Boeksamenvatting: Van gedachten wisselen van De Brabander, 3e herziene druk

Dit uittreksel wordt verstrekt door studievereniging Emile.

Inhoudsopgave samenvatting bij Van gedachten wisselen van De Brabander - 3e herziene druk

Inleiding

Plato: “Verwondering is de oorsprong van de filosofie.”

Filosofie draait om het stilstaan bij en het in twijfel trekken van het alledaagse en het vanzelfsprekende.

Hoofdstuk 1

Slavoj Zizek: “Door alle technologische ontwikkelingen leven we in een unieke tijd waarin we worden aangezet tot filosofisch denken.”

1.2 Filosofie en sociaal werk:

De hulpverlening die een hulpverlener biedt is afhankelijk van zijn opvattingen over mens en maatschappij. Voorbeeld van Dalrymple: Een psychiater die vindt dat mensen een vrije wil hebben, zal zijn cliënt eerder voor het vertoonde gedrag verantwoordelijk stellen als een psychiater die vind dat deze cliënt geen vrije wil heeft.

De Maistre: “Er is een groot verschil tussen de concrete mensen die je tegenkomt op straat en het beeld van dé mens.”

Doordat iedereen verschillende normen en waarden heeft en niet iedereen onder begrippen als autonomie en geluk hetzelfde verstaat, ontstaat er onenigheid tussen mensen.

1.3 Een normatief beroep:

De vermaatschappelijking van de zorg stelt het zelfbeschikkingsrecht van de cliënt voorop, maar door verschillende opvattingen/waarden en normen is niet iedereen van mening dat dit het beste voor de cliënt is. Voorbeeld: Iemand gedwongen opnemen gaat tegen het zelfbeschikkingsrecht in, maar kan soms beter zijn voor de cliënt.

Sociaal werkers mogen niet zomaar hun eigen opvattingen volgen maar moeten zich in de eerste plaats houden aan de wet. In de tweede plaats handelen sociaal werkers naar de doelstellingen/opvatting van de instelling en ten slotte moeten sociaal werkers ook rekening houden met de opvattingen van de cliënt zelf.

Discretionaire ruimte= De handelingsruimte van hulpverleners binnen de kaders van de wet.

Argumentatieve methode= Het volgen van een stappenplan om een morele keuze te kunnen analyseren.

1.4 Grote, kleine en sterke verhalen:

Vroeger waren er een paar grote verhalen (= een aantal heersende opvattingen) over de wereld die elkaar uitsluiten. Nu zijn er veel kleine verhalen/opvattingen die naast elkaar bestaan en elkaar aanvullen of tegenspreken. Kleine verhalen hebben minder aanhangers dan de grote verhalen.

Jean-Francois Lyotard: “Een groot verhaal beweert alles te begrijpen en op elke vraag een antwoord te hebben. Daarom zijn grote verhalen totalitair, ongeloofwaardig en onrechtvaardig.”

De overgang van grote naar kleine verhalen markeert de verschuiving van een uniforme samenleving naar onze huidige pluriforme samenleving. Uniform betekent weinig diversiteit in leefvormen, leefstijlen en culturen. In een pluriforme samenleving zijn juist veel diversiteit en verschillende denkbeelden.

Sterke verhalen zijn grote verhalen die een bepaalde overtuiging aannemelijk willen maken en hierbij andere invalshoeken niet meenemen in hun beoordelen van de waarheid. Voorbeeld: “De mens is autonoom”.

1.5 De mens als subject:

In de filosofie wordt de autonome mens aangeduid met de term ‘modern subject’. Het idee van de autonome mens is in de zeventiende eeuw ontstaan (= de moderne periode vandaar de term ‘modern’). ‘Subject’ betekent letterlijk ‘wat er onder ligt’. De autonome mens ziet zichzelf als het fundament van zijn eigen kennis en zijn beeld van de waarheid.

Kritiek op de opvatting dat de mens autonoom is:

- Freud: Mens is niet autonoom, maar wordt beïnvloedt door onbewuste drijfkrachten.

- Nietzsche: De opvatting van menselijke autonomie is zelfoverschatting.

- Marx: Mens is niet autonoom, maar wordt door maatschappelijke verhoudingen bepaald.

Freud, Nietzsche en Marx werden samen door bovenstaande opvattingen ook wel de ‘meesters van het wantrouwen’ genoemd.

1.6 Van gedachten wisselen:

Het verschil tussen filosofie en wetenschap is dat bij wetenschap bepaalde begrippen en opvattingen vast liggen, die bij filosofie juist in twijfel getrokken worden. Het denken over vanzelfsprekendheden is een routineklus, waarbij men het onbekende probeert te herkennen in het bekende. Filosofie draait echter om het doorbreken van deze routine en het denken van bekend naar onbekend.

Foucault: ‘Het doel van filosofie is niet te rechtvaardigen wat we al weten, maar proberen te achterhalen of het mogelijk is anders te denken.” Ook wel ‘kritische zelfwerkzwaamheid van het denken’ of ‘zelfoefening van het denken’ genoemd.

1.7 Disciplines in de filosofie:

Ontologie is de leer van het zijn en stelt de vraag wat werkelijkheid of zijn is. Sommigen stellen metafysica gelijk aan ontologie.

Metafysica is volgens Aristoteles: “Het denken over wat voorbij de grenzen van de voor ons waarneembare werkelijkheid ligt.” Metafysisch betekent dan bovenzintuiglijk. Voorbeeld: God. Martin Heidegger maakte echter onderscheid tussen ontologie en metafysica: “Ontologie is de leer van het zijn en metafysica is de leer van het hoogst zijnde.”

De kennis- en wetenschapsleer gaan over wat kennis is en hoe het tot stand komt.

Wijsgerige antropologie houdt zich bezig met het onderscheid tussen de mens en andere levende wezens.

Sociale en politieke filosofie gaan over vraagstukken omtrent vrijheid, verantwoordelijkheid, rechtvaardigheid en macht.

Ethiek probeert handvaten te geven voor het onderscheiden van goed en kwaad.

Deze disciplines worden apart onderscheiden, maar werken allen samen binnen de filosofie.

1.8 Filosofie van mens en maatschappij

Descriptief= Hoe iets in echt is.

Prescriptief= Hoe iets zou moeten zijn.

Hoofdstuk 2

2.1 Welvaart en geluk

Easterbook & Schwartz (onafhankelijk van elkaar): “Ondanks de toenemende welvaart, neemt het geluksgevoel van de mensen af.”

Mimetische begeerte= Iets nieuws (bijv. het nieuwste mobieltje) niet willen hebben omdat het beter is dan het oude, maar omdat anderen het ook hebben.

In de consumptiemaatschappij worden gebruiks- en ruilwaarde (= het doel/de waarde van een product zoals bedoeld) overheerst door de tekenwaarde (= het bijbehorende label van een product). Voorbeeld: Je koopt een trui niet omdat hij warm is, maar omdat hij in de mode is.

In onze huidige maatschappij heeft men onbeperkte keuzevrijheid en kan men niet meer terugvallen op natuur, religie of traditie voor antwoorden op levensvragen.

2.2 Filosofie als levenskunst

Maximizers v.s. Satisfiers= Maxifiers bekijken alle voor- en nadelen van de mogelijkheden die ze hebben. Elke keus is voor hen een gemiste kans op een andere keuze. Satisfiers weten wat en waarvoor ze iets willen en als zij iets tegenkomen wat voldoet aan hun eisen dan zoeken zij niet langer verder, maar zijn zij tevreden met wat ze gevonden hebben.

Schwartz: “Satisfiers zijn gelukkiger dan maximizers, omdat maximizers nooit tevreden kunnen zijn.”

Schmid: “Door anders te denken over situaties en gebeurtenissen, kunnen wij ons gedrag veranderen.”

Bekende filosofen onder de loep:

Aristoteles en Seneca: “We moeten geen slaaf worden van onze verlangens.

Mill: “We moeten ons niet laten belemmeren door onze gewoontes.”

Foucault: “Zelfreflectie is belangrijk”.

2.3 Het volmaakte leven

Aristoteles: “Een gelukkig mens is een volmaakt mens. Al ons handelen is er op gericht om een volmaakt mens te worden en we kunnen pas gelukkig zijn als iedereen gelukkig is (anders is het leven niet volmaakt). De mens is een rationeel dier, dus volmaaktheid uit zich in een optimaal gebruik van de rede (= deugd).” Deugdenethiek Zoek de juiste houding in situaties; zoek de middenweg die leidt tot de beste uitkomst.

Volgens Aristoteles zijn er drie soorten handelingen:

1. Gedwongen handelingen, waarvan de oorzaak geheel buiten onszelf ligt.

2. Handelingen tegen onze zin.

3. Handelingen uit eigen beweging:

- Handelen in onwetendheid: Je kiest niet bewust om te doen wat je doet, maar je bent wel verantwoordelijk. Voorbeeld: Een auto-ongeluk veroorzaken als je dronken bent.

- Handelen uit onwetendheid: Je kent de situatie niet volledig en bent daarom ook niet verantwoordelijk voor je handelen, Voorbeeld: Een dokter zet het verkeerde been af doordat hij verkeerd ingelicht is. In het geval van handelen uit onwetendheid blijf je echter wel verantwoordelijk voor je omgang met de confrontatie van eventueel gemaakte fouten. Voorbeeld: Als de dokter verteld wordt wat hij gedaan heeft, kan hij spijt betuigen of onverschillige reageren.

2.4 Onverstoorbaar geluk

Seneca: “Geluk bereik je door te leven in overeenstemming met de natuur. Gelukkig wordt je niet door te doen wat anderen doen of van je verwachten, maar door je los te maken van de massa.”Seneca zet zich af tegen het hedonisme.

Hedonisme= De visie dat de mens van nature genot nastreeft.

Epicurus, de beroemdste verdediger van het hedonisme: “ Genot draait om het vermijden van pijn, leed en weerstand. Je houdt je aan morele waarden om deze drie te voorkomen.”

Seneca: “Vreugde en genot horen wellicht bij geluk, maar zijn geen voorwaarden voor geluk. Je kunt namelijk ook gelukkig worden van het doen van iets fouts (wat volgens Epicurus niet tot genot zou leiden en dus ook niet tot geluk). Genot en moraliteit sluiten elkaar dus uit en geluk bestaat uit het doorstaan van leed en pijn i.p.v. het te vermijden.” Voorbeeld: Je kunt genieten van het pesten van een docent. Dit is geen genot, want je veroorzaakt juist pijn i.p.v. dat je het vermijd. Het is echter wel geluk, want je volgt je eigen wil en niet die van de massa.

2.5 Het grootste geluk voor iedereen

Mill en zijn leermeester Bentham zijn de grondleggers van het utilisme.

