvatting bij H1-12 van Leviathan van Hobbes
- 4729 reads
Samenvatting bij Man and Citizen (De Homine & De Cive) van Hobbes geschreven in 2015, gedoneerd aan WorldSupporter
In deze introductie beschrijft Bernard Gert de verschillende misverstanden die er bestaan over termen die Hobbes gebruikt. Aan het einde van de introductie geeft Gert een samenvatting van het systeem dat Hobbes gebruikt, welke een hoop opheldert. Daarom begint deze samenvatting daarmee.
De mens, zover als zij rationeel genoemd kunnen worden, willen hun leven graag in vrede en zekerheid leven. Om dit te bereiken moeten zij samenkomen in steden of staten van een aanmerkelijke grootte, zodat zij niet aangevallen kunnen worden door een groep die van hen kan winnen. Maar wanneer mensen in zo’n groep samenkomen is er altijd een deel van die groep die niet vertrouwd kan worden, en daarom is het nodig om een overheid op te stellen met de macht om wetten te maken en af te dwingen. Deze overheid heeft het recht om te regeren en de macht om te regeren vanwege de toestemming van de mensen. Zij geven hiervoor toestemming omdat zij in ruil voor het nakomen van de wet hun veiligheid krijgen. Dus, de rationaliteit van het zoeken van bewaring van het leven (preservation) ligt in de zoektocht naar vrede en veiligheid. Alles wat de stabiliteit van de staat of stad kan bedreigen moet vermeden worden.
De meest grove misinterpretatie van Hobbes’ filosofie betreft zijn kijk op de menselijke natuur volgens Gert. Volgens Gert maken veel filosofen de fout Hobbes als een ‘psychological egoist’ te beschrijven. Dit heeft volgens hem tot gevolg gehad dat het onmogelijk was een samenhangende samenvatting van Hobbes’morele en politieke opvattingen te maken. Volgens Gert kunnen we, zodra we erkennen dat Hobbes geen psychological egoist was, accepteren wat Hobbes zegt zonder verdere interpretatie nodig te hebben.
Psychological egoism houdt in dat iemand nóóit handelt ten goede van anderen, of ten goede van moraal. Iets anders is een pessimistische kijk op de menselijke natuur. Dit houdt in dat de meeste acties van de meeste mensen gebaseerd zijn op eigenbelang. Gert ontkent niet dat Hobbes een pessimist was, wel dat hij psychological egoism aanhing.
Hobbes benadrukt dat wij mensen vaak handelen vanuit hun passies, dat wil zeggen, hun impulsen, en dat deze impulsen vaak niet in je eigen beste belang zijn. Als psychological egoism überhaupt aannemelijk wil zijn, moet het het handelen vanuit individuele impulsen én eigenbelang mogelijk maken. Wat de psychological egoist wil zeggen is het volgende: Mensen handelen altijd vanuit de wil om de eigen behoeften te bevredigen. Maar hierbij rijst het volgende probleem. Psychological egoism houdt, zoals gezegd, in dat iemand nooit handelt ten goede van anderen of ten goede van moraal, maar slechts vanuit de eigen behoeftenbevrediging. Maar wat nu, wanneer de eigen behoeften niet strijdig zijn met moraal, of met de behoeften van anderen? Als we het zo bekijken moeten we dit tautological egoism noemen. Gert ontkent niet dat Hobbes een tautological egoist was, wel dat hij een psychological egoist was.
Tautological egoism houdt dus in: Ieder mens probeert datgene te bereiken wat hem goed doet. Dit stelt geen grenzen aan wat een persoon ‘goed’ acht. Het kan dus zo zijn dat hetgeen wat iemand goed voor zichzelf acht, ook goed voor een ander is, of zelfs in overeenstemming met hetgeen wat de gemiddelde mens als goed acht.
Hobbes politieke theorie vereist dat alle mensen bezorgd zijn om hun eigen belangen, vooral hun eigen voortbestaan, maar dit betekent niet dat iemand niet ook bezorgd kan zijn om anderen. Wat Hobbes wel ontkent, is dat mensen een natuurlijke welwillendheid bezitten. Omdat niet alle mensen welwillend zijn, kan de bezorgdheid van sommigen om anderen, terwijl de meesten zich alleen om zichzelf bekommeren, geen grond zijn om een staat op te richten.
Volgens Gert is hetgeen Hobbes probeert te bereiken het verstrekken van een theorie op grond waarvan mensen de wet naleven. Psychological egoism ontkent het bestaan van welwillendheid en het ontkent tevens dat mensen handelen vanuit een moreel perspectief. Een ander perspectief dan Psychological egoism, namelijk Psychological inclinationism, is het perspectief dat slechts het handelen vanuit een moreel perspectief ontkent. Hobbes probeert dus een theorie te maken op grond waarvan de mensen de wet zouden naleven, en overweegt hierbij dat heel veel mensen niet voldoende opgeleid en gedisciplineerd zijn. Dit zou ertoe leiden dat veel mensen slechts hun eigen passions, dat wil zeggen belangen of impulsen, in overweging nemen bij de afweging of de wet nageleefd moet worden of niet. Dit is dus geen psychological egoism, maar meer tautological egoism.
Hobbes is niet van mening dat alle mensen van nature slecht zijn, maar dat er in een grote groep mensen altijd enige slechte mensen te vinden zijn. Omdat we deze niet kunnen onderscheiden, moeten we de hele groep wantrouwen, zelfs diegenen die wél goed opgeleid zijn. Wanneer je te maken hebt met een grote groep van mensen, welke nodig is voor het bestaan van een staat, zullen er volgens Hobbes altijd mensen zijn die zullen proberen om de wet te overtreden, tenzij er een straf boven hun hoofd hangt. Hobbes probeert hiermee aan te geven dat als een grote groep van mensen samenleeft, er een gemeenschappelijke macht opgezet moet worden om de regels van de maatschappij af te dwingen.
Een van Hobbes’ belangrijkste onderscheidingen is de distinctie tussen natural man en civilized man. Hobbes beschrijft de natural man als een beest, op geen enkele wijze gevormd door scholing of discipline. Civilized man wordt echter beschreven als iemand die zich zal gedragen naar de wijze van zijn opvoeding. Hobbes geeft aan dat mensen niet van nature geschikt zijn om in een maatschappij te leven, dat moeten we leren. Hobbes legt echter nadruk op het feit dat heel veel mensen, ondanks educatie, nooit geschikt zijn voor het leven in een maatschappij. Hobbes geloofde dat mensen gevormd konden worden naar een goed burger.
Een ander onderscheid dat gemaakt moet worden is het onderscheid tussen reason en impulse of nature. Hobbes vindt dat de rede een goede gids is voor de handelingen van alle rationele mensen. Hobbes vindt dat de menselijke impulsen geregeerd moeten worden door de rede. De rede heeft een doel, namelijk lasting preservation (overleven), en dit doel geldt voor alle mensen. Aangezien het doel van de rede voor alle mensen gelijk is, moeten de regels van de rede ook voor allen gelijk gelden.
Een impulsion of nature wordt uitgelegd aan de hand van een voorbeeld. Een mens probeert zijn dood te voorkomen, preservation te bereiken, door een impuls van de natuur, impulsion of nature. Maar volgens Hobbes is het niet tegen de regels van de rede in om te trachten je leven te behouden. Hiermee wordt aangegeven dat Hobbes de rede ziet als niet minder een onderdeel van de menselijke natuur dan enige andere genegenheid van de geest, een impulsion of nature. Hiermee wordt het onderscheid tussen reason en impulsion of nature eigenlijk weggeredeneerd.
Hobbes is van mening dat de rede bepaalt hoe wij ons zouden moeten gedragen. Waar onze preservation in het geding is, kan de rede ieder mens in dezelfde situatie gelijk laten handelen.
Verder wordt morality besproken. Volgens Gert beschouwt Hobbes moraal als verwanthoudend met karaktertrekken of gewoonten. Slechts datgene wat volgens de rede als ‘goed’ te beschouwen valt, wordt als een moral virtue beschouwd. Moraal wordt bepaald aan de hand van de rede, maar toch is het doel anders. Het doel van de rede was self preservation, maar het doel van morality is de preservation van mensen in een staat. Moraal probeert dus vrede en een stabiele maatschappij te bereiken.
Gert gaat verder met het uitleggen van belangrijke termen die Hobbes gebruikt, om zo zijn theorie (zoals aan het begin van dit hoofdstuk samengevat) duidelijker te maken.
De twee belangrijkste termen zijn right en obligation. Er bestaan twee soorten rights, namelijk natural rights en acquired rights. Er bestaan tevens verschillende soorten obligations, namelijk natural en rational obligations en contractual obligations.
Hobbes definieert een right als de vrijheid die iedereen heeft om zijn eigen natuurlijke vermogens naar rede te gebruiken. De soort vrijheid die Hobbes hier beschrijft is een natuurlijke vrijheid, daarmee een natural right. De vrijheid die in deze definitie wordt beschreven staat tegenover een contractuele verplichting. Daarom kan een natural right het beste worden omschreven als de vrijheid van enige contractuele verplichting.
Hobbes maakt wel duidelijk dat de vrijheid van een contractuele verplichting niet noodzakelijkerwijs de vrijheid van een rationele verplichting betekent. “The right of nature allows us to do anything we think will best help us to attain the goal of reason, lasting preservation.” Dus, de rede geeft ons zowel verplichting en vrijheid, een verplichting om preservation na te streven, en de vrijheid om daartoe alle middelen die wij nodig achten aan te wenden.
Om deze veelbesproken lasting preservation te bereiken, moet men contracten sluiten die leiden tot een stabiele maatschappij. Dit doen ze door een aantal van hun natural rights op te geven. Het hebben van een natural right betekent dat je in staat bent om voor jezelf te beslissen wat het beste is voor je eigen preservation, dat wil zeggen, je eigen rede te volgen. Als je je natural right opgeeft, verplicht je jezelf andermans orders op te volgen. De ander verkrijgt dan een acquired right.
Voordat er een contract was gesloten had ieder mens het natuurlijk recht om anderen verplichtingen op te leggen. Dit recht was echter compleet nutteloos, omdat niemand de plicht had om te doen wat een ander wilde. De acquired right dat iemand verkrijgt na het sluiten van een contract is echter niet nutteloos, want de ander is dan wel verplicht om te doen wat de ander wil. Een acquired right is dus een natural right plus het bestaan van een contractuele verplichting jegens jou om jouw orders op te volgen. “For all rights over others is either from nature or from contract”.
