Rechtbank Amsterdam 26 juli 2005 (carrier 1) - Arrest

Rechtbank Amsterdam 26 juli 2005 (carrier 1)

Feiten

I.c. gaat het om de enig aandeelhouder van de in surseance van betaling verkerende

Carrier 1 BV van Carrier 1 International SA. Door de moedervennootschap is een lening verstrekt aan Carrier I en die ter verificatie ingediend in de surseance. In het concept akkoord is opgenomen dat de moedervennootschap van Carrier I een behoorlijk lager percentage krijgt dan de overige crediteuren hetgeen,volgens de moedervennootschap, als dit gehomologeerd goedgekeurd wordt, een ongerechtvaardigde doorbreking van de partitas creditorum zou betekenen. Hierover geeft SA dus aan dat het akkoord een ongerechtvaardigde doorbreking van de paritas creditorum inhoudt. De SA stelt dat, iedere concurrente crediteur een gelijk percentage uitgekeerd zou moeten krijgen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een ongelijke behandeling van de schuldeisers zouden rechtvaardigen. Volgens de bewindvoerder zijn die bijzondere omstandigheden er wel omdat de BV een 100% dochter is van de SA en de lening het karakter heeft van een kapitaalinjectie. Volgens hem zou de lening (deels) als achtergesteld moeten worden aangemerkt.

In de procedure die volgt moet de rechtbank zich uitspreken over de homologatie van een ontwerp akkoord in de surseance procedure.

Rechtbank

De rechtbank geeft aan dat een lening van een aandeelhouder aan een dochtervennootschap in beginsel niet als achtergesteld moet worden aangemerkt. Alleen onder bepaalde omstandigheden kan aanleiding zijn om een aandeelhouderslening een achtergesteld karakter te geven, in het bijzonder als de lening als een informele kapitaalinjectie kan worden aangemerkt. De rechtbank is van mening dat hiervan sprake is als de aandeelhouderslening wordt verstrekt op een moment dat en onder voorwaarden die een willekeurige derde niet zou aanvaarden. In het onderhavige geval concludeert de rechtbank dat niet kan worden aangetoond welke voorwaarden aan de lening zijn verbonden, nooit enige aflossing op de lening is gedaan en de dochtervennootschap vanaf haar oprichting een negatief resultaat heeft behaald. Onder deze omstandigheden is de aandeelhouderslening te beschouwen als een kapitaalsinjectie.

Kern

In beginsel mogen leningen van een moeder aan een dochter niet als achtergesteld worden behandeld. Er geldt een uitzondering wanneer de storting als informeel kapitaal moet worden bezien, bijvoorbeeld wanneer de lening is verstrekt “op een moment dat en onder voorwaarden die een willekeurige derde niet zou aanvaarden.”