Hoorcollegeaantekeningen 3-4

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

College 3: Burn-out en chronische vermoeidheidssyndroom

 

Dit college gaat over twee verschillende syndromen: ‘Burn-out’ en het ‘chronische vermoeidheidssyndroom’.

 

Burn-out

Een veel symptomen die bij burn-out voorkomen. Voorbeelden van deze symptomen zijn: een gebrek aan motivatie om naar het werk te gaan, het gevoel gehinderd te worden op het werk, het onvermogen om te genieten van het leven of te lachen, een gebrek aan energie of enthousiasme op het werk, geïrriteerd en ongeduldig zijn met betrekking tot de omgeving en een extreem cynisme en sarcasme.

 

Een burn-out wordt tegenwoordig gedefinieerd als: een syndroom waarbij een trouwe professional zichzelf langzaamaan terugtrekt uit zijn voormalige toewijding aan zijn werk als reactie op extreme werk-gerelateerde stressoren. Oftewel: we spreken van een burn-out als iemand gradueel minder of geen plezier en betrokkenheid meer ervaart op het werk als gevolg van excessieve werk-stressoren.

 

Oorsprong

In 1970 begon men burn-out te onderzoeken. Deze eerste onderzoeken waren echter meer descriptief (men keek dus in hoeverre mensen aan vooropgestelde kenmerken van burn-out voldeden), dan dat er echt naar de mensen zelf werd gekeken. Iemand hoeft geen vaststaande symptomen te hebben om een burn-out te hebben. In de jaren '80 begon men burn-out pas empirisch te onderzoeken. In de jaren '90 kwam men er pas achter dat burn-out zich niet beperkt tot sociale beroepen. Vroeger werd vooral gedacht dat een burn-out vaker voorkwam bij banen die te veel klantencontact hebben, zoals in het onderwijs en de maatschappelijke dienstverlening. Later bleek dat een burn-out niet alleen maar voorkomt bij banen waar men mensgericht is.

 

Hoofddimensies van een burn-out

Er zijn drie hoofddimensies van burn-out.

  1. Emotionele uitputting.

Dit representeert de individuele stressdimensie van een burn-out. Men voelt zich overbelast en ontdaan wat betreft emotionele en fysieke middelen.

  1. Cynisme en onthechting van de baan.

Dit representeert de interpersoonlijke stressdimensie van een burn-out. Cynisme houdt in dat er sprake is van depersonalisatie. Men geeft negatieve, ongevoelige of overdreven reacties op diverse aspecten van het werk.

  1. Het gevoel van ineffectief zijn en een gebrek aan succes.

Dit representeert de zelf-evaluatie dimensie van een burn-out. Er is sprake van gevoelens van incompleet zijn en een gebrek aan succes en productiviteit op het werk.

 

Deze drie hoofdcomponenten zijn aan elkaar gerelateerd. Uitputting (exhaustion) staat hierbij centraal. Uitputting is nodig, maar alleen niet voldoende om burn-out te creëren omdat het vooral gericht is op de individuele dimensie. Uitputting zorgt er voor dat iemand op cognitief en emotioneel gebied afstand neemt van zijn werk. Dit is de relatie die iemand met zijn werk heeft. De relatie tussen het ervaren van verminderd succes, uitputting en cynisme is complex. Het kan ontstaan als gevolg van uitputting en/of cynisme, maar het kan ook parallel aan uitputting en cynisme ontstaan.

 

Meten van een burn-out

De Maslach Burn-out Inventory (MBI) is de enige meetmethode die de sleuteldimensies van een burn-out meet. Met deze meetmethode als basis zijn er nog drie versies ontwikkeld:

  • MBI-Human Services Survey (MBI-HSS): deze is speciaal voor mensen die in sociale beroepen werken

  • MBI Educators Survey (MBI-ES): voor leraren

  • MBI General Survey (MBI-GS): voor allerlei niet-sociaal gerichte beroepen

 

Voorgeschiedenis van een burn-out

De oorzaken kunnen in twee categorieën ingedeeld worden: de situationele factoren (waar komt een burn-out voor?) en de individuele factoren (wie ervaren een burn-out?).

