Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU - Oefententamen

Vragen

Vraag 1

Beoordeel de juistheid van de volgende stellingen over ministers en staatssecretarissen.

I Als een minister ergens voor verantwoordelijk is, is diens staatssecretaris dat ook.
II Als een staatssecretaris ergens voor verantwoordelijk is, is diens minister dat ook.
  1. Beide stellingen zijn juist
  2. Alleen stelling I is juist.
  3. Alleen stelling II is juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 2

Stel je het volgende voor: men komt erachter dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toestaat dat haar minderjarige dochter feestjes organiseert. Men komt er verder achter dat de echtgenoot van de minister daarvoor alcoholische versnaperingen aanschaft en dat de minister hiervan op de hoogte is. Onduidelijk is of de minister zelf ook op de feestjes aanwezig is.

In de Tweede Kamer ontstaat consternatie aangezien het nog niet zo lang geleden is dat de verkoop van alcohol aan minderjaren juist door deze minister aan banden is gelegd.

Wat is juist ten aanzien van de inlichtingenplicht (artikel 68 Grondwet) van de minister ten opzichte van de Tweede Kamer in de bovenstaande casus?

  1. De minister moet de Kamer desgewenst van inlichtingen voorzien, ongeacht of dit een privékwestie betreft.
  2. De minister moet de Kamer desgewenst van inlichtingen voorzien, omdat dit een privékwestie betreft.
  3. Omdat dit een privékwestie betreft, komt de minister een beroep op het verschoningsrecht uit artikel 68 Grondwet toe.

Vraag 3

Deze vraag betreft een vervolg op de casus uit de voorgaande vraag.

Welk van de volgende stellingen is niet juist?

  1. Als ook Kamerleden van coalitiepartijen de minister aan de tand zouden voelen, zou dat een aanwijzing zijn voor een dualistische relatie tussen Kamer en regering.
  2. Als enkel en alleen Kamerleden van oppositiepartijen de minister aan de tand zouden voelen, zou dat een aanwijzing zijn voor een monistische relatie tussen Kamer en regering.
  3. Als Kamerleden van zowel de coalitie- als de oppositiepartijen de minister aan de tand zouden voelen, zou dat een aanwijzing zijn voor een dualistische relatie tussen Kamer en regering.
  4. Als Kamerleden van zowel de coalitie- als de oppositiepartijen de minister aan de tand zouden voelen, zou dat een aanwijzing zijn voor een monistische relatie tussen Kamer en regering.

Vraag 4

In een land worden verkiezingen gehouden voor de volksvertegenwoordiging op nationaal niveau (de “Kamer”). Na afloop van de verkiezingen wordt door partijen in de Kamer naar een meerderheidscoalitie gezocht. Nadat de coalitie is gevonden, voeren diverse Kamerleden gedurende de navolgende zittingsduur van de Kamer namens de coalitie het dagelijks bestuur over het land, maar zij hebben geen zelfstandige bevoegdheden. De Kamer functioneert in dit stelsel onder afwisselend voorzitterschap van één jaarlijks door de Kamer gekozen Kamerlid, dat zich gedurende dat jaar ‘president’ mag noemen.

Van wat voor regeringsvorm is hier sprake? Er is sprake van een:

  1. klassiek stelsel.
  2. conventioneel stelsel.
  3. parlementair stelsel.
  4. presidentieel stelsel.

Vraag 5

Een minister moet inlichtingen geven aan de Tweede Kamer:

  1. Indien ten minste één Kamerlid dit wenst.
  2. Indien ten minste 30 Kamerleden dit wensen.
  3. Indien ten minste een meerderheid van de Kamerleden dit wenst.

Vraag 6

Marijke is pilote van sproeivliegtuigen waarmee pesticiden worden gespoten over de akkers van boeren. In een ministeriële regeling van de minister van Economische Zaken (verder: de regeling sproeivliegtuigen) staat dat dit alleen mag vanaf een hoogte van maximaal 50 meter. Voor Marijke betekent dit dat ze er erg lang over doet om één akker te besproeien. Liever zou zij van grotere hoogte sproeien. Marijke vraagt de minister van Economische Zaken om de regeling sproeivliegtuigen te wijzigen zodat sproeien vanaf een hoogte van 100 meter wordt toegestaan. Twee weken later ontvangt Marijke een brief van de minister waarin zijn beslissing staat: haar verzoek wordt niet ingewilligd.