Utilisme= Handelingen beoordelen op het nut van de uitkomst. Het utilisme gaat er vanuit dat men zoveel mogelijk naar genot moet streven en pijn zoveel mogelijk moet vermijden. Het utilisme denkt dus vanuit een hedonistische visie.

Mill: “Geluk hangt onlosmakelijk samen met genot.”

Bentham: “Pijn en genot leiden ons in onze keuzes in het leven en bepalen daarmee wat we behoren te doen en wat we doen.”

Utiliteitsbeginsel= Het nastreven van het grootste geluk voor zoveel mogelijk mensen.

Bentham ontwierp een rekensommetje voor het berekenen van geluk: Een optelsom van pleziermomenten. Een belangrijke variabele in Bentham’s som is het geluk van anderen.

Bruto Nationaal Geluk= Optelsom van het aantal inwoners dat zich gelukkig voelt in een land.

Bentham maakt alleen kwantitatief onderscheid tussen pleziermomenten ( iets kan een beetje plezierig zijn of erg plezierig), maar Mill maakt ook kwalitatief onderscheidt ( iets kan een hoge of lage gehalte van plezier hebben). Mill ziek geestelijk genot als kwalitatief beter genot dan lichamelijk genot.

Mill: “Individuele zelfontplooiing en vrijheid leiden tot het grootst mogelijke geluk voor iedereen.”

Berlin: “Negatieve vrijheid (= De vrije ruimte waarbinnen je vrij kun handelen zonder anderen te schaden.) t.o.v. Positieve vrijheid (= Je bent vrij om je zelf te ontwikkelen en eigen keuzes te maken.)”

Mill: “Tradities en gewoonten belemmeren onze zelfontplooiing, doordat ze houvast geven in situaties waarin je eigenlijk uitgedaagd zou moeten worden tot anders denken en eigen ontwikkeling. “

2.6 Van het leven een kunstwerk maken

Foucault: “Hoe kunnen wij ons leven vormgeven?”

Vrijheidspraktijken= Het experimenteren met nieuwe levensvormen/identiteiten. Voorbeeld: Het ontstaan van BOM-moeders na de emancipatie.

Foucault: “Ethiek draait om de zorg voor jezelf en is geen reflectie van normen en waarden, rechten en plichten en goed en kwaad. Zorg voor jezelf is betrokken zijn bij je eigen ontwikkeling en je afvragen of je ook anders kunt denken.

Hoofdstuk 3

3.1 Een paradijs op aarde?

Onze westerse samenleving wordt gezien als het pronkstuk van vooruitgang van de mensheid dat over heel de wereld navolging verdient. De ‘andersglobalisten’ zijn het hier niet mee eens.

Baber: “Globalisering is het ontstaan van McWorld (= Alles draait om commercie, imago’s en merken). De wensen van de consument gaan voor de belangen van de burger.” Voorbeeld: Je wilt koste wat kost die ene merkbroek (= wens van jou als consument), maar denkt niet na over de erbarmelijke omstandigheden van de mensen die de broek gemaakt hebben in Azië (= belangen van de burger).

Het idee van de vooruitgang is onlosmakelijk verbonden met het geloof in de menselijke rede en het idee dat de mens met behulp daarvan de (menselijke) natuur kan beheersen.

Copernicaanse wending= De ontdekking van Copernicus dat de aarde om de zon draait en niet andersom, wat betekende dat de aarde niet langer het middelpunt van het universum was. (Natuur)wetenschappen ontstonden doordat men door middel van rede de wereld om zich heen ging onderzoeken en verklaren en men werd kritisch ten opzichte van het geloof. De verlichting.

Kant: “De verlichting bevrijdt de mens uit zijn onmondigheid, omdat men zelf gaat denken.”

Megamachine= Een sociaal systeem als een perfect technisch apparaat waarin mensen als goed geoliede onderdelen meedraaien.

Visie van twintigste-eeuwse maatschappijkritische filosofen: “Het rationalisme is omgeslagen tot irrationaliteit, want wij zijn slaaf geworden van onze eigen technologische ontwikkelingen. Voorbeeld: We kunnen niet meer zonder onze computers. Daarnaast hebben de technologische vooruitgangen negatieve neveneffecten meegebracht. Voorbeeld: We kunnen naar de andere kant van de wereld vliegen, maar vervuilen daarmee wel het milieu enorm.”De paradox van de vooruitgang De risicosamenleving= Onze huidige samenleving bevat veel onbedoelde gevolgen en risico’s van de toenemende vooruitgang. Voorbeeld: Zure regen (veroorzaakt door uitlaatgassen) vernietigt de natuur.

De drang alles te beheersen slaat om in een onbeheersbare wirwar van regels en procedures die elkaar tegenspreken en het werk onuitvoerbaar maken Dit komt ook tot uiting in de pedagogiek. Niemand weet meer wat de juiste manier van opvoeden is. Georganiseerde onverantwoordelijkheid= Term van Beck voor de tendens dat door de zeer onduidelijke organisatie in de (jeugd)zorg, niemand weet wie verantwoordelijk is.

3.2 Politiserend werken

Vervreemding= De mens gaat zichzelf zien als een ding en deel van een proces, i.p.v. als de bron van zijn daden.

Marx: “De vervreemding van de mens begon met de vervreemding van de arbeid (= de opkomst van machines).”

De Frankfurter Schule’, ook wel de maatschappijcritici genoemd, gingen verder op de visies van Marx en Freud: “Niet alleen vervreemding op economisch gebied, maar ook op sociologisch en psychologisch vlak.”

In de jaren zeventig heerste het beeld dat de kwaliteit van het bestaan niet verhoogd werd door meer welvaart, maar door iedereen de kans te bieden zijn kwaliteiten te ontwikkelen.

Hiervoor moest de samenleving echter veranderen, door bijvoorbeeld emancipatie. Welzijnswerk ondersteunde de mensen in het streven naar deze veranderingen en deze hulp noemt met ook wel politiserend werken. Welzijnswerk richtte zich meer op de vorming van mensen.

Volgens maatschappijcritici, die verder denken op Kant, maakt de maatschappij ons onmondig. Volgens Marx en Fromm zijn wij ons niet bewust van onze onderdrukte kwaliteiten en kansen en is een mentaliteitsverandering nodig om hier bewust van te worden.

3.3 De vervreemde mens

Er ontstond steeds meer kritiek op de veranderingen in de maatschappij zoals vervreemding.

Hegel: “De mensheid ontwikkelt zich door tegenstellingen te creëren en op te heffen.” Dialectiek.

Dialectiek is heel moeilijk uit te leggen. Vaak wordt het voorgesteld als het proces van de schematische drieslag: Van these (=stelling) naar anti-these (=tegenstelling) die de stelling ontkend en als laatst de synthese (=samenstelling) die de tegenstelling weer opheft. Ook wel driekleur: Je gaat van wit naar zwart en komt uiteindelijk bij grijs als middenweg. Je kunt dialectiek echter niet zien als een inhoudloos schema. Volgens Hegel is “de dialectiek te vergelijken met een bloeiende plant. En zaadje in de grond moet zichzelf vernietigen om een plant te kunnen worden. Als het immers zichzelf intact houdt en een zaadje blijft, zal het nooit kunnen groeien. Op hun beurt moeten het stekje, de steel en de knop zichzelf ook weer vernietigen om uiteindelijk een bloeiende plant te kunnen vormen.

Dit proces van vernietiging heeft negatie en heeft verschillende stadia die allemaal noodzakelijk zijn voor een samenhangend geheel. Hegel over het dialectisch idealisme: “De mensheid ontwikkelt zich ook dialectisch en er zijn er dus verschillende stadia van de mensheid die elkaar noodzakelijk ontkennen en opvolgen. Uiteindelijk zal er een punt komen dat de mensheid volgroeid is. De mens ontwikkelt zich zelfstandig en onafhankelijk van de maatschappij.” Tijdens de verschillende stadia verandert er eigenlijk niets in de samenstelling van het geheel. De plant zit al in het zaadje als het zaadje nog een zaadje is, maar moet er alleen nog uitkomen. Om die reden is de drieslag/driekleur die eerder beschreven is dus ook niet dialectisch. Wit heeft geen noodzaak om zwart te worden en zwart is niet iets wat al vanaf het begin in wit zat.

Marx legt het dialectisch materialisme uit: “Niet het bewustzijn bepaalt het leven, maar het leven bepaalt het bewustzijn.” Marx gaat uit van de mens van vlees en bloedt die zich uitdrukt in zijn werk en daardoor wordt wie hij is. “Arbeiden betekent zich verwerkelijken.”

Het dialectisch materialisme wordt ook wel de basis-bovenbouwtheorie genoemd. De basis bestaat uit het werk en de bovenbouw uit het bewustzijn, religie, cultuur, kunst en onderwijs.

Het idealisme gaat er vanuit dat de ontwikkeling van de menselijke geest leidt tot veranderingen in de maatschappij, terwijl het materialisme vindt dat veranderingen in de maatschappij bepalen hoe de menselijke geest zich ontwikkeld.

Marx keert zich als materialist tegen het idealisme: “Het idealisme gaat er vanuit dat er een geldend mensbeeld is dat zich door de geschiedenis heeft ontwikkeld, maar dat kan niet want ieder tijdperk brengt een ander mensbeeld met zich mee. Het mensbeeld dat men heeft is namelijk het mensbeeld dat de heersende klasse van die tijd heeft. De heersende klasse bepaald immers het onderwerp, de opvoeding, de cultuur etc.” Marx protest tegen het kapitalisme is een protest tegen de vervreemding van de mens. Marx legt veel nadruk op de tegenstelling tussen de kapitalisten (= de werkgevers) en het proletariaat (= de arbeiders), omdat hij arbeid ziet als de basis van de ontwikkeling van de mens en de kapitalisten dus de ontwikkeling van de mens bepalen.

3.4 De zelfstandige mens

Fromm: “De oorzaak van de vervreemding van de mens ligt in hun angst voor vrijheid.”

Vrijheid brengt veel onzekerheid met zich mee en dat willen we voorkomen, dus verlangen wij onze eigen onderdrukking door de staat (= vervreemding). Het grootste verschil tussen mens en dier is dat een mens gebroken heeft met de natuur, waardoor het zelfbewustzijn heeft. Door dit zelfbewustzijn kunnen wij zelf ons leven indelen en deze vrijheid bezorgt ons angst. “De keus of wij de breuk met de natuur (= vrijheid) ontkennen of accepteren bepaald of er een gezonde samenleving ontstaat.” Naar Fromm’s mening moeten wij de vrijheid accepteren en er gebruik van maken om ons bestaan zo goed mogelijk te maken.