 

De situationele factoren kunnen in drie categorieën ingedeeld worden:

  1. De werkkenmerken

Werkdruk en tijdsdruk (veel overwerk, veel cliënten) zijn belangrijk. Ook rolconflict (tegenstrijdige eisen op het werk waardoor je rol niet echt duidelijk is) en rolambiguïteit (de taken en eisen zijn niet duidelijk genoeg) vallen hierbinnen. Daarnaast kunnen gebrek aan sociale steun (vooral van leidinggevenden), gebrek aan feedback en gebrek aan controle en autonomie van invloed zijn.

  1. De beroepskenmerken

Bij beroepskenmerken is het bekend dat de burn-out profielen verschillen bij verschillende beroepen. Er is sprake van een verschillende mate van uitputting (exhaustion), cynisme en succes.

  1. De organisatiekenmerken

Hierbinnen vallen het organisatieklimaat (hiërarchieën, werkregels) en de economische veranderingen. Voorbeelden van economische veranderingen zijn downsizing (veel opgelegde regels en bemoeizucht van het hoofdkantoor) en mergers (het samenvoegen van verschillende bedrijven). Deze hebben invloed op de wederkerige uitwisseling (reciprocal exchange) tussen de werknemer en de werkgever.

 

De individuele factoren kunnen ook in drie categorieën ingedeeld worden:

  1. De demografische kenmerken

Er zijn geen geslachtsverschillen in de mate van burn-out. De mannen scoren wel hoger op cynisme, terwijl de vrouwen hoger op uitputting scoren. Wat betreft leeftijd hebben mensen met een jongere leeftijd (vroegere carrièrefase) vaker een burn-out. Er is hier echter wel sprake van een selectiebias, omdat er hier alleen naar werkenden wordt gekeken. En bij het vergelijken van jongeren en ouderen op burn-out, dan zijn bij de ouderen (de 40-plussers) over het algemeen de mensen met een burn-out al weg geselecteerd, waardoor het meer stress-bestendigen overblijven. Je vergelijkt dus een willekeurige selectie jongeren met ouderen die al geselecteerd zijn op stressbestendigheid. Dus het is logisch dat de jongeren in zo'n onderzoek gevoeliger blijken te zijn voor burn-out. Alleenwonenden (gebrek aan sociale steun) en hoog opgeleide mensen vallen ook onder de demografische kenmerken van een burn-out.

  1. De persoonlijkheidskenmerken

Hierbinnen valt een zacht karakter (betrokkenheid in dagelijkse activiteiten, het gevoel van controle over gebeurtenissen en openheid voor veranderingen), mensen met een externe locus of controle (succes wordt aan externe factoren of toeval toegeschreven), een lage zelfwaarde, een passieve coping stijl bij stressvolle gebeurtenissen en neuroticisme (emotionele instabiliteit en snelle neiging tot psychologische stress).

  1. De werkattitudes

Hoge verwachtingen kunnen leiden tot hard werken met een burn-out als gevolg wanneer er niet aan de verwachtingen voldaan wordt.

 

Gevolgen van burn-out

Een burn-out kan invloed hebben op zowel de werkpresentatie als de gezondheid. De toewijding aan het werk, productiviteit en effectiviteit en de werktevredenheid kunnen hier onder leiden. Werktevredenheid kan afwezig zijn wat kan leiden tot de neiging om ontslag te nemen of om dit daadwerkelijk te doen (turnover). Ook heeft burn-out invloed op de gezondheid. Het kan onder andere leiden tot stress-gerelateerde fysieke problemen, medicijnmisbruik, angst en depressie.

 

Interventies (omgaan met een burn-out)

Er kunnen twee dingen gedaan worden bij een burn-out: het individu kan veranderd worden, maar ook de organisatie kan veranderd worden:

  1. Veranderen van het individu

Er kunnen onderwijsinterventies toegepast worden die het vermogen van het individu verbeteren om met stress op de werkplaats om te gaan. Een aantal van de technieken die gebruikt kunnen worden, zijn: tijdsmanagement, professionele vaardigheidstraining, relaxatie training, meditatie, assertiviteitstraining en cognitieve-gedragstherapie.

  1. Veranderen van de organisatie

De organisatie kan veranderingen tot stand brengen door de werkdruk weg te nemen, meer controle aan de werknemers toe te dienen, belonen van de werknemers, betere communicatie en contact op de werkplaats onderling, eerlijkheid (alle werknemers evenveel salaris) en waarden (de taken moeten niet in strijd zijn met de persoonlijke waarden).