Dit moet natuurlijk allemaal in de context van een staat geplaatst worden, aangezien dat hetgene is waar het Hobbes om gaat. Hobbes beschouwt het recht van een regering om te regeren als een natural right, maar ook een acquired right. Een natuurlijk recht, en een contractueel recht. Volgens Hobbes kan een acquired right niet bestaan zonder een natural right. Iemand heeft de natural right om iemand anders iets op te leggen, en met de acquired right kan dit ook afgedwongen worden. Of de ander het moet opvolgen is een tweede. Een obligation is de verplichting om iemand te volgen, bijvoorbeeld de wetten na te leven. Er kan geen contractual obligation bestaan zonder een rational obligation. Niemand kan verplicht worden iets te doen tenzij het opgelegd wordt door de rede. Reason stelt paal en perk aan zowel vrijheid als verplichting.
Een acquired right is het recht om voor anderen te bepalen wat de rationele manier van handelen is. En de rede legt altijd op dat wij onze contractuele verplichtingen uitvoeren omdat we anders terugkomen in de ‘natuurlijke staat’, d.w.z.: de staat van het beest.
Wetten kunnen alleen gemaakt worden door diegenen aan wie wij onze rechten hebben opgegeven, dat wil zeggen, waarmee wij een contract hebben afgesloten. Met dit contract hebben wij ons verplicht om te gehoorzamen. Het recht om te regeren, om wetten te maken, etc., moet dus een acquired right zijn, een recht dat is contractueel is verkregen. De verplichting om te gehoorzamen moet dus niet slechts een rational obligation zijn, maar ook een contractual obligation.
Volgens Hobbes zijn er verschillende manieren waarop wij onze natural right op kunnen geven en ons contractueel aan een ander kunnen binden. Wanneer wij ons contractueel aan een ander hebben gebonden, zijn wij verplicht dit contract na te leven. Wanneer wij dit niet naleven, begaan wij een unjust act. Soevereinen kunnen nooit een unjust act begaan, omdat zij met niemand een contract hebben afgesloten.
Gert bespreekt verder de term duty, die voor Hobbes’ theorie erg belangrijk is, maar die een dubbelzinnigheid bevat. Hobbes gebruikt duty soms in de zin van een contractuele verplichting, maar soms ook in de zin van een rationele verplichting. Hobbes erkent deze dubbelzinnigheid.
Ook de bovengenoemde term unjust , wat samenhangt met de term just, bergt een dubbelzinnigheid in zich. Just wordt soms gebruikt in de zin van het doen van datgeen een rationele verplichting met zich meebrengt, maar ook soms wat een contractuele verplichting met zich meebrengt. Soms geldt het voor iemand die zijn contractuele verplichtingen nakomt, en soms geldt het voor iemand die geen enkele contractuele verplichting schendt. Het probleem zit hem in het laatste. Soms kan iemand geen contractuele verplichting schenden, maar toch niet voldoen aan een contractuele verplichting. Dit is het geval als er geheel geen contract bestaat, in het geval van een soeverein.
Hobbes bespreekt in deze context God; God, een soeverein, kan geen unjust begaan. Dit is voor Hobbes belangrijk omdat alleen injustice gestraft kan worden. Hobbes zegt niet dat soevereinen niet immoral kunnen zijn. Hij zegt slechts dat wat just en unjust is, bepaald wordt aan de hand van de wetten van een staat, terwijl moraal bepaald wordt aan de hand van de rede. Morality is een breder concept dan dat van justice en wordt bepaald aan de hand van de rede van alle mensen. Wanneer justice bepaald zou worden aan de hand van de rede van alle mensen zou dit burgeroorlogen uitlokken, wat in strijd is met het doel van moraal, namelijk een stabiele maatschappij en vrede. Hiermee wordt een paradox gecreërd, omdat we zeggen dat voor Hobbes het immoral is om bepaalde immorele handelingen te straffen, terwijl dit juist bepaald moest worden aan de hand van just en unjust. Hobbes accepteert deze paradox echter, omdat hij volgens Gert nooit het doel van morality uit het oog verliest.
(VI) Hobbes over religie
Hobbes nam religie erg serieus en vond dat religie de grootste drijfveer achter een handeling was. Gert gelooft dat er een goede reden bestaat om te geloven dat Hobbes dacht dat de rede en de Geschriften met elkaar overeen moesten komen, omdat zij van dezelfde bron, God, zouden komen. Maar wanneer men erkent dat Hobbes van mening is dat de rede op zichzelf een goede gids voor het handelen voor alle mensen vormt, hoeft God hierbij geen rol te spelen.
In dit hoofdstuk (en de komende hoofdstukken) beschrijft Hobbes bepaalde eigenschappen van de menselijke natuur en emoties. In hoofdstuk X wordt de taal en wetenschap besproken.
Volgens Hobbes is taal de connectie van namen die gevormd zijn door de wil van de mens. Deze namen zijn gekozen om te staan voor een serie van opvattingen over de dingen die ons bezighouden. Hobbes trekt een vergelijking tussen de taal en de redevoering van onze gedachten. Tevens is taal bijzonder voor de mens, aangezien andere dieren tot elkander spreken niet vanuit de wil, maar vanuit de noodzakelijkheid van de natuur. Deze vorm van ‘spreken’ van andere dieren is over de gehele wereld hetzelfde, terwijl de vorm van spreken van mensen over de gehele wereld verschilt van elkaar.
Hobbes probeert het ontstaan van de taal te verduidelijken aan de hand van een voorbeeld. Hij haalt Adam aan, in die zin dat Adam de opdracht van God niet kon begrijpen zonder taal. Hobbes trekt hieruit de conclusie dat taal niet anders kon zijn ontstaan dan vanuit de wil van de mens.
Hobbes bespreekt eerst de voordelen van taal. Het eerste voordeel dat hij benoemt is dat de mens door taal in staat is om dingen te tellen en meten. Dit zou een enorm voordeel hebben volgens Hobbes, en het gaat veel verder dan de mogelijkheden van andere dieren. Andere dieren waren namelijk niet in staat de wereld te beschrijven, gebouwen te maken, etc.
Het tweede voordeel is volgens Hobbes dat mensen met elkander kunnen communiceren, en zo informatie kunnen overdragen, anderen kunnen waarschuwen en adviseren.
Het derde voordeel dat genoemd wordt is de mogelijkheid van de mens om bevelen op te volgen. Zonder deze mogelijkheid zou de mens niet in staat zijn om een maatschappij op te richten.
Hierna worden de nadelen besproken. Één ervan bestaat hierin, dat mensen door taal ook in staat zijn om te benoemen wat fout is, waardoor mensen veelvuldig en op grove wijze fouten maken, veel meer dan andere dieren. Hiermee hangt samen dat mensen anderen kunnen vertellen wat fout is, ongeacht of dit in overeenstemming is met de waarheid. Dus: mensen kunnen liegen, iets wat dieren niet kunnnen, omdat zij beoordelen wat goed en fout is vanuit hun gevoel, hun natuur.
Een ander nadeel van spraak is dat mensen luisteren uit macht der gewoonte, waardoor zij niet langer kritisch zijn. Verder is spraak ook een gewoonte, waardoor vele mensen spreken, terwijl zij niets te zeggen hebben.
Hobbes trekt hieruit de conclusie dat de mens niet beter is door de taal, maar dat de mens slechts meer mogelijkheden wordt gegeven.
In zijn manier van uitleggen wat wetenschap is, wordt Hobbes een beetje onduidelijk. Om het eerste deel van deze alinea te begrijpen moet je de laatste zin lezen. Hij zegt dat wetenschap zich bezighoudt met stellingen, dat wil zeggen, met de waarheid van algemene beweringen, dat wil zeggen, met de waarheid van consequenties. Hij zegt dat iets wetenschap is wanneer we weten dat een bepaalde stelling waar is. Dit weten we ofwel door kennis afgeleid van de oorzaken, ofwel door voortbrenging van het onderwerp door juiste redenering. Maar, we kunnen óók weten dat iets waar is door kennis afgeleid van juiste redenering over onze ervaringen. De eerste soort wordt a priori bewijs genoemd. De eerste soort is te prefereren boven de laatste soort, omdat het minder goed is een gevolg te trekken uit het onherroepelijke verleden, dan uit huidige kennis.
Volgens hobbes zijn heel veel stellingen te bewijzen die over hoeveelheid gaan. De wetenschap die zich bezighoudt met hoeveelheid wordt geometrie genoemd. Men hoeft niets meer te weten dan dat we alles dat volgt uit een constructie die we zelf hebben gemaakt nagaan. Daarom is geometrie volgens Hobbes bewijsbaar via de a priori methode.
Verder geeft Hobbes aan dat er aan de andere kant een wetenschap bestaat, namelijk natuurkunde, die niet zomaar bewezen kan worden door ons omdat dit buiten onze macht ligt. Volgens Hobbes kunnen we slechts bepalen wat hun oorzaken kúnnen zijn, iets wat bewijs a posteri wordt genoemd.
Ten slotte benoemt Hobbes politiek en ethiek, welke bewezen kunnen worden door middel van a priori redenering, omdat wij wederom zelf deze constructie hebben gemaakt. Ditmaal gaat het om de constructie van wetten en principes, waar het bij de geometrie ging om hoeveelheden.
In conclusie, a priori bewijsredenering wordt gebruikt voor het bewijzen van stellingen die gaan over door de mens bedachte constructies. A posteriori bewijsredenering wordt gebruikt voor stellingen die gaan over constructies waarop de mens geen invloed heeft, natuurlijke constructies.
In dit hoofdstuk bespreekt hobbes wat appetite, begeerte, en aversion, afkeer, is. Hij bespreekt tevens wat good, goed en evil, slecht is, en welke vormen van goed wij kennen. Verder wordt besproken wat genoegen, pleasure, inhoudt en welke vormen we daarvan kennen.
Begeerte en afkeer verschillen volgens Hobbes niet van genot (delight) en ergernis (annoyance) anders dan het verlangen naar de bevrediging van verlangen. Met andere woorden, begeerte en afkeer verschillen niet van genot en ergernis anders dan de toekomst verschilt van het heden.
Verder geeft Hobbes aan dat genot en ergernis geen gevoelens worden genoemd, maar toch slechts daarvan verschillen in de reactie of weerstand van een orgaan. Ergernis is een externe reactie, aangezien een orgaan tracht dit gevoel naar buiten te drukken. Genot daarentegen, is een interne reactie, aangezien het bestaat in een passie veroorzaakt door een object,waarna het gevoel binnen komt.
De oorzaken van gevoel, begeerte en afkeer en genot en ergernis zijn de objecten van de zintuigen, dit geldt voor al het bovenstaande gelijk. Wanneer iemand iets verlangt, is die persoon vrij om te handelen, echter niet vrij om te verlangen. Het laatste verlangen, het verlangen dat onmiddelijk leidt tot actie of nalaten, wordt de wil genoemd.
Volgens de methode van de natuur komt gevoel vóór verlangen. De reden daarvoor is dat het niet bekend is wat we zien als genot, tenzij we dit ervaren. De enige manier om dat te ervaren, is door het te voelen.
Toch kan er een verlangen zijn naar het ervaren van onbekende dingen. En zelfs als bepaalde ervaringen in de eerste instantie als onplezierig worden ervaren, kunnen ze door gewoonte worden bestempeld als plezierig. Zo ver gaat gewoonte in het veranderen van de natuur van het individu.
