Recht en bedrijf - Samenvatting reader 2012-2013

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.

Inhoudsopgave

 

Week 1 De economische context

  • Macro economie

  • De crisis

  • Macro-economische verkenning

  • Kamerstuk 33 400: Nota over de toestand van de financiën van het Rijk

  • Vergrijzing

 

Week 2 Start van de onderneming

  • Hoe een goed ondernemingsplan te schrijven

  • Rechtsvorm MKB

 

Week 3 Groei van de onderneming

  • Wat is de strategie?

  • Small business corporate governance

 

Week 4 Volwassenheid en neergang van het bedrijf

  • Mediation voor bedrijven in financiële moeilijkheden

  • Nieuwe wet helpt niet

  • Kredietcrisis

  • Beschermen en overleven

  • Ondernemingen in permanente crisis

 

Week 5 De ondergang van het bedrijf

  • Bestuurdersaansprakelijkheid

  • Faillissement en surseance

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Week 1 De economische context

 

Macro economie

 

Inleiding

Het verschil tussen de jaren dat er banen in overvloed zijn en de jaren dat het moeilijk is om een baan te vinden, staat bekend als de conjunctuurcyclus. Maar waarom is er een conjunctuurcyclus en kan er iets aan worden gedaan om het glad te strijken? Dit zijn vragen die worden gesteld door de macro-economie, het economisch gebied dat zich concentreert op het gedrag van de economie als een geheel. In tegenstelling tot de macro-economie, is de micro-economie bezig met de productie en consumptie beslissingen van consumenten en producenten, en met de toewijzing van schaarse middelen onder industrieën.

 

Verschillen tussen macro- en micro-economie

De macro-economie verschilt van de micro-economie op de volgende manier: de opeenhoping van miljoenen individuele acties produceren een resultaat dat groter is dan de simpele som van deze individuele acties apart.

 

Een belangrijk inzicht in de macro-economie is dat op de korte termijn – een periode bestaande uit verschillende jaren, maar meestal minder dan een decennium – het gecombineerde effect van individuele beslissing gevolgen kunnen hebben die heel anders zijn dan wat een individu heeft bedoeld, effecten die soms slecht zijn. Het gedrag van de macro-economie is inderdaad groter dan de som van individuele acties en marktuitkomsten.

 

Er is nog een ander verschil tussen macro-economie en micro-economie: de rol van overheidsbeleid. Studies van hoe de markt werkt hebben ertoe geleid dat de micro-economisten tot de conclusie zijn gekomen dat de overheid de markt met rust moet laten. Behalve in bepaalde goed gedefinieerde gevallen, gaat het overheidsingrijpen in de markt de samenleving als geheel slechter af. In tegenstelling tot de micro-economie, geloven de macro-economisten dat er voor de overheid een veel bredere rol is weggelegd – vooral om de op kortere termijn fluctuaties en de bijwerkingen in de economie te beheren.

De opvatting dat de overheid een actieve rol heeft, gaat terug naar de grote depressie in 1930. Tijdens en na de grote depressie ontwikkelden de macro-economisten de hedendaagse gereedschap van de macro-economie: fiscaal beleid – controle van de overheidsuitgaven en de belastingen en het monetaire beleid – controle over de rente en de hoeveelheid geld dat in omloop is.

 

Weer een ander verschil tussen de micro-economie en de macro-economie zijn de studies over de groei op lange termijn. Macro-economisten stellen zich de volgende vragen: welke factoren leiden tot een hoger cijfer van de groei op lange termijn? Zijn er overheidsbesluiten die in staat zijn om de cijfer van de groei op lange termijn te verbeteren? Daarentegen richten de micro-economisten zich op de problemen die de productie dat de economie in staat is om te produceren als gegeven nemen. Micro-economisten stellen zich de vraag hoe een gegeven set van middelen zo efficiënt mogelijk te gebruiken. Macro-economisten daarentegen onderzoeken op lange termijn hoe een samenleving het totale bedrag van productiemiddelen kan verhogen en hoe het een hogere groei kan bereiken en hoe de levensstandaard te verhogen. Oftewel wat de overheid moet doen of juist niet moet doen om op lange termijn een groei te bewerkstelligen.

 

Waarom wordt de groei op lange termijn beschouwd als een onderdeel van macro-economie in plaats van micro-economie? De reden is dat de groei van de lange termijn afhangt van het gebruik van de economische uitvoer. Dit is het laatste verschil tussen beide economieën. Voordat hierop wordt ingegaan, eerst een kleine uitstap.

 

De korte termijn afwisseling tussen economische verslechtering en verbetering staat bekend als de conjunctuurcyclus. Een depressie is een zeer diepe en langdurige economische verslechtering. Gelukkig komen deze zelden voor. De laatste depressie was in 1930. Minder langdurige economische verslechteringen staan bekend als recessies, perioden waarin productie en werkgelegenheid daalt.

De meeste economisten definiëren een recessie als twee opeenvolgende kwartaaljarige perioden waarin de totale waarde van de productie daalt. Economische verbetering – perioden waarin productie en werkgelegenheid toenemen – staan bekend als uitbreiding of herstel.

 

Een recessie leidt, zoals hierboven al aangegeven, tot hogere werkloosheid, lagere productie, minder inkomen en een lagere levensstandaard. Om werkloosheid te begrijpen en hoe dit betrekking heeft op de negatieve gevolgen van recessie, moeten we begrijpen hoe de beroepsbevolking is gestructureerd. Werkgelegenheid is het totaal aantal werkzame mensen en werkloosheid is het totale aantal mensen die actief op zoek zijn naar werk, maar die op dit moment geen werk hebben. Beroepsbevolking is het totaal van het aantal mensen die werken en werkloos zijn. Het cijfer van de officiële beroepsbevolking omvat niet de ontmoedigde werknemers – mensen die in staat zijn om te werken, maar die het hebben opgegeven om naar een baan te zoeken omdat ze niet denken dat ze een baan zullen vinden. De arbeidsstatistieken bevat geen informatie over underemployment – het aantal mensen die gedurende een recessie werken maar die minder verdienen dan dat ze zouden krijgen gedurende een herstel omdat ze dan minder uren werken of ze nemen minder betaalde banen of beiden.

 

De werkloosheidcijfer is het percentage van het totale aantal mensen die werkloos zijn van de beroepsbevolking. Dit cijfer wordt als volgt berekend: het totaal aantal werkloze mensen / (het totaal aantal werkloze mensen + het totaal aantal mensen die werken) x 100. De werkloosheidcijfer geeft aan wat de condities zijn op de arbeidsmarkt. Een hoog werkloosheidcijfer signaleert een slechte arbeidsmarkt waarop het moeilijk is om een baan te vinden; een laag werkloosheidcijfer geeft een goede arbeidsmarkt aan waarop banen makkelijk te vinden zijn.

 

De totale (economische) uitvoer is de totale productie van de economie van de uiteindelijke goederen en diensten gedurende een bepaalde periode – meestal een jaar. Zij sluit goederen en diensten, die geproduceerd worden als input voor de productie van andere goederen, uit (input producten worden vaak intermediaire goederen genoemd). Zo wordt staal dat nodig is om een auto te maken niet meegerekend in de totale uitvoer, maar de auto zelf wel.

 

Het temmen van de conjunctuurcyclus

Zoals eerder genoemd, is één van de belangrijkste missies van macro-economie om te begrijpen waarom recessies gebeuren en wat, als er iets is, daaraan gedaan kan worden. Door de jaren heen is gebleken dat de conjunctuurcyclus kan worden getemd door middel van beleid. Er zijn verschillende soorten van beleid. Beleidsinspanningen die zijn genomen om de hevigheid van de recessie te verminderen of die zijn genomen om de te sterke uitbreidingen in toom te houden, wordt stabilisatiebeleid genoemd. Het monetaire beleid probeert de economie te stabiliseren door middel van veranderingen in de hoeveelheid geld dat in omloop is, of in de rente, of in beiden. Het fiscale beleid probeert de economie te stabiliseren door middel van veranderingen in het fiscale beleid of in de overheidsuitgaven, of in beiden.

 

De economische groei op lange termijn

De aanhoudende opwaartse trend in de totale productie staat bekend als seculaire groei op lange termijn of korte groei op lange termijn. Het woord seculair wordt gebruikt om de groei op lange termijn te onderscheiden van de expansiefase van de conjunctuurcyclus, welke minder dan vijf jaar gemiddeld duurt. De seculaire groei op lange termijn heeft betrekking op de groei van de economie gedurende meerdere decennia. De groei op lange termijn is van fundamenteel belang voor veel van de meest dringende economische vraagstukken van vandaag. Een belangrijk aandachtspunt van de macro-economie is om de cijfer van de groei op lange termijn te begrijpen.

 

Inflatie en deflatie

Een belangrijk onderscheid in de macro-economie is het onderscheid tussen nominale en reële variabelen. Een nominaal bedrag van iets, zoals de nominale lonen, is een bedrag dat niet is aangepast op veranderingen in de prijzen door de tijd heen. Een reëel bedrag van iets is een bedrag dat is aangepast op veranderingen in de prijzen door de tijd heen.

Het totale prijspeil is het algemene prijsniveau van alle finale goederen en diensten in de economie – dat wil zeggen het prijsniveau van de totale productie.

 

Wanneer dit prijsniveau stijgt, dan spreken we van een inflatie. En wanneer dit prijsniveau daalt, ervaart de economie een deflatie. In het algemeen beschouwen economen prijsstabiliteit – waarbij de totale prijspeil helemaal niet of slechts langzaam verandert – als een wenselijk doel.

De jaarlijkse procentuele verandering in het totale prijspeil staat bekend als de inflatiecijfer (welke negatief is in het geval van deflatie).

Macro-economisten hebben veel inspanning geleverd om de oorzaken van inflatie en deflatie te begrijpen en om advies aan overheden te verstreken over hoe je een pad tussen deze twee ongewenste uitersten te dirigeren.