 

De meest effectieve interventiemanier is om de organisatieveranderingen in combinatie met individuele veranderingen toe te passen. Organisatieveranderingen zijn noodzakelijk maar niet voldoende, tenzij de onderwijsinterventies zorgen voor de noodzakelijke individuele (coping) vaardigheden en werkattitudes.

 

Op pagina 6 van de collegesheets van week 3 staan in de vijfde en zesde sheet de conclusies uit de review ‘Burnout preventie: a review of intervention programs’ weergeven.

 

Job engagement (tegenovergestelde van burn-out)

Engagement is een positieve emotionele staat gekarakteriseerd door:

  • Vigor: energie, de wil om tijd en moeite in het werk te steken, minder snel vermoeid raken, beter met tegenslagen om kunnen gaan.

  • Dedication: betrokkenheid bij werk

  • Absorption: plezier in het werk

 

De engagement over het werk kan worden gemeten met de Utrecht Work Engagement Scale ((UWES).

 

Chronic Fatigue Syndrome (CFS)

De definitie van CFS is een (subjectief) gevoel van aversie ten opzichte van activiteit en het niet in staat zijn om te presteren. Symptomen hierbij zijn vermoeidheid en uitputting. Van groot belang is de combinatie van de fysieke en mentale vermoeidheid.

 

In de algemene populatie is subjectieve vermoeidheid normaal verdeeld. 5-20% van de algemene populatie lijdt onder een aanhoudende (en/of terugkomende) invaliderende vermoeidheid. Het ‘gat’ tussen de 5 en de 20 procent komt doordat het afhankelijk is van de drempel van de ernst (disability) en de persistentie (duration). In de eerstelijnsgezondheidzorg is het bij 5-10% de voornaamste klacht en bij 5-10% een sub symptoom.

 

Geassocieerde condities

Een aantal medische associaties met dit syndroom zijn: endocriene ziekten, slaapstoornissen, neuromusculaire ziekten, gastro-intestinale ziekten, cardiovasculaire ziekten en ademhalingsstoornissen. Ook algemene ziekten zoals kanker of bloedarmoede kunnen geassocieerd zijn met CFS. Voorbeelden van psychiatrische associaties met psychische klachten zij: angsten, depressies, middelenmisbruik, eetstoornissen en somatische stoornissen.

 

Idiopathische vermoeidheid

CFS lijkt Idiopathic fatigue, maar bij de laatste zijn er ook geen medische klachten tijdens de ziekte. Slechts 10% heeft ook daadwerkelijk medische klachten. Voor de rest is IF hetzelfde als CFS. Beiden hebben een slechte prognose als het onbehandeld blijft. Voor beiden geldt dat er sprake is van een enorme impact op het dagelijkse functioneren en de kwaliteit van het leven. Wanneer idopathische vermoeidheid persistent wordt en geassocieerd is met verminderde functionering, kan het gezien worden als de ziekte: ‘chronisch vermoeidheidsyndroom’.

 

Voorgeschiedenis van CFS

Neurasthenie is een ziekte die gekenmerkt wordt door een gebrek aan energie, gemarkeerde vermoeidheid, een verscheidenheid aan pijn en soms lichte koorts. Myalgische encefalomyelitis (ME) is een term die gebruikt werd om een epidemie van klachten

bij het ​​personeel het de Royal Free Ziekenhuis te beschrijven. Deze term wordt nog steeds gebruikt als alternatieve term voor CFS.

 

Diagnose criteria bij CFS

Bij CFS gaat het om een vermoeidheid die

  • niet komt door een organische ziekte

  • niet overgaat door veel rust te nemen

  • nieuw ontstaat met een duidelijk begin

  • langer dan 6 maanden aanhoudt

  • leidt tot een vermindering van educatieve, sociale, persoonlijke en eerdere

beroepsactiviteiten.

 

Om gediagnostiseerd te worden met CFS moet er sprake zijn van vier of meer van de volgende symptomen voor minstens zes maanden: verminderd geheugen of concentratie, keelpijn, gewrichtspijn, spierpijn, gevoelige cervicale- en okselklieren, nieuw soort hoofdpijnen (ernst of type), onverwikkelde slaap, gevoel van onbehagen na inspanning.