Is deze beslissing een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb)?

  1. Ja, de beslissing voldoet aan alle vereisten van artikel 1:3 Awb.
  2. Nee, de beslissing is niet schriftelijk gegeven.
  3. Nee, de beslissing is niet afkomstig van een bestuursorgaan.
  4. Nee, de beslissing behelst geen rechtshandeling.

Vraag 7

Welke van onderstaande beslissingen is geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb?

  1. De schriftelijke beslissing van de burgemeester tot het opleggen van een gebiedsverbod aan een voetbalhooligan (waartoe hij bevoegd is op grond van artikel 172a Gemeentewet).
  2. De schriftelijke beslissing van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om een ziekenhuis te sluiten vanwege het niet naleven van zijn aanwijzingen omtrent verbetering van hygiëne (waartoe hij bevoegd is op grond van artikel 27 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg).
  3. De schriftelijke beslissing van een rechtbank, waarbij een bedrijf in staat van faillissement wordt verklaard (waartoe hij bevoegd is op grond van artikel 1 Faillissementswet).

Vraag 8

Welke van onderstaande functies voldoet eveneens aan de definitie van bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1 sub a Awb (een a-orgaan)?

  1. De korpschef van de nationale politie.
  2. De voorzitter van de Eerste Kamer.
  3. De voorzitter van de Stichting Autoriteit Financiële Markten.

Vraag 9

Beoordeel de juistheid van de volgende stellingen over besluiten.

I Beschikkingen zijn altijd besluiten
II Besluiten kunnen alleen worden genomen door bestuursorganen
  1. Beide stellingen zijn juist.
  2. Alleen stelling I is juist.
  3. Alleen stelling II is juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 10

Wat wordt bedoeld met het ‘negatieve aspect van het legaliteitsbeginsel’? Daarmee wordt bedoeld dat:

  1. het vanuit een oogpunt van flexibiliteit nadelig is dat een overheid voor veel van haar handelen een wettelijke grondslag nodig heeft.
  2. uitoefening van overheidsbevoegdheden alleen binnen de grenzen van de wet mag plaatsvinden.
  3. voor sommige vormen van overheidshandelen juist geen wettelijke grondslag vereist is.

Vraag 11

De filosoof John Locke ging ervan uit dat grondrechten:

  1. pas gelden als ze daadwerkelijk in een constitutie zijn vastgelegd.
  2. moeten worden gezien als privileges voor bepaalde groepen personen.
  3. alleen gelden voor de mens in de natuurtoestand.
  4. aan de mens als zodanig toekomen en niet afhankelijk zijn van toekenning door de overheid.

Vraag 12

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontstond door middel van de totstandkoming van het EVRM. Welke stelling daarover is juist?

  1. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is gevestigd in Luxemburg.
  2. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is gevestigd in Straatsburg.
  3. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is gevestigd in Brussel.

Vraag 13

Het in artikel 19 lid 1 Grondwet vervatte recht inzake werkgelegenheid kan worden gekwalificeerd als een:

  1. klassiek vrijheidsrecht.
  2. sociaal grondrecht.
  3. politiek participatierecht.
  4. uiting van het gelijkheidsbeginsel.

Vraag 14

Artikel 2:20 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) maakt het mogelijk dat verenigingen (privaatrechtelijke rechtspersonen) verboden verklaard kunnen worden. Dit vormt een beperking op de vrijheid tot vereniging. Staan de Grondwet en/of het EVRM toe dat artikel 2:20 lid 1 BW zodanig wordt gewijzigd dat de bevoegdheid om deze beperkingen te stellen wordt gedelegeerd aan gemeenteraden?