De gemeenschappelijke naam voor alle dingen die verlangd worden is ‘good’, alle dingen die we schuwen noemen we ‘evil’. Echter, we kunnen niet zomaar spreken van goed, aangezien dit relatief is. Wat de ene mens op dit moment plezier geeft, zal een ander op een later moment mishagen.
Er zijn verschillende vormen van good en evil. Datgene wat verlangd wordt is ‘good’ (goed). Wanneer dit verkregen wordt noemen we dit ‘pleasing’ (aangenaam). Wanneer ditzelfde wordt overwogen of aanschouwd (contemplated) noemen we dit pulchrum. Dit komt van het woord ‘pulchritudo’, een kwaliteit in een object dat maakt dat men er goed van verwacht. Pulchritudo is daarom een indicatie van toekomstig goed. Wanneer ditzelfde bekeken wordt wanneer het in actie is, noemen we het eerlijkheid. Wanneer het gevestigd is in een vorm noemen we het schoonheid.
Er moet onderscheid gemaakt worden tussen real en apparent good en evil. Wanneer een deel van een serie wordt bestempeld als goed, wordt vaak de hele serie ook als zodanig bestempeld. Toch kan het zo zijn dat een deel van de serie slecht is. Dan is het apparent good. Ditzelfde geldt voor evil.
Het begrip pulchrum behoeft nog enige verdere uitleg. Hobbes gebruikt deze term voor mensen die overal overeenkomstig iemands aanleg en beroep handelen. Tegengesteld handelen noemt Hobbes turpe. Hobbes vindt dat dit laatste gezien kan worden als een teken dat iemand iets te verbergen heeft, aangezien niemand iets dat pulchrum is wil verbergen. Mensen die turpe zijn, worden gezien als kruiperig.
In dit hoofdstuk bespreekt Hobbes wat een perturbation of the mind is, namelijk een verstoring van de gewone gedachtegang. Verder worden een groot aantal emoties besproken en uitgelegd.
Hobbes beschrijft emoties en verstoringen van de geest als soorten van begeerte en afkeer, met verschillen die komen uit de diversiteit en omstandigheden van de objecten die we begeren of afkeren. Ze worden verstoringen genoemd omdat zij veelvuldig de juiste redenering belemmeren. Zij pleiten tegen het ‘echte goed’ (real good zoals boven besproken) en voor het ogenschijnlijke goed (apparent good zoals boven besproken). Dit onmiddelijke apparent good blijkt vaak slecht te zijn wanneer alles wat ermee geassocieerd wordt in ogenschouw wordt genomen.
Real good moet volgens Hobbes gezocht worden op de lange termijn, wat de taak van de rede is. Begeerte grijpt een huidig good aan zonder grotere evils te voorzien die noodzakelijkerwijs daaraan verbonden zijn. Daarom verstoort begeerte en belemmert het de werking van de rede.
In dit hoofdstuk bespreekt Hobbes verschillende emoties en hun oorzaken. Emoties bestaan in verschillende bewegingen. De oorzaken van deze bewegingen zijn illusies die gaan over good en evil welke bestaan in de gedachten van objecten.
Wanneer men denkt dat er een good komt van buiten een persoon zonder enig evil dat daaraan verbonden is, is er een emotie die ontstaat, namelijk joy (vreugde). Wanneer er sprake is van het omgekeerde spreken we van hate (haat).
Wanneer we tegelijkertijd denken aan een evil en aan middelen waarmee dat evil afgewend kan worden, spreken we van hope (hope). Wanneer we denken dat er een good onze kant op komt maar we tegelijkertijd middelen opvangen waarmee dat good verloren kan gaan, spreken we van fear (angst). Hope en fear moeten perturbations, verstoringen, genoemd worden omdat beiden zijn vervat in een zeer korte tijd en deze verstoringen genoemd moeten worden naar de achterliggende emoties, nameijk hope en fear.
Wanneer iemand druk voelt van een evil, of daarmee in aanraking komt, wordt er een plotselinge hoop opgeworpen dat dit evil afgewend kan worden door oppositie en verzet. Het gevoel dat dan opkomt is anger (boosheid). Een boos persoon wil graag zoveel doen als hij kan of hoopt dat hij kan, zodat hij niet geschikt lijkt voor de pesterijen van anderen, en daarmee niet in aanraking zal komen. Wat hij wil is evil doen jegens de persoon die hem kwaad gedaan heeft, om zo genoegdoening te verkrijgen.
Een emotie verweven met boosheid is het verlangen naar wraak, the desire for vengeance. Dit is de constante en op lange-termijn gebaseerde wil van iemand om een ander kwaad te doen, zodat de ander het geschiede kwaad zal berouwen. Wanneer je jezelf wapent tegen kwaad geschied door een ander, jegens jou, zal de ander beven van angst. “As hope brings out anger, so fear controls it”. Het object van hoop is een apparent good, het object van angst een apparent evil. Men denkt slechts goed of kwaad te verkrijgen, men is hiervan niet zeker.
Hobbes benoemt nog dat zelfswat onze geest niet volledig kan begrijpen gehoopt kan worden, en ook gevreesd. In dit geval moeten de emoties gereguleerd worden door de rede. Het is slechts onze onwetendheid dat ons zo vaak onderwerpt aan valse hoop of verraderlijke angst.
Het is de gemeenschappelijke opvatting dat al het goede gehoopt moet worden, en alle kwaden gevreesd moeten worden. Men verwacht dat al het goede van God komt wanneer hij genadig is, en al het slechte wanneer hij boos is. Deze emotie wordt door Hobbes natural piety genoemd, en wordt beschouwd als de eerste grondslag van alle religies.
Soms denkt men dat zij geeerd behoren te worden, dit noemen we glorie. De oorzaak voor dit gevoel is dat zij het gevoel hebben dat de dingen die zij zeggen en doen goedgekeurd worden. Dit gevoel komt vanuit het hart naar het gezicht als een getuige van ‘good’.
De tegengestelde emotie is schaamte, waar men het bewustzijn heeft dat zij iets verkeerds hebben gezegd. Dit gevoel leidt tot blozen. Daarom zegt Hobbes dat blozen het teken is van de wens van een persoon altijd en overal correct te handelen. En juist om deze reden is dit te bewonderen in jeugdigen, maar niet zozeer in anderen, omdat het vereist wordt van volwassen mensen dat zij bestuderen hoe zich te gedragen, en dat ook weten.
Wanneer iemand plotseling overkomen wordt door een gevoel van plezier, moet men lachen. Ook wanneer iemand anders iets verkeerds heeft gezegd of gedaan kan de ander zich zelden weerhouden van lachen. Echter, het wordt beschouwd als onbehoorlijk om te lachen om de fouten van vrienden of familie, omdat zij geen vreemden zijn. Hobbes trekt de conclusie dat er drie dingen samen leiden tot gelach: fouten, vreemden en plotsheid.
Het tegengestelde van lachen is huilen. Gehuil wordt veroorzaakt door een plotseling verlies van hoop. Degenen die het meeste huilen zijn vrouwen en kinderen, gezien zij het minste vertrouwen bergen in henzelf, en meer in vrienden. Degenen die het meeste lachen zijn diegenen die minder eigenwaarde halen uit de opvattingen van anderen, en het meest uit de daden van anderen die turpe worden genoemd. Vrienden huilen soms ook wanneer een ruzie bijgelegd wordt, omdat er dan een plotseling verlies van het verlangen naar wraak is.
Liefde wordt onderverdeeld in vele soorten. Er bestaat liefde voor geld. Wanneer deze liefde meer dan gemiddeld is, noemt Hobbes dit covetousness. Wanneer iemand een bovengemiddelde liefde voor politieke macht heeft noemt Hobbes dit ambition.
Hobbes zegt dat er een soort liefde is wanneer we onszelf goed willen doen, en een ander wanneer we goed willen voor anderen.
Liefde voor roem moet volgens Hobbes geplaatst worden onder perturbations, verstoringen van de geest. Maar gematigdheid, zowel in het verlangen naar beroemdheid als in het verlangen naar andere dingen, is zinvol. Echter, het is slechts zinvol als het bescherming biedt.
Buitensporige zelfwaarde gaat voorbij aan de rede, en wordt daarom ook geschaard onder de perturbations. De tegengestelde emotie is het gebrek aan zelfvertrouwen. Hobbes geeft aan dat de eerste vaak gepaard gaat met groepen mensen, en de tweede met eenzaamheid. Een juiste zelfwaarde is echter geen perturbation, maar een gemoedstoestand die zo behoort te zijn.
Vervolgens beschrijft Hobbes compassie als het voelen van andermans pijn en samen met hem lijden. Dit gevoel ontstaat omdat iemand het gevoel heeft dat andermans kwaad hem ook zou kunnen overkomen.
Wedijver wordt beschreven als verdriet omdat een ander werd geprefereerd , jaloezie wordt beschreven als ditzelfde verdriet, maar gecombineerd met de wens dat deze preferentie ingetrokken wordt.
Bewondering is de passie van vreugde om iets nieuws; volgens Hobbes is het natuurlijk voor de mens om van nieuwigheid te houden. Deze liefde voor nieuwigheid is echter specifiek menselijk, andere dieren hebben dit niet.
Tenslotte geeft Hobbes nog aan waarom hij juist deze emoties heeft besproken. Namelijk, omdat er geen emotie bestaat die niet op de een of andere wijze gerelateerd is aan degenen die al besproken zijn.
Disposition, de menselijke aanleg, is een bepaalde neiging naar bepaalde dingen. Dispositions ontstaan vanuit 6 verschillende bronnen, namelijk het lichaam, de ervaring, gewoonte, rijkdom, zelfbeeld en autoriteit.
Volgens Hobbes komt de menselijke aanleg onder andere voort uit de samenstelling van het lichaam. Diegenen van warmere samenstelling zijn vaak gedurfder, mensen van een koude samenstelling zijn vaak timide. De menselijke aanleg verschilt op twee manieren volgens Hobbes, vanwege de mobiliteit van de dierlijke geesten (de snelheid van onze fantasie). Sommige disposities zijn acuter dan anderen, en sommigen zijn sneller. De disposities van mensen die sneller zijn, zijn geschikt voor het oplossen van controverse en voor filosofie. De disposities van mensen die acuut zijn, zijn meer geschikt voor poëzie en uitvinding. Beiden zijn gelijkelijk geschikt voor de retorica.
De verbeelding, wanneer het verder gaat dan gemiddeld, eindigt volgens Hobbes in domheid. Wat vaak wordt gezegd is dat oudere mensen door aanleg erg veel aandacht voor rijkdom hebben. Maar dit is volgens Hobbes niet waar, aangezien alle mensen de kracht hebben om een manier van leven te kiezen die ze als het meest plezierig ervaren. Oudere mensen hebben het meest bereikt, niet vanwege hun leeftijd, maar vanwege het feit dat zij meer tijd hebben gehad om hun technieken te perfectioneren.