 

De vermoeidheid mag niet te verklaren zijn door medische condities, een depressieve- of bipolaire stoornis of een eetstoornis (anorexia, boulimia). Ook schizofrenie, dementie of waanvoorstellingen zijn uitsluitingscriteria. Verder mag er geen sprake zijn van alcohol- en/of drugsmisbruik en/of ernstige obesitas.

 

CFS een ‘consensus definitie’, door het feit dat er geen objectieve (laboratorium) testen zijn uitgevoerd en de diagnose gebaseerd is op vermoeidheid-ernst en symptoomcriteria. Daarnaast is CFS een uitsluitende diagnose, aangezien een aantal medische en psychiatrische diagnoses worden uitgesloten.

 

Oorzaken van CFS

Er is veel onderzoek gedaan naar mogelijke biologische/organische oorzaken voor CFS of symptomen die karakteristiek zijn voor CFS. Echter deze resultaten zijn niet uitsluitend vanwege een gebrek aan consistentie en specificiteit. Ook de resultaten van de onderzoeken naar psychologische en psychiatrische factoren als oorzaak voor CFS zijn niet uitsluitend.

 

Comorbiditeit

Een andere stoornis die erg op CFS lijkt is Fibromyalgie. Deze stoornis gaat gepaard met chronische lichamelijke pijnen. Daarnaast is er sprake van comorbiditeit wat betreft CFS en andere stoornissen die gekarakteriseerd worden door medisch niet te verklaren symptomen. Tenslotte komt CFS gedeeltelijk overeen met angst- en depressieve stoornissen.

 

Prevalentie

In de algehele populatie is de prevalentie 0,007-2,8% en in de eerstelijns zorg populatie is de prevalentie 0,006-3%. Factoren als de gebruikte definitie, het type populatie dat onderzocht is en de studiemethoden beïnvloeden deze cijfers.

 

Psychosociale consequenties

CFS zorgt voor significante functionele verslechtering, arbeidsongeschiktheid (1/3)en vermindering in sociale relaties. Het zorgt echter niet voor een verhoogd sterftecijfer. De psychosociale consequenties voor CFS zijn groter dan voor RA of MS en is gerelateerd aan psychiatrische comorbiditeit.

 

Prognoses

In de derdegraads zorg verbeteren 17-24% van de CFS patiënten, maar herstelt slechts minder dan 10% volledig. 10-20% verslechterd over tijd. Risicofactoren voor een slechte prognose zijn slechte mentale zorg of het hebben van een psychiatrische stoornis, somatische ziekten, oudere leeftijd, een lange ziekteduur en moeheid.

 

Behandeling

Medische behandelingen blijken tot nu toe nog niet effectief. Fysieke therapie, namelijk graded excercise therapie, heeft een gunstige uitkomst. Deze therapie zorgt ervoor dat patiënten een aantal fysieke activiteiten gaan verrichten die zij niet meer hebben kunnen doen sinds de ziekte. Het uitganspunt hierbij is het huidige niveau van bekwaamheid en het doel is geleidelijke fysieke activiteit en minder rust. Patiënten werken aan doelen die zij voor zichzelf hebben vastgesteld. Ook psychologische therapie, namelijk cognitieve gedragstherapie, blijkt effectief. Op pagina 12 en pagina 13 van de collegesheets staat een model van CGT weergeven met bijbehorende voorbeelden. Er wordt gefocust op de in stand houdende factoren van CFS, hierdoor komt men namelijk in een vicieuze cirkel. Het is de bedoeling dat men een optimistische blik krijgt in de omkeerbaarheid van het proces. Er wordt cognitieve herstructurering toegepast op de overtuigingen en wat betreft gedrag wordt er verhoogde activiteit toegepast. Tevens wordt een balans verkregen tussen activiteit en rust.

 

In de collegesheets op pagina 14, sheet 4 staan de conclusies uit het review ‘cognitive behavior therapy and graded excercise for chronic fatique syndrome: a Meta-analysis’

 

De etiologie van CFS is (nog) niet te begrijpen, maar als het niet behandeld wordt is de prognose slecht (psychosociale gevolgen). Een psycholoog kan aan de behandeling bijdragen door Cognitieve gedragstherapie. Om de vicieuze cirkel van activiteit te doorbreken zijn ‘graded excercises’ nodig. Cognitieve herstructurering wordt gebruikt om de somatische symptoomtoeschrijvingen te veranderen.