  1. De Grondwet staat dit niet toe, het EVRM wel.
  2. De Grondwet staat dit niet toe, het EVRM ook niet.
  3. De Grondwet staat dit toe, het EVRM ook.
  4. De Grondwet staat dit toe, het EVRM niet.

Vraag 15

In Nederland bestaat een genootschap dat zich ‘De Enige en Universele Rokerskerk van God’ noemt. Onderdeel van de rituelen van deze kerk is dat de leden op een voor het publiek toegankelijke plaats bijeenkomen om hun eer te bewijzen door middel van het roken van sigaretten, sigaren en pijpen. Stel: deze rokerskerk krijgt op grond van de Tabaks- en rookwarenwet een boete wegens overtreding van het rookverbod. De rokerskerk stapt naar de rechter en eist dat de boete ongedaan gemaakt wordt, omdat het opleggen van deze boete in strijd is met de vrijheid van godsdienst. Met een beroep op de Grondwet veegt de rechter dit verweer van de rokerskerk van tafel: de rokerskerk kan geen succesvol beroep doen op de vrijheid van godsdienst. De rechter betrekt de Tabaks- en rookwarenwet niet in zijn oordeel ten aanzien van dit verweer.

Wat weten we, gelet op de informatie uit bovenstaande casus, over de motivering die de rechter ten aanzien van dit verweer heeft gevolgd?

  1. De rechter heeft kennelijk geoordeeld dat het roken binnen een rokerskerk niet valt binnen de reikwijdte van de vrijheid van godsdienst.
  2. De rechter heeft kennelijk geoordeeld dat de vrijheid van godsdienst ten aanzien van het roken binnen een rokerskerk in casu kan worden beperkt.
  3. De rechter kan zijn oordeel hebben onderbouwd via zowel de reikwijdte van de vrijheid van godsdienst als de beperkingen die op dat recht mogelijk zijn.

Vraag 16

Indien een orgaan van de gemeente een bevoegdheid in medebewind uitoefent:

  1. oefent het deze bevoegdheid niet zelfstandig uit.
  2. is de regelgever die medebewind verlangt niet gerechtigd om toezicht op deze bevoegdheidsuitoefening te houden.
  3. oefent het deze bevoegdheid uit binnen de grenzen van de medebewind verlangende hogere regeling.
  4. is het vrij om geheel naar eigen inzicht te handelen.

Vraag 17

Aan het hoofd van de provincie:

  1. staan provinciale staten.
  2. Staat de commissaris van de Koning.
  3. staan gedeputeerde staten.
  4. staat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Vraag 18

Tussen de regeringsvormen op centraal niveau en op het niveau van gemeenten en provincies bestaan in Nederland zowel verschillen als overeenkomsten. Een overeenkomst is dat:

  1. algemene regelstelling in beginsel geschiedt door de uitvoerende macht en de vertegenwoordigende organen gezamenlijk.
  2. de uitvoerende macht bevoegd kan worden gemaakt om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen.
  3. elk individueel lid van de uitvoerende macht over publiekrechtelijke bevoegdheden beschikt.

Vraag 19

Wat is het gevolg van het aannemen van een motie van wantrouwen tegen een wethouder door de gemeenteraad?

  1. Dit heeft geen gevolgen omdat de raad alleen het vertrouwen in het college van burgemeester en wethouders als geheel kunnen opzeggen.
  2. Het gevolg is dat de wethouder zijn ontslag moet indienen, tenzij hij het college kan overtuigen de gemeenteraad te ontbinden.
  3. Het gevolg is dat de wethouder van rechtswege is ontslagen.
  4. Het gevolg is dat de raad hem ontslag kan verlenen als de wethouder geen ontslag neemt.

Vraag 20

Stel: een gemeentelijke verordening regelt de maximum vaarsnelheid op het water en stelt deze op 30 kilometer per uur ter bescherming van de veiligheid van het verkeer op het water. Nadien stellen provinciale staten een verordening vast waarin de maximum vaarsnelheid op het water op 20 kilometer per uur wordt gesteld ter bescherming van de veiligheid van het verkeer op het water. De gemeentelijke verordening is dan in strijd met de:

  1. benedengrens en de rechter kan haar onverbindend verklaren.
  2. bovengrens en de rechter kan haar onverbindend verklaren.
  3. benedengrens en zij is van rechtswege vervallen.
  4. bovengrens en zij is van rechtswege vervallen.