Volgens Hobbes komt de menselijke aanleg ook voort uit gewoonte. Vaak zijn er dingen die eerst slechts doorstaan worden, maar later liefde opwekken. Door deze gewenning die liefde opwekt worden gewoontes moeilijk doorbroken. Zo is het, dat verschillende religies en doctrines de mensen ketenen tot in de eeuwigheid, en dat zij andersdenkenden haten.
De aanleg van déze mensen is volgens Hobbes niet geschikt voor een maatschappij van vrede. Gewoonte maakt diegenen die vaak in gevaar hebben geleefd minder bang en degenen die met veel eer hebben geleefd minder brutaal.
Hobbes geeft aan dat ook de ervaring van externe dingen invloed heeft op menselijke aanleg. Diegenen die weinig ervaring hebben zijn vaak roekeloos, omdat mensen de consequenties van acties niet kunnen beoordelen zonder ze eerst te hebben meegemaakt.
Ook wordt rijkdom genoemd, maar niet in de gebruikelijke zin. Hobbes doelt hier tevens op mensen die van adel zijn, of macht bezitten. Degenen die meer kunnen doen door rijkdom of hun positie zijn minder geschikt om in een maatschappij te leven, omdat een maatschappij is gebaseerd op gelijkheid.
Volgens Hobbes kan ook een mens’ zelfbeeld invloed hebben op zijn of haar aanleg. Zij beoordelen anderen op intelligentie, terwijl zij zelf minder intelligent zijn. Zij verbeteren anderen, omdat zij vinden dat zij het beter weten, terwijl het tegendeel waar is. Zij zullen vinden dat een staat slecht geregeerd wordt omdat het niet naar hun standaard gebeurt. Ten gevolge hiervan zijn zij meer geschikt dan anderen om nieuwe dingen te ervaren.
Ten slotte noemt Hobbes autoriteit als een factor die de menselijke aanleg beïnvloedt. Met authorities doelt Hobbes op iedereen wiens voorbeeld door anderen gevolgd wordt. Vanuit deze voorbeelden, als ze goed zijn, wordt de aanleg van jongeren gevormd. Hetgaat vaak om leraren of vaders, of een ander wie vaak geprijsd wordt door anderen voor zijn of haar wijsheid. De reden hiervoor is dat ze degenen die geprijsd worden vereren en degenen die waardig lijken imiteren. Vaders en leraren moeten zichzelf juist gedragen in de aanwezigheid van jongeren, omdat de aanleg van jeugdigen veel meer geneigd is zich te conformeren naar een slecht voorbeeld dan naar een juist voorschrift.
Ten slotte bespreekt Hobbes wat deugden en manieren zijn, en waaruit zij ontstaan. Hobbes geeft de volgende definitie van manieren: aanleg, versterkt door gewoonte en niet tegengesproken door de rede. Manieren, wanneer goed, worden virtues (deugden) genoemd. Wanneer slecht, vices. Maar, manieren zijn relatief, zodat sommigen geprijsd worden door de een, en veroordeeld door de ander.
Volgens Hobbes kunnen we geen analogie trekken tussen de eigenschappen van mensen als mensen en mensen als burgers van een staat. Diegenen die buiten een staat leven zijn namelijk niet verplicht om andermands mening op te volgen, terwijl diegenen die binnen een staat leven daatoe verplicht zijn door wetten.
Om deze reden is Hobbes van mening dat er geen algemene standaard voor virtues en vices is , behalve in het burgerlijke leven (civil life). Deze standaard kan niets anders zijn dan de wetten van iedere staat, omdat natural law een deel wordt van het civiele recht (wetten van iedere staat).
Hobbes geeft aan dat sommige acties in de ene staat wel just zijn, en in een andere niet (unjust), maar dat justice overal hetzelfde is. Justice wordt hier gezien als het niet overtreden van de wet. Er zijn drie andere virtues, namelijk moed, voorzichtigheid en matigheid, die niet zozeer gelden voor de mens als burger, maar voor de mens als zodanig. Om deze reden betekenen deze virtues niet zoveel voor de staat, maar des te meer voor de individuelen die deze virtues bezitten.
Hobbes trekt de conclusie dat good dispositions zijn die, die geschikt zijn voor het betreden van een maatschappij, en goede manieren (moral virtues) die zijn, welke ervoor zorgen dat die maatschappij voortbestaat. Alle virtues zijn volgens Hobbes geborgen in justice en charity (naastenliefde).
Hobbes beschrijft in dit hoofdstuk wat moet worden verstaan onder religie, wat het nu betekent om van God te houden en om hem te vrezen. Verder wordt besproken wat er onder faith, geloof, moet worden verstaan, waarbij Hobbes zegt dat faith van wetten afhankelijk is. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen publieke en private aanbidding (worship).
Religie is volgens Hobbes de externe aanbidding van die mensen die uit een goed hart God vereren. Zij zijn degenen die geloven dat hij bestaat, dat hij de almachtig en alwetende schepper is en dat hij over alle dingen heerst. Verder noemt Hobbes dat men moet geloven dat hij, vanwege zijnwil, voorspoedigheid en tegenspoed verdeelt over de mensen.
Religie bestaat volgens Hobbes uit twee componenten: faith (het geloof dat God bestaat en dat hij regeert over alles) en worship (aanbidding). Het eerste gedeelte wordt piety (vroomheid) genoemd.
Het houden van God is volgens Hobbes zich houden aan zijn geboden zonder tegenzin. Het vrezen is volgens Hobbes hetzelfde als de wetten te vrezen.
Faith valt buiten menselijk bereik, en daarom geloven we niemand als het gaat om bovennatuurlijke dingen, tenzij hij in het verleden een bovennatuurlijke daad heeft begaan.
Als religie niet afhankelijk is van private personen, moet het afhankelijk zijn van de wetten van een staat. Religie moet in die zin niet betwist worden, net als met wetten. Wanneer we op zoek zijn naar wetenschappelijke kennis van dingen die niet tot de wetenschap behoren, vernietigen we ons geloof in God.
Hoe weten we wat God van ons wil? Dit komt voort uit God zelf, aangezien God de mens rationeel heeft gemaakt. Hij heeft de volgende wet op de mens bevolen en in ieders hart neergelegd: niemand moet een ander aandoen wat hij niet voor zichzelf wenst. Volgens Hobbes ligt hierin besloten zowel universele justice als burgerlijke gehoorzaamheid.
Omdat wij het zelf onbillijk zouden vinden, als zijnde de hoogste soevereine macht in een staat, als onze wetten betwists en niet nageleefd zouden worden, moet de wet volgens Hobbes ook gezien worden als Goddelijk, waardoor het gehoorzaamheid beveelt.
Maar, we weten allen dat mensen dagelijks de geboden van God overtreden en dus dagelijks zonden begaan. Hoe kan dit dan in overeenstemming zijn met goddelijke justice? Hoe kan het dat God niet iedereen wil straffen? Volgens Hobbes is er geen reden waarom God mensen niet zou kunnen vergeven op een gelijke wijze als wij dat doen. Aangezien vroomheid, piety, bestaat uit geloof, rechtvaardigdheid en naastenliefde, en rechtvaardigheid en naastenliefde morele deugden zijn, kan Hobbes het niet eens worden met degenen die ze zonden noemen. Wat is het dán, wat God mishaagt?
Wat God een gevoel van mishagen bezorgt volgens Hobbes, is het simuleren van rechtvaardigheid door degenen die niet rechtvaardig handelen. Er wordt gezegd dat God een hekel heeft aan de offeringen die zijn volk bracht, maar dat dit geen zonden waren, omdat ze door God zelf vereist werden. Maar, net zoals werken zonder geloof een gruwel zijn voor God, is aanbidding zonder rechtvaardigheid en naastenliefde een gruwel voor God, zo zegt Hobbes.
Volgens Hobbes maakt de mens datgene, door hard werken, wat het meeste voordeel opbrengt. We bewerken het land, zodat het meer vruchtbaar is, we gebruiken machtige mensen voor onze bescherming, en we vereren God zodat we zijn genade hebben. Daarom wordt aanbidding, verering (worship) beschreven als handelingen verrichten die een teken van vroomheid zijn jegens God. Deze handelingen zijn voor het grootste gedeelte van dezelfde soort als de ahndelingen die we verrichten wanneer we mensen vereren, maar alleen in de beste zin: omdat we vanwege onze natuur niet in staat zijn andere manieren van het tonen van vroomheid kennen.
Verering kan worden onderverdeeld in twee soorten, namelijk privaat en publiek. Het wordt geklassificeerd als privaat indien men vereert vanuit de eigen wil. Het is publiek wanneer dit wordt opgelegd vanuit de staat. Private verering is een teken van oprechte vroomheid, omdat doen alsof geen zin heeft wanneer niemand het kan zien.
Vervolgens komt Hobbes te spreken over ceremonies. In geheime verering zijn er geen ceremonies. Ceremonies zijn tekenen van vroomheid die niet vanuit de natuur van de handeling komen, maar vanuit de wil van de staat, omdat de natuur iedereen die het geloof in God bezit de mogelijkheid om te bidden heeft gegeven. In de private verering van velen samen kunnen er wel ceremonies zijn, mits zij niets doen wat tegen de regels van de staat ingaat. Zo’n situatie wordt door Hobbes echter een uitnodiging tot doen alsof genoemd, omdat vele mensen op dezelfde plaats zich onvermijdelijk anders gaan gedragen dan zij thuis zouden doen.
Er kan geen publieke verering zijn zonder ceremonie, omdat dit is wat de Staat opgelegd heeft. Het recht om te beoordelen wat gepast is en niet tijdens de publieke verering van God is voorbehouden aan de Staat.
Volgens Hobbes zijn de delen van verering ofwel rationeel, ofwel bijgelovig of zelfs fantasierijk. De rationele delen bestaan uit bidden en het laten blijken van onze dankbaarheid. Deze twee worden supplications genoemd. Ook tot het rationele deel behoort het vasten. Dit is namelijk een teken van schaamte vanwege iemand’s zonden. Ook behoren offers tot het rationele deel. Het is volgens Hobbes namelijk niet rationeel om te verwachten dat degene van wie wij alles krijgen, God, niets terug verwacht.
De tweede soort van verdering, namelijk de bijgelovige soort, heeft een grotere verscheidenheid dan Hobbes kan uitleggen. Wat wij een staat noemen, noemen de geestelijken de kerk. Wat wij een wet noemen, wordt in de kerk een canon genoemd. Wat wij een koning noemen, neomt men in de kerk een heiligheid. Er was bijna niemand die geen God of Godin ingeroepen heeft, er was bijna geen deugd zonder altaar of tempel, en bijna alles dat een naam had was door een token ook benoembaar. Er is niemand die niet begrijpt dat dit inconsistent is met de rede. Desalniettemin, door het lokale recht werd dit alles toch religie genoemd, en alle andere vormen van verering, bijgeloof.