Door de vrijheid ontstaat een grote behoefte aan oriëntering en zingeving, waardoor grote leiders met mooie praatjes en religies veel aanhangers krijgen (= ideologieën geven namelijk houvast in de oneindige vrijheid, omdat ze duidelijk stellen wat goed is en wat niet). Ook de behoefte aan verbondenheid neemt toe, wat het gevaar van groepsdruk (= je doet iets omdat anderen het ook doen of van je verwachten) met zich meebrengt. Volgens Fromm moeten we een liefdevolle band met anderen opbouwen, maar tegelijkertijd toch anders kunnen zijn en ons niet aan moeten passen aan anderen. Sociaal karakter= Term van Fromm die aangeeft dat de meeste mensen in de samenleving zich gedragen zoals van hen verwacht wordt, omdat dat houvast en zekerheid geeft.

Kwantificering en abstrahering zijn volgens Fromm fundamentele economische karaktertrekken van het kapitalisme. Kwantificering is het denken in cijfers (= mensen worden een nummer) en abstrahering is het toenemen van abstractie (= bijvoorbeeld binnen een bedrijf werken zoveel mensen dat je niet meer iedereen kunt kennen).

Fromm: “De verlichting heeft ons met de erkenning van de rede veel vrijheid gegeven en ons hiermee veel angst bezorgd, waardoor wij ons onderwerpen aan de algemeen geaccepteerde normen en waarden.”

Autoritaire ethiek= De autoriteit bepaald de normen en waarden.

Relativisme= Alle waarden en normen zijn een kwestie van smaak en zijn afhankelijk van tijd en positie.

Universalisme= Er zijn algemeen geldende waarden en normen die voor iedereen altijd gelden.

Humanistische ethiek= De slechte waarden en normen zijn degene die de ontwikkeling van de mens belemmeren en de goede waarden en normen zijn zij die de ontwikkeling bevorderen.

Fromm is aanhanger van de humanistische ethiek en ziet de geestelijk gezonde mens als iemand die gelooft in de rede, maar toch voor zijn vrijheid kiest. Een gezonde samenleving is er één waarin iedereen zich kan ontplooien.

3.5 De handelende mens

Arendt: “Er zijn drie menselijke activiteiten: arbeiden, werken en handelen, waarvan handelen de belangrijkste is omdat dat de onvoorspelbare factor in de samenleving is. Een belangrijke voorwaarde voor handelen is het besef dat je met anderen op de wereld bent die anders kunnen zijn dan jij. Het kwaad ontstaat doordat mensen niet nadenken en zich niet in de ander verplaatsen (= niet handelen).”De theorie van de banaliteit van het kwaad. “De banaliteit van het kwaad ligt in de vanzelfsprekendheid dat de dingen zijn zoals ze zijn en in het onvermogen anders te denken.”

Gehoorzaamheidsonderzoek van Milgram: Onderzoek waarbij proefpersonen gevraagd werd andere proefpersonen te straffen voor een slecht antwoord met elektrische schokken. 66% van de proefpersonen gehoorzaamden het verzoek van de onderzoeker.

Gevangenisonderzoek van Zimbardo: Onderzoek naar de invloed van een label op gedrag, waarbij de ene groep studenten ‘gevangenisbewaarders’ werd en de andere groep studenten ‘gevangen’ werd. De ‘gevangenisbewaarders’ ontpopten zich tot echt sadisten en treiterden de ‘gevangenen’ en het onderzoek wat twee weken had moeten duren, werd na 6 dagen stopgezet vanwege onmenselijke praktijken.

De drie menselijke activiteiten volgens Arendt:

1. Arbeiten, is het produceren van het noodzakelijke om ons in leven te houden. Loopt in een cyclus van produceren, consumeren, produceren, consumeren etc.

2. Werken, is gebaseerd op de doel-middelenrationaliteit. Het doel bepaalt de middelen die nodig zijn en bij alles wordt afgevraagd of het nut heeft. Arendt maakt geen bezwaar tegen werken, maar alleen werken ziet zij als onvoldoende omdat er meer maatstaven voor het leven zijn dan bruikbaarheid en nuttigheid.

3. Handelen is altijd met anderen, want je kunt jezelf niet vergelijken met anderen als er geen anderen zijn. Handelen is onvoorspelbaar, wat niet komt omdat de consequenties niet altijd kunnen worden overzien maar doordat het handelen pas ten volle kunt reflecteren als je ermee klaar bent en dat is pas als je dood bent (= je kunt dus nooit tussentijds ten volle reflecteren).

Omdat handelen altijd met anderen is, beïnvloed jij anderen maar jij wordt ook beïnvloedt door anderen.

Arendt: “De maatschappij keert zich tegen het handelen omdat het onberekenbaar, onvoorspelbaar en anoniem is. Men probeert handelen tot werken te reduceren, om deze negatieve gevoelens bij zichzelf weg te halen. Hierdoor wordt iedereen voor elkaar echter een middel dat wel of niet bruikbaar is voor het doel.”

Reflexief oordeel= Een oordeel dat niet gebaseerd is op vooraf vastgestelde algemene maatstaven, regels of criteria. Hierdoor is er de mogelijkheid om je in anderen te verplaatsen.

Bepalend oordeel= Het tegenovergestelde van een reflexief oordeel.

Arendt: “Politiek mag niet beperkt worden tot het vellen van enkel bepalende oordelen, omdat we dan niet voldoende rekening houden met anderen.”

3.6 Ontmenselijking van zorg en welzijn

Zorg is niet zomaar werken, maar ook handelen omdat je je betrekt bij de ander. Bij het aangaan van deze betrekking bij de ander is het belangrijk zijn uniekheid te erkennen, zodat patiënten niet behandeld worden als een nummer/ als een product in een fabriek.

Hoofdstuk 4

4.1 De democratische rechtstaat

Met de toename van terroristische aanslagen is er een debat ontstaan over de grenzen van de democratie. Sommigen vinden dat de overheid krachtdadig moet optreden en de vrijheid van het individu moet inperken om de veiligheid te vergroten en de democratie in stand te kunnen houden (= de haviken). Anderen houden vast aan hun principes en vinden de vrijheid niet bij de burger weggehaald moet worden, maar dat men meer scholing moet geven om radicalisering tegen te gaan (= de duiven).

De politieke filosofie draait om de relatie tussen de burger en de overheid en heeft als hoofdvraag: ‘In hoeverre mag de overheid ons leven bepalen?’

De belangrijkste principes van de rechtstaat zijn vrijheid, gelijkheid, bescherming tegen de macht van de regering en scheiding van kerk en staat. Het belangrijkste punt van bescherming van de burger tegen de macht van de overheid is de trias politica van Montesquieu (= de scheiding van de macht in wetgevende, rechtelijke en uitvoerende macht). Door de trias politica kan de overheid niet zomaar de wet veranderen wanneer dat hem uitkomt, want zij moet eerst toestemming aan het parlement vragen.

Abeas-corpusbepaling= Iedereen moet zijn vervolging kunnen laten toetsen door een rechter. Oftewel, niemand mag zomaar veroordeelt worden.

De overheid heeft ook een zorgplicht. Dit wil zeggen dat zij verplicht is zich actief in te zetten voor haar burgers ten aanzien van het realiseren van de sociale grondrechten.

Het belang van de samenleving weegt tegenwoordig zwaarder dan dat van het individu, waardoor van iedereen verwacht wordt dat hij zich aanpast. De individuele vrijheid mag niet ten koste gaan van de veiligheid van anderen. De paradox van de bescherming van de rechtstaat: Mogen we de rechtstaat verdedigen met middelen die de rechtstaat aantasten? Oftewel, mogen we de vrijheid van het individu afpakken om de veiligheid binnen de democratie te behouden, terwijl de vrijheid van het individu een zeer belangrijk punt van de democratie is?

4.2 De theorie van het sociaal contract

Sociaal contracttheorie= ‘We leven samen met als doel wederzijds voordeel.’

Hobbes en Locke zijn de grondleggers van de moderne burgerlijke samenleving die niet langer geregeerd wordt door de adel of de kerk. Vrijheid, gelijkheid en veiligheid staan voorop. Rousseau heeft zich gebogen over wat de oorzaak is van ongelijkheid tussen mensen en hoe men de vrijheid van de mens kan garanderen in de samenleving.

De filosofie van het sociale contract draait om twee dingen: De natuurstaat en het sociale contract. Natuurstaat= De toestand van een samenleving zonder enige ordening van wetten of regels. Hobbes is pessimistisch over de natuurstaat, terwijl Locke en Rousseau de natuurstaat zien als paradijs. In een natuurstaat zijn wel natuurwetten (= wetten om ons leven te beschermen), zoals recht op vrijheid en gelijkheid. Zowel Hobbes, Locke en Rousseau vinden dat wij ons van de natuurstaat moeten bevrijdden door het aangaan van een sociaal contract.

Sociaal contract= Afspraken over hoe de verhoudingen, rechten en plichten tussen burgers onderling en tussen burger en overheid geregeld moeten worden. Deze afspraken hebben als doel om veiligheid en gelijkheid voor iedereen te brengen. Hobbes gaat er met zijn sociaal contract vanuit dat de vreselijke natuurstaat moet worden overwonnen, terwijl Locke en Rousseau juist zoveel mogelijk van de paradijselijke natuurstaat willen behouden.

4.3 In staat van oorlog

Barber: “Onze huidige samenleving is het rijk van de angst. Om angst te overwinnen geven wij onze vrijheid op, zodat veiligheid gecreëerd kan worden en de angst afneemt.” In principe is hij het dus eens met Fromm.

Hobbes: “De natuurstaat is een oorlog van allen tegen allen. Iedereen is gelijk in rang (maar wel verschillend qua eigenschappen), dus er bestaat geen natuurlijk hiërarchie.” In zijn tijd, de 17de eeuw, heerste echter wel het politieke denkbeeld dat hiërarchie natuurlijk bepaald was en Hobbes ging daar dus tegenin. Hobbes gaat ook in tegen het algemene denkbeeld van zijn tijd dat de mens een sociaal wezen is. Relaties worden alleen aangegaan uit eigenbelang en zelfbehoud. “De samenleving is een verzameling van individuen en om de samenleving te begrijpen moet men beginnen bij het begrijpen van het individu.” Daarnaast breekt Hobbes met het idee dat rust de natuurlijke toestand van dingen is( = visie van Aristoteles) Voorbeeld van de visie van Aristoteles: Een boer die hard werkt om een edelman te worden, jaagt iets onmogelijks na en wordt dus ongelukkig. Hij kan beter proberen een betere boer te worden, want dat is nou eenmaal zijn lot. Hobbes zegt echter dat alles continue in beweging is en geluk een eindeloze beweging is van verlangen die nooit gestopt kan worden. Als we hebben wat we willen is het verlangen daarnaar immers al weer vervangen door verlangen naar iets anders.

Om bovenstaande punten in Hobbes pessimistisch over de samenleving: We zijn allen gelijk, maar willen ook allemaal meer en dat kan alleen maar tot problemen leiden. Iedereen wil steeds maar (meer) macht. Door zelf macht te verkrijgen, maken wij onszelf onafhankelijk van anderen. De strijd tussen mensen om de meeste macht wordt ook wel ratrace genoemd.