Vraag 21

Beoordeel de juistheid van de volgende stellingen over machtsverdeling:

I Machtsverdeling is een beginsel van de democratische rechtsstaat.
II In de democratische rechtsstaat, zoals we die in Nederland kennen, is de scheiding tussen de wetgevende en de rechtsprekende macht verder doorgevoerd dan de scheiding tussen de wetgevende en uitvoerende macht.
  1. Beide stellingen zijn juist
  2. Alleen stelling I is juist.
  3. Alleen stelling II is juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 22

Het legaliteitsbeginsel  biedt als zodanig:

  1. onvoldoende waarborgen tegen absolutisme, omdat een Grondwet alle macht aan een soeverein kan toekennen.
  2. onvoldoende waarborgen tegen absolutisme, omdat een soeverein op grond van zijn functie altijd kan afwijken van een Grondwet, ook al is daarin het legaliteitsbeginsel vervat.
  3. voldoende waarborgen tegen absolutisme, omdat alle machtsuitoefening gebaseerd moet zijn op een door de formele wetgever gemaakte wet.
  4. voldoende waarborgen tegen absolutisme, omdat alle machtsuitoefening gebaseerd moet zijn op een Grondwet.

Vraag 23

Welke stelling is juist?

  1. Het Statuut voor het Koninkrijk is geen onderdeel van de Nederlandse constitutie.
  2. De Nederlandse constitutie omvat ook ongeschreven rechtsregels.
  3. De Grondwet is de enige bron van staatsrecht.
  4. Het hele bestuursrecht is samengevat in de Algemene wet bestuursrecht.

Vraag 24

Geef aan welke termen hieronder moeten worden ingevuld onder (1), (2) en (3).

Imane is al sinds haar jeugd geïnteresseerd in politiek en na enkele jaren bij een politieke partij actief te zijn geweest, stelt ze zich verkiesbaar en komt ze op de lijst van die partij te staan voor de komende Tweede Kamerverkiezingen. Imane oefent hiermee haar (1) uit. Uiteraard is haar rol bij de verkiezingen hiermee niet afgelopen aangezien ze ook nog naar het stembureau gaat om haar (2) uit te oefenen. Als zij na de verkiezingen met haar kritische houding soms tegenover haar eigen fractie in de Kamer komt te staan, wil het fractiebestuur haar zetel van haar afnemen. Als haar fractie hier inderdaad op aandringt, is zij (3) verplicht haar zetel af te staan.

  1. (1) = actief kiesrecht, (2) = passief kiesrecht, (3) = niet.
  2. (1) = passief kiesrecht, (2) = actief kiesrecht, (3) = wel.
  3. (1) = passief kiesrecht, (2) = actief kiesrecht, (3) = niet.
  4. (1) = actief kiesrecht, (2) = passief kiesrecht, (3) = wel.

Vraag 25

Stel: een land is onderverdeeld in verschillende districten waarbinnen gestemd kan worden op verschillende kandidaten. Op 8 november 2016 vinden verkiezingen plaats. De kandidaat die op die dag de meeste stemmen krijgt binnen zijn district, krijgt een zetel in het parlement. Van wat voor kiesstelsel is hier sprake?

  1. Dit kiesstelsel kan gekenmerkt worden als een lijstenstelsel.
  2. Dit kiesstelsel kan gekenmerkt worden als een stelsel van evenredige vertegenwoordiging.
  3. Dit kiesstelsel kan gekenmerkt worden als een absoluut meerderheidsstelsel.
  4. Dit kiesstelsel kan gekenmerkt worden als een relatief meerderheidsstelsel.

Vraag 26

In 2012 verliep de kabinetsformatie op een andere wijze dan voorheen. Wat was het belangrijkste verschil tussen de wijze waarop dit in 2012 verliep en de wijze waarop dit voorheen verliep?