 

College 4: Antisociaal gedrag

 

Antisociale Persoonlijkheidsstoornis

Antisociaal gedrag is gedrag dat tegen de normen van de samenleving ingaat. Er zijn veel verschillende types antisociaal gedrag. Voorbeelden hiervan zijn: agressie, wreedheid, geweld, diefstal en vandalisme. Andere minder erge vormen van antisociaal gedrag zijn: liegen, manipulatie, drugs- en alcoholmisbruik.

 

Een gedragsstoornis (conduct disorder) is agressie die in de kindertijd begint. Signalen die op agressie wijzen zijn: fysieke mishandeling, substantie misbruik, pesten, verwaarlozen en gedrag die op woede of irritatie wijst, zoals het vechten met anderen. Impulsiviteit komt ook vaak voor waarbij men moeite heeft met het anticiperen. Vaak heeft diegene geen spijt van het vertoonde gedrag.

 

Zelfbeeldproblematiek komen ook vaak voor. Mensen met antisociaal gedrag vertonen een arrogant attitude. Ze zijn vaak egocentrisch en maken zich geen zorgen om het pijn doen van anderen. Het breken van regels is gewoonlijk. Ook zijn ze vaak manipulatief.

 

De volgende criteria moeten volgens de DSMIV aanwezig zijn, wil men spreken van een antisociaal personaliteitsstoornis:

  1. Het individu schendt vanaf zijn 15e al de rechten van anderen. Dit gebeurt door: het niet kunnen houden aan sociale normen, bedrieglijk zijn, impulsiviteit en niet kunnen anticiperen, prikkelbaarheid en agressief zijn, roekeloos zijn zonder zich zorgen te maken over eigen of andermans veiligheid en gebrek aan berouw.

  1. Het individu is 18 jaar of ouder.

 

ASPD criminelen worden vaak langer gevangen gehouden. ASPD komt echter niet zo vaak voor: 3% van de mannen en 1% van de vrouwen. Bij een trauma of een disfunctionele geschiedenis krijgen vrouwen eerder een Borderline stoornis en mannen eerder een antisociale stoornis. Niet alle criminelen vertonen ASPD. Vaak is het afhankelijk van hoe de criteria geïnterpreteerd worden. Veel antisociaal gedrag komt in groepen voor. Er zijn veel verschillende vormen van antisociaal gedrag.

 

Theorieën over de ontwikkeling van ASPD

  • Psychodynamische theorieën:

Als kind was het individu niet gehecht door absentie van verzorging door de ouders. Het kind ontwikkelt hierdoor geen gevoel voor de regels van de samenleving, en ontwikkelt geen gevoelens van schaamte of spijt.

  • Biologische theorieën:

Hierbinnen spelen het temperament en de genen een rol.

  • Cognitieve gedragstheorieën:

Antisociale individuen hebben foute irrationele cognitieve overtuigingen die versterkt kunnen worden.

  • Interpersoonlijke theorieën:

De individuen waren vroeger mishandeld of verwaarloosd met een emotioneel trauma als gevolg. Dit kan ook het gevolg zijn door inconsistentie van de ouders. Het individu wil het gevoel hebben om in controle te zijn, in plaats van gestuurd te worden. Om traumatische gevoelens te vermijden onderdrukken ze hun gevoelens zo erg, dat ze uiteindelijk geen empathie meer kunnen voelen.

 

In de collegesheets staan op pagina 3 verschillende persoonlijke, familie, school gerelateerde en sociale factoren weergeven die indirect een rol spelen bij antisociaal gedrag. Ook staat op deze pagina een model met de ontwikkelingsfases van antisociaal gedrag.

 

Pesten

Een klassiek voorbeeld van ASPD is pesten. De narcistische (egocentrische) gevoelens van de pestkop geeft hem het gevoel van superieur zijn. Het gebrek aan empathie en hun agressie zorgt er voor dat het individu kan handelen zonder spijt te voelen. Zij rationaliseren hun gedrag. Pesten vind overal plaats: op het werk, maar ook op school. Het kan om verbaal pesten gaan, maar het kan ook om fysiek geweld gaan.