Het doel dat alle staten zeggen te hebben voor goddelijke verering is dat ofwel de staat zelf, of de individuen in die staat gunst toekomt. Er zijn volgens Hobbes echter velen, die vinden dat goddelijke gunst op zichzelf niet genoeg is. Daarom zijn alle sterfelijken, gedreven door hun angst voor de toekomst, geneigd om zich tot profetieën te wenden.
Volgens Hobbes is een profetie slechts zeker, wanneer een profeet een wonder heeft verricht. Alle anderen zijn vals volgens Hobbes.
Er zijn volgens Hobbes twee dingen die religie kunnen veranderen, en ze zijn beide te vinden in priesters. Absurde dogma’s (leerstellingen) en gewoonten die tegengesteld zijn aan de religie die zij onderwijzen.
Volgens Hobbes kan het concept van een persoon worden gebruikt in civiele relaties. Het kan worden gedefinieerd als volgt: ‘een persoon is hij aan wie de woorden en handelingen van mensen toegerekend worden, ofwel zijn eigen, of die van een ander.’ Als het gaat om zijn eigen woorden en handelingen die aan hem toegerekend worden, is de persoon natuurlijk, als het gaat om die van een ander, is de persoon kunstmatig.
Van degenen die personen dragen in de staat, doen sommigen dit op bevel van degene die zij dragen, en anderen doen dit niet op bevel. Hiermee wordt gedoeld op vertegenwoordiging. Degene die niet vertegenwoordigd wil worden, maar die dat toch wordt, is verantwoordelijk jegens zchzelf. Maar wat hij doet op bevel van een ander is altijd de handeling van degene die de opdracht geeft, hoewel soms de vertegenwoordiger ook verantwoordelijk gehouden kan worden. Volgens Hobbes is een author: he that hath declared himself responsible for the action done by another according to his will. Met andere woorden: een auteur is iemand die zichzelf verantwoordelijk heft verklaard voor de acties die gedaan worden door een ander, omdat hij dat zo gewild heft. Iemand die een auteur genoemd wordt met betrekking tot acties wordt de owner (eigenaar) genoemd met betrekking tot bezittingen. Dus, degenen met autoriteit zijn die personen die handelen door het recht van een ander.
Een guarantor is iemand die borg staat. Hij is de auteur van het vertrouwen dat hij heeft in de ander, degene die de promisor wordt genoemd. Hij staat borg op eigen gevaar, en beveelt vertrouwen in zichzelf als borg.
Een persoon kan een ander vertegenwoordigen, maar een persoon kan ook velen vertegenwoordigen, en velen één. Dit gebeurt ook bij koningen en de hoogste soevereinen van de staat, die God zeggen te vertegenwoordigen. Dit doen zij omdat zij God als hun heerser erkennen. De wil van God is niet kenbaar behalve door de staat, en aangezien het vereist is dat de wil van god wordt vertegenwoordigd door the author of actions uitgevoerd door degenen die hem vertegenwoordigen, is het ook vereist dat God’s persoon gecreëerd wordt door de wil van de staat.
Hobbes noemt ten slotte nog dat ook levenloze objecten een persoon kunnen zijn in die zin, dat ze bezittingen kunnen hebben en kunnen handelen naar de wet.
Volgens Hobbes bestaan de mogelijkheden van de menselijke natuur uit fysieke kracht, ervaring, de rede en passie. Hobbes schrijft dat de meeste mensen die hebben geschreven over de maatschappij van mening zijn dat de mens van nature geschikt is voor de maatschappij.1 Hobbes is van mening dat mensen niet samen komen vanwege hun natuur, maar per toeval. Hobbes geeft aan dat de mens niet door zijn natuur de maatschappij op zoekt voor zijn eigenbelang, maar dat we hiervan eer of voordeel verkrijgen, en dat dit hetgene is waar wij naar op zoek zijn. Vriendschappen hebben volgens Hobbes meer in zich van jaloezie dan liefde. En ondanks de mate van onschuldigheid die hieraan verbonden zit, is het belangrijk om te beseffen dat de mens niet zozeer blij is met de maatschappij, maar meer met hun eigen ijdele eer.
In een maatschappij, zijn de mensen volgens Hobbes zeer geneigd om over zichzelf te spreken. Als de ene mens spreekt van een wonder heeft de ander de neiging om ook over een wonder te beginnen, als ze dat niet zelf hebben meegemaakt, veinzen ze die.
Alle vrijwillige bijeenkomsten ontstaan volgens Hobbes ofwel uit wederzijdse armoede, of uit ijdele eer, vanwaaruit de partijen met elkaar trachten enig voordeel met zich te dragen, of diegenen die hen daarin tegenhouden achter te laten.
Wanneer wij op vrijwillige wijze een maatschappij oprichten, is dat slechts om goed voor onszelf te verkrijgen. Alle pleziertjes van de geest bestaan ofwel uit eer, ofwel uit sensualiteit. Volgens Hobbes bestaat het doel van de maatschappij dus in voordeel of eer, niet zozeer de liefde voor onze naasten maar meer de liefde voor onszelf.
Hobbes geeft wel toe dat geen enkele maatschappij hierop kan voortbestaan. Omdat eer zoiets is als beroemdheid: wanneer iedereen het heeft, heeft niemand het. Daarom moeten we volgens Hobbes beslissen dat het origineel van alle grote en blijvende maatschappijen niet in de wederzijdse goede wil van mensen jegens elkaar bestond, maar in wederzijdse angst jegens elkaar. Mensen hebben volgens Hobbes namelijk allemaal de wederzijdse wil om een ander pijn te doen in zich, vanuit de natuur. En aangezien we volgens de natuur allemaal gelijk zijn, is er geen reden om aan te nemen dat wanneer de een iemand kan vermoorden, de ander dat ook kan.
Volgens Hobbes is de strijd van het verstand heftigste, omdat de grootste onenigheid kan verstaan vanuit deze beweing. In dit geval is het niet alleen hatelijk om te strijden tegen een ander, maar ook om het niet eens te zijn met iemand anders. Daarom is het volgens Hobbes onmogelijk om nooit wederzijdse verachting uit te spreken, ofwel door gelach, woorden, gebaar of een teken, omdat er geen grotere ergernis bestaat dan een onjuiste mening van iemand anders, en van waaruit er geen grotere wil om anderen pijn te doen kan ontstaan.
Elk mens wil datgene wat goed voor hem is, en schuwt datgene wat slecht voor hem is. Volgens Hobbes is vooral het grootste natuurlijk kwaad de dood, en door een impuls van de natuur schuwt de mens dit. Dit is niet tegen het dictaat van de rede, omdat deze neiging in de mens besloten ligt. Door het woord right geeft Hobbes aan dat ieder mens vrijheid heeft om gebruik te maken van zijn natuurlijke eigenschappen volgens de rede.
Hiermee trekt Hobbes een eerste conclusie, namelijk dat de eerste grondslag van natural right is, dat elk mens voor zover dat in zijn macht ligt tracht zijn leven te behouden. Omdat het als iemands recht beschouwd kan worden dat hij zijn leven mag trachten te behouden, moet het hem toegestaan zijn daartoe alle middelen aan te wenden waarmee hij zich kan beschermen. Of zo’n middel noodzakelijk is, moet beoordeeld worden door hemzelf, vanwege het recht van de natuur.
Hobbes is van mening dat de natuur aan iedereen een recht op alles heeft gegeven. Maar dit was niet in het belang van de mens, omdat, zoals eerder gezien, wanneer iedereen hetzelfde recht heeft, dit hetzelfde effect met zich meebrengt als wanneer niemand dat recht heeft. Hobbes geeft aan dat voordat mensen in een maatschappij traden, er een constante natuurlijke staat van oorlog was, vanwege dit recht op alles. Het was niet slechts een oorlog, maar een oorlog van allen tegen allen. Wanneer er sprake is van zo’n strijd, kan er volgens Hobbes nooit gesproken worden van een overwinning, omdat degene die oorlog voert zo veel gevaar loopt, dat het een wonder zou zijn als hij, of zelfs de sterksten, zou overleven. Daarom zijn we in maatschappijen getreden en hebben we kameraden gezocht. Als er dan toch nog oorlog moet zijn, hoeven we dit in elk geval niet tegen allen te voeren, en ook niet zonder hulp.
Hobbes concludeert dat er geen behoud van leven kan bestaan in de natuurlijke staat, namelijk oorlog. Daarom ligt de neiging van de mens om vrede te zoeken binnen de rede.
Hobbes begint met de notie dat men geneigd is vaak hun eigen regels niet nakomen. Hij noemt het ontvangen van de wetten van de natuur van iemand die ze vaker breekt dan ze volgt onredelijk. Hij noemt dat men vaak die dingen in anderen veroordelen, die ze voor zichzelf wel toestaan. Daarom doen vele mensen tegelijk vaak dingen die de meeste schrijvers specifiek veroordelen als zijnde tegen de law of nature.
Volgens Hobbes kwalificeren wij slechts die handelingen als wrong, welke weerzinwekkend zijn volgens de rede. Maar datgene wat wrong is, is gedaan tegen de wet in. Hobbes trekt hieruit de conclusie dat de rede een wet is, en niet minder een onderdeel van de menselijke natuur dan enige andere faculteit van de geest: en daarom valt dit ook als natural te beschouwen. Hobbes zegt dus: het volgen van de law of nature wordt voorgeschreven door de rede.
De eerste en meest fundamentele regel van de law of nature is dat vrede gezocht moet worden waar het gevonden kan worden, en indien het niet gevonden kan worden mogen we ons wenden tot oorlog. De natuurlijke wetten wijzen ons in de richting van vrede en zelfverdediging.
Een regel die afgeleid kan worden vanuit deze fundamentele regel, is dat het recht van alle mensen op alle dingen niet vastgehouden mag worden, maar dat sommige rechten overgedragen of afgestaan moeten worden. Als dit niet het geval is, is dit een uitnodiging voor oorlog, aangezien mensen mogen verdedigen wat zij als het hunne beschouwen. Oorlog is in strijd met de rede van vrede, en daarmee met het natuurrecht.
Hoe raakt iemand zijn recht kwijt? Door er afstand van te doen of door het over te dragen aan iemand anders. Wie een recht verkrijgt van een ander in de natuurlijke staat van de mens verzekert zichzelf van veiligheid en vrijheid van hinder in de uitoefening van een recht. Wanneer een recht overgedragen wordt is de wil van belang. Bij het uitdrukken van de wil om een recht over te dragen moet er sprake zijn van het heden of verleden, omdat de uitdrukking dat iemand iets ‘morgen zal geven’ niets betekent in die zin; er is niets overgedragen. Woorden alleen zijn echter niet genoeg. Maar wanneer er gesproken wordt over de toekomst en er zich daarbij nog een teken van de wil presenteert, gelden die woorden alsof ze gesproken waren over het heden of verleden.