 

 

De crisis

 

Systeemcrisis

In 2000 beleggen de banken een groot deel van hun middelen in verhandelbare Amerikaanse rommelhypotheken. In 2007 waren de verliezen op deze sub prime hypotheken opgelopen. Dit heeft ervoor gezorgd dat het vertrouwen tussen de banken werd ondermijnd, wat weer tot gevolg had dat de onderlinge kredietverlening via de interbancaire markt opdroogde. In 2008 leidde dit tot een wereldwijde kredietcrisis. Door de crisis zijn vele banken omgevallen en zijn aandelenkoersen en huizenprijzen gekelderd. De kredietcrisis slaat om in een reële economie: consumenten zijn terughoudender met hun bestedingen en producenten krijgen moeilijker een krediet. Overheden en centrale banken hebben op deze gebeurtenissen gereageerd door in te grijpen om een ineenstorting van het financiële systeem te voorkomen.

 

De economische en financiële crisis heeft verschillende oorzaken.

In de aan de crisis voorafgaande periode voert de Amerikaanse centrale bank een ruimhartig beleid door de geldmarktrente laag te houden, waardoor lenen zo goedkoop is dat investeerders en beleggers zich diep in de schulden steken om aandelen, huizen en nieuwe financiële producten te kopen. Door de grote vraag stijgen de beurskoersen en de prijzen van onroerend goed. Hierdoor nemen gezinnen weer nieuwe leningen, omdat hun huis meer waard wordt. Ook ondernemingen tellen veel geld neer bij fusies en bedrijfsovernames, die worden gefinancierd door nieuwe aandelen uit te geven of door nieuwe leningen bij banken en grote beleggers af te sluiten. Tenslotte weten ook de banken hun kredietverlening fors uit te breiden.

 

De rentestijging blijft beperkt, doordat onder andere China (en andere olieproducerende landen) hun spaaroverschotten op westerse kapitaalmarkten onderbrengt.

Marktpartijen raken het zicht kwijt op debiteurenrisico’s die zij lopen (de kans die zij lopen dat een lening niet wordt terugbetaald), omdat deze risico’s zijn gecodeerd in financiële innovaties. Ook geven kredietbeoordelaars vaak te hoge waarderingen. De oorzaken van de economische en financiële crisis zijn slechte theorieën over de werking van financiële markten, de deregulering van financiële instellingen en soms onvoldoende doortastend optreden van toezichthouders.

 

De crisis brengt ook risico met zich mee. Valt een grootbank om, dan sleept die andere banken in haar val mee, waardoor kredietverlening en betalingsverkeer stil komt te liggen. Dit systeemrisico dwingt de overheden om hun grootbanken overeind te houden. Dit besef bij de grootbanken brengt het gevaar met zich mee dat zij grote risico’s nemen. De risicovolle manier van opereren van grootbanken komt onder andere tot uiting in onzorgvuldig risicomanagement en te lage kapitaalbuffers: weinig eigen vermogen ten opzichte van de uitstaande leningen en de daaraan verbonden risico’s.

 

Wanneer de overheid moet ingrijpen, betaalt de belastingbetaler de rekening. In reactie op dit ongenoegen en om de kans op een herhaling kleiner te maken, hebben overheden en centrale banken een aantal maatregelen genomen. Regels en toezicht worden aangescherpt en via een bankenbelasting gaat de sector een verzekeringspremie betalen voor de overheid mocht het mis gaan.

Bij deze maatregelen is internationale coördinatie van de aanpak van de financiële sector van belang. In de eerste plaats omdat steeds meer financiële instellingen grensoverschrijdend werken.

 

In de tweede plaats omdat het duidelijk moet zijn welke internationale organisaties of overheden bevoegd zijn welke maatregelen te nemen. In de laatste plaats omdat er dient te worden voorkomen dat financiële instellingen in land A soepeler worden behandeld dan in land B.

 

Financiën van de overheid

Door de economische en financiële crisis zijn de financiën van de overheid in alle EU-landen erg verslechterd. Bijna alle EU-landen kampen hierdoor met een buitensporig tekort op hun begroting. Dit zorgt voor onrust op de financiële markten.

 

Het Europese Financiële Stabilisatie Faciliteit (EFSF) is een tijdelijke ‘instelling’ dat leningen kan verstrekken aan eurolanden in financiële geldnood. Landen die steun van de EFSF ontvangen zouden moeten voldoen aan strenge eisen voor de overheidsfinanciën en bereid zijn tot ingrijpende economische hervormingen. Als er onvoldoende begrip bij een meerderheid van de kiezers in het probleemland hiervoor bestaat, dan vindt herstructurering van overheidsschuld plaats. Dit houdt in dat houders van staatsobligaties van het probleemland akkoord gaan met looptijdverlening (de schuld wordt later afgelost), verlaging van de rente (rentelasten drukken dan minder zwaar op de begroting) of afstempeling (obligatiehouders krijgen bij aflossing een bepaald percentage van de hoofdsom terug).

 

Het macro-economisch beleid

Tijdens een overleg in Brussel is besloten dat de macro-economische beleidscoördinatie binnen de EU voor verbetering vatbaar is. Het gaat om de volgende opties:

  • Betere en tijdige informatievoorziening door de lidstaten aan de Europese Commissie over de vooruitzichten voor hun overheidsfinanciën;

  • Grotere aandacht voor de ontwikkeling van de overheidsschuld;

  • Automatische toepassing van doeltreffender sancties;

  • Verplichte kwaliteitsnormen voor o.a. begrotingsregels en meerjarenramingen;

  • Procedures om buitensporige onevenwichtigheden in de economie van lidstaten op te sporen en daartegen actie te kunnen ondernemen.

Veel lidstaten verzetten zich tegen automatische sancties bij schending van begrotingsafspraken. Deze sancties zouden worden opgelegd door de EC. De lidstaten zien dit als een te grote inbreuk op hun budgettaire soevereiniteit.

 

Regulering van de financiële markten

De financiële markt wordt op de volgende wijze gereguleerd. De officiële rente (refirente) is vanaf het najaar van 2008 verlaagd. Dit monetair beleid maakt leningen met een korte looptijd goedkoper. Dit leidt hopelijk tot het doen van extra investeringen en het prikkelen van gezinnen om meer op krediet te kopen. De banken geven de genoten renteverlaging niet altijd volledig aan hun klanten door, omdat toezichthouders eisen dat banken hun vermogenspositie versterken. Door de rentemarge (het verschil tussen de rente die banken zelf betalen en de rente die zij aan hun klanten doorberekenen) te verbreden, kunnen banken hun winst opvoeren. Als zij die winst niet uitkeren, dan wordt hun balanspositie sterker.

 

Ook wordt er door de Amerikaanse centrale bank een beleid van kwantitatieve verruiming gevoerd. Dit wil zeggen dat de bank massaal obligaties opkoopt, vooral van de Amerikaanse overheid. Door de toegenomen vraag stijgt de koers en daalt de rente.

 

Macro-economische verkenning

 

In alle landen vertraagt de economische groei.

Sinds mei 2012 is er weer sprake van een verheviging van de eurocrisis: de angst dat Griekenland uit de eurozone gaat, de financiële problemen van het bankwezen in Spanje, de hoge schulden van overheden in combinatie met verslechterende economische vooruitzichten. In reactie op deze verheviging hebben beleidsmakers ervoor gekozen om een begin te maken met de vorming van een Europese bankenunie. De bankenunie kent drie onderdelen: 1) een gemeenschappelijk toezichtmechanisme voor (grensoverschrijdende) banken, 2) een Europese resolutiemechanisme voor als deze banken in financiële moeilijkheden komen en 3) een Europees depositogarantiestelsel. Het doel van het vormen van deze Europese bankenunie is het doorbreken van de vicieuze cirkel die ertoe leidt dat een redding van eigen financiële instellingen door een individuele lidstaat de overheidsschuld van die lidstaat doet toenemen, waardoor rentes op die schuld oplopen en twijfel kan ontstaan over de schuldhoudbaarheid en de soliditeit van de financiële instellingen.

Ook de centrale banken hebben monetair verruimende maatregelen genomen. Zo heeft de ECB bijvoorbeeld de beleidsrente verlaagd. Daarnaast heeft de ECB zich bereid verklaard landen in nood te hulp te komen, nadat deze landen eerst financiële steun hebben gevraagd bij het noodfonds EFSF/ESM.

 

Nederland

De Nederlandse economie zal begin 2013 enigszins herstellen als gevolg van de licht aantrekkende uitvoer (handel).

 

De bijdrage van de consumptie van huishoudens en overheidsbestedingen zal ook in 2013 negatief zijn. Dit komt door beperkte loonstijgingen, lage werkgelegenheidsgroei, hoge pensioenpremies, lagere reële pensioenuitkeringen en dalende huizenprijzen.

 

Het overheidstekort neemt in 2012 en 2013 af. Deze daling is het gevolg van beleid.

De collectieve lasten stijgen, denk aan de verhoging van het algemene btw-tarief naar 21%.

Zowel in 2012 als in 2013 daalt de statische koopkracht. Dit wordt vooral veroorzaakt door de daling van de lonen, door stijgende pensioenpremies en beleid (bijvoorbeeld: het kindgebonden budget wordt verminderd).

 

Beschouwing

De financiële crisis is nog steeds niet voorbij. Vooral de Europese landen kampen met grote problemen. Er is voor het eerst zich op een wezenlijke oplossing: (1) er wordt een Europese bankenunie opgericht en (2) de ECB helpt Europese landen met liquiditeitsproblemen. Deze landen krijgen alleen steun van de ECB als het betreffende land bij het ESM een programma aanvraagt. Het IMF speelt bij de monitoring van dit programma een belangrijke rol.

 

Het ingrijpen van de ECB is zeker niet goedkoper dan het gebruik maken van eigen middelen uit de begroting. Verliezen komen namelijk ten laste van de winst van de ECB, wat leidt tot een lagere winstuitkering aan de lidstaten. Bovendien is het ook minder zichtbaar. Vooral het onderscheid tussen monetair en budgettair beleid wordt minder duidelijk door deze aanpak. Het monetaire beleid vergt namelijk geen directe democratische legitimatie waar het budgettair beleid dit wel vereist (vanwege het aangaan van verplichtingen ten laste van de belastingbetaler).

 

Europa kent geen politieke instituties om snel een besluit te nemen over crisisinterventies. De ECB heeft min of meer deze rol. Doordat de besluiten van de ECB een politiek karakter hebben, bestaat er een verhoogd risico op beïnvloeding. En dit vormt een bedreiging op de onafhankelijkheid van de ECB. Door de voorwaarde te stellen dat een land een programma heeft aangevraagd, wordt politiek draagvlak gecreëerd.