 

In de collegesheets op pagina vier zijn verschillende grafieken te zien. Hieruit blijkt duidelijk dat jongens meer pesten dan meisjes. Echter op negenjarige leeftijd pesten jongens ongeveer evenveel als meisjes. Uit een andere grafiek komt naar voren dat pesten omlaag gaat naarmate men ouder wordt.

 

Een pestkop is bijna nooit ‘alleen’. Dit wordt duidelijk weergeven in de cyclus van pesten op pagina 4 van de collegesheets. Ook cyberbullying (pesten via het internet) is een groot probleem. In de collegesheets op pagina 5 staan elementen uit preventieprogramma’s weergeven. Ook pesten op de werkplaats is een groot probleem, vooral vrouwen zijn hiervan vaak het slachtoffer en het is een groeiend probleem. Op pagina 5 van de collegesheets staat een schema weergeven met verschillende factoren die een rol spelen bij pesten.

 

Seksuele intimidatie

Seksuele intimidatie houdt pesten of dwang van een seksuele aard in, of de ongepaste beloftes van beloningen in ruil voor seksuele gunsten. Dit kan verbaal of fysiek zijn. Seksuele intimidatie heeft als gevolg dan iemand geïrriteerd is. Ook een toename van stress of depressie kan voorkomen, afhankelijk van de capaciteit van het individu om met de intimidatie om te gaan (coping mechanismen). Verder is het afhankelijk van de aanwezigheid van de sociale steun. Vaak voorkomende seksuele intimidatie heeft hetzelfde psychologische effect als verkrachting of aanranding.

 

Wat men verstaat onder ‘normale seksualiteit’ is afhankelijk van de cultuur: heteroseksualiteit versus homoseksualiteit, biseksualiteit, transseksualiteit, seks voor het huwelijk, de frequentie van seksueel contact en de soort seksueel contact.

 

Seksuele disfuncties komen bij zowel vrouwen als mannen voor:

  • Mannen: geen verlangen voor of een aversie voor seks, erectiestoornis (afhankelijk van de leeftijd), geremde orgasme, premature ejaculatie, dyspareunia (pijn tijdens seksuele activiteit).

  • Vrouwen: geen verlangen voor of een aversie voor seks, vrouwelijke seksuele arousal stoornis (geen lubricatie of zwelling), dyspareunia of vaginisme (spiersamentrekkingen in de vagina treden op tijdens penetratie).

 

Parafilie zijn mensen die zich seksueel aangetrokken voelen of opgewonden raken door iemand of iets anders dan een volwassene. Voorbeelden zijn kinderen (pedofilie) en laarzen. 15% van de populatie gaf aan eerder ongepast aangeraakt te zijn door volwassenen toen ze nog een kind waren. 90% van de misbruikers zijn mannen. Incest is een specifieke vorm van pedofilie. Binnen de katholieke kerk in Nederland wordt het aantal slachtoffers van seksueel misbruik (kinderen en adolescenten) geschat op 10.000-20.000. De consequenties zijn onbekend, maar seksuele disfuncties en suïcide komen vaker bij deze slachtoffers voor.

 

Verkrachting houdt in: seksuele aanranding met seksuele gemeenschap zonder toestemming van de andere persoon in. Het vindt met behulp van geweld plaats. De incidentie is 0,01 tot 1%, afhankelijk van het land. Maar seksueel misbruik wordt heel vaak niet gerapporteerd. Meer dan 90% van de slachtoffers is vrouwelijk.