De ‘oorlog’ om macht van allen tegen allen geeft onze een permanent gevoel van onzekerheid en dreiging. Dit veroorzaakt dat de doelgerichte arbeid af, omdat mensen niet meer weten of ze zelf nog wel profijt hebben van hun gedane werk.

Hobbes: “De oorlog van allen tegen allen kan alleen gestopt worden als iedereen het natuurrecht van de vrijheid opgeeft. Er zijn negentien natuurwetten waar iedereen zich aan zou moeten houden (in het boek worden er alleen de twee belangrijkste besproken). De eerste natuurwet stelt dat we rede moeten nastreven zolang daar hoop op is, maar zodra de hoop verloren is moeten alle middelen voor ons zelfbehoud gebruikt worden. De tweede natuurwet stelt dat we tevreden moeten zijn met beperkte vrijheid en iedereen dus een deel van zijn vrijheid in moet leveren.

Om te zorgen dat iedereen zich aan de tweede natuurwet houdt, moet de macht overgedragen worden aan een soevereine macht (dan is iedereen immers verplicht een deel van zijn vrijheid af te staan). De soevereine macht stelt wetten op en voert deze ook uit om de veiligheid van de mensen te waarborgen, maar hoeft zich zelf niet aan deze wetten te houden (= hij wordt gezien als de absolute macht, waar iedereen zich ondergeschikt aan moet maken). Hobbes stelt dus een autoritaire staatsvorm voor. Hij is niet per definitie voor een tirannie, maar ziet het leven onder een tiran positiever dan de oorlog van allen tegen allen. Hobbes rechtvaardigt hiermee het inperken van de vrijheid van het individu.

4.4 Voor de lieve vrede

De haviken uit het begin van dit hoofdstuk denken in de lijn van Hobbes. De duiven vinden echter aanhang bij Locke en Rousseau.

Locke: “In de natuurtoestand is iedereen vrij en gelijk (= in rang gelijk, dus wel verschillend in eigenschappen). Iedereen beschikt over zichzelf en zijn eigendommen, maar niemand heeft het recht zichzelf of anderen te vernietigen en over anderen te beschikken. De natuurwetten gebieden ons om ons eigen bestaan te verzekeren, maar ook dat van anderen als dat niet in strijd is met ons eigen bestaan. God heeft ons allemaal gemaakt, dus zijn wij zijn eigendom en hebben wij zelf geen beschikkingsrecht over onszelf of anderen.”

In de natuurstaat van Locke is geen gezamenlijk gezag. Locke ziet een samenleving met mensen die betrokken zijn bij elkaar en waar dus ook geen oorlog is, wat voortkomt uit zijn visie dat het bestaan van het individu alleen goed kan zijn als het bestaan van de gehele samenleving ook goed is. Uit deze visie is ook het idee van de verzorgingsstaat voortgekomen: We zijn verantwoordelijk voor elkaar en iedereen heeft recht op een veilig bestaan waarin hij/zij zich kan ontplooien. Ondanks dat iedereen voor elkaar moet zorgen, heeft ieder zijn eigen recht op eigendom. Iets wordt ons eigendom door de arbeid die we verrichten. Voorbeeld: De vissen in de zee zijn gemeenschappelijk eigendom, maar de vissen die jij vangt ( =arbeid) zijn jouw eigendom. We hebben het recht zoveel te nemen als nodig is voor ons zelfbehoud, maar niet meer dan dat want anderen moeten zichzelf ook kunnen onderhouden. Als we teveel nemen, hebben anderen het recht om dat van ons af te pakken. Dit principe ging goed tot het ontstaan van het geld. Voor die tijd nam iedereen net zoveel als zijn behoefte waren, omdat het overschot toch alleen maar kon bederven. Met de komst van geld (dat natuurlijk niet bederft) ging men echter meer dan de eigen behoefte pakken en het overschot verkopen. Hierdoor ontstonden ongelijkheden in eigendom. Dit is ook de reden die Locke aandraagt voor het verlaten van deze natuurstaat zonder wetten en regels. Locke draagt drie argumenten aan voor het maken van een burgerlijke samenleving met wetten. Allereerst is een dergelijke samenleving nodig om te voorkomen dat iedereen eigen rechter gaat spelen. De natuurstaat zegt namelijk dat we iets van een ander af mogen pakken, als diegene ons zelfbehoud in gevaar brengt. Een extreem voorbeeld hiervan zou zijn dat iedereen een moordenaar mag vermoorden, omdat we immers het behoud van onze medemens moeten bewaken. Ten tweede vind Locke dat er een onpartijdige rechter moet komen die conflicten beoordeelt aan de hand van de wetten. En ten derde vind Locke dat er een aparte macht moet zijn die de wetten uitvoert. Locke is dus voor een trias politica.

Stilzwijgende instemming= Term van Locke die inhoudt dat wij ermee instemmen met de wetten van onze maatschappij, terwijl dit nooit zo uitgesproken is. Voorbeeld: Door genetisch voedsel te eten, stemmen wij in met het bestaan ervan.

De overheid heeft de macht over ons met als doel het algemeen welzijn en de veiligheid voor iedereen te verzorgen. Wanneer de regering de rechten op leven, vrijheid en bezit schaadt, heeft het volk het recht de regering af te zetten.

4.5 Verdreven uit het paradijs

Volgens Hobbes was er in de natuurstaat een oorlog van allen tegen allen, maar volgens Rousseau ontstaat de oorlog pas bij het verlaten van de natuurstaat. Rousseau ziet de natuurstaat als het paradijs op aarde, waar iedereen vrij is en onafhankelijk. “De oorspronkelijke mens heeft geen besef van goed of kwaad, heeft geen angst en heeft geen taal of vaste woonplaats, maar hij kent ook geen jaloezie of afgunst. Er is wel fysieke maar geen maatschappelijke ongelijkheid.” Dit is eigenlijk net als bij de dieren, echter met het opmerkelijke feit dat het sterkste dier in het dierenrijk ook de meeste macht heeft, terwijl Rousseau juist zegt dat de fysieke ongelijkheid in geen geval de maatschappelijke ongelijkheid rechtvaardigt.

Rousseau: “De mens in de natuurstaat heeft als natuurlijke eigenschappen eigenliefde en medelijden, waardoor de mens van nature de ander graag wil helpen. Zorgplicht is hierdoor ook een contradictie in terminis, zoiets als een rond vierkant. Zorg komt namelijk voor uit medelijden voor anderen en kan dat is een eigenschap die de mens van nature bezit, dus zorg kan nooit een plicht zijn.”

Rousseau: “Een dier kan slechts zijn natuurlijke instincten volgen, maar de mens kan zich afzetten tegen de natuur. De mens onderscheidt zich dus van een dier omdat het een vrije wil heeft en vrij kiezen. Daarnaast heeft de mens de mogelijkheid zich te vervolmaken en een dier niet. Door wetenschap en onderwijs kunnen wij ons bestaan beheersen en worden wij steeds beschaafder, terwijl een dier blijft zoals hij is.”

Rousseau wil niet terug naar de natuurstaat, maar geeft wel aan dat onze ontwikkeling buiten alle goede dingen ook veel slechte dingen met zich meegebracht heeft. Voorbeeld: Door onze ontwikkeling is de maatschappelijke ongelijkheid ontstaan.

In de natuurstaat van Rousseau bestaat geen privé-eigendom. Door het ontstaan van privé-eigendom is de maatschappij ontstaan zoals wij die nu kennen met misdaden, oorlog en ellende. Dit komt omdat privé-eigendommen maatschappelijke ongelijkheid veroorzaken.

Wederzijds afhankelijkheid= Term van Rousseau die aangeeft dat de mensen door de ontwikkeling onderling afhankelijk van elkaar zijn geworden. Ieder heeft zijn eigen taak in de maatschappij door het ontstaan van de verschillende beroepen en iedereen heeft al deze beroepen (lees: elkaar) nodig om zichzelf verder te kunnen ontwikkelen.

Echter dat iedereen samenwerkt, betekent niet dat iedereen ook gelijk is aan elkaar. Er ontstaat een afscheidingsdrang onder de mensen, waarbij schoonheid, handigheid en kracht aanzien geven. We gaan ons anders voordoen dan we zijn, om waarderen van anderen te krijgen en te groeien in aanzien. Alles draait enkel nog om macht, eer, aanzien en rijkdom.

Om deze nieuwe samenleving goed te laten verlopen, ontstaan er wetten en geven de mensen hun vrijheid op. Rousseau oordeelt dat wij onszelf hiermee tot slaaf hebben gemaakt.

4.6 Een theorie van rechtvaardigheid

Rawls’ theorie van rechtvaardigheid is een vernieuwing van de sociaal contracttheorie. Rawls spreekt niet van een natuurtoestand, maar van een ‘oorspronkelijke situatie’. In de oorspronkelijke situatie zijn geen natuurlijke eigenschappen van mensen, dus zijn er ook geen natuurrechten of –wetten.

Rawls: “Rechtvaardigheid is geen natuurrecht, maar een principe. D.m.v. het recht op vrijheid en gelijkheid stellen wij zelf vast wat rechtvaardig is en wat niet. Doordat we bij het vaststellen van rechtvaardigheid uit zullen gaan van ons eigen belang, is het noodzakelijk dat we niet weten wie we zijn en wie we zullen zijn bij het vaststellen van dit principe. Rawl heeft als oplossing hiervoor de ‘sluier van onwetendheid’.

Sluier van onwetendheid= We weten wel welke verhoudingen er binnen de maatschappij bestaan en welke belangen conflicteren met elkaar, maar we weten niet waar we zelf belang bij hebben. In deze situatie is ons belang dus ieders belang en kan men zonder naar eigen belang te kijken rechtvaardigheid bepalen. Door de sluier van onwetendheid kennen we geen gevoelens van jaloezie en afgunst in de oorspronkelijke situatie. Je weet niet wat je hebt, dus kun je ook niet jaloers zijn op iemand anders die iets heeft wat jij niet hebt. In de oorspronkelijke situatie wordt ook niet onderhandeld (= daar zijn belangen voor nodig), maar er wordt wel van gedachten gewisseld voor het vinden van de beste oplossing.

Het principe van rechtvaardigheid gaat om de rechtvaardige verdeling van sociale primaire goederen. Voorbeelden van sociale primaire goederen: rechten, kansen, inkomen, zelfrespect, macht. Er bestaan echter ook natuurlijke primaire goederen als gezondheid en intelligentie, maar die heb je al van nature en kunnen daardoor niet rechtvaardig verdeeld worden.

Maximinregel: Om rechtvaardig te kiezen kies je kwesties waarbij verschillende belangen aanwezig zijn, voor de beste van de slechte mogelijkheden. Op die manier halen we het maximale uit de minimale mogelijkheden.