 

De huidige recessie werkt als een tweesnijdend zwaard: aan de ene kant nemen de belastinginkomsten af waardoor het financieringstekort en dus de schuld toenemen. Aan de andere kant daalt het bbp.

Ook Nederland wordt sterk door de crisis getroffen. Nederland groeit trager dan onze oosterburen. De oorzaak hiervan ligt bij de publieke en private consumptie. Nederland heeft drie factoren te dulden: (a) pensioenen, (b) overheidsbegroting en (c) huizenmarkt.

Het zal moeilijk worden om de staatsschuld de komende jaren terug te dringen.

 

 

Kamerstuk 33 400: Nota over de toestand van de financiën van het Rijk

 

Inleiding

Nederland is een welvarend en ontwikkeld land. De Nederlandse welvaart, economische groei en werkgelegenheid komen vooral voort uit de openheid van de Nederlandse economie en de daarmee samenhangende handel van goederen en diensten.

 

Hoewel Nederland welvarend is, is zij toch ook geraakt door de financiële crisis. De financiële sector kwam hierdoor in de problemen, waardoor de overheid financiële steun en garanties moest verlenen om de financiële stabiliteit te waarborgen. Hierdoor zijn de overheidsfinanciën verslechterd. Dit heeft als gevolg dat Nederland gevoeliger is voor schokken uit de Nederlandse economie.

 

Midden 2011 was duidelijk geworden dat het in 2010 ingezette herstel van de wereldeconomie niet doorzette. De verwachting is zelfs dat de wereldwijde economische groei dit jaar verder afneemt. Ook in de Europese landen is er een scherpe groeivertraging. Net zoals veel andere Europese landen heeft ook Nederland te maken met afnemende groei, oplopende werkloosheid en een dalende inflatie.

De Nederlandse economie krimpt in 2012 doordat de binnenlandse vraag terugloopt. Ook de export groeit minder door onder andere de schuldencrisis.

 

De wereldwijde economische groei zal de komende jaren naar verwachting beperkt blijven en nieuwe schokken kunnen een gevaar opleveren voor Nederland. In 2013 zal de groei iets toenemen. Deze lage groei zal leiden tot minder financiële ruimte en maken structurele aanpassingen noodzakelijk.

 

Nederland moet naar een schokbestendig en veerkrachtige economie. Nederland kan buitenlandse schokken bijna niet beïnvloeden en door de openheid van de economie kan Nederland zich hiervoor niet afsluiten. Daarom is het nodig dat Nederland flexibeler kan inspringen op nieuwe ontwikkelingen en tegelijkertijd buffers heeft om schokken te kunnen opvangen. Hoe kan nu de schokbestendigheid en veerkracht van de Nederlandse economie vergroot worden?

 

Financiën Europa

 

Kwetsbaarheden

Wereldwijd nemen de schulden van overheden toe, vooral in de ontwikkelde economieën. Deze hoge overheidsschulden drukken de economische groei.

 

Begrotingstekorten in de Europese landen dalen over het algemeen geleidelijk. Toch zitten er grote verschillen tussen de schuldpositie van de Europese landen. Zo lopen de schulden in bijvoorbeeld Ierland sterk op dan in bijvoorbeeld Duitsland. Daarnaast verkeren enkele landen in financiële problemen, denk aan Griekenland.

 

Er zijn twee oorzaken voor de schuldencrisis in Europa:

1. Onverstandig beleid

Voor de invoering van de euro hadden de Europese landen hun beleid op elkaar afgestemd. Ze gingen ervan uit dat ze hierdoor nader tot elkaar zouden komen qua concurrentie en inkomen. Dit was echter niet het geval.
 

2. Het niet naleven van afspraken

Toen de euro werd ingevoerd, werden de Europese regels over overheidsschuld en begrotingstekort onvoldoende nageleefd.

De financiële crisis laat de zwakheden van een aantal Europese landen zien. Door de terugvallende groei liepen begrotingstekorten en daarmee ook de overheidsschulden snel op.

 

Banken maken de financiële crisis vaak erger. Problemen bij banken en zwakke overheidsfinanciën in tijde van crisis beïnvloeden elkaar negatief. Zwakke overheden zijn namelijk niet in staat om failliete bankensector financiële steun te geven. De overheid moet echter wel ingrijpen als een dreigend bankfaillissement de financiële stabiliteit in een land op het spel zet. Alleen de overheid kan voorkomen dat het financiële stelsel als geheel gevaar loopt. Maar als de overheid echter zelf moeite heeft om geld te lenen op de kapitaalmarkt, kan de overheid vaak niet de bankensector financieel steunen.

Zo ontstaat het risico dat de achtervang van de overheid wegvalt. Dit schaadt de kredietwaardigheid van banken en vergroot zo de kans op een financiële crisis. Dit kan ertoe leiden dat de rente op staatsleningen verder oploopt. De waarde van bestaande leningen daalt hierdoor. De problemen bij de banken nemen hierdoor verder toe, omdat ze vaak veel van deze staatsleningen in handen hebben. Hiernaast remt de zwakke positie van banken de economische groei verder af, omdat de banken minder kredieten gaan verlenen en hogere rentes in rekening gaan brengen, wat weer de overheidsfinanciën verslechtert.

 

Daarnaast worden Zuid-Europese banken geconfronteerd met een geldstroom naar Noord-Europese banken. Dit komt o.a. doordat Nood-Europese banken hen niet langer financieren, beleggers uit Noord-Europese landen afhaken en lokale bedrijven en particulieren hun geld wegzetten bij Noord-Europese banken. Dit verschijnsel vergroot de liquiditeit bij Zuid-Europese banken.

Daarentegen leidt de geldstroom naar Noord-Europa bij sommige banken juist tot overliquiditeit.

 

Maatregelen

De bestaande vangnetten zijn in het afgelopen jaar verder verstevigd. Zo werd de gemeenschappelijke leencapaciteit van het tijdelijke noodfonds EFSF en het permanente noodfonds European Stabilisation Mechanism (ESM) opgehoogd tot 700 miljard euro.

 

Ook de ECB neemt crisismaatregelen, zoals het opkopen van overheidsobligaties op de secundaire markt en de banken kregen meer ruimte door onbeperkt goedkope driejaarsleningen aan te bieden op basis van onderpand.

 

Het is belangrijk dat wordt voorkomen dat de problemen in Spanje groter worden waardoor ook andere landen worden besmet. Daarom voorziet de overeengekomen bankensteun in een herstructurering van zwakke Spaanse banken. Deze herstructurering voorziet erin dat de eerste verliezen ten laste van de aandeel- en obligatiehouders komen.

 

Alleen financiële steun is geen duurzame oplossing voor de onderliggende problemen. Overheden moeten hun financiën op orde brengen en hervormingen doorvoeren die de economische structuur van hun land versterkt. Alleen op die manier zal de schokbestendigheid en de economische groei toenemen. Hulp gekoppeld aan noodzakelijke hervormingen zal ervoor zorgen dat de overheidsfinanciën weer gezond worden gemaakt. Er ligt hier een belangrijke rol weggelegd voor het IMF.

 

Het is van belang om de overheidsfinanciën in alle Europese landen gezond te houden of te versterken waar dat nodig is, om een beroep op de noodfondsen te voorkomen. Dit is o.a. bewerkstelligt door de economische en financiële spelregels in Europa aan te scherpen.

Ook is het onafhankelijk toezicht op de handhaving van de Europese begrotingsregels versterkt.

 

Er wordt geprobeerd om een schokbestendiger en veerkrachtige economie te bereiken door de afspraak van een structureel begrotingsevenwicht in wetgeving vast te leggen. Ook zal er Europees toezicht op de financiële sector worden ingesteld om de negatieve cirkel tussen zwakke banken en overheden te doorbreken.

 

 

Er zijn tekenen dat de economische onevenwichtigheden binnen de Europese landen aan het verminderen zijn.

 

Uitdagingen

Nu moet het gaan om de toepassing van de gemaakte afspraken om de overheidsfinanciën in de Europese landen weer gezond te maken en het groeivermogen te bevorderen. Het is belangrijk dat alle landen de regels naleven en dat de Europese Commissie hierop toeziet. Alleen dan kunnen immers de doelstellingen worden behaald.

 

De Europese landen moeten dus de gemaakte beleidsafspraken nakomen. Hiervoor moeten landen de aanbevelingen gaan verwerken in hun stabiliteitsprogramma’s en nationale hervormingsprogramma’s. De Commissie moet hierop toezien.

 

Naast het nakomen van de afspraken moeten ook hervormingen worden doorgevoerd. Structurele economische groei is alleen mogelijk als alle Europese landen hun arbeids- en productmarkten hervormen.

 

Financiën Nederland

 

Kwetsbaarheden

De Nederlandse overheidsfinanciën zijn sinds 2007 rap verslechterd. De schuld liep snel op, doordat de overheid op het hoogtepunt van de financiële crisis zich een aantal keren moest bemoeien met de financiële sector om het Nederlandse systeem veilig te stellen.

Ook in 2012 zal Nederland een begrotingstekort kennen dat hoger is dan de in Europa afgesproken norm van 3% van het bbp. Door de financiële crisis is de Nederlandse economie verlaagd en voor de komende tijd wordt beperkte groei verwacht. Dit groeiverlies wordt pas in 2017 ingehaald.

 

Een ander probleem is dat de verwachte potentiële groei in de komende jaren lager zal liggen dan in het verleden, omdat de beroepsbevolking minder groeit als gevolg van dalende geboortecijfers in combinatie met een langere levensverwachting.

De lagere potentiële groei zorgt ervoor dat aanhoudende tekorten een grotere bedreiging vormen voor de stabiliteit van de overheidsfinanciën.

 

Maatregelen

Investeerders zien Nederland als ‘veilige haven’. Deze sterke financiële reputatie heeft Nederland te danken aan het gevoerde begrotingsbeleid, waarin het heeft aangetoond de overheidsfinanciën op orde te krijgen wanneer dit nodig is. Ook tijdens de financiële crisis heeft Nederland deze reputatie weten te behouden vanwege het pakket van 18 miljard euro aan maatregelen dat het kabinet heeft genomen om de overheidsfinanciën weer op orde te krijgen.