Sinds 2012 is een nog belangrijker taak weggelegd voor:

  1. een of meer informateurs.
  2. een of meer formateurs.
  3. de Tweede Kamer.
  4. de Eerste Kamer.

Vraag 27

Voor Tweede Kamerleden is een regeerakkoord juridisch niet bindend. Welk grondwetsartikel staat aan een dergelijke binding in de weg?

  1. Artikel 43 Grondwet.
  2. Artikel 45 lid 3 Grondwet.
  3. Artikel 65 Grondwet.
  4. Artikel 67 lid 3 Grondwet.

Vraag 28

De paradox van Ostrogorski, zoals behandeld tijdens de hoorcolleges, laat zien:

  1. waarom coalitievorming noodzakelijk is.
  2. dat coalitievorming niet altijd leidt tot besluiten waarvan een meerderheid van de bevolking voorstander is.
  3. hoe coalitievorming de uitslag van de verkiezingen beïnvloedt.

Vraag 29

Op 2 november 2004 werd Theo van Gogh vermoord door Mohammed B. Deze B. werd veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Niet alleen voor moord, maar (op grond van artikel 121 Wetboek van Strafrecht) ook voor het met bedreiging van geweld opzettelijk verhinderen dat een lid van de Staten-Generaal de vergaderingen van die Staten-Generaal bijwoont. Op het lichaam van Van Gogh had B. namelijk een dreigbrief achtergelaten voor het toenmalige Tweede Kamerlid Ayaan Hirsi Ali.

Had B. door de rechter kunnen worden ontzet uit zijn kiesrecht?

  1. Ja, het geldende recht staat dit toe.
  2. Nee, bij overtreding van artikel 121 Wetboek van Strafrecht is het niet mogelijk om naast een gevangenisstraf ook ontzetting uit het kiesrecht op te leggen.
  3. Nee, alleen de wetgever kan iemand uit zijn kiesrecht ontzetten.
  4. Nee, iemand die een levenslange gevangenisstraf opgelegd krijgt, is al van rechtswege ontzet uit zijn kiesrecht.

Vraag 30

Het Nederlandse parlementaire stelsel is niet zonder slag of stoot tot stand gekomen. Welk van deze stellingen ten aanzien van de vertrouwensregel is waar?

  1. Direct na de vastlegging van de ministeriële verantwoordelijkheid in de Grondwet van 1848 bracht de Tweede Kamer de vertrouwensregel met succes in stelling.
  2. De ministeriële verantwoordelijkheid die in de Grondwet van 1848 werd vastgelegd, volgde als sluitstuk op de buiten de Grondwet om tot stand gekomen vertrouwensregel.
  3. Nadat de ministeriële verantwoordelijk in de Grondwet van 1848 werd vastgelegd, kon de vertrouwensregel pas tot ontwikkeling komen.

Vraag 31

Uit het Fluorideringsarrest kan worden afgeleid dat:

  1. feitelijk handelen door de overheid geen wettelijke grondslag behoeft.
  2. al het handelen door de overheid een wettelijke grondslag behoeft.
  3. ingrijpende rechtshandelingen door de overheid een wettelijke grondslag behoeven.
  4. ingrijpende handelingen door de overheid – of dit nu feitelijke handelingen of rechtshandelingen zijn – een wettelijke grondslag behoeven.

Vraag 32

Wat is het belangrijkste verschil tussen de totstandkoming van een wet (in formele zin) en de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur (amvb)?

  1. Bij de totstandkoming van een wet is de Koning betrokken, bij de totstandkoming van een amvb niet.
  2. Bij de totstandkoming van een wet zijn één of meer ministers betrokken, bij de totstandkoming van een amvb niet.
  3. Bij de totstandkoming van een wet is de Raad van State betrokken, bij de totstandkoming van een amvb niet.
  4. Bij de totstandkoming van een wet is de Tweede Kamer betrokken, bij de totstandkoming van een amvb niet.

Vraag 33

Welke van onderstaande bepalingen staat delegatie van regelgevende bevoegdheid toe?