Volgens Rawls zou men d.m.v. de sluier van onwetendheid tot de volgende twee rechtvaardigheidsprincipes zijn gekomen:

1. Iedere persoon heeft gelijke en maximale vrijheid die verenigbaar is met de gelijke vrijheid voor anderen.

2. Sociale of economische ongelijkheden moeten zo worden georganiseerd dat zij beide:

- de mist bevoorrechte leden van de samenleving bevoordelen, behalve wanneer ongelijke behandeling voor iedereen voordelen heeft (het principe van de rechtvaardige uitzondering).

- iedereen gelijke kansen en mogelijkheden heeft om posities die voor allen openstaan te verwerven.

De ordening van deze principes is erg belangrijk: Vrijheid staat volgens Rawls boven gelijkheid. Het principe van de rechtvaardige uitzondering, ook wel principe van verschil houdt in dat ongelijkheden zijn toegestaan als ze de mistbedeelden in de samenleving bevoordelen én de samenleving als geheel niet benadelen.

Hoofdstuk 5

5.1 De kwaliteit van het leven

Zowel het sociaal contract als de verzorgingsstaat die daar uit vort vloeit hebben als beperking dat zij beperkt zijn tot hun burgers en niet van toepassing zijn op anderen, zoals immigranten en asielzoekers.

Myrdal: “De democratische welvaartsstaat is protectionistisch en nationaal. De keerzijde van de verzorgingsstaat is dat deze alleen goede zorg kan bieden als het aantal burgers waar het voor moet zorgen beperkt blijft.”

Nussbaum: “Een filosofie die zich bezig houdt met sociale rechtvaardigheid moet het antwoord vinden op de vraag wat de kwaliteit van het bestaan bepaalt en de confrontatie aangaan met zowel mondiale als nationale ongelijkheden. De theorie van het sociaal contract houdt echter geen rekening met ongelijkheden, omdat men in die theorie uitgaat van wederkerig voordeel (en dat heb je niet als er sprake is van ongelijkheden).”

In de zorg zou niet de ‘kwaliteit van de zorg’ met haar procedures voorop moeten staan, maar de ‘kwaliteit van het leven’. De kosten van de zorg worden gemeten aan de hand van de baten die een patiënt van een behandeling ondervindt. Dit wordt gemeten in Quality Adjusted Life Years (QALY’s), waarbij de last die iemand van zijn ziekte ervaart als graadmeter werkt voor de hoeveelheid QALY’s die iemand heeft (= hoe meer last, hoe meer QALY’s). Iedere QALY staat voor maximaal tachtigduizend euro. Kortom, hoe ernstiger de klacht, hoe ernstiger de last en hoe meer de ingreep mag kosten. Critici zeggen echter dat zorg om meer draait dan haar kosten en zij vinden dat men met de berekening van QALY’s voorbijschiet aan wat menswaardig is in de zorg. Zorg is volgens hen een ‘gevoelsmatig en ondersteunend antwoord op de omstandigheden van kwetsbare en hulpbehoevende medemens’.

De contractuele benadering van de maatschappij staat bekend als rechtenethiek, terwijl de morele benadering van de maatschappij gezien wordt als zorgethiek. De rechtethiek wordt ook wel als verlengde gezien van de deontologie (=plichtenethiek) van Kant. De zorg voor anderen is volgens Kant een plicht. Nussbaum ziet zorg echter als iets wat voortkomt uit ‘emotionele cognitie’(= morele gevoelens). Margalits draagt aan dat naast de rechtvaardige samenleving ook een fatsoenlijke samenleving bestaat (= een samenleving waarin zorgen voor anderen betekent dat je hen beschermt voor vernedering).

5.2 Zorg uit plicht

Volgens Kant zijn wij onmondig geworden door onze eigen lafheid en luidheid, wat er voor gezorgd heeft dat wij ons vrijheid af hebben laten pakken. De mens moet weer zelf gaan denken. Volgens Kant handelen we ‘goed’ als we handelen uit zuivere motieven.

Kant heeft drie voor de filosofie belangrijke boeken geschreven: één over wat we kunnen kennen, één over wat we moeten doen en één over hoe wij oordelen. Met deze boeken wilde Kant de filosofie op zich onderzoeken en funderen. “De filosofie moet enkel gebaseerd zijn op het denken en niet op de sociale orde of de zintuiglijke werkelijkheid. Daarom is filosofie ook niet te toetsen door middel van een voorbeeld uit de werkelijkheid.

Naturalistische drogreden= Afleiden hoe iets moet zijn, door te kijken hoe iets al is. Voorbeeld: Hoe we ons zouden moeten gedragen, kunnen we niet afleiden van hoe we ons feitelijk gedragen. Met deze kritiek dat we ons handelen niet mogen rechtvaardigen aan de hand van hoe de praktijk is, verwerpt Kant de vanzelfsprekendheid en de heersende denkgewoonte.

Kennis a posteriori= Kennis die verleend is aan de zintuiglijke werkelijkheid (=ervaring). Voorbeeld: Je ziet dat een cirkel rood is.

Kennis a priori= Kennis die niet verleend is aan zintuiglijke werkelijkheid, maar die we al van tevoren hadden. Voorbeeld: Je ziet dat een cirkel rond is, maar dit wist je al voordat je deze cirkel zag (want een cirkel is altijd rond).

Synthetisch oordeel= Voegt iets toe dat er niet fundamenteel toebehoort. Voorbeeld: De cirkel is rood. Het kan echter nog steeds een cirkel zijn als hij groen of blauw is.

Analytisch oordeel= Voegt niets toe, omdat het er al fundamenteel toebehoort. Voorbeeld: De cirkel is rond. Als hij niet rond was, was het geen cirkel.

Kant gaat ervan uit dat de mens vrij is, dat God goed is en dat de ziel onsterfelijk is. Dit zijn synthetische oordelen van kennis a priori. Voorbeeld: Uit het begrip ‘ziel’ volgt niet noodzakelijk dat de ziel onsterfelijk is (dus synthetisch) en we kunnen ons oordeel niet baseren op iets wat we gezien hebben (dus kennis a priori).

Kant maakt een onderscheidt tussen kennen en denken, wat voortgevloeid is uit de twee tegenstrijdige stromingen in zijn tijd: het rationalisme (= kennis komt niet voort uit de werkelijkheid) en het empirisme (= de bron van kennis is wel ervaring).

Descartes (=aanhanger rationalisme) vroeg zich af hoe we tot zekere kennis kunnen komen. Hij vond dat kennis niet gebaseerd moet zijn op heersende ideeën, want men mag niet blind afgaan op wat anderen zeggen. Je mag echter ook niet vertrouwen op je eigen waarnemingen, want wie zegt dat jij het juist ziet? Ware kennis kunnen we daarom volgens Descartes allee ontlenen aan onze rede, want die bezit de aangeboren ideeën van de werkelijkheid onafhankelijk van hoe de werkelijkheid is.

Kant keerde zich tegen zowel het rationalisme als het empirisme. Hij vindt dat waarnemingen worden beïnvloed door wat we al weten (dat is het fundament), maar dat wat we waarnemen ook belangrijk is (dat zijn de aanvullingen). “Gedachten zijn zonder inhoud leeg en waarnemingen zijn zonder begrippen blind.” Volgens Kant is de bron van kennis de waarneming, het verstand én de rede. De rede en het verstand zijn niet hetzelfde, want de rede bevat normatieve ideeën. Deze ideeën kunnen niet bewezen worden, maar moeten toch aangenomen worden als waarheid en noodzakelijk. Aan de hand van onze rede kunnen we bepalen wat goed of slecht is.

Plichtmatig handelen= Handelen omdat iemand ons hiertoe dwingt, om iets bij de ander voor elkaar te krijgen of omdat het zo hoort. We zorgen voor anderen uit eigenbelang of voor een ander hoger doel en onze motieven zijn dus onzuiver.

Handelen uit plicht= Handelen uit vrije, zuivere wil/respect. Het zorgen is een doel op zich en niet een middel tot een ander doel. We zorgen omdat we moeten zorgen, zonder hier zelf belang bij te hebben. Hierbij zijn onze motieven dus zuiver.

Autonomie= Zelfverplichting. Auto staat voor zelf en nomos voor wet. Oftewel, we zijn vrij om zelf onze wetten te maken. Doordat wij een rede bezitten, kunnen wij d.m.v. autonomie onze verlangen onderdrukken en waardigheid verkrijgen. Autonomie ligt dus ten grondslag aan de waardigheid van de mens.

Zelfbeschikkingsrecht= Iedereen heeft het vermogen om eigen keuzes te maken en controle uit te oefenen op zijn eigen leven.

Categorisch gebod= Een wet die iedereen onvoorwaardelijk vertelt hoe zij zich moeten gedragen.

Hypothetisch verbod= Een wet die vertelt wat we moeten doen voor een bepaald doel en die niet onvoorwaardelijk is (= voor iedereen verschillend).

Respect= We gebruiken anderen niet om onszelf te verrijken. Als men handelt uit respect, handelt men uit zuivere motieven.

5.3 Zorg uit liefde

Nussbaum: “Waardigheid is niet, zoals Kant, zegt onlosmakelijk verbonden met autonomie’

Zij vraagt zich af waarom wij überhaupt voor anderen zorgen, als wij daar geen voordeel uit doen (= net als bij de sociale contracttheorie dus).

Capabilities approach= Theorie van Nussbaum die er uitgaat van de vermogens van mensen en zegt dat naast wederkerig voordeel ook morele gevoelens als liefde en medeleven samenhangen met het menselijk bestaan. Door de drang naar sociale rechtvaardigheid ontstaat de drang voor anderen te zorgen. Zij is het echter wel met Kant eens dat de mens (en zijn verheerlijking) op zichzelf een doel is van het leven.

Nussbaum heeft veel kritiek op de sociale contracttheorie, omdat die theorie geen rekening houdt met de zwakkere in de samenleving. Het idee van het sociaal contract is dat iedereen gelijk is en dezelfde rechten heeft, maar dat is volgens Nussbaum niet zo als je kijkt naar de positie van de zwakkeren (lees: gehandicapten en ouderen). Rawls heeft in zijn ontwerp van de ‘sluier van onwetendheid’ wel rekening gehouden met het feit dat niemand moest weten of hij rijk was of arm, man of vrouw, zwart of blank (dat zou namelijk de belangen veroorzaken), maar heeft niet in zijn beoordeling meegenomen om de gezondheid in het ongewisse te laten. Dus de contractanten wisten of ze wel of niet gezond waren, en dat zorgde dus alsnog voor belangen tijdens het opstellen van het contract (waar de zwakkeren de dupe van werden).