 

Er zijn extra maatregelen genomen om het effect van de tegenvallende economie op de overheidsfinanciën te beperken. In 2013 zal het begrotingstekort onder de 3% uitkomen, maar er is echter meer nodig om de overheidsfinanciën op orde te krijgen. Denk hierbij aan hervormingen. Hervormingen moeten een stevige budgettaire opbrengst hebben en de collectieve arrangementen moeten worden aangepast aan zowel een lager inkomen als lagere groei.

 

Uitdagingen

Veel van de Nederlandse collectieve arrangementen (o.a. zorg en sociale zekerheid) zijn nog gebaseerd op de groeigemiddelden die eind van de vorige eeuw gangbaar waren. Deze moeten nu aangepast worden aan de lagere groeiniveaus voor de komende decennia. De kosten stijgen anders te snel om deze volledig via extra besparingen op te vangen.

 

Naast maatregelen om de begroting op orde te krijgen, bijvoorbeeld dus door de groei in de zorgkosten te beperken, liggen er ook uitdagingen om het groeipotentieel te versterken. Zo kunnen de zakelijke dienstverlening, bouw en detailhandel nog meer productiviteitsgroei behalen.

Ook zijn er hervormingen denkbaar op het terrein van de overheidsfinanciën, vergrijzing, arbeidsparticipatie, innovatie en de huizenmarkt.

 

Bedrijven

 

Kwetsbaarheden

Sinds 2007 is het aantal faillissementen in het bedrijfsleven sterk toegenomen. Dit is macro-economisch gezien niet problematisch, zolang er maar voldoende bedrijvigheid voor terugkomt.

Ondanks de faillissementen neemt sinds 2007 het totale aantal bedrijven toe.

Het blijkt dat het Nederlandse bedrijfsleven haar solvabiliteit goed onder controle heeft: op langere termijn kan het voldoen aan haar verplichtingen.

Ook blijkt dat de zakelijke kredietverlening van Nederlandse banken aan bedrijven tijdens de schuldencrisis goed op peil is gebleven.

 

Nederland is een exportland. De uitvoer zorgt voor de groei van de Nederlandse economie.

 

Al met al gaat het dus best goed met de bedrijven in Nederland. Maar het bedrijfsleven kent ook zo zijn kwetsbare punten. In de eerste plaats is het voor het bedrijfsleven essentieel dat de overheid zijn zaken op orde heeft. Bedrijven in Europa krijgen te maken met hogere financieringskosten door hoge schulden van hun overheid. In landen waar de kredietwaardigheid van de overheid in twijfel wordt getrokken, lopen zelfs de rentes voor bedrijven sterk op. In de tweede plaats is het Nederlandse (dit geldt ook voor het Europese) bedrijfsleven afhankelijk van bankfinanciering (bank based system). Angelsaksische bedrijven daarentegen leunen sterker op marktfinanciering via directe uitgave van obligaties of aandelen (market based system).

 

 

Vergrijzing

 

Inleiding

Vergrijzing brengt economische effecten met zich mee, met name voor de arbeidsmarkt en de houdbaarheid van de verzorgingsstaat. Op de arbeidsmarkt worden de gezondheidszorg en pensioenen steeds duurder en dreigen er personeelstekorten. Dit artikel gaat in op deze gevolgen en de wijze waarop daar beleidsmatig op kan worden ingespeeld.

 

Ontwikkeling van de bevolking

Nederland vergrijst. De vergrijzing wordt bepaald door het geboortecijfer en de levensverwachting. Het geboortecijfer is in Nederland al decennialang laag, terwijl de gemiddelde levensverwachting steeds verder toeneemt. De trend van vergrijzing zal de komende decennia doorzetten.

 

Consequenties

Hogere welvaart en betere gezondheidszorg zorgen voor een hogere levensverwachting. Doordat mensen langer gezond blijven, biedt de vergrijzing ook mogelijkheden tot maatschappelijke participatie tot op hogere leeftijd. Maar de vergrijzing kent ook economische gevolgen. Zo zal het arbeidsaanbod flink gaan afnemen, terwijl tegelijkertijd de vraag naar arbeid nog flink zal gaan toenemen (met name in de gezondheidszorg). Deze ontwikkelingen zullen leiden tot toenemende personeelstekorten. Als gevolg van het afnemend arbeidsaanbod loopt ook de potentiële economische groei terug.

Een gevolg van de vergrijzing voor de overheidsfinanciën zal zijn dat de overheidsuitgaven flink stijgen. Dit komt vooral door de AOW en de gezondheidszorg. Daartegenover staat een toename van de overheidsinkomsten, vooral door hogere belastinginkomsten over pensioenuitkeringen. Er zal een gat ontstaan tussen inkomsten en uitgaven van de overheid van ruim 3% van het bbp.

 

 

Beleid

Hoe in te spelen op het vergrijzingsprobleem? Er kan worden gedacht aan twee oplossingen:
 

1. Versterking van het economisch draagvlak

Het draagvlak kan worden versterkt door een hogere arbeidsparticipatie. Een hogere arbeidsparticipatie draagt ook bij aan het oplossen van de toenemende personeelstekorten. Dit vraagt wel om maatregelen om de inzetbaarheid van oudere werknemers te vergroten. Bijvoorbeeld een investering in scholing.

Naast de verhoging van de arbeidsparticipatie kan het economisch draagvlak ook worden versterkt door de productiviteit te vergroten. Het gaat dan zowel om de kwaliteit als de kwantiteit van de beroepsbevolking. Investeringen in onderwijs en scholing zijn van belang om de dynamiek en het groeivermogen van de economie in de toekomst op peil te houden.

2. Aanpassing van de vergrijzingsgevoelige regelingen.

De kostenstijging in de zorg kan worden aangepakt door verkleining van het verplichte zorgpakket en door doelmatiger werken. Ook een hogere eigen bijdragen kan hieraan bijdragen. Ook zijn er opties om de AOW te hervormen: verhoging van de AOW-leeftijd en fiscalisering van de AOW.

 

Hogere pensioenleeftijd

Een beleidsoptie om in te spelen op de vergrijzing is het verhogen van de pensioenleeftijd. Een reden hiervoor is de sterk stijgende levensverwachting. De pensioenleeftijd is sinds 1957 ongewijzigd gebleven, terwijl het gemiddeld aantal pensioenjaren inmiddels veel hoger ligt dan destijds.

Een verhoging van de pensioenleeftijd levert een wezenlijke bijdrage aan de hierboven geschetste problemen voor de overheidsfinanciën. Daarnaast heeft een verhoging van de pensioenleeftijd ook een positief effect op de arbeidsdeelname.

 

Fiscalisering AOW

Vandaag en de dag wordt de premie voor de AOW betaald door werkenden. Doordat het aantal AOW-ers sterk toeneemt en het aantal werkenden afneemt, zal de financiële druk op werkenden steeds verder toenemen. Daarbij komt dat de inkomenspositie van ouderen hoger is dan vroeger.

In dit licht gezien is het ook een beleidsoptie om de wat meer kapitaalkrachtige ouderen zelf mee te laten betalen aan de stijgende kosten van de AOW. Dat kan via een premieplicht, of via financiering uit de algemene middelen (fiscalisering). Daarmee tref je alleen de inkomens boven de AOW-uitkering.

 

 

Week 2 Start van de onderneming

 

 

Hoe een goed ondernemingsplan te schrijven

Een ondernemingsplan is geen voorspeller van het succes van een onderneming. Wat is er mis met de meeste ondernemingsplannen? De meeste ondernemers concentreren zich teveel op cijfers in plaats van dat ze zoeken naar informatie dat er echt toe doet. Het is waar dat een ondernemingsplan cijfers moet bevatten, maar deze cijfers zouden vooral moeten voorkomen in de vorm van een zakenmodel dat aantoont dat de ondernemer heeft nagedacht over de belangrijkste drijfveren van het succes of de mislukking van de onderneming.

 

Welke informatie moet nu een goed ondernemingsplan bevatten? Er zijn vier factoren, die belangrijk zijn voor elke nieuwe onderneming:

1. De mensen

Het gaat dan om degene die het bedrijf runnen en degene die van buitenaf belangrijke diensten leveren voor het bedrijf, zoals advocaten, accountants en leveranciers.

2. De kans

Een profiel van het bedrijf zelf: wat zal het bedrijf verkopen en aan wie? Kan het bedrijf groeien en hoe snel? Wie en wat staan er in de weg voor het succes van het bedrijf?

3. De context

Hier speelt het grotere geheel een rol. Het gaat om factoren die veranderen en waar de ondernemer geen invloed op heeft, zoals inflatie, regelgeving rondom het milieu, rente over de tarieven en demografische aspecten.

4. Risico en beloning

Een schatting van alles dat fout en goed kan gaan en hoe een ondernemer daarop kan reageren.

Hieronder zullen deze aspecten apart worden besproken.

 

De mensen

Bij dit aspect draait het om het juiste team. De ondernemer moet zichzelf drie vragen stellen over zijn team:

1. Wat weten ze?

2. Wie kennen ze?

3. Hoe goed worden ze gekend?

Bij de eerste twee punten draait het om kennis en ervaring. Hoe goed is het team bekend met de industriële spelers en de dynamica? Investeerders hechten veel waarde aan managers die al wat langer meedraaien. Een goed ondernemingsplan zal kennis van elk teamlid over het product of diensten van de nieuwe onderneming, zijn productieprocessen en de markt zelf van concurrenten tot klanten moeten beschrijven.

Bij het laatste punt draait het erom dat de teamleden worden gekend, omdat investeerders niet graag in zee gaan met beginnelingen. Zij zijn (nog) te onvoorspelbaar.

 

 

Veertien persoonlijke vragen die elk ondernemingsplan over het personeel moet beantwoorden:

1. Waar komen de oprichters vandaan?

2. Waar zijn ze opgeleid?

3. Waar hebben ze gewerkt – en voor wie?

4. Wat hebben zij bereikt in het verleden, zowel op professioneel als op persoonlijk gebied?

5. Wat is hun reputatie binnen het bedrijfsleven?

6. Welke ervaring hebben zij dat direct relevant is voor de kans die zij nastreven?

7. Welke vaardigheden, capaciteiten en kennis hebben zij?

8. Hoe realistisch zijn ze over de kansen van de onderneming voor het succes en de beproevingen waarmee zij geconfronteerd kan worden?