  1. Artikel 4 Grondwet.
  2. Artikel 12 lid 2 Grondwet.
  3. Artikel 54 lid 1 Grondwet.
  4. Artikel 75 lid 1 Grondwet.

Vraag 34

Stel dat een beslissing van een bestuursorgaan als volgt is ondertekend:

College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
Namens deze,
T. Hol (ambtenaar onderwijszaken, gemeente Utrecht)

Dit geeft blijk van:

  1. Attributie.
  2. Delegatie.
  3. Mandaat.

Vraag 35

In de Zwarte Pietuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State draaide het om de vraag:

  1. of ‘Zwarte Piet’ een vorm van discriminatie is.
  2. of de burgemeester bij het verlenen van evenementenvergunning rekening mocht houden met het mogelijk discriminerende karakter van ‘Zwarte Piet’.
  3. hoe het recht van betoging van de aanhangers van ‘Zwarte Piet’ moest worden afgewogen tegen het verbod op discriminatie.

Vraag 36

Leden van de rechterlijke macht die met rechtspraak zijn belast worden benoemd door:

  1. de Tweede Kamer.
  2. de Regering.
  3. de Raad voor de Rechtspraak.
  4. de Koning.

Vraag 37

Wat is kenmerkend voor de rechtsbescherming geboden door de Nationale ombudsman?

  1. Dat zijn oordelen juridisch bindend zijn.
  2. Dat hij niet bevoegd is om uit eigen beweging onderzoek te doen naar gedragingen van bestuursorganen.
  3. Men niet bij hem terecht kan voor klachten over ministers.
  4. Hij toetst de behoorlijkheid van een gedraging van een bestuursorgaan.

Vraag 38

In het arrest Guldemond/Noordwijkerhout overweegt de Hoge Raad dat voor de bevoegdheid van de burgerlijke rechter in zaken tussen de overheid en een burger voldoende is dat:

  1. de eiser een privaatrechtelijke rechtspersoon aanspreekt.
  2. de eiser een beroep doet op een regel van privaatrecht.
  3. de rechtsbetrekking tussen eiser en gedaagde van privaatrechtelijke aard is.
  4. de eiser een beroep doet op een grondrecht.

Vraag 39

Welke van de onderstaande instanties geldt binnen het bestuursrecht niet als rechter in hoger beroep?

  1. De Hoge Raad.
  2. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
  3. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.
  4. De belastingkamers van de vier Gerechtshoven.

Vraag 40

Stel: aan de Wet openbare manifestaties wordt een nieuw artikel toegevoegd. Dit artikel luidt:

“Een vergadering die zodanige weerstand oproept dat de inzet van politie noodzakelijk is om de veiligheid van aanwezigen te garanderen, wordt door de burgemeester verboden.”

Eugenie is milieuactiviste en ziet de bui al hangen. Ze is bang dat ze in de toekomst geen enkele vergadering meer kan organiseren, omdat deze zal worden verboden zodra haar politieke tegenstanders dreigen de boel te komen verstoren.

Eugenie stapt naar de rechter en is van plan de rechtmatigheid van deze nieuwe bepaling aan te vechten met een beroep op artikel 9 Grondwet, artikel 11 EVRM en artikel 21 IVBPR.

Het beroep op welk van deze artikelen heeft in ieder geval geen kans van slagen?

  1. Een beroep op artikel 9 Grondwet heeft in ieder geval geen kans van slagen.
  2. Een beroep op artikel 11 EVRM heeft in ieder geval geen kans van slagen.
  3. Een beroep op artikel 21 IVBPR heeft in ieder geval geen kans van slagen.

Antwoordindicatie 

  1. C

  2. A

  3. D

  4. B

  5. A

  6. D

  7. C

  8. A

  9. A

  10. A

  11. D

  12. B

  13. B

  14. A

  15. A

  16. C

  17. A

  18. B

  19. D

  20. D

  21. A

  22. A

  23. B

  24. C

  25. D

  26. C

  27. D

  28. B

  29. A

  30. C

  31. D

  32. D

  33. D

  34. C

  35. B

  36. B

  37. D

  38. B

  39. A

  40. A

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2795