Slachtoffers van verkrachting zijn vaak getraumatiseerd en hebben moeite om net zoals voor de verkrachting te functioneren. Vaak zijn er concentratieproblemen, slaap- en eetproblemen. Vaak ervaren de slachtoffers ook de acute stress stoornis, inclusief symptomen die gelijk zijn aan de post traumatische stress stoornis, zoals intense en onvoorspelbare emoties en moeite om met de herinneringen van de gebeurtenissen om te gaan. Deze klachten kunnen er voor zorgen dat het slachtoffer zijn problemen voor zichzelf houdt en het geen hulp zoekt of een melding maakt. Andere klachten als depersonalisatie of dissociatie kunnen voorkomen. Ook hebben de slachtoffers vaak moeite om zich de gebeurtenissen te herinneren. Het slachtoffer herleeft in gedachten, herinneringen en nachtmerries de gebeurtenis. Vaak vermijdt men plekken, gebeurtenissen, gedachten of gevoelens die het slachtoffer aan de gebeurtenis doet denken. Ook is er sprake van angst of toegenomen alertheid. Het slachtoffer vermijdt ook vaak het sociale leven. Deze symptomen kunnen zo erg ontwikkelen dat het slachtoffer met post traumatische stress stoornis gediagnosticeerd wordt. Verkrachting en seksuele aanranding zijn de meest voorkomende oorzaken van post traumatische stress stoornis bij vrouwen.

 

De overtreders (verkrachters) moeten behandeld worden. Dit kan gedaan worden op verschillende manieren:

  • Verborgen sentisisaties: patiënten associëren herhaaldelijk seksueel opwindende afbeeldingen met de redenen waarom het gedrag gevaarlijk is totdat alle arousal verdwenen is.

  • Her-conditioneren van orgasmes: patiënten moeten zich tijdens het denken aan de gewoonlijke fantasieën masturberen. De bedoeling is dat de gewoonlijke fantasieën vlak voor de ejaculatie vervangen worden door meer gewenste fantasieën.

  • Terugval preventie: coping vaardigheden worden aan de patiënt aangeleerd om signalen te kunnen herkennen.

 

Verkrachters en pedofielen zijn moeilijk te behandelen. Bij 25% van de verkrachters is de therapie succesvol. Een voorbeeld van een biologische behandeling is castratie. Medicijnen verminderen het seksuele verlangen door het testosteron niveau te verlagen. Een probleem is toestemming, de patiënten zullen eerst toestemming moeten geven.

 

Alcohol

Op pagina 8 van de collegesheets staan alcohol-gerelateerde misdaden weergeven.

Door overmatig alcohol gebruik ontstaan er vaak luide discussies waarbij veel gescholden wordt.

 

Fraude

Fraude is het intentioneel bedriegen van andere mensen om er zelf voordeel uit te halen of om er anderen mee kwaad te doen. Het kan gaan om valse representaties van feiten of situaties. De meeste fraude komt voor binnen de financiële dienstverlening.

 

Criminologen benadrukken vaak de uitlokkende factoren. Mensen plegen fraude als ze de kans krijgen. De omgevingsfactoren spelen dus een grote rol, in het specifiek de volgende factoren:

  1. onduidelijke regels,

  2. gebrek aan controle en

  3. lage risico op straf.

 

Ook moet er sprake zijn van intensieve (groeps)druk en een proces van rationalisatie om schuld weg te halen. Bij rationalisatie elimineren mensen hun geweten door self-talk.

 

Het mechanisme achter rationalisatie is de cognitieve dissonantie theorie:

Beslissingen of handelingen die inconsistent zijn met overtuigingen, normen of waarden leidt tot het gevoel van stress. Hoe belangrijker de overtuigingen, normen en waarden, hoe sterker de stress en hoe sterker de behoefte om de dissonantie te verminderen. Handelingen zijn onomkeerbaar, en daarom is het vaak makkelijker om cognities aan de handeling aan te passen. Dit wordt rationalisatie genoemd. Irrationeel gedrag wordt rationeel gemaakt. Zelfrechtvaardiging is niet hetzelfde als liegen, omdat mensen vaak overtuigd worden van de waarheid van hun rationalisatie.

 

Gedrag wordt bepaald door doelen. Zo’n doel activeert een competentie. Als de behoefte is om op een ethische manier te handelen, dan worden andere doelen (zoals eerlijk zijn) getriggerd. Bij fraude zijn mensen vaak betrokken in een complex fraudeproces wat dingen vergemakkelijkt. Er is dan namelijk sprake van een gevoel van gedeelde verantwoordelijkheid (umbrella model, Milgram). Tussen collega’s zijn sociale doelen vaak belangrijker dan ethische doelen. als een doel

 

Overtuigingen, normen en waarden zijn cultuurbepaald en cultuur verschillend. Cultuur is een lens. Een manier om naar de wereld te kijken.

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
575