9. Wie moet er nog meer in het team worden opgenomen?

10. Zijn ze bereid om talentvolle mensen te werven?

11. Hoe zullen ze reageren op tegenspoed?

12. Durven ze onvermijdelijke moeilijke keuzes te maken?

13. Hoe toegewijd zijn ze aan deze onderneming?

14. Wat zijn hun drijfveren?

 

De kans

Bij dit aspect draait het om twee vragen:

1. Is de totale markt voor het product of dienst van de onderneming groot, snel groeiend of beiden?

2. Is de industrie vandaag en de dag, of kan het nog worden, structureel aantrekkelijk?

Ondernemers en investeerders zijn op zoek naar een groot of snel groeiende markt, omdat het vaak makkelijker is een aandeel te verkrijgen in een groeiende markt dan in een uit gegroeide of stagneerde markt.

Als op beide vragen een positief antwoord kan worden gegeven, moet het ondernemingsplan beschrijven hoe dit het geval is. En als dit niet het geval is, moet het ondernemingsplan bevatten hoe de ondernemer het voor elkaar wilt krijgen om genoeg winst te behalen zodat investeerders willen meedoen.

 

Als eenmaal de markt van de nieuwe ondernemer is onderzocht, moet het ondernemingsplan in detail beschrijven hoe het bedrijf het product of de dienst zal bouwen en lanceren op de markt. Ook hier moeten een aantal vragen worden beantwoord. Een eerste vraag is hoe klanten zullen reageren op het nieuwe product of dienst. Deze vraag is moeilijk te beantwoorden, omdat de markt wispelturig en onvoorspelbaar is. Een andere vraag is hoeveel klanten bereid zijn te betalen voor het product of dienst. Ook dit is moeilijk te schatten, maar een goed ondernemingsplan moet hier wel op anticiperen. Ook zijn er een aantal vragen te stellen over de directe inkomsten en de kosten voor het produceren en verkopen van een product. Deze volgende vragen moeten zo beantwoord zijn dat investeerders de implicaties van de kasstroom van het nastreven van een kans kunnen begrijpen: a) wanneer moet de onderneming middelen kopen, zoals benodigdheden, ruw materiaal en personeel?, b) wanneer moet de onderneming voor deze middelen betalen?, c) hoe lang duurt het om een klant te werven?, d) hoe lang duurt het voordat de klant het bedrijf een cheque stuurt?, e) hoeveel kapitale uitrusting is er nodig om een dollar van de verkoop te ondersteunen?

 

Investeerders zijn op zoek naar bedrijven die laag inkopen, voor een hoge prijs verkopen, snel incasseren en laat hoeven te betalen. Het ondernemingsplan moet voorspellen hoe dicht de onderneming denkt te komen tot deze idealen.

 

In dit onderdeel van het ondernemingsplan moeten ook andere resultaten aan het licht worden gebracht. Het moet demonstreren en analyseren hoe een kans kan groeien oftewel hoe de nieuwe onderneming de omvang van de producten van de dienstverlening, klantenbestand of geografische doel kan uitbreiden.

 

 

Veel van de ondernemingsplannen staan vol met de mogelijke groei en uitbreiding van de onderneming, maar zij zouden juist vol moeten staan met de uitleg hoe de onderneming niet zal trappen in de alledaagse kans vallen. Er zijn verschillende kans vallen te noemen, zoals bedrijven waarvan de kern structureel onaantrekkelijk is of de aangelegenheid van arbitrage.

Dit deel van het ondernemingsplan moet ook iets bevatten over concurrentie. Beginners moeten de volgende vragen over concurrentie beantwoorden in het ondernemingsplan:

  • Wie zijn de huidige concurrenten van de nieuwe onderneming? Welke middelen beheren zij? Wat zijn hun zwakheden en wat hun sterke punten?

  • Hoe zullen zij reageren op het besluit van de nieuwe onderneming om het bedrijf in te voeren?

  • Hoe kan de nieuwe onderneming reageren op het antwoord van de concurrenten?

  • Wie zou in staat zijn om dezelfde kans te observeren en uit te buiten?

  • Zijn er manieren om met potentiële of daadwerkelijke concurrenten samen te werken door het vormen van verbonden?

 

Wat betreft de kans moet het ondernemingsplan antwoord geven op de volgende negen vragen:

1. Wie is de klant van de nieuwe onderneming?

2. Hoe neemt de klant een beslissing over de aankoop van een product of dienst?

3. In welke mate is het product of de dienst een dwingende aankoop voor de klant?

4. Hoe zal het product of de dienst worden geprijsd?

5. Hoe kan de onderneming al de wensen van de klant bereiken?

6. Hoeveel kost het om een klant te werven?

7. Hoeveel kost het om een product of dienst te produceren en te leveren?

8. Hoeveel kost het om een klant te ondersteunen?

9. Hoe makkelijk is het om een klant te behouden?

 

De context

Kansen doen zich voor in een bepaalde context. Op het ene niveau zijn het het macro-economische milieu, met inbegrip van het niveau van de economische activiteit, de inflatie, de wisselkoersen en de rente cijfers die de kansen beïnvloeden; op het andere niveau wordt de kans beïnvloed door het brede scala aan overheidsregels en voorschriften. Op weer een ander niveau is het de factor technologie die de beperkingen bepaalt van wat een bedrijf of zijn concurrenten kunnen bereiken.

Elk ondernemingsplan moet bepaalde bewijsstukken bevatten, die te maken hebben met de context. In de eerste plaats moeten de ondernemers laten zien dat zij bewust zijn van de context van de nieuwe onderneming en hoe deze context hun specifieke voorstel helpt of hindert. In de tweede plaats moeten zij laten zien dat zij weten dat de context van de onderneming kan veranderen en moeten zij beschrijven hoe deze veranderingen het bedrijf kunnen beïnvloeden. Ten derde moet het ondernemingsplan voorspellen wat het bedrijf kan doen als de context ongunstig groeit. In de laatste plaats moet het ondernemingsplan de manieren waarop het bedrijf de context op een positieve manier kan beïnvloeden, laten zien.

 

Risico en beloning

Bij dit onderdeel draait het om een discussie over de risico’s en hoe deze te managen. Het moet worden gezien als een snapshot van een gebeurtenis in de toekomst. De risico’s worden bekeken vanuit de mensen, de kansen en de context. Zij vormen een aannemelijk verhaal van wat er gaat komen.

 

De toekomst laat zich moeilijk voorspellen. Toch is het mogelijk om potentiële investeerders de risico’s en de beloningen die zij beogen met een nieuwe onderneming te laten zien. Let wel op het zijn geen resultaten die niet kunnen veranderen. Het is uiteindelijk de verantwoording van het bedrijf om de distributie te veranderen, om de waarschijnlijkheid van het succes te vergroten en om de waarschijnlijkheid van problemen te verlagen.

 

 

Risico’s zijn onvermijdelijk. Wat betekent dit voor het ondernemingsplan? Het betekent dat het plan de risico’s moet bevatten. Vragen zoals wat als één van de nieuwe leiders de onderneming verlaat, of wat als een concurrent met meer wildheid terugslaat dan verwacht?

Het ondernemingsplan moet ook iets zeggen over het einde van de onderneming. Hoe zullen investeerders eventueel hun geld kunnen terugkrijgen, als de onderneming failliet blijkt te gaan of als de onderneming succes blijkt te hebben?

 

De deal

Na het schrijven van een ondernemingsplan, is het de kunst om een deal te sluiten. Verstandige deals bevatten de volgende 6 kenmerken:

1. Ze zijn simpel;

2. Ze zijn eerlijk;

3. Ze benadrukken het vertrouwen in plaats van de juridische verplichtingen;

4. Ze worden niet uit elkaar geblazen als de werkelijkheid afwijkt van het plan;

5. Ze bieden geen perverse prikkels die ervoor zorgen dat één of beide partijen zich destructief moeten gedragen;

6. Ze zijn geschreven op een stapel papier dat niet groter is dan een halve centimeter dik.

Een deal moet niet iets statisch zijn, niet een one-shot document dat de beschikbaarheid van een forfaitair bedrag onderhandelt. Integendeel, het is de taak van een ondernemer om, voordat ze op zoek gaan naar financiering, na te denken over het kapitaal acquisitie als een dynamisch proces – om erachter te komen hoeveel geld ze nodig hebben en wanneer ze het nodig zullen hebben.

 

 

Rechtsvorm MKB

 

Inleiding

In dit rapport worden de achtergronden en redenen van de rechtsvormkeuze van MKB-ondernemers besproken. Er wordt ingegaan op de fiscale motieven om tot de keuze van een rechtsvorm te komen.

Deze studie verstaat onder rechtsvorm het volgende: de juridische structuur van een onderneming, die kan worden beschouwd als een soort ‘kapstok’ waaraan tal van zaken zijn opgehangen, zoals de financiële relatie tussen betrokkenen, de wijze waarop het bestuur wordt gekozen en wie aan wie verantwoording schuldig is.

 

Dit rapport onderscheid 9 rechtsvormen:

Rechtsvormen zonder rechtspersoonlijkheid

1. Eenpersoonszaak

2. Maatschap

3. Vennootschap onder firma (VOF)

4. Commanditaire vennootschap (CV)

Rechtsvormen met rechtspersoonlijkheid

5. Besloten vennootschap (BV)

6. Naamloze vennootschap (NV)

7. Coöperatieve vereniging

8. (Gewone) Vereniging

9. Stichting

 

Het hebben van rechtspersoonlijkheid betekent dat een onderneming zelfstandig drager van rechten en plichten is. Dat houdt in dat wanneer er via een rechtspersoon aan het economische verkeer wordt deelgenomen, alleen de rechtspersoon daarvoor aansprakelijk is. Bij een rechtsvorm zonder rechtspersoonlijk geldt dit echter niet. Bij de aansprakelijkstelling wordt geen onderscheid gemaakt tussen de onderneming en degene die de onderneming leidt, zodat de schadelijdende tegenpartij de ondernemer kan aanspreken.