Hobbes spreekt van een gift wanneer iemand zijn recht aan een ander overdraagt zonder daarvan voordeel te verwachten. Hobbes vindt het echter in strijd met de rede om degene die iets belooft te schenken daar altijd aan te houden, omdat ook de schenker tijd om zich te bedenken moet krijgen.
Wanneer twee mensen elkaar beloven hun rechten over te dragen is er sprake van een contract. Wanneer beiden hun verplichtingen jegens elkaar hebben voldaan, houdt het contract op te bestaan. Wanneer er echter sprake is van krediet, de ene behoudt zich zijn verplichting voor, wordt deze afspraak een covenant genoemd. De beloften die gedaan worden voor enig voordeel, welke ook covenants worden genoemd, zijn tekens van de wil.
Hobbes beschouwt het in strijd met rede dat iemand zijn verplichting nakomt indien hij denkt dat de ander dit niet zal doen. Maar, in een staat waar verplichtingen afgedwongen kunnen worden, zal degene die beloofd heeft als eerst te presteren, dat ook moeten doen.
Wanneer iets beloofd wordt wat in strijd is met de law of nature, hoeft die persoon deze handeling niet te verrichten, gezien het feit dat het in strijd is met de natuur. Maar wanneer iets beloofd wordt wat verplicht is op grond van de law of nature, is iemand verplicht om deze belofte na te komen, niet op grond van de belofte, maar op grond van de law of nature zelf.
Hobbes onderzoekt of een belofte die achteraf onmogelijk blijkt nog steeds geldig is. Hij zegt dat dit het geval is voor zover het mogelijk is. Covenants verplichten ons daarom niet datgene uit te voeren wat afgesproken is, maar slechts datgene wat in onze mogelijkheid ligt.
Hobbes bespreekt de manieren waarop iemand bevrijd kan worden van een verplichting, namelijk door het voldoen aan de verplichting, of door vergeven te worden. Dit kan worden gezien als een kwijtschelding.
Hobbes stelt de vraag of een contract dat is gesloten op grond van ingeboezemde angst geldig is. Hij zegt dat dit ongeldig is, omdat de wetten anders geen effect zouden hebben. Hobbes beschouwt als een universele waarheid dat beloftes schuld maken wanneer er een voordeel is ontvangen, maar dat niemand gehouden kan worden om iets te doen wat onwettig is.
Verder wordt wanprestatie besproken. Hobbes zegt dat wanneer iemand iets met A overeengekomen is, en vervolgens met B het tegengestelde afspreekt, het contract met B ongeldig is, omdat hij na de covenant met A geen recht meer had.
Hobbes stelt dat niemand verplicht is te voldoen aan contracten die hem verplichten zichzelf kwaad aan te doen. De reden hiervoor is dat er in elk mens een bepaalde angst bestaat, op grond van welke kwaad gedaan jegens hem als de ergste soort wordt beschouwd. Ook een vader hoeft niet te getuigen tegen zijn zoon, een echtgenoot niet tegen zijn echtgenote, een zoon niet tegen zijn vader, omdat de getuigenis toch niet op waarheid zal berusten: dit ligt in onze natuur.
In het vorige hoofdstuk heeft Hobbes besproken dat de eerste natuurwet hieruit bestaat, dat mensen naar vrede op zoek zijn. In dit hoofdstuk worden de andere wetten van de natuur besproken.
Hobbes bespreekt de tweede wet van de natuur, bestaande uit het feit dat mensen contracten aangaan. Een andere manier om dit uit te leggen is het winnen en houden van vertrouwen. De natuur vereist volgens Hobbes dat alles wordt gedaan om de vrede te bewaren, en dat de manier om dit te bereiken het sluiten van een contract is.
Wanneer iemand een contract sluit, besluit hij iets te willen doen om een reden. Als deze reden niet zou bestaan, zou het contract tevergeefs zijn, omdat dingen doen zonder reden tegen de natuurlijke rede indruist.
Hobbes beschrijft vervolgens de situatie waarin iemand een contract sluit, maar zich niet gebonden acht. Hobbes vindt dit absurd, omdat we ons óf aan contracten moeten houden, en in vrede leven, óf een staat van oorlog verklaren.
Vervolgens gaat Hobbes in op de term injury. Dit lijkt niet veelzeggend, maar Hobbes hecht hier veel belang aan. Hijstelt dat het breken van onderhandelingen of het terugnemen van een gift een injury is. Om hiervan te kunnen spreken moet er sprake zijn van een contractuele relatie, daar het anders geen injury is, maar louter schade; damage.
Het woord injury wordt volgens Hobbes gegeven aan een handeling of nalaten, welke zonder recht geschieden. Dit recht was van tevoren namelijk overgedragen aan een ander.
Hobbes klassificeert een injury tevens als een absurditeit en legt dit als volgt uit. Wanneer iemand zich verplicht iets te doen of na te laten in de toekomst, is dit een uitdrukking van zijn wil. Wanneer die persoon het vervolgens niet doet, is dit tevens een uitdrukking van zijn wil, maar zijn wil is op dat moment tegengesteld aan datgene wat hij eerder verklaard heeft. Zo’n dergelijke tegenstrijdigheid vindt Hobbes absurd.
Hobbes vindt dat deze termen dubbelzinnig zijn, net als justice en injustice. Ze betekenen namelijk iets anders wanneer het gaat om personen dan wanneer het gaat om acties.
Wanneer just toegeschreven wordt aan acties, betekent het zo veel als wat gedaan wordt met right. Vermoedelijk bedoelt Hobbes hiermee wat gedaan wordt in overeenstemming met het recht. Unjust betekent volgens Hobbes in deze zin datgene wat gedaan wordt en schade, letsel (injury) veroorzaakt. Een persoon die iets doet wat just is, is guiltless. Iemand die iets doet wat unjust is, is guilty.
Wanneer het toegeschreven wordt aan personen is just, wanneeer iemand graag goed handelt, en tracht alles op de juiste manier te doen. Unjust is hier wanneer iemand al het goede handelen verwaarloost, of denkt dat hij niet gebonden is aan een contract, maar slechts juist handelt vanuit een vooruitzicht op voordeel.
Hobbes conlcudeert hier dat iemand als just verklaard kan worden wanneer hij juist handelt omdat de wet dat van hem verlangt, slechts onjuiste handelingen verricht vanwege zijn zwakte. Ook als unjust kan worden verklaard iemand die slechts juist handelt vanuit de angst voor straf.
Hobbes komt vervolgens te spreken over twee soorten rechtvaardige acties, namelijk communicatieve en verdelende(distributive) rechtvaardigheid. De eerste(communicatieve rechtvaardigheid) bestaat in rekenkundige proporties, en de laatste(verdelende rechtvaardigheid) in meetkundige proporties.
De meetkundige(distributive- verdelende) rechtvaardigheid heeft betrekking op alles wat aannemers doen, zoals kopen, verkopen, huren en verhuren, etc. Waar er een gelijk rendement wordt behaald komt er een communicatieve rechtvaardigheid op, maar dit heeft dan te maken met de waardigheid en essentie van de mens. Dus als er meer aan degene wordt gegeven die meer waard is, en minder aan degene die minder waard is, komt de verdelende rechtvaardigheid op. Maar de vraag die gesteld moet worden is wat dit allemaal betekent voor de rechtvaardigheid, justice.
Hobbes zegt dat justice een bepaalde gelijkwaardigheid is, die bestaat in het volgende: omdat we allemaal gelijk zijn voor de natuur, mag iemand niet meer rechten aan zichzelf toekennen dan hij aan een ander toekent, tenzij hij het eerlijk heeft verkregen op grond van contract.
Hobbes heeft in het voorgaande de eerste twee natuurwetten besproken, namelijk het feit dat de mens vrede naleeft, en dat mensen zich binden door middel van contracten. De derde natuurwet is volgens Hobbes dat je het niet moeilijker voor je contractpartij mag maken. Als hij zijn verplichting als eerste is nagekomen, vanwege zijn vertrouwen in jou, mag je niet proberen om jouw verplichting op te schorten of helemaal niet meer na te komen.
Als je deze natuurwet overtreedt wordt dit volgens Hobbes geen injury genoemd, omdat injury alleen betrekking heeft op contracten, zoals eerder gezien. Wanneer deze wet overtreden wordt noemen we dit ondankbaarheid.
Volgens Hobbes is de vierde natuurwet dat ieder mens zich nuttig moet maken voor een ander. We moeten onthouden dat er in de mens een verscheidenheid aan neigingen (dispositions) bestaat die ons in een maatschappij laten treden. Deze verscheidenheid komt voort uit de verscheidenheid van de emoties van de mens.
Iemand wordt als nutteloos (ten opzichte van andere mensen) beschouwd wanneer hij zich laat leiden door overbodigheden voor zichzelf en zich afkeert van de noodzakelijkheden van anderen. Hij is dan niet te corrigeren door de rede vanwege de koppigheid van zijn emoties.
Aangezien ieder mens vanuit de natuur geneigd is om alles te doen wat nodig is voor zijn eigen behoud, zullen de nuttelozen afkeer opwekken, en dit geeft aanleiding tot oorlog, wat in strijd is met de eerste natuurwet. Daarom kan het als natuurwet worden aangenomen dat ieder mens zich nuttig moet maken voor anderen.
De vijfde natuurwet is dat de mens anderen moet vergeven, mits de ander berouw toont en vergeving vraagt voor het verleden. Ook moet hij voor de toekomst goed willen doen. De vergeving van een ander wordt door Hobbes beschreven als niets anders dan het toekennen van vrede aan degene wie daarom vraagt, nadat hij ons kwaad heeft gedaan.
Opgepast moet worden voor degene die een vijandige geest bezit en geen vergeving vraagt omwille van de vrede, vanwege zijn angst. Dit wordt niet voorgeschreven door de natuurwet.
Deze natuurwet bestaat uit het gebod dat straffen niet moet geschieden vanuit de wil om kwaad terug te doen, maar vanuit de wil om de toekomst beter te maken. De overtreder wordt op deze wijze gecorrigeerd, en anderen worden ontmoedigd om eenzelfde fout te begaan.
Ieder mens is volgens de natuur gehouden om een ander te vergeven, zoals we net hebben gezien. Daarom wordt wraak door Hobbes gezien als iets dat geen nut in zich bergt, en daarom tegen de rede indruist. Om iemand kwaad te willen doen zonder reden, en tegen de rede in, gaat daarom in tegen de natuurwet, aangezien dit aanleiding geeft voor oorlog.
Wanneer deze wet overtreden (dat is de wet dat wraak niet zal geschieden omdat dit tegen de natuur indruist) wordt noemen we dit wreedheid.
Deze natuurwet bestaat uit het verbod op haat en verachting. Wanneer deze natuurwet geschonden wordt, spreekt men van verwijt.
