Arresten en jurisprudentie: uittreksels en studiehulp - Thema
- 10188 reads
In de casus staat een proces-verbaal van de regiopolitie van Limburg-noord centraal. Daarin staat het volgende opgetekend: Op 15 december 1999 bezochten twee politieambtenaren B, de verdachte in de latere zaak, in zijn huis in Venlo. Daar ontdekken zij in de kelder en de kamer op verschillende plaatsen een aanzienlijke hoeveelheid marihuana en hashish. Één van de twee politieambtenaren zag in de kelder een afvoerpijp aan het plafond, die het vermoeden bij de politieambtenaar opriep dat dit een opslagplaats zou zijn van nog meer marihuana en hashish.
Hij trekt de pijp daarom los, maar deze blijkt leeg te zijn, alhoewel er wel een sterke hashgeur in hing. Achter de pijp bleek echter wel een bergplaats te zijn waar grote hoeveelheden hashish opgeslagen waren.
De rechtbank veroordeelt de verdachte voor het opzettelijk handelen in strijd met art 3 lid 1 onder C Opiumwet tot vier maanden gevangenisstraf met een verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer. Het Hof bekrachtigt deze uitspraak en verwerpt het beroep dat de politieambtenaren op onrechtmatige wijze het bewijsmateriaal zouden hebben vergaard, aangezien zij hun bevoegdheden hebben overschreden. Het Hof betoogt hieromtrent dat de opsporingsambtenaren niet gericht en stelselmatig hebben gezocht. Zij hebben slechts rondgekeken en op grond van hun ervaring bepaalde verdachte plaatsen verder onderzocht. Het cassatiemiddel klaagt vervolgens nogmaals over het feit dat het Hof het verwerpen van het beroep op onrechtmatig verkregen bewijs door requirant niet voldoende heeft gemotiveerd.
De verdachte in deze zaak is door de Rechtbank en het hof veroordeeld wegens schending van de Opiumwet. Het hof oordeelde dat de opsporingsambtenaren niet gericht en stelselmatig hebben gezocht en dus niet hun bevoegdheden hebben overtreden. Zij keken slechts rond naar wat in het zicht stond en hebben op basis van hun ervaring verder gezocht op plaatsen die op grond van hun uiterlijke verschijningsvorm verdacht waren. Het cassatiemiddel richt zich tegen de verwerping door het hof van het verweer van de raadsman. De raadsman stelt dat de opsporingsambtenaren hun bevoegdheden hebben overtreden. Het hof verwerpt dit beroep, maar motiveert volgens de raadsman de verwerping niet voldoende.
De Hoge Raad licht uitgebreid toe wanneer art. 359a Sv toepassing vindt. Indien er sprake is van vormverzuim en de rechtsgevolgen daarvan blijken niet uit de wet dan moet de rechter beoordelen of er enig rechtsgevolg wordt verbonden. Het rechtsgevolg moet dan worden gerechtvaardigd door bepaalde factoren: de drie factoren uit art. 359a lid 2 Sv. Het moet wel gaan om een onherstelbaar vormverzuim. De verdediging die zich op vormverzuim beroept moet dat duidelijk en gemotiveerd doen, alleen dan moet de rechter een met redenen omklede beslissing geven. De Hoge Raad stelt dat activiteiten die verder gaan dan "zoekend rondkijken" moeten worden aangemerkt als "doorzoeking", waartoe een opsporingsambtenaar in een geval als deze niet bevoegd is. Dat lostrekken van een afvoerpijp door een opsporingsambtenaar volgens het hof niet "overschrijding van bevoegdheden" is, is volgens de Hoge Raad niet juist.
Het middel kan echter niet tot cassatie leiden. De kelder waarin in de afvoerpijp was losgetrokken, was niet van de verdachte, maar had een andere eigenaar. De verdachte is niet in zijn belangen getroffen, dus art. 359a Sv is niet van toepassing. De overtreden norm beoogt namelijk het belang van de huiseigenaar te beschermen.
A-G mr Vellinga zegt dat de opsporingsambtenaren hun bevoegdheid zouden overschrijden, indien zij gericht en stelselmatig hebben gezocht. Er is van gericht en stelselmatig zoeken sprake indien een hele woning wordt doorzocht met het doel om na te gaan of zich daarin voor inbeslagneming vatbare voorwerpen bevinden. Hoewel de opsporingsambtenaren niet het gehele huis hebben doorzocht, is er toch sprake van doorzoeking, aangezien zij kasten hebben doorzocht en, meer nog, een buis hebben losgetrokken. Omdat hierbij niets gebroken hoefde te worden, was de A-G eerst van mening dat dit gekwalificeerd kan worden als het openen van een keukenkastje. Hij komt daar echter op terug omdat het karakter van beide toch zodanig verschillend is, dat zij niet op één lijn gesteld kunnen worden. Voor het lostrekken van de buis is toch enige deskundigheid vereist en een min of meer bijzondere handeling, een typische doorzoekinghandeling. Dit gegeven in combinatie met het gericht zoeken naar verdovende middelen en het in beslag nemen hiervan levert de kwalificatie van een gerichte en stelselmatige doorzoeking op. De opsporingsambtenaren zijn hierbij dus buiten hun boekje gegaan. Echter aangezien de overschrijding zo nihil is en gezien de rest van het verlopen onderzoek, behoeft dit niet te leiden tot vernietiging van het aangevallen arrest.
De Hoge Raad constateert (in tegenstelling tot het Hof) dat er in deze zaak sprake was van een overschrijding van de opsporingsbevoegdheden. De opsporingsambtenaren hadden in casu slechts zoekend mogen rondkijken. Activiteiten die verder gaan dan ‘zoekend rondkijken’ (zoals hier het geval was in de ogen van de Hoge Raad) leveren volgens de Hoge Raad ‘doorzoeking’ op en dat was hier niet toegestaan. Toch kon het aangevoerde middel niet tot cassatie leiden. Welk beginsel stond daaraan in de weg? Licht uw antwoord toe.
In welke gevallen ligt het in de rede om het OM niet ontvankelijk te verklaren als sanctie op onrechtmatig handelen?
In welke gevallen kan de straf verminderd worden als sanctie op onrechtmatig handelen? Moet de rechter verantwoorden dat hij vanwege een onrechtmatigheid een lagere straf heeft opgelegd?
De Schutznorm stond eraan in de weg: de verdachte is niet getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. De norm betrof schending van het huisrecht (art. 8 EVRM/art. 12 Gw), dit beschermt het belang van de bewoner. De verdachte is echter geen bewoner van dát gedeelte van het pand en is daarom niet getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen (r.o. 4.4.).
Niet-ontvankelijkheid ligt in de rede indien ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Dit is het Zwolsman-criterium (r.o. 3.6.5).
Strafvermindering als sanctie op onrechtmatig handelen kan wanneer aannemelijk is dat (a) de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, (b) dit nadeel is veroorzaakt door het verzuim, (c) het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van stafvermindering en (d) strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. De rechter moet in zijn beslissing aangeven dat hij dit rechtsgevolg aan het verzuim verbindt en waarom en in welke mate hij de straf in verband met het begane vormverzuim vermindert (r.o. 3.6.3).
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
999 |
Add new contribution