 

Naast dit aspect heeft de rechtspersoonlijkheid ook invloed op de belasting. De behaalde winst binnen bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid valt onder de inkomstenbelasting (IB). De winst binnen bedrijven met rechtspersoonlijkheid valt onder de vennootschapsbelasting (Vpb).

 

Zowel voor startende als voor bestaande ondernemers is de keuze van een rechtsvorm van belang. Zo kunnen bestaande ondernemers hun rechtsvorm omzetten, omdat bijvoorbeeld een bedrijf in omvang groeit, of wanneer het risicoprofiel verandert of wanneer er andere belanghebbenden voor het bedrijf zijn.
 

De volgende aspecten kunnen invloed hebben op de keuze van of omzetting naar een (andere) rechtsvorm:

  • Fiscale aspecten: belastingen, winstbestemming, toe- en uittreding

  • Juridische aspecten: oprichting, zeggenschap, eigendom, aansprakelijkheid

  • Overige aspecten: overheidssteun en subsidie, sociale verzekeringen, financiering

  • Bedrijfskundige aspecten: groei, continuïteit en risicoaanvaarding

 

Rechtsvormen naar sector

De grootte van een bedrijf is bepalend voor de keuze van rechtsvorm. Kleine bedrijven kiezen vaak voor een eenpersoonsaak. Middenbedrijven voor een BV-vorm.

 

 

Ook de sector is bepalend voor de keuze van rechtsvorm. De verschillende rechtsvormen komen vooral voor in de volgende sectoren:

  • Eenpersoonszaken: handel, zakelijke dienstverlening en bouw

  • Maatschap: gezondheidszorg en zakelijke dienstverlening

  • VOF: handel, zakelijke dienstverlening, horeca en bouw

  • BV: zakelijke dienstverlening, handel, industrie en bouw

  • NV: financiële instellingen, zakelijke dienstverlening en handel

  • Coöperatieve vereniging: dienstverlening, handel en financiële instellingen

  • Stichting: gezondheids- en welzijnszorg, cultuur, recreatie en sport

 

Zowel de stichting als de coöperatieve verenigingen komen in beeld, als winst niet het oogmerk is bij het opzetten van een bedrijf.

 

Verschillen in rechtsvorm

Toch zijn grootte en sector niet de alles bepalende factoren om tot een keuze van een bepaalde rechtsvorm te komen. Ook de fiscale, juridische, bedrijfskundige en overige aspecten zijn mede bepalend voor de rechtsvormkeuze. Deze aspecten zullen nu aan bod komen.

 

Fiscale aspecten

  • Belastingen
    Ondernemers kunnen zelf beslissen op basis van welke fiscale wetten en regels zij belast willen worden. Richtinggevend daarbij is de gekozen rechtsvorm.
    Kiest een ondernemer voor een bedrijfsvorm zonder rechtspersoonlijkheid dan wordt de winst uit de onderneming belast volgens de Wet op de inkomstenbelasting (IB). Ondernemers die kiezen voor een bedrijfsvorm met rechtspersoonlijkheid worden belast volgens de Wet op de inkomstenbelasting als de Wet op de Vennootschapsbelasting (Vpb). De winst wordt echter belast volgens de Vpb.

     

Belastingheffing bij de IB-onderneming
De IB onderscheid drie categorieën van inkomensbronnen (boxen), die ieder een eigen heffingsgrondslag voor de IB kent. In box 1 worden inkomen uit werk en woning, inkomen uit werkzaamheden, inkomen uit inkomensvoorzieningen en winst uit onderneming (zonder rechtspersoonlijkheid) belast. Op het belastbare inkomen (dit wil zeggen het resterende bedrag na aftrek van buitengewone uitgaven zoals giften) wordt het belastingtarief van box 1 geheven. In box 2 wordt het inkomen uit aanmerkelijk belang belast tegen een percentage van 25%. Het gaat hier om winstuitkeringen van een Vpb-plichtige onderneming. In box 3 wordt het inkomen uit sparen en beleggen belast. Hierbij wordt uitgegaan van een fictief rendement van 4% over het saldo van bezittingen en schulden. Daarover wordt 30% geheven. Box 3 maakt geen onderscheid tussen de bedrijven met of zonder rechtspersoonlijkheid, zodat deze box niet van invloed is op de keuze voor een bepaalde rechtsvorm.
Voor IB-ondernemingen gelden een aantal specifieke ondernemersfaciliteiten, zoals de ondernemersaftrek en de fiscale oudedagsreserve, waarmee een IB-ondernemer zijn belastbare inkomen uit een onderneming kan verlagen en minder belasting hoeft af te dragen. Dit is een voordeel ten opzichte van Vpb-ondernemingen waarvoor deze regelingen niet gelden.
Voor de
ondernemersaftrek moet een ondernemer door de belastingdienst voor de IB als ondernemer worden aangemerkt. Daarbij let de belastingdienst op (a) omvang van de werkzaamheden, (b) hoogte van de bruto-omzet en de winst, (c) de tijd die aan de onderneming wordt besteed, (d) de presentatie naar buiten, (e) het aantal opdrachtgevers, (f) het lopen van financieel risico en (g) (eventueel) de aangifte inkomstenbelasting. De ondernemersaftrek is een bedrag dat in mindering wordt gebracht op de winst uit onderneming. Het bestaat uit de volgende onderdelen:
- Zelfstandigenaftrek
Als de ondernemer hiervoor in aanmerking wilt komen, moet hij voldoen aan een aantal voorwaarden: (a) urencriterium: hij moet minimaal 1.225 uren per jaar besteden aan het feitelijk drijven van de onderneming en hij moet meer dan 50% van zijn totale arbeidstijd aan zijn onderneming besteden, (b) hij moet de onderneming feitelijk zelf drijven en (c) hij mag bij het ingaan van het fiscale jaar nog geen 65 jaar zijn. Het bedrag van de aftrek hangt af van de hoogte van de winst uit onderneming. Hoe hoger de winst, hoe lager de zelfstandigenaftrek.
- Meewerkaftrek
De IB-ondernemer kan een beroep doen op de meewerkaftrek wanneer de echtgeno(o)t(e) van een IB-ondernemer ook werkzaam is in het bedrijf. Voordeel hiervan is dat de meewerkende echtgeno(o)t(e) aanspraak kan maken op de werknemersverzekeringen bij bijvoorbeeld ziekte.
- Aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk
Deze aftrek geldt voor IB-ondernemers die minimaal 625 uren per jaar besteden aan wetenschappelijk onderzoek en/of ontwikkelingswerk op het gebied van nieuwe fysieke producten en technologische productieprocessen. Ook hier dient aan het urencriterium te worden voldaan.
- Startersaftrek
Gedurende de eerste drie jaar van de exploitatie van zijn bedrijf kan een startende IB-ondernemer aanspraak maken op een verhoging van de zelfstandigenaftrek. Er moet wel aan de volgende voorwaarden worden voldaan: (a) hij heeft recht op zelfstandigenaftrek, (b) in de vijf voorafgaande jaren heeft hij niet meer dan twee keer de zelfstandigenaftrek toegepast en (c) hij heeft in de vijf voorafgaande jaren minimaal één jaar geen onderneming gehad.
- Stakingsaftrek
Als de IB-ondernemer de activiteiten van zijn bedrijf beëindigt, dan kan hij een X-bedrag aftrekken van de winst die hij heeft behaald bij het staken van de onderneming.
De
fiscale oudedagsreserve (FOR) is een bepaald bedrag dat de IB-ondernemer opzij mag zetten om te sparen voor zijn oudedagsvoorziening. Over dit bedrag krijgt hij uitstel van betaling van belasting. Dit bedrag vermindert dus de belastbare inkomens. De IB-ondernemer dient wel te voldoen aan het urencriterium. Daarnaast mag de fiscale oudedagsreserve niet boven het ondernemingsvermogen uitkomen. Ook moet de opgebouwde FOR worden ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij, die ervoor zorgt dat de IB-ondernemer vanaf zijn 65e jaar een pensioenuitkering ontvangt.
Het vorenstaande is gericht op eenpersoonszaken. Voor de
maatschap geldt dat iedere maat afzonderlijk gebruik kan maken van de IB-faciliteiten. Voor de vennoten van een VOF geldt hetzelfde. Bij de commanditaire vennootschap wordt onderscheid gemaakt tussen beherende en stille vennoten. Beherende vennoten genieten dezelfde belastingvoordelen als de ondernemer van een eenpersoonszaak. Stille vennoten mogen echter geen gebruik maken van de ondernemersaftrek en de FOR.
Belastingheffing bij de Vpb-onderneming
De winst van een BV wordt in beginsel belast met het vaste tarief van de vennootschapsbelasting. Wanneer de ondernemer van deze winst bedragen naar privé wil halen, dan moet hij daarover nog eens 25% inkomstenbelastingen betalen (box 2, IB). Er is sprake van een aanmerkelijk belang als iemand 5% of meer van de aandelen van een BV in handen heeft.
Vpb-ondernemers kunnen geen gebruik maken van de fiscale faciliteiten die voor IB-ondernemers gelden. Hier staat tegenover dat zij (een gedeelte van) de winst uit onderneming voor kortere of langere tijd in het bedrijf kunnen laten zitten. Over de niet uitgekeerde winst is de Vpb-ondernemer alleen Vpb verschuldigd. Dit heeft een tijdelijke belastingbesparing als voordeel, omdat het Vpb-tarief bij hogere winstniveaus lager is dan het IB-tarief.
Over de opgetelde niet-uitgekeerde winst in de loop der jaren is de Vpb-ondernemer pas belasting verschuldigd (1) als er wel winst wordt uitgekeerd en/of (2) als de Vpb-ondernemer zijn aandelen in de onderneming aan derden verkoopt. Deze opbrengsten worden dan belast met het 25%-tarief van box 2 van de IB (aanmerkelijk belang).
Vpb wordt berekend over de belastbare winst min de eventueel de te verrekenen verliezen (
belastbaar bedrag). De belastbare winst ontstaat door de winst uit onderneming af te trekken van de aftrekbare giften. Aftrekbare giften zijn alleen aftrekbaar als het om een totaalbedrag van meer dan € 227 gaat.
Over de eerste € 22.689 aan winst uit onderneming belast de Vpb de onderneming voor 29%, alles daarboven voor 34,5%.
Het vorenstaande is gericht op een BV. De NV, coöperatieve vereniging, stichtingen en verenigingen vallen onder de Vpb. De laatste twee ondernemingen vallen alleen onder de Vpb, als er sprake is van een ‘onderneming’: een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid met als doel het behalen van winst door deel te nemen aan het economische verkeer.