De vraag of twee mensen waardiger zijn, behoort tot het veld van de civiele staat. Voor de natuur zijn alle mensen namelijk gelijk. Aristoteles is van mening dat sommige mensen door de natuur meer geschikt of waardig zijn gemaakt om te regeren, en anderen om anderen te dienen. Hobbes is echter van mening dat dit niet alleen tegen de rede indruist, maar ook tegen de ervaring. Daarom wordt dit de achtste natuurwet genoemd: alle mensen zijn gelijk. Wanneer iemand het tegendeel ervaart wordt dit trots genoemd.
Als negende natuurwet noemt Hobbes de verplichting om de rechten die iemand aan zichzelf toekent ook aan anderen toe te kennen. Wanneer deze wet gevolgd wordt noemt Hobbes dit meekness; het tegengestelde wordt immodesti genoemd.
De tiende natuurwet, enigzins gelijk aan de vorige, bestaat uit de verplichting om wanneer er rechten verdeeld worden, dit recht in gelijke proporties te verdelen. Wij mogen zelf minder nemen, dit wordt bescheidenheid genoemt. Wanneer deze regel gevolgd wordt noemen we dit gelijkheid, wanneer deze regel niet opgevolgd wordt spreken we van respect of persons.
Deze wet bestaat uit de verplichting om ondeelbare objecten te delen met anderen.
Een ondeelbaar object moet om de beurt gebruikt worden, of door het lot aan één persoon toegewezen worden. De volgorde van het gebruik wordt ook bepaald aan de hand van het lot.
Het lot is echter tweeledig, willekeurig of natuurlijk. Willekeurig is datgene dat door de toestemming van de kanshebbers wordt uitgebracht, en bestaat in geluk. Natuurlijk is het recht van de eerste; het eerste bezit.
De veertiende natuurwet bestaat uit de regel dat degenen die de vrede bemiddelen veilig moeten zijn. Dit is het geval omdat de eerste natuurwet bestaat uit vrede, en alle andere wetten slechts middelen zijn om deze vrede te verkrijgen, en zonder welke vrede niet kan bestaan.
De vijftiende natuurwet bestaat uit de verplichting om geschillen te beslechten door een derde, om zo de vrede te kunnen bewaren. Dit wordt een arbiter genoemd. De zestiende natuurwet bestaat erin dat deze arbiter niet een van de partijen mag zijn, omdat elk mens volgens de natuur geneigd is om datgene te kiezen wat goed voor hem is. De zeventiende natuurwet bestaat uit het feit dat de arbiter onpartijdig moet zijn. Hobbes beschrijft dit als volgt: niemand mag rechter zijn als hij hoop, voordeel of lof haalt uit de overwinning van één der partijen.
Deze wet schrijft voor dat enige getuigen ook onpartijdig moeten zijn.
Deze wet schrijft voor dat de rechter niet betrokken moet zijn bij enige partijen.Hiermee wordt waarschijnlijk gedoeld op een emotionele band, aangezien het woord “disengaged”wordt gebruikt.
Deze wet verbiedt dronkenschap, omdat dit tegen de wet van de nauur, namelijk de rede, ingaat.
Wanneer een wet niet bekend is, kan hij een mens niet verplichten en is het zelfs geen wet. Maar ondanks alle perturbations of the mind, zoals angst, boosheid, trots, enzovoort, is er niemand die niet soms in een staat van rust verkeert. En in deze staat is er één regel die gevolgd moet worden en is er dan ook niets makkelijkers: doe niets jegens anderen wat jij zelf niet jegens jou gedan wil hebben.
Maar omdat de meeste mensen niet in staat zijn om deze wetten te volgen, hoewel ze wel door hen erkend worden, zijn de makers van de wet een prooi voor diegenen die de wet breken. Daarom kan het niet gezegd worden dat deze wetten altijd gevolgd moeten worden, maar slechts dan wanneer ze opgevolgd kunnen worden in veiligheid.
De wetten van de natuur zijn onveranderlijk en eeuwig: wat zij verbieden kan nooit rechtmatig zijn, en wat zij verlangen kan nooit onrechtmatig zijn.
De rede verandert nooit haar doel, namelijk vrede en verdediging, noch de middelen om die twee dingen te verkrijgen.
Alle schrijvers zijn het erover eens dat de natural law hetzelfde is als de moral law. Good en evil zijn namen die gegeven worden aan dingen om aan te duiden dat wij ze graag zien of juist niet. Maar deze voorkeuren zijn verschillend per mens. De rede echter, aangezien deze onveranderlijk is, kan met stelligheid aangeven welke dingen goed of slecht zijn: als ze de vrede bevorderen zijn ze goed, en zo niet, dan zijn ze slecht.
Alle goede manieren worden virtues gennoemd. De wet, die vrede tracht te bevorderen, verlangt ook goede manieren van mensen. Daarom wordt dit moral genoemd.
Er bestaat echter nog steeds onenigheid over wat goede manieren nu precies inhouden, omdat de mens geneigd is zijn eigen belang voorop te stellen, in plaats van future good.
Wanneer er een actie bejubeld wordt, wordt dit een virtue genoemd. En wanneer deze afgekeurd wordt, een vice.
De wetten van de natuur zijn de som van moral philosofy. Ze zijn geen eigendom van onze wetten, aangezien zij vanuit de natuur komen. Toch, gezien het feit dat zij door God aan ons gegeven zijn in de Bijbel, worden zij wetten genoemd.
Dezelfde wet die natuurlijk en moraal wordt genoemd, kan ook goddelijk worden genoemd, omdat de rede, wat de wet van de natuur is, gegeven is door God. Wat in voorgaande hoofdstukken is beschreven als bestaande uit de wet van de natuur, wordt in dit hoofdstuk bevestigd aan de hand van verschillende bijbelse passages.
In dit hoofdstuk worden de bewaring van de vrede en de manieren waarop dit bewerkstelligd kan worden besproken .
Het is duidelijk dat de handelingen van mensen voortkomen uit de wil, en de wil uit hoop en angst. De natural laws, hoewel ze begrepen worden, geven geenszins zekerheid aan de mens, en daarom behoudt men het recht op zelfverdediging. Dit is een recht op oorlog. Het is genoeg voor het volbrengen vann de natural law dat een mens bereid is vrede te omarmen wanneer vrede mogelijk is.
Men zegt vaak dat alle wetten stil zijn ten tijde van oorlog. Dit is waar volgens Hobbes, niet alleen al;ls we het hebben over de civiele, maar ook over de natuurlijke wetten. Een oorlog waar we het hier over hebben is er een van allen tegen allen, zoals de natuurlijke staat van de mens veronderstelt. De uitvoering van natuurlijke wetten is daarom noodzakelijk voor het behioud van de vrede, maar dit is niet genoeg. Het is ook nodig dat vele mensen samenwerken zodat een vijandige partij hen niet kan verslaan.
Wanneer velen hun handelingen naar hetzelfde doel, namelijk het gemeenschappelijke goed, richten, en de maatschappij voortkomt uit wederzijdse hulp, brengt dit niet de veiligheid waarnaar men zoekt. Er moet iets anders gedaan worden opdat zij niet later hun private belangen verkiezen boven de gemeenschappelijke.
Samenkomst van velen maakt nog geen civiele overheid, omdat die overheid slechts bestaat uit verschillende willen die gericht zijn naar hetzelfde doel. Bij dieren is het zo dat er niets meer nodig is om te spreken van een overheid, omdat hun overeenstemming zo duurzaam is. Bij mensen is dit echter anders. Hiervoor zijn verschillende redenen te geven.
Ten eerste is er tusen mensen een strijd om eer en voorkeur, dit bestaat bij dieren niet. Ten tweede is de natuurlijke wil van bepaalde dieren conformiteit, en het gemeenschappelijke goed, terwijl de persoonlijke belangen van mensen vaak afwijken van het gemene goed. Ten derde zien de dieren die geen rede hebben geen fouten in andere dieren, terwijl veel mensen zichzelf wijzer achten dan anderen. Ten vierde, spreken vele mensen een andere taal, waar de taal van het dier overal hetzelfde is (onder dezelfde soort). Ten vijfde kunnen dieren geen onderscheid maken tussen schade en letsel. Zij zullen anderen nooit de schuld geven. Ten slotte noemt Hobbes het feit dat de overeenstemming tussen dieren natuurlijk is, waar het bij mensen kunstmatig is. Het is daarom voor de mens meer noodzakelijk om in vrede te leven. Slechts overeenstemming is niet genoeg, er is ook angst en straf nodig om deze veiligheid te waarborgen.
Een council is een bijeenkomst van verschillende mensen die beraadslagen over wat gedaan moet worden teneinde de common good te bereiken.
Een union is een contract tussen verschillende mensen die dan hun persoonlijke wensen bundelen in één, om zich zo tegen geweld te kunnen beschermen. De wil zelf kan niet als vrijwillig worden bestempeld, maar slechts als het begin van vrijwillige handelingen. Hij die zijn wil aan die van een ander onderwerpt geeft zijn rechten tevens over aan die ander. Deze union wordt een stad of een civil society genoemd. Een stad, city, is daarom een persoon wiens wil opgevat kan worden als de wil van alle mensen.
Ondanks het feit dat elke stad een civil person is, is niet elke civil person een stad. Het kan namelijk zo zijn dat veel burgers, door de toestemming van de stad, samenkomen in een persoon om gezamelijk dingen te ondernemen. Dit kunnen civil persons zijn, zoals bedrijven of kooplieden. Maar steden zijn zij niet, omdat zij zichzelf niet hebben overgegeven aan de wil van een ander.
In elke stad, is er een persoon of council aan wie elk individu zijn rechten en wil heeft ovegedragen, deze heeft de supreme power, chief command, ofwel dominion. Elke burger, elk individu, wordt zijn onderdaan genoemd.
Degenen die zichzelf onderwerpen aan een ander, doen dit ofwel uit angst ofwel voor bescherming. Er is sprake van het eerste in geval van oorlog, en iemand niet vermoord wil worden door degene aan wie hij zich onderwerpt. In het tweede geval is er sprake van angst om overmand te worden, en dit willen zij voorkomen. De eerste manier wordt het natuurlijke begin van een stad genoemd, en de laatste manier, waardoor er sprake is van een council, wordt een institutioneel begin van een stad genoemd.
In dit hoofdstuk wordt besproken wie de hoogste macht heeft, welke rechten hij heeft en wat hij wel en niet kan doen.
Een multitude moet begrepen worden als meer dan één. Hier wordt dus bedoeld, meerdere mensen. Elke persoon in deze multitude heeft zijn eigen wil en oordeel over hetgeen wat voorgesteld wordt. Er zal niets zijn waarvan de gehele multitude kan zeggen dat het van hem is, meer dan dat het van een ander is. Noch moeten we enige handeling aan de multitude toeschrijven. Het wordt vaak gezegd dat de mensen uit een multitude geweld hebben gebruikt. Dit is echter slechts waar voor diegenen die daadwerkelijk geweld hebben gebruikt, of ermee ingestemd hebben. De stad, welke gezien moet worden als één persoon, kan geen geweld gebruiken tegen zichzelf. Daarom moet een persoon die niets gedaan heeft en ook niet heeft ingestemd met bepaalde handelingen geacht worden niets te hebben gedaan.