De zwakkeren in de samenleving hebben geen goed plaats in de sociaal contracttheorie, doordat zij niet aan het wederkerig voordeel kunnen voldoen. De sociaal contracttheorie denkt vanuit een kosten-batenanalyse, wat voor de zorg betekent dat we alleen zouden investeren in de zorg die we later zelf ook nodig hebben. Nussbaum vind echter dat we in de zorg moeten denken in menselijke vermogens. Dit zijn namelijk noodzakelijke basisrechten voor een fatsoenlijk en menswaardig bestaan. De zorg moet zich richten op al deze tien menselijke vermogens: 1. Leven 2. Lichamelijke gezondheid 3. Lichamelijke onschendbaarheid 4. Zintuiglijke waarneming, verbeeldingskracht en denken 5. Gevoelens 6. Praktische rede 7. Sociale banden 8. Andere biologische soorten 9. Spel en 10. Vormgeving van de eigen omgeving. (Deze begrippen worden verder uitgelegd op p.146/147)

Nussbaum: “Deze tien vermogens zijn gebaseerd op een ‘intuïtief idee’ (= kan immers niet -wetenschappelijk- verklaard worden) van wat voor een menswaardig leven noodzakelijk is.”

Nussbaum ziet respect, net als Kant, als een bewijs dat de mens een doel op zich is en niet een middel tot een doel. Zij vindt echter wel dat de waardigheid niet alleen verboden moet worden met de rede, maar ook met emoties (= dat zijn immers ook waardeoordelen). Als men namelijk alleen naar de rede zou kijken, dan zouden autisten en dementen bestempeld worden als mensonwaardig. Menselijke waardigheid is daarom onlosmakelijk verbonden met het zijn van een politiek en sociaal dier. Men moet namelijk inzien dat wij behoeftige wezens zijn, die afhankelijk geboren worden als baby en vaak ook afhankelijk sterven als oudere.

Nussbaum zet zich af tegen het principe van rechtvaardigheid als verdeling van goederen of rechten. Nemen we echter de verdeling van menselijke vermogens als uitgangspunt, dan is het principe dat de sterkste schouders de zware lasten dragen hooguit een middel om sociale rechtvaardigheid te realiseren. Sociale ongelijkheid komt volgens Nussbaum omdat de zwakkeren niet betrokken zijn bij het sluiten van het sociaal contract.

Goede zorg is volgens Nussbaum zorg die tegemoet komt aan álle tien menselijke vermogens, de zintuigen en het denken prikkelt en tot emotionele binding leidt. Goede zorg blijft ook de zwakkere zien als volwaardige mensen.

5.4 Zorg uit liefde

De fatsoenlijke samenleving volgens Margalit: “Het draait niet alleen om de rechtvaardige verdelingen van goederen en lasten, maar ook om hóe deze verdeeld worden.”

Margalit: “Een beschaafde samenleving is een samenleving waarin mensen zich onderling behoorlijk gedragen en een fatsoenlijke samenleving is een samenleving waardin de instituties mensen niet vernederen.” Margalit beoordeelt dus of een samenleving fatsoenlijk is, door te kijken naar hoe het institutioneel geregeld is binnen die samenleving. Vernedering en zelfrespect zijn erg belangrijk volgens Margalit en hij beoordeelt deze vanuit drie visies:

1. Anarchistische opvatting; die zegt dat een samenleving waar instituties bestaan per definitie vernederd omdat er een onderverdeling is tussen heersers en overheersten. Volgens de anarchisten is de zorgstaat vernederend, omdat zij ons als onvolwassen behandeld.

2.Stoïcijnse opvatting; die zegt dat een vernederende samenleving niet bestaat. Vernedering betekent namelijk de aantasting van ons zelfrespect door anderen, maar volgens de stoïcijnen worden wij totaal niet beïnvloed door anderen (en bestaat vernedering dus ook niet).

3. Christelijke opvatting; die zegt dat hoogmoed de zwaarste zonde is en dus vindt dat nederigheid iets goed is.

Margalit verwerpt al bovenstaande visies:

1. Kan nooit waar zijn, want dat zou betekenen dat prestatie zelfrespect afdwingt.

2. Kan ook niet, want de behoefte op erkenning is gebaseerd op een relatie met anderen.

3. Kan ook niet, want ondanks dat de christen doet alsof hij zich nederig opstelt, kent ook hij kwade gevoelens tegen zijn vijanden.

Vernedering volgens Margalit= Het zelfrespect wordt geschaad door menselijk handelen en mensen worden niet als vrij beschouwd.

Een fatsoenlijke samenleving zorgt er voor dat burgers niet vernederd worden.

Margalit: “Wij ontlenen ons zelfrespect niet aan onze prestaties, maar aan ons vermogen ons oordeel op het leven altijd te kunnen herzien en het leven anders in te kunnen delen.” Voorbeeld: Een crimineel kan er zelf voor kiezen om de criminaliteit te verlaten.

De verzorgingsstaat is een noodzakelijke voorwaarde voor een fatsoenlijke staat, omdat niet alle zwakkeren in de samenleving voldoende zelfrespect hebben. Echter de verzorgingsstaat kan ook als onfatsoenlijke gezien worden, omdat mensen eerst uitvoerig getest moeten worden voordat zij aanspraak kunnen maken op de zorg (en hiermee verliest de mens zijn zelfrespect en autonomie). Dit is echter niet erg: Beter een samenleving die mensen ondersteunt omdat ze daar recht op hebben, dan een samenleving die mensen ondersteunt uit medelijden of liefdadigheid. Tegen liefdadigheid kan de zwakkere namelijk niets terug doen, waardoor hij automatisch dankbaar móet zijn en in zijn eigenwaarde aangetast wordt.

Hoofdstuk 6

6.1 Waar doe ik het eigenlijk voor?

Het gevoel van het absurde= Begrip van Camus. Alle vanzelfsprekendheid in ons leven valt even weg, waardoor je jezelf af gaat vragen waar je het allemaal voor doet. Dit gevoel confronteert ons met de zinloosheid van ons bestaan en existentiële vragen rijzen op.

Existentiële vragen= Fundamentele vragen over de zin van ons leven.

6.2 Existentiefilosofie

Het absurde confronteert ons met de vraag waarom zonder dat we daar antwoord op krijgen.

Grenssituatie= Term van Jaspers, voor situatie waarin we er helemaal alleen voor staan en die we niet kunnen veranderen.

Centraal thema van de existentiefilosofie: Als mens kunnen ons bestaan kiezen onafhankelijk van andermans mening, de wetenschap of de gevestigde waarheden/gewoonten. We worden geheel op onszelf teruggeworpen en moeten in ons geheel zelf de keuze maken.

Kierkegaard, grondlegger van de existentiefilosofie: “Het gaat erom dat we kiezen dat het menselijk bestaan een keuze is.”

Sartre: “De taak van de mens is om zichzelf vorm te geven. Er zit een groot verschil tussen iets alleen willen of er ook daadwerkelijk voor kiezen. Het bestaan van de mens (=existentie) gaat vooraf aan wat hij is (= essentie).

De mens is vrij omdat hij afstand van zichzelf kan nemen en keuzes kan maken. De vrijheid wordt hier gedacht op het niveau van de ontologie, niet op het niveau van de samenleving. In de politieke filosofie draait het om de vrijheid d.m.v. natuurrechten, maar bij de existentiële filosofie gaat het om een radicale vrijheid waarin we voor ons bestaan kiezen. Onze vrijheid ligt in de houding die wij aannemen t.o.v. omstandigheden Voorbeeld: Als je terminaal bent kun je van elke dag genieten alsof het de laatste is óf je kunt in bed blijven klagen en wachten op de dood. Door deze vrijheid zijn wij ook volledig verantwoordelijk voor ons leven; we hebben er immers zelf voor gekozen.

Kwade trouw= Begrip van Sartre. We ontlopen liever onze vrijheid van de verantwoordelijkheid van ons bestaan te dragen. Dit doen we door ons te verschuilen achter het decor van de omstandigheden, vanzelfsprekendheden en/of wetenschappelijke inzichten.

Existentiefilosofen zien het ‘gevoel van het absurde’ als iets wat je gewoon moet doorstaan i.p.v. het af te wenden. Door dit gevoel wordt je teruggeworpen op jezelf en kun je juist keuzes maken. Alleen door het ‘gevoel van het absurde’ te doorstaan, komen wij erachter hoe het echte zinvolle leven vormgegeven is.

6.3 Stadia op de levensweg

Kierkegaard: “Er zijn drie levenswijzen/stadia op de levensweg: de esthetische, de ethische en religieuze. Dit zijn drie levenshoudingen, maar ze volgen elkaar niet op (= dus geen echte stadia).” In zijn boeken schreef hij onder verschillende synoniemen, waarvan ieder een andere levenshouding had en hij dacht deze levenshoudingen zo beter tot uitdrukking te brengen.

Kierkegaard had kritiek op de anonieme en onpersoonlijke wijze waarop de mens over zichzelf dacht in zijn tijd. Men neemt te gemakkelijk voorgeschreven wijsheden en manieren van denken over uit handboeken (denk aan handboeken over de perfecte opvoeding). Door ons te voegen in de algemene manier van denken over onszelf en ons handelen, verliezen we onze unieke zelf en vermijden we de verantwoordelijkheid voor ons eigen leven.

De immoraliteit van een tijdperk= Term van Kierkegaard. Niemand kiest meer zelf en niemand beroept zich op eigen ervaring om te achterhalen wat het voor hemzélf betekent om mens te zijn. Wie voor zichzelf kiest, moet de heersende opinie doorstaan en kan dus niet leven naar een handboek.

De esthetische levenshouding: Men heeft geen overzicht over zijn leven en leeft voor zijn plezier en/of carrière. De estheet baseert zijn levenshouding op wat anderen vinden en op de heersende opinies zonder er verder bij na te denken. De tegenwoordige flexibele mens lijkt veel op de estheet, door zijn aanpassingen aan de rest van de wereld en zijn focus op ontwikkeling. Scholtens: “Het esthetische in een mens is datgene waardoor hij is wat hij is.”

De ethische levenshouding: Volgens Scholtens: “Het ethische in de mens is datgene waardoor hij wordt wat hij wordt.” De ethicus kiest zelf voor zijn leven, om zo tot zelfontplooiing te komen. Hij baseert zijn keuzes niet op heersende normen en waarden, maar op wat hij zelf wil. Daardoor is hij ook geheel verantwoordelijk voor zichzelf. De ethicus is zich echter wel bewust van sociale plichten en kiest er zelf voor om deze na te leven.