 

Het fiscale voordeel is voor kleine bedrijven een belangrijke overweging om voor een bepaalde rechtsvorm te kiezen. Door starters wordt vaak gekozen voor een rechtsvorm zonder rechtspersoonlijkheid vanwege de te verwachten bescheiden winstniveaus.

Bij lagere winstniveaus is het aantrekkelijk om de winst over de inkomstenbelasting te laten vallen. Het zijn voornamelijk de specifieke ondernemersfaciliteiten die de inkomstenbelasting aantrekkelijk maken. Onaantrekkelijk is echter het marginale tarief van 52%.

Wanneer er winst wordt uitgekeerd, wordt er ook een Aanmerkelijk Belang heffing van 25% geheven. In de praktijk blijven de ondernemers de winstuitkering uitstellen, zodat een belasting- en liquiditeitsvoordeel wordt behaald.

De inkomstenbelasting is bij een winstniveau lager dan € 50.000 om fiscale overwegingen te verkiezen boven de BV-vorm. Boven € 260.000 is het verstandig om een BV-vorm te kiezen.
 

  • Winstbestemming
    Winstbestemming (uitkeren of zo veel mogelijk in het bedrijf laten zitten) speelt een belangrijke rol bij de rechtsvormkeuze. Bij ondernemerschap dat gericht is op continuïteit zal een sterkere nadruk liggen op winstreservering. Groei van het eigen vermogen is immers een teken van kracht en vitaliteit. Hoe is de winstbestemming bij de diverse rechtsvormen geregeld?
    Voor de
    eenpersoonszaken is de winstbestemming niet geregeld. De ondernemer moet leven van de winst en ook nog een oudedagsvoorziening opbouwen. Als er dan nog winst overblijft, kan deze worden aangewend voor bijvoorbeeld investeringen in het bedrijf.
    Voor de maten van een
    maatschap en de vennoten van een VOF of een commanditaire vennootschap geldt dat ze bij het aangaan van hun samenwerkingsverband met elkaar overeen moeten komen en vastleggen hoe ze de winsten en eventuele verliezen onder elkaar zullen verdelen.
    Bij een
    BV staat de winst ter beschikking van de aandeelhouders. De algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) stelt vast hoe de winst zal worden verdeeld. Winstkering bij een BV kan op twee manieren gebeuren: (1) de winst kan voor de aftrek van Vpb aan de werknemers worden uitgekeerd als toeslag op het loon of het salaris en (2) de winst kan na aftrek van Vpb worden uitgekeerd aan de aandeelhouders en/of werknemers. In het laatste geval is er dan sprake van een dubbele heffing: over het bedrag is zowel IB als Vpb verschuldigd.
    De winst van een
    coöperatieve vereniging staat ter beschikking van de leden van de vereniging. De algemene ledenvergadering van de coöperatieve vereniging kan besluiten de winst onder de leden te verdelen, uit te keren aan derden en/of te reserveren.
    Ook bij de
    vereniging besluit de algemene ledenvergadering over de bestemming van de winst: de behaalde winst kan alleen worden gereserveerd of worden uitgekeerd aan derden.
    Voor zover er binnen een
    stichting winst wordt behaald, beslist het bestuur over de bestemming van die winst. De winst mag alleen worden gebruikt voor reserveringen en/of uitkeringen die in overeenstemming zijn met het doel van de stichting.

     

  • Toe- en uittreding
    De toe- en uittreding houdt in dat iemand wordt toegelaten tot of afstand doet van het beleidsbepalend orgaan van een organisatie. Er zijn meestal voorwaarden verbonden aan dit toe- en uittreden. Welke voorwaarden dit zijn, wordt bepaalt door de beleidsbepalers van een onderneming (coöptatie). Dit is verschillend voor elk van de rechtsvormen. De toetreding kan niet worden gezien als een reden om wel of niet voor een bepaalde rechtsvorm te kiezen, de uittreding echter wel. Bij uittreding kan de uittreder – afhankelijk van de rechtsvorm – een afrekening krijgen van de fiscus.
    Bij een
    eenpersoonszaak bepaalt de eigenaar het beleid. Met uittreding wordt bedoeld dat de eigenaar zijn werkzaamheden voor het bedrijf beëindigt.
    Bij een
    maatschap, een VOF en een commanditaire vennootschap bepalen degene die de overeenkomst zijn aangegaan of er iemand kan toetreden. Als er één van de maten of de vennoten terugtreedt, dan is het voor de continuïteit van belang dat er in de samenwerkingsovereenkomst een voortzettingsbeding is opgenomen.
    Bij de
    (coöperatieve) vereniging is voor de toe- en uittreding het lidmaatschap van belang. In de statuten moet staan aan welke voorwaarden de leden moeten voldoen om lid te worden. Het bestuur beslist over de toelating. In de statuten staat hoe en wanneer een lidmaatschap eindigt. Dit geldt ook voor de stichting.
    Bij een
    BV is de toe- en uittreding verbonden met de mogelijkheid tot aan- en verkoop van aandelen van de BV. Iemand heeft zeggenschap zodra degene aandelen bezit. De aandelen zijn niet vrij overdraagbaar, omdat de BV een besloten karakter heeft.

 

Hoe vindt de overdracht van IB-plichtige en Vpb-plichtige ondernemingen op hoofdlijnen plaats?

 

Stakingswinst

Stakingswinst kan drie vormen hebben:

  • Liquidatiewinst: als de ondernemingsactiviteiten worden beëindigd

  • Overdrachtswinst: als het bedrijf wordt verkocht aan een nieuwe eigenaar

  • Fictieve overdrachtswinst: bij het overleden van de ondernemer

Stakingswinst ontstaat wanneer het bedrijf of een gedeelte van het bedrijf wordt gestaakt en bestaat uit fiscale reserves, stille reserves en goodwill.

Op de stakingswinst kunnen een aantal belastingfaciliteiten worden toegepast. Ten eerste kan er gebruik worden gemaakt van de stakingsaftrek. Het bedrag van € 3.630 kan alleen worden toegepast als de gehele onderneming wordt gestaakt. Ten tweede is de stakingslijfrenteaftrek van toepassing. Tenslotte is er de doorschuiffaciliteit.

 

Doorschuiven

Bij geruisloze doorschuiving wordt de onderneming niet gestaakt. De activa en de passiva van het bedrijf worden dan tegen fiscale boekwaarde doorgeschoven naar de opvolgende ondernemer. Voorwaarde is wel dat de opvolgende ondernemer drie jaar mede-ondernemer moet zijn geweest, tenzij de ondernemer komt te overlijden. Een voordeel van de verkopende ondernemer is dat hij niet belast wordt (stille reserves, goodwill). Een voordeel van de kopende ondernemer is een lagere verkrijgingsprijs. Wanneer een bedrijf ‘normaal’ wordt overgedragen en de verkopende ondernemer gewoon belasting betaalt over de stille en fiscale reserves en de goodwill, heet dit ruisende doorschuiving.

 

 

Overdracht BV

Er is sprake van fusie als een BV wordt overgedragen. Er zijn drie soorten fusies:

  • Juridische fusie
    Alle bestanddelen van de BV worden aan een ondernemer verkocht en geleverd. De overgedragen BV houdt op te bestaan.

  • Bedrijfsfusie
    De koper neemt alleen die onderdelen van de onderneming over die nodig zijn voor de voortzetting van de BV. De koper kan ook alleen de activa en passiva kopen waarin hij geïnteresseerd is.
    Zowel bij de juridische fusie als de bedrijfsfusie geldt voor de overdragende BV dat de winst uit de transactie valt onder de Vpb.

  • Aandelenfusie
    De aandelen van een BV worden aan een geïnteresseerde koper verkocht. De koper wordt via de aandelen dan indirect eigenaar van de BV. Een aandelenfusie is in fiscaal opzicht aantrekkelijker.

 

Juridische aspecten

  • Oprichting
    De eisen voor een oprichting van een bedrijf kunnen van invloed zijn op de keuze voor een bepaalde rechtsvorm. Vooral de tijd en kosten, die vaak verbonden zijn aan het oprichten van een rechtspersoon, kunnen oplopen.

    Oprichting van bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid
    De oprichting van een eenpersoonszaak is vormvrij. Hiermee wordt bedoeld dat er geen akte van hoeft te worden gemaakt. Inschrijving in het Handelsregister van d Kamer van Koophandel van de eenpersoonszaak is wel verplicht, tenzij het gaat om een beroepsbeoefenaar.
    Ook de oprichting van een
    maatschap is vormvrij. In de praktijk worden de afspraken tussen de maten wel schriftelijk vastgelegd in een maatschapcontract. Hierin staan vaak afspraken, zoals de inbreng van de maten, de winstverdeling en de verdeling van de bevoegdheden. Doordat de maatschap vaak gekozen wordt door vrijeberoepsbeoefenaars, wordt de maatschap niet ingeschreven in het handelsregister.
    Voor de
    VOF en de commanditaire vennootschap geldt hetzelfde als voor de maatschap. In plaats van een maatschapcontract wordt er dan gesproken van een vennootschapsakte. De VOF en de commanditaire vennootschap moeten echter wel worden ingeschreven in het handelsregister.
    De tijd en kosten verbonden aan de oprichting van een onderneming zonder rechtspersoonlijkheid zijn in het algemeen dus erg beperkt.

    Oprichting van bedrijven met rechtspersoonlijkheid
    Er moeten aan vier eisen worden voldaan voor de oprichting van een BV (art. 2:175 lid 2 BW):
    1. Oprichtingshandeling
    Deze handeling moet worden vastgelegd in een notariële akte. Er kunnen één of meerdere personen deelnemen aan deze handeling. Hier gaat dan meestal een voorovereenkomst aan vooraf.
    2. Notariële akte
    In de akte wordt het oprichten van de vennootschap beschreven. Onderdeel van de akte zijn de statuten. Hierin moet worden vastgelegd: (a) de naam, de zetel en het doel van de vennootschap, (b) het bedrag tot hetgeen de vennootschap aandelen kan uitgeven en het aantal en het bedrag van de aandelen en (c) de wijze van benoeming van bestuurders en commissarissen, de bevoegdheden van de diverse organen en de manier waarop zij vergaderen. Ook staat er in de akte het bij oprichting geplaatste en gestorte kapitaal.