Iedereen die deel uitmaakt van de multitude moet het eens zijn met de anderen, omdat er anders geen wil is van een multitude of men, aangezien alle wensen en stemmen van elkaar verschillen. Wanneer iemand niet instemt, kan de rest zonder die persoon een stad starten.
Een mens moet beschermd worden tegen het geweld van anderen, zodat hij in zekerheid kan leven zolang hij de anderen geen kwaad doet. Veiligheid is namelijk het doel waarvoor mensen zich overgeven aan anderen. Het is niet genoeg voor het verkrijgen van deze veiligheid dat deze overgave door woorden of tekst tot uitdrukking wordt gebracht, we moeten gebruik maken van straffen. Dan zal het een groter kwaad met zich meebrengen om iets te doen, dan het niet te doen. En mensen, door de natuur, kiezen altijd hetgene wat voor hen het voordeligst is.
Het recht om te straffen wordt aangeduid door Hobbes als the sword of justice. Voor de veiligheid van individuen en voor de gezamelijke vrede is het noodzakelijk dat the sword of justice aan een persoon of council wordt gegeven. Deze persoon of council wordt dan geacht de ultieme macht in de stad te hebben. Hij heeft dan het recht iedere man te verplichten tot het doen of laten van bepaalde dingen naar zijn eigen wil. Individuen hebben hun recht op oorlog en vrede overgedragen aan een persoon of council, en dit wordt the sword of war genoemd. Dit zwaard behoort toe aan dezelfde persoon die the sword of justice bezit, omdat niemand rechtens burgers kan verplichten het zwaard op te nemen anders dan degene die burgers kan straffen indien ze niet gehoorzamen.
Niet alleen mag de ´chief power’ straffen, maar ook mag hij regels maken die voor allen gelden. Dit worden civil laws genoemd. Aangezien de zaken van de stad onmogelijk door één persoon gereguleerd kunnen worden, is het aan deze chief power om anderen aan te stellen die hem hierbij kunnen helpen.
De chief power mag bepalen wat wenselijk is en wat niet, ook mag hij bepalen wat de beloning of de straf zal zijn. Daarom is het belangrijk dat er niet twee mensen zijn met het ultieme gezag. Indien hun meningen verschillen, weet de burger niet waar hij aan toe is. Mede om deze reden mag de chief power ook bepalen welke doctrines geleerd mogen worden en welke verboden moeten worden.
De chief power mag alles doen wat hij wil, hij kan niet gestraft worden. Hij kan slechts gestraft worden door een macht hoger dan hemzelf, iemand met absolute macht. Deze macht kan niet door mensen op een mens worden overgedragen. We hebben het hier over God.
Deze chief power wordt geacht de dominion te hebben: hij heeft al het recht dat iemand zich kan wensen. Burgers kunnen dan ook niet zijn macht wegnemen, aangezien dit zou betekenen dat de maatschappij uiteenvalt. Burgers moeten hem gehoorzamen; deze absolute gehoorzaamheid wordt simple genoemd. Deze verplichting om te gehoorzamen volgt niet onmiddelijk vanuit het contract dat burgers met hun heerser gesloten hebben, maar vanuit het feit dat zonder deze gehoorzaamheid er geen stad zou kunnen bestaan.
De chief power kan niet tegenover zichzelf verplicht worden iets te doen of na te laten, omdat hij zichzelf van deze verplichting zou kunnen ontslaan wanneer hij wil. Daarom is het duidelijk dat de stad zelf niet gebonden is aan civil laws, omdat civil laws de wetten van de stad zijn, en indien er gebondenheid zou bestaan, zou de stad gebonden zijn tegenover zichzelf. Noch kan de stad gebonden worden tegenover de burger, omdat de stad ook hier zichzelf van enige verplichting kan bevrijden op ieder willekeurig moment. Tenslotte kan ook een council niet gebonden worden aan civil laws, omdat de council dan, weer, gebonden zou zijn aan zichzelf.
Zoals uiteengezet aan het begin van dit hoofdstuk, kon er voordat er een stad bestond niet gesproken worden van eigendom. Dit kwam omdat alle dingen van allen waren. Met het ontstaan van de stad werd er door de civil law bepaald wat van wie was.
Diefstal, moord, overspel en het veroorzaken van schade is verboden volgens de natuurwet. Wat deze dingen echter zijn wordt bepaald aan de hand van de civil law. Degene die deze civil laws maakt is degene met de supreme authority, de chief power, het ultieme gezag.
De supreme command wordt gevormd door de contracten met iedere burger, dus de ultieme macht kan deze macht ook verliezen door hun wil. Wanneer alle onderdanen hiermee instemmen kan deze supreme authority weggenomen worden. Hobbes verwachtte echter niet dat iedere onderdaan zich tegen de hoogste macht zou keren.
Hobbes spreekt van drie typen van overheid. De democratie bestaat erin dat er een council bestaat die de macht heeft en bestaat uit alle burgers die mogen stemmen. De aristocratie is een council waarin slechts een aantal mensen stemrecht hebben. De monarchie bestaat in één persoon die alle macht heeft. De leiders van de drie vormen zijn respectievelijk the people, the nobles en the monarch.
Verschillende schrijvers hebben nog drie andere vormen van regering erkend. Hobbes vindt echter dat dit geen echte regeringsvormen zijn, maar slechts een uitdrukking van de mening. Er bestaat namelijk geen verschil tussen een koning en een tiran, behalve dat een koning ‘goed’ regeert, en een tiran ‘slecht’. Dit is natuurlijk subjectief.
Ook zijn er een aantal schrijvers die vonden dat er zoiets bestond als een gemixte vorm van een van de drie door Hobbes erkende regeringsvormen. Hobbes is het hier echter niet mee eens. Zie hiervoor het vorige hoofdstuk over de supreme power van één persoon, die zowel the sword of justice als the sword of war bezit.
Een democratie is de situatie waarin alle mensen samenkomen om tezamen een stad op te richten. Zij worden gebonden door de wil van de meerderheid. De persoon die de wil van een ieder vertegenwoordigt heeft de hoogste macht in de democratie. Indien de vergadering uit elkaar gaat zonder een nieuwe afspraak te maken voor de volgende vergadering, is er weer sprake van anarchie, daar ze terugkomen in de staat van oorlog tegen allen(de staat waarin ze verkeerden voordat er een vergadering was).
In dit geval kan er ook niet meer worden gesproken van the people, maar slechts weer een multitude (zie vorig hoofdstuk), aan wie we geen enkel recht kunnen toeschrijven.
Er zijn daarom twee onderdelen van een democratie: de eeuwigdurende voorschrijving van het maken van contracten, wat uitmondt in the people, en de verscheidenheid van stemmen, wat the power maakt.
Democratie wordt niet gekenmerkd door contracten tussen individuen met the people, maar slechts door contracten tussen individuen met elkaar.
De aristocratie ontvangt zijn recht van de democratie, aangezien the people zijn recht overdraagt aan een council of nobles. Deze council bestaat uit mensen die onderscheiden worden van de anderen door naam, status, bloed, of andere karakteristieken. Zij worden door meerderheid van de stemmen gekozen en wanneer zij gekozen zijn, gaat het recht van de gehele stad over op hen.
The people, wiens recht volledig is overgegaan op de council of nobles, bestaat nu niet meer, daar zij geen recht meer hebben.
In een democratie zijn the people, de stad, vrij van verplichting, aangezien het zichzelf naar eigen wil kan ontbinden. Enige verplichting zou dus nutteloos zijn. Hetzelfde geldt in een aristocratie voor de council of nobles.
De aristocratie kent dezelfde ‘moeilijkheden’ als een democratie, namelijk dat indien de council uit elkaar gaat zonder een nieuwe afspraak te maken voor de volgende vergadering, is er weer sprake van anarchie, daar ze terugkomen in de staat van oorlog tegen allen(de staat waarin ze verkeerden voordat er een council was).
Verder kan er geen sprake zijn van een council als er in de eerste plaats geen vergadering wordt aangewezen, en bestaat het slechts weer uit een multitude.
De monarchie is ook afgeleid vanuit de wil van the people. The people draagt zijn recht over aan een man, de monarch. Deze persoon wordt onderscheiden van de rest door naam of een ander teken. Het gehele recht van the people gaat over op hem, dus, zoals we eerder hebben gezien, bestaat the people dan niet meer.
Een monarchie verschilt echter meer van een democratie en een aristocratie dan een aristocratie van een democratie. Het verschil zit hem hierin, dat de monarch voortdurend in een staat van ‘vergadering’ is, dus dat hij zijn macht niet verliest wanneer er geen vergadering wordt aangewezen. Dit was anders bij de democratie en aristocratie.
Verder is het zo dat degenen met de supreme command, zo ook in een democratie en aristocratie, geen injury (contractsbreuk) kunnen veroorzaken, omdat zij geen verplichtingen hebben. De reden hiervoor is, wederom, dat het naar wens ontbonden kan worden, dus enige verplichtingen zouden nutteloos zijn.
Toch is het zo dat injury ook breed opgevat kan worden, waar het niet slechts contractbreuk inhoudt, maar ook het schenden van de wetten van de natuur. In een monarchie veroorzaakt de monarch dan ook injury, omdat hij zowel de natuurwet als de civiele wet in zich bergt.
Er zijn verschillende manieren waarop iemand een monarch kan zijn; dit heeft te maken met tijd. The people kunnen iemand een monarch maken voor altijd, of beperkt voor een bepaald seizoen of bepaalde tijd.
Wanneer the people een monarch hebben gekozen, heeft hij zelf het recht om een nieuwe monarch te kiezen, omdat het recht van the people op hem is overgegaan.
Hoe raken the people hun verplichting om te gehoorzamen aan de supreme power kwijt? Dit kan in de eerste plaats door rejection, in de tweede plaats door overwinning door een ander land of volk en ten derde in een monarchie wanneer er geen opvolger is. Dit laatste komt doordat niemand gehoorzaam kan zijn aan een onbekende. Wanneer het recht van de supreme power op een van deze drie manieren teloor gaat, komt men weer terug in de natuurlijke staat, dat is, van oorlog van allen tegen allen. Tenslotte gaat het recht nog verloren wanneer de supreme power verbannen wordt van zijn grondgebied of wanneer hij het grondgebied uit vrije wil verlaat.
Thomas Hobbes heeft zijn boek uitgebracht ongeveer 25 jaar na Grotius het zijne, en heeft veel van Grotius overgenomen. Het grootste verschil echter, is dat Grotius een positief mensbeeld aanhangt, en Hobbes een negatief mensbeeld.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2222 |
Add new contribution