Arresten en jurisprudentie: uittreksels en studiehulp - Thema
- 9127 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Appellanten tegen de Staat der Nederlanden en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Appellanten gaan in hoger beroep tegen het besluit van 1 februari 2013. De rechtbank Oost-Brabant heeft hierin verzoeken van appellanten om vergoeding van schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn afgewezen.
Het beroep van appellanten wordt een hoop keren ongegrond verklaard, waar de appellanten weer bezwaar tegen maken. Uiteindelijk wordt er bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank had het verzoek om schadevergoeding afgewezen omdat de procedure al 6 jaar aan de gang was. Hoewel in zaken als deze, die bestaan uit een bezwaarschriftenprocedure en één rechterlijke instantie, in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste drie jaar redelijk is te achten, is in de omstandigheid dat het beroep is aangehouden in afwachting van de beantwoording door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van door de Afdeling bij uitspraak van 11 mei 2006 gestelde prejudiciële vragen, een rechtvaardiging voor de lange behandelingsduur van het beroep gelegen. De rechtbank Oost-Brabant heeft hierbij van belang geacht dat het in de procedure bij het Hof van Justitie ging om de beantwoording van vragen die ook in het aan de orde zijnde geval relevant waren. Gelet hierop heeft de rechtbank Oost-Brabant de met de aanhouding gemoeide periode van bijna drie jaar bij de vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn geheel buiten beschouwing gelaten en is zij tot de slotsom gekomen dat de procedure, met uitzondering van de met de aanhouding gemoeide periode, drie jaar heeft geduurd, zodat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn (r.o. 3).
Appellanten betogen dat de rechtbank Oost-Brabant ten onrechte de periode die gemoeid was met de beantwoording door het Hof van Justitie van de door de Afdeling gestelde prejudiciële vragen buiten beschouwing heeft gelaten bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden. Ter onderbouwing voeren zij aan dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de beantwoording van de vragen niet relevant was voor de afdoening van hun zaak. Het ging namelijk om de vraag of zij voldoende in de gelegenheid waren gesteld de in het kader van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking arbeid als zelfstandige verschuldigde leges te voldoen. Ook voeren ze aan dat er geen noodzaak was de beantwoording van de prejudiciële vragen af te wachten.
De buiten beschouwing te laten termijn die gemoeid is geweest met het verkrijgen van een prejudiciële beslissing in die zaak zelf vangt aan op de dag na verzending van de verwijzingsuitspraak door de nationale rechter en eindigt op de dag van openbaarmaking van de prejudiciële beslissing door het Hof van Justitie. In een geval als hier aan de orde, waarin de behandeling van een zaak door de rechter is aangehouden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen die in een vergelijkbare andere zaak zijn gesteld, vangt vorenbedoelde buiten beschouwing te laten periode niet eerder aan dan op het moment dat de aanhoudende rechter partijen schriftelijk in kennis heeft gesteld van zijn beslissing om de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de gestelde vragen door het Hof van Justitie (r.o. 4.7.1).
De Afdeling dient te beoordelen of, gelet op de stand van de procedure en de jurisprudentie ten tijde van die schriftelijke kennisgeving, redelijk was. Dit is het geval, de rechtbank ’s-Gravenhage heeft namelijk op het moment dat zij partijen schriftelijk van de aanhouding op de hoogte stelde, in redelijkheid kon verwachten dat de beantwoording van de door de Afdeling gestelde prejudiciële vragen relevant zou zijn voor de afdoening van het door appellanten ingestelde beroep tegen de buiten behandelingstelling van hun aanvragen.
Het hoger beroep van de appellanten is gegrond, de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Appellanten ontvangen schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn.
Stelt de rechter partijen bij zijn schriftelijke kennisgeving omtrent de aanhouding van de zaak niet in de gelegenheid hun opvatting daarover binnen een bepaalde termijn kenbaar te maken, dan zal bij de beslissing op een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn moeten worden beoordeeld of de beslissing van die rechter om de behandeling van de zaak aan te houden, gelet op de stand van de procedure en de jurisprudentie ten tijde van die schriftelijke kennisgeving, redelijk was. Bij bevestigende beantwoording van die vraag zal de periode tussen het moment waarop de rechter partijen schriftelijk in kennis heeft gesteld van zijn beslissing tot aanhouding en de openbaarmaking van de prejudiciële beslissing door het Hof van Justitie, buiten beschouwing moeten blijven bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden. De rechter is alleen gehouden daarop in de motivering van zijn uitspraak in te gaan indien een partij de redelijkheid van het besluit tot aanhouding betwist (r.o. 4.7.2).
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
476 |
Add new contribution