De religieuze levenshouding: Soms zijn er ook uitzonderlijke situaties die een conflict brengen tussen heersende sociale normen en plichten. Voorbeeld uit de Bijbel: God vraagt Abraham om zijn zoon Izaak aan hem te offeren. Of Abraham kiest om dit wel of niet te doen maakt niet uit, want hij gaat hoe dan ook tegen Gods geboden in. Als hij het wel doet doodt hij namelijk iemand en dat mag niet van God, maar als hij het niet doet dan gaat hij tegen Gods wil in en dat mag ook niet. In uitzonderlijke situaties spreken sociale normen, waarden en plichten niet meer voor zich en verliezen wij alle houvast. Hierdoor ontstaat vertwijfeling. Geloven is een kwestie van het doorstaan van deze vertwijfeling en onzekerheid. De gelovige verkeert in een uitzonderlijke situatie waarin hij moet breken met de algemeen aanvaarde waarden en normen.

6.4 Zorg en menselijke existentie

Existentiefilosofen hebben kritiek op de almacht die de rede toegewezen wordt. Heidegger ziet de mens als gedachteloos, wat hij uit in zijn kritiek op de heersende manier van denken waarbij men voordurend aan het rekenen en plannen is en daardoor niet stilstaat bij wat ís. Heidegger keert zich tegen het objectivisme.

Objectivisme: Onze ervaringen worden door de wetenschap geobjectiveerd, doordat overal een verklaring voor gevonden lijkt te kunnen worden. Het probleem is echter dat we deze objectiveringen van de wetenschap aannemen als vanzelfsprekend voor de werkelijkheid, waardoor we de dingen die we niet met wetenschap kunnen verklaren uit het zicht verliezen. Heidegger noemt het objectivisme gedachteloos denken.

Husserl: “De wereld laat zich niet terugbrengen tot wetenschappelijke constructies.”

Intentioneel bewustzijn: Term van Husserl, die aangeeft dat we ons altijd ergens van bewustzijn en dus daardoor altijd betrokken blijven bij de wereld.

Heidegger is echter van mening dat we éérst betrokken zijn, voordat daar het bewustzijn uit kan voort vloeien. Hij spreekt daarom niet van mens maar van ‘dasein’ (= letterlijk ‘er zijn’). Heidegger wil met zijn begrip ‘dasein’ uitleggen dat de mens geen vastliggende begrip is, omdat hij zichzelf kan veranderen door zijn denken.

Existentie gaat volgens Heidegger vooraf aan essentie: “Het wat-zijn (=essentie) moeten we begrijpen vanuit het zijn (=existentie).” Existentie is de verhouding tot het eigen zijn.

Er zijn’ betekent in-de-wereld-zijn en wij kunnen ons niet ontrekken aan de wereld of ons erboven verheffen Kritiek op de wetenschap die vindt dat wij dat wel kunnen.

We kunnen ons op talloze manieren tot ons zijn verhouden, maar dit wordt niet bepaald door de situatie waar we in verkeren. Sommige situaties overkomen ons nou eenmaal. Het ‘er zijn’ is een ‘geworpen ontwerp’. Geworpen verwijst naar de situatie waar we niets aan kunnen doen, het ontwerp verwijst naar de vrijheid van handelen in die situatie.

We verhouden ons ook altijd tot anderen: er-mede-zijn (= Mitsein). Als wij ons overgeven aan anderen, geven we ons over aan men. Men is niet een persoon of een groep personen, maar een algemene benaming voor de publieke opinie. Als we ons laten leiden door men, dan staan we gedachteloos in het leven. Als de vanzelfsprekendheid dan echter wegvalt, ontstaat er angst. Angst is het beklemmende gevoel dat we ervaren wanneer we achter de openheid van ons ‘er zijn’ komen en doorkrijgen dat we ons niet langer achter men kunnen verschuilen. Angst is het besef dat we alleen zelf ons leven kunnen ontwerpen. Angst is niet hetzelfde als vrees. Vrees is bijvoorbeeld als je bang bent voor katten, maar angst is veel grootser.

Oneigenlijk leven: De keuzes van men volgen.

Eigenlijk leven: Zelf de keuzes van het leven maken.

Het in-de-wereld-zijn wordt grotendeels bepaald door de zorg voor onszelf, anderen en dingen:

Bezorgen= Zorg voor dingen, bijvoorbeeld je huis schilderen.

Voorzorg= Zorg voor dingen, bijvoorbeeld een zieke voeden.

Heidegger geeft geen oordeel over wat goede zorg is. De eigenlijke voorzorg geeft ons de mogelijkheid zelf ons bestaan te kiezen en te ontwerpen.

Techniek is volgens Heidegger niets meer dan de instrumentele benadering en beschikbaar maken voor gebruik van anderen, de dingen en onszelf. Aan de techniek is het ‘rekenend denken’(= alles wordt gepland en overal wordt rekening mee gehouden) verbonden. Het rekenende denken zorgt ervoor dat de zorg een zorgfabriek wordt. Het gevaar van techniek is volgens Heidegger dat techniek er vanuit gaat dat onze ideeën en wetenschappelijke objectiveringen met de werkelijkheid overeenkomen (zie objectivisme, eerder dit hoofdstuk).

Wat niet door de techniek beschikbaar gemaakt kan worden, is niet belangrijk meer.

Houding van gelatenheid: We laten techniek toe, maar laten ons er niet door beheersen. Hierdoor hebben we zicht op wat de technologie over het hoofd ziet (= sommige dingen zijn gewoon niet te berekenen).

6.3 Het menselijk gelaat

Heidegger stelt de relatie tot het zijn centraal; Levinas de relatie tot de Ander. Heidegger spreekt enkel over de ander als ‘er-medezijn’, waarmee hij bedoelt dat we ons vaak niet van anderen onderscheiden. Levinas vindt echter dat we dat wel doen en dat wij ook verantwoordelijk zijn voor andermans lot.

Levinas: “Filosofie staat gelijk aan het verlangen van de mens alles te kennen en te beheersen. De westerse filosofie herleidt hierdoor alles wat anders is tot het Zelfde.Westerse filosofie is een egologie.” Levinas spreekt van een totalitaire manier van denken die de relatie tot de Ander uitsluit. Levinas schrijft het woord Ander met een hoofdletter om aan te geven dat de Ander zich niet tot het Zelfde laat herleiden (zoals dat wel gebeurd in de westerse filosofie).

De Ander is ‘het spoor van God’. Hier wordt niet God bedoeld als God in de hemel, maar het goddelijke en dus het onbegrijpbare voor de mens. In relatie tot de Ander ervaren wij God, omdat God zich manifesteert in het gelaat van de Ander. Ook al is de Ander ‘het spoor van God’, hij heeft ook tegelijk het gezicht alle zwakken in de samenleving en roept mij daarmee tot de orde. De Ander beschuldigt mij ervan mijn goede leven af te schermen van de zwakkeren.

Onze verantwoordelijkheid voor de ander bestaat uit andermans’ lot op zich te nemen, de ander als Ander erkennen of tot zijn recht laten komen.

Het basisprincipe van Levinas’ ethiek: Ik ben voor iedereen verantwoordelijk, en ik meer dan alle anderen.

De Ander maakt het besef los dat er iets niet klopt, ook al zeggen wetten, waarden en normen dat we wel juist handelen. Gerechtigheid volgt uit het gelaat van de Ander, niet uit wetten of regels. Regels en wetten moeten ingesteld worden om recht te doen aan ieder ander als Ander. Hier ontstaat de problematiek van de beul (= regels maken áltijd onderscheidt tussen mensen).

Hierdoor schieten we altijd tekort in onze zorg voor het lot van de Ander.

6.6 Presentiebenadering

Een belangrijk verschil tussen de presentietheorie van Baart en de hiervoor beschreven existentie filosofie van Kierkegaard, Heidegger en Levinas is dat de presentietheorie er niet vanuit gaat dat het leven een keuze is. Overeenkomsten zijn er echter ook: Ook hij denkt dat existentie aan essentie vooraf gaat.

De kern van de presentietheorie is aandacht, oftewel ‘aan denken’.De presentiebeoefenaar ziet de ander niet als een object waarover hij denkt, maar gaat er een verbintenis mee aan. In termen van Levinas neemt de presentiebeoefenaar het lot van de ander op zich.

Interventies zijn gericht op de verandering van de situatie en de verhouding daartoe.

De ethiek van het heilig moeten= Het idee dat alles verklaart kan worden en overal een oplossing voor gevonden kan worden (d.m.v. interventies).

Presentiebeoefenaars zoeken echter naar een oplossing van het probleem d.m.v. het geven van aandacht.

De presentiebenadering kun je je niet zomaar eigen maken. Het vereist bepaalde vaardigheden en kennis, maar vooral een betrokken houding bij anderen. Het is een filosofisch-ethische houding (= een levenshouding). De presentiebeoefenaar is geduldig en sluit zich aan bij het ritme van de ander.

Hoofdstuk 7

7.1 De autonome burger als standaardmens

Burgers worden door de overheid gezien als consument en coproducent.

Consument = We willen dat de overheid de diensten levert die wij wensen.

Coproducent= We willen zeggenschap over onze eigen leefsituatie (= autonomie).

We worden geacht voor onszelf te kunnen zorgen en de overheid zorgt dus enkel voor ons wanneer wij dat zelf niet (meer) kunnen. De verzorgingsstaat maakt plaats voor een ondernemende samenleving, waarin iedereen een ondernemer is van zijn eigen leven.

Negatief effect van het consumerend burgerschap We zijn verwend en trekken ons niet meer aan van anderen. Zonder betrokkenheid leidt autonomie tot louter consumentisme. En omgekeerd, zonder autonomie leidt betrokkenheid tot slaafse volgzaamheid.

In onze maatschappij is de autonome mens de norm. De ‘standaardmens’ heeft alles goed voor elkaar: Hij/zij is gezond, dynamisch, flexibel en hardwerkend. De mensen die niet aan de norm voldoen, veroorzaken problemen voor de maatschappij die alleen opgelost kunnen worden door deze mensen aan te passen aan de norm normalisatie.

Van Houten heeft kritiek op het stellen van een norm en een standaardmens, waardoor ‘ongewone mensen’ niet meetellen: “Marginalen zijn het effect van hanteren en handhaven van normen. Iedere norm veroorzaakt namelijk tegenstellingen.”

Afwijkingen van de norm zijn een effect van de gestelde norm en niet andersom, want de norm veroorzaakt de afwijking (= zonder norm kun je namelijk ook niet afwijken).

Nietzsche liet weinig heel van de gevestigde filosofie. Hij geloofde niet in de menselijke rede en zag de mens als nietig. “De waarheid is een leugen waarvan wij vergeten zijn dat het een leugen is en de taal ondersteunt dit doordat het onze perceptie van objecten weergeeft.” Daarnaast heeft Niezsche ooit gezegd dat God dood is, wat het laatste beetje resterende filosofie onderuit haalde.

7.2 Hoogmoed komt voor de val

Nietzsche ziet de mens als een hoogmoedig dier dat denkt veel kennis van de natuur te hebben en deze te beheersen, maar dit is volgens hem niet zo. Waarheid is volgens hem een illusie. In de ‘oorlog van allen tegen allen’ zijn wij min of meer verplicht om vrede te sluiten en vrede sluiten betekent het afspreken van de waarheid. Waarheid is de overkomst tussen taal en werkelijkheid (= als iets waar is betekent dat, dat het werkelijk is en taal omschrijft deze werkelijkheid). “Wat we ontdekken, is wat wij werkelijkheid maken.”

Voorbeeld van een leugenaarsparadox: Een leraar zegt: ‘Alle leraren liegen.’ Spreekt deze leraar de waarheid of niet? Deze vraag kun je niet beantwoorden. Spreekt hij de waarheid, dan liegt hij want dan liegen niet álle leraren. Liegt hij, dan spreekt hij de waarheid door toe te geven dat alle leraren liegen. Oftewel: Hij liegt altijd én hij spreekt altijd de waarheid.

In begrippen kijken we alleen naar de overkomsten tussen twee dingen. Voorbeeld: Ieder mens is uniek, maar het begrip ‘mens’ duidt op de overeenkomsten tussen alle mensen: het bestaat bijvoorbeeld uit een lichaam en een geest. Door het maken van begrippen creëren we dus onze eigen (beperkte) waarheid, waardoor de waarheid volgens Nietzsche gelijk staat aan ‘liegen volgens vaste conventies’.

Nietzsche keert zich tegen het feit van begrippen worden verzelfstandigd, omdat de mens de schepper is van de betekenissen van deze begrippen. Er is geen objectieve waarheid waaraan wij onze interpretaties kunnen toetsen, maar creëren onze eigen werkelijkheid door het interpreteren van begrippen vanuit ons perspectief. Het leven is volgens Nietzsche een wil tot macht, een wil tot anders-zijn en een voortdurend zichzelf overwinnen.

Nietzsche maakt onderscheidt tussen het herenmodaal en een slavenmodaal. De heer ziet het leven als een uitdaging en wil graag verschil maken. Goed in zijn ogen dan ook hetgeen dat het maken van verschillen stimuleert en slecht is hetgeen dat het maken van verschillen belemmert. De slaaf echter ontkent het leven en keert zich het verschil. Voor hem is goed dus hetgeen dat geen verschil maakt en slecht hetgeen dat wel verschil maakt. Doordat wij zo vastklampen aan onze eigengemaakte waarheid, bestaat de westerse maatschappij (voornamelijk) uit slaven. Nietzsche keert zich hiertegen en wil dat we in gaan zien dat onze waarheid bestaat uit illusies.

Gelijkheidsdenken= Een manier van denken waarbij gelijkheid, overzichtelijkheid en uniformiteit voorop staan (= erg slecht dus volgens Nietzsche, want men zou juist het verschil moeten erkennen).

7.3 Intermezzo: structuralisme en differentiedenken

Saussure legde de basis boor het structuralisme: “Woorden ontlenen hun betekenis niet aan de werkelijkheid.” Hij maakt een verschil tussen taalgebruik en taalsystemen. Taalgebruik is het gebruik van woorden waardoor we allemaal weten wat we bedoelen. Taalsystemen zorgen echter voor de betekenis van woorden. Hij analyseert woorden als tekens, oftewel de combinatie van klank, beeld en het idee dat hoort bij een bepaald woord. In een taalsysteem draait het erom dat wij woorden en ideeën aan elkaar koppelen. Voorbeeld: Het woord ‘lamp’ duidt op een lamp en kan niet gebruikt worden voor het benoemen van een deur. Om elkaar te begrijpen moeten wij ons dus houden aan het taalsysteem; de taal heeft macht over ons. De betekenis van woorden wordt niet bepaald door waarnaar zij verwijzen, maar naar het verschil met andere woorden (= je benoemt altijd het verschil). Verschil gaat dus vooraf aan betekenis; enkel in relatie met andere woorden krijgt een woord betekenis. Het wijzigen van definities kan grote gevolgen hebben. Voorbeeld: Als men de definitie voor arbeidongeschikt wijzigt, kunnen daar heel veel mensen de dupe van zijn.

Structuralisme: Wij ontlenen onze identiteit aan de positie die we binnen een structuur hebben ten opzichte van anderen. Zodra de structuur verandert, verandert onze werkelijkheid ook.

Derrida, Lyotard, Deleuze en Foucault worden differentiedenkers genoemd. Differentie is het verschil dat niet kan worden vastgesteld op basis van vergelijking; het onherleidbare verschil. De differentie maakt verschil en produceert verschillende identiteiten. Het is een veelheid die niet in een eenheid (= een woord) kan worden omschreven. Differentie denkers zetten zich af tegen het totalitaire idee dat alles herleidt moet worden tot het Zelfde, maar beseffen ook dat wij altijd beïnvloed worden door onze perceptie vanuit waar de waarheid betekenis krijgt. Zij willen gewoon recht doen aan de verschillen die niet herleidbaar zijn tot iets algemeens.

Droste-effect: Een herhaling van handelingen die niet kan worden stopgezet en doorgaat tot in het oneindige.

Foucault: “De mens ontwikkelt zich d.m.v. waarheidsspelen. Door de filosofie te zien als een spel met de waarheid, kan men kijken of het mogelijk is om anders te denken.”

7.4 Macht en weten

Ons zelfbeeld wordt ontleend aan een vertoog, waar we deel van zijn. Het vertoog is een vorm van weten, door bijvoorbeeld opleiding. Omdat functioneren wordt beoordeel aan de hand van hoe men handelt, wordt men gedwongen om over zichzelf en zijn/haar handelen na te denken volgens het heersende discours. Daardoor wordt men onderworpen aan een bepaald weten ( =genormaliseerd).

Epistèmè= Een periode met bepaalde heersende regels en conventies die het weten structuren.

Volgens Foucault zijn er die epistèmès, aan de hand waarvan de mens zichzelf ervaart:

1. In de Middeleeuwen wordt het weten/de werkelijkheid begrepen in termen van gelijkenis of afspiegeling.

2. Vanaf de 17de eeuw vormen vergelijking, ordening en classificatie het weten.

3. Vanaf de 19de eeuw komt de nadruk te liggen op een historische benadering van het weten.

Foucault: “De individu ervaart en identificeert zichzelf met het heersende weten.” Eerst vond men zichzelf het centrum van de wereld, nu ervaart men de eindigheid van het weten. We nemen dingen van anderen aan en verspreidden die. Voorbeeld: Taal bestond al toen wij nog niet geboren waren en wij nemen het over verspreiden het zonder er bij na te denken. Daarom is de mens als oorsprong en centrum van het denken verdwenen.

Genealogie (= letterlijk: familiekunde) van de macht: Hoe is het weten onderdeel geworden van de machtsstructuren? Onder macht verstaat Foucault het onderwerpen van de een aan de overheersing van de ander, wat dus zowel op staatsniveau kan zijn als tussen twee mensen.

Er zijn volgens Foucault drie soorten macht:

1. Soevereine macht, is de macht die boven alles en iedereen staat en niet door de wet berecht kan worden. Een koning is een voorbeeld van een soeverein. De soeverein beschikt over het leven van zijn onderdanen. En toont zijn macht met veel ophef, bijvoorbeeld d.m.v. openbaar terechtstellen van protestanten.

2. Disciplinaire macht, is een milder disciplinerende macht die is ontstaan eind negentiende eeuw door de opkomst van de burgerlijke maatschappij. Disciplinaire macht uit zich in toezicht en controle, waardoor gehoorzame mensen (= dus betere productiekrachten) ontstaan. De disciplinaire macht is niet de macht van één persoon, zoals bij soevereine macht, maar is op elk niveau van de samenleving geïntegreerd. Volgens Foucault waren er drie instrumenten om de disciplinaire macht uit te oefenen: 1. De onzichtbaarheid van het hiërarchisch toezicht. Als mensen niet weten of ze wel of niet geobserveerd worden, gaan ze zich goed gedragen voor het geval ze wel geobserveerd worden. Voorbeeld van de koepelgevangenis van Betham: De koepelgevangenis is zo gebouwd dat de gevangenen niet kunnen zien of de bewaker wel of niet op hun let. 2. De normaliserende sanctie, die inhoudt dat wij worden beoordeeld en gestraft als we afwijken van de algemene norm. 3. Het examen, wat een combinatie is van de twee bovenstaande Men wordt geobserveerd en daarna beoordeeld.

3.Biomacht, de macht die niet disciplineert maar reguleert. De overheid constateert dat iets niet goed loopt en gaat dat dan proberen te reguleren. Voorbeeld: Teruglopende geboortecijfers leiden tot meer bemoeienis van de overheid bij het gezinsleven. De biomacht heeft een preventieve functie; om erger te voorkomen. De biomacht andere (vaak gezondere/betere) levenshoudingen, dus werkt hij ook als disciplinerende macht.

7.5 Sociaal werk als normaliserende praktijk

Sociaal werk is een normaliserende praktijk, omdat het onmogelijk is om de cliënt niet te benaderen vanuit een algemeen begrippenkader. Een hulpverlener denkt altijd vanuit zijn eigen gekleurde visie en alleen door middel van zijn kennis en richtlijnen kan hij het probleem van de cliënt terugbrengen naar hanteerbare proporties. Dit noemt men ‘the reconstructing of the client’. Als een cliënt zich echter niet laat inkaderen, wordt hij gezien als onbehandelbaar en buiten gesloten uit de hulpverlening. Voorbeeld: Met als doel een hulpverleningsproject zo goed mogelijk te laten slagen, zal men liever kansrijke werkelozen in het project willen betrekken dan kansarme werkelozen. Kaders zijn noodzakelijk om een probleem überhaupt te kunnen ontdekken en hulp te kunnen verlener (= zonder norm kun je ook niet afwijken), maar belemmeren de visie ook doordat niet altijd alles binnen een kader te vatten is.

Roovers: “Hoe passen verstandelijk gehandicapten binnen onze mensbeelden? Kunnen zij bijvoorbeeld als autonoom beschouwt worden?” Volgens Roovers zit er een negatief aspect aan de normalisering: De gehandicapten kunnen niet altijd aan de norm voldoen, waardoor zij minder worden geaccepteerd zoals ze zijn. Normalizing to incompetence= De opvatting dat gehandicapten normaal zijn, waardoor het onvermogen van hen wordt geaccepteerd en er dus ook minder aandacht is voor de zorg hiervoor.

Socioloog van den Berg deed onderzoek naar de manier waarop Marokkaanse vrouwen worden geconfronteerd met disciplinerend beleid. Zij worden continue in de gaten gehouden, met als doel veiligheid en een goede integratie. Van den Berg ziet dit beleid als disciplinering; er wordt getracht de Marokkaanse vrouwen te normaliseren aan de hand van de Nederlandse normen en waarden.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Emile Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1613 2