    3. Verklaring van geen bezwaar
    De verklaring van geen bezwaar wordt verstrekt door de Minister van Justitie. De Minister van Justitie heeft het ontwerp van de akte van oprichting nodig. Ook dient er een betaling te worden gedaan. De MvJ kan de verklaring weigeren op grond van (artikel 2:179 lid 2 BW): (a) dat er gevaar bestaat dat de onderneming zal worden gebruikt voor ongeoorloofde doeleinden of dat haar werkzaamheid zal leiden tot benadeling van haar schuldeisers, (b) dat de akte in strijd is met de openbare orde of de wet of (c) dat het te betalen bedrag niet is voldaan.
    De MvJ krijgt inzicht op de onder a genoemde weigeringsgrond doordat de oprichters en de eerste bestuurders mee moeten werken aan een antecedentenonderzoek.
    4. Deelname in het kapitaal van elk van de oprichters
    Een minimadeelname in het kapitaal wordt niet voorgeschreven, zodat deelname middels één enkel aandeel voldoende is.
    Naast deze eisen geldt er de eis dat elk van de bestuurders zich moet inschrijven in het handelsregister. Doen zij dit niet, dan zijn zij persoonlijk aansprakelijk. Tegelijkertijd moeten zij opgave doen van het totaal van de vastgestelde en geraamde kosten die met de oprichting verband houden (art. 2:180 lid 1 BW). Een andere eis is dat bij de oprichting van een BV een minimumkapitaal van € 18.000 in de vennootschap moet worden gestort. Tenslotte is er ook nog de publicatieplicht: de BV is verplicht jaarlijks de jaarcijfers te publiceren.
    Er wordt gesproken van
    omzettingskosten als bestaande activiteiten worden omgezet in een BV-vorm. Het oprichten van een BV kost ongeveer vier weken. De oprichtingskosten voor een BV waren in 2000 tussen de € 1.284 en € 3.894. De adviseurskosten en de tijd die de ondernemer zelf moet stoppen in de omzetting van zijn onderneming in een BV, vormen de grootste kostenpost. Deze kosten zijn erg verschillend.
    Het kan echter zo zijn dat voor de oprichting van een BV (dus nadat is voldaan aan de 4 eisen) door iemand op naam van de BV wordt gehandeld (voorperiode). Er is dan sprake van
    preconstitutieve rechtshandelingen, waaraan de BV na haar totstandkoming kan worden gehouden door bekrachtiging (art. 2:93 BW) of directe binding (art. 2:203 BW). Dit geldt zowel bij oprichting als bij omzetting.
    Wanneer begint deze voorperiode? Als een BV door meer dan één persoon wordt opgericht, zal er een voorovereenkomst worden gesloten. Daarmee is het tijdstip van het begin van de voorperiode gemarkeerd. Bij omzetting van een bestaand bedrijf in een BV kan een door de oprichter eenzijdig opgestelde intentieverklaring tot het oprichten van de BV worden uitgegeven.
    Voor de oprichting van een
    NV geldt hetzelfde als voor de oprichting van een BV. Een verschil is het minimum te storten kapitaal: voor een NV is dit € 45.000. Een ander verschil is de overdraagbaarheid van de aandelen.
    Voor de
    vereniging geldt geen verplichting van een notariële akte. Er is dan sprake van een informele vereniging. Een informele vereniging heeft beperkte rechtsbevoegdheid. Het bestuur is meestal hoofdelijk aansprakelijk. Een informele vereniging hoeft niet te worden ingeschreven in het handelsregister. De vereniging kan formeel worden door deze (inclusief statuten) alsnog in te schrijven in het handelsregister en door een akte te laten opmaken.
    Voor de
    coöperatieve vereniging geldt hetzelfde als voor de formele vereniging (art. 2:27 BW). Een coöperatieve verenging moet worden opgericht door minimaal twee personen.
    Een
    stichting kan zowel bij notariële akte als bij openbaar testament worden opgericht. Naast het handelsregister moet de stichting ook in het stichtingenregister worden ingeschreven. Voor de stichting gelden dezelfde voorschriften als in art. 2:27 BW.

     

  • Eigendom en zeggenschap
    Bij de rechtsvormen zonder rechtspersoonlijkheid liggen eigendom (het recht op het vermogen van een onderneming) en zeggenschap (het bepalen van het dagelijks beleid) in de handen van één persoon/dezelfde personen. Bij rechtsvormen met rechtspersoonlijkheid kunnen eigendom en zeggenschap echter gescheiden zijn.

    Eigendom en zeggenschap bij bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid
    Bij de eenpersoonszaak berusten eigendom en zeggenschap bij de ondernemer.
    Bij de
    maatschap en de VOF is de zeggenschap vastgelegd in de maatschap- en de vennootschapsovereenkomst. Wat betreft de eigendom moet iedere maat of vennoot iets in de gemeenschap brengen (kapitaal en/of arbeid). Deze inbreng kan plaatsvinden in eigendom of in genot. De inbreng in eigendom wordt het eigendomsrecht overgedragen aan de gezamenlijke maten of vennoten, zodat er mede-eigendom ontstaat tussen de betrokkenen.
    Bij inbreng in genot blijft het eigendomsrecht bij de inbrengende persoon rusten en verkrijgt de maatschap of de VOF het gebruikersrecht.
    Voor de (beherende vennoten van de)
    commanditaire vennootschap geldt hetzelfde als voor de VOF en de maatschap. De commanditaire of stille vennoten zijn alleen verschaffers van geld.
    Eigendom en zeggenschap bij bedrijven met rechtspersoonlijkheid
    Bij een BV ligt de zeggenschap bij:
    a. De algemene vergadering van aandeelhouders
    Het bezit van aandelen geeft stemrecht in deze vergadering. Zeggenschap berust hier dus op de inbreng van kapitaal in de BV. De AVA maakt in laatste instantie de dienst uit in een BV.
    b. Het bestuur (directie)
    Het bestuur heeft de leiding over de dagelijkse hang van zaken in het bedrijf. Ook maakt het bestuur plannen voor de toekomst, stippelt het beleid uit en begint aan nieuwe projecten. Het bestuur is het centrale punt voor de vennootschap. Voor het bestuur geldt het principe van collectief of collegiaal bestuur, dat inhoudt dat de bestuurstaak opgedragen is aan de gezamenlijke bestuurders, die daarvoor ieder verantwoordelijkheid dragen.
    c. De ondernemingsraad
    Bedrijven die ten minste 50 personen in dienst hebben, hebben een ondernemingsraad. De OR heeft zelf geen zeggenschap, maar kan via de wettelijk toegekende rechten wel invloed op het beleid uitoefenen.
    d. De raad van commissarissen bij een grote structuur-BV (onderneming met een geplaatst kapitaal van minimaal € 11,3 miljoen en meer dan 100 werknemers)
    Iemand met zeggenschap hoeft niet perse ook eigenaar te zijn. Meestal ligt zowel de zeggenschap als het eigendom bij de aandeelhouders. Als de zeggenschap bij de werknemers berust, zijn er ten aanzien van het eigendom drie mogelijkheden: (1) het eigendom berust bij de werknemers, (2) het eigendom berust bij derden die daar geen zeggenschap aan kunnen ontlenen of (3) het eigendom ligt in de ‘dode hand’.
    Voor de
    NV geldt hetzelfde als voor de BV.
    Bij de
    (coöperatieve) vereniging oefent de algemene ledenvergadering de zeggenschap uit door hun lidmaatschap. Daarnaast is er een bestuur. De coöperatieve vereniging is eigenaar van de onderneming. De algemene ledenvergadering heeft recht op het vermogen van het bedrijf. Dit is anders bij de vereniging: de leden hebben geen eigendom en de winsten mogen niet worden uitgekeerd aan de leden.
    De
    stichting is eigenaar van het vermogen van het bedrijf en eventuele winsten mogen alleen gebruikt worden voor het doel van de stichting. Het bestuur heeft de zeggenschap.

     

  • Aansprakelijkheid
    Het gaat om financiële aansprakelijkheid voor de schulden bij faillissement, liquidatie of nalatigheid en illegaal handelen. Aansprakelijkheid is een belangrijk onderdeel dat de keuze voor een rechtsvorm kan beïnvloeden.
    De ondernemer zal eerder voor een bepaalde rechtsvorm kiezen, wanneer deze rechtsvorm de aansprakelijkheid beperkt of zelfs uitsluit. Het risico van de ondernemer wordt dan immers beperkt. Bij de bedrijven met rechtspersoonlijkheid wordt deze persoonlijke aansprakelijkheid beperkt.

    Aansprakelijkheid bij bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid
    Bij een eenpersoonszaak is de eigenaar van het bedrijf volledig aansprakelijk voor alles wat namens het bedrijf wordt gedaan. Schuldeisers kunnen ook verhaal halen op het privé vermogen van de eigenaar. Hierdoor is het risico dat een ondernemer neemt bij de keuze voor een rechtsvorm zonder rechtspersoonlijkheid groter dan wanneer hij kiest voor een rechtsvorm met rechtspersoonlijkheid.
    Een oplossing om niet helemaal kaalgeplukt te worden door schuldeisers is door te trouwen op huwelijkse voorwaarden: het vermogen van de echtgenoot kan niet worden aangetast.
    Bij een
    maatschap zijn de maten ieder voor een gelijk deel aansprakelijk voor de schulden van de maatschap. Ook hier geldt hetzelfde als voor de ondernemer van een eenpersoonszaak met betrekking tot het trouwen op huwelijkse voorwaarden. Alle maten zijn naar gelijke delen aansprakelijk bij een onbevoegde handeling van één van de maten, als er sprake is van volmacht, bekrachtiging, toerekenbare schijn of baat.
    Voor de vennoten van een
    VOF geldt ook dat schuldeisers hun schulden op het privé-vermogen van de vennoot kan verhalen met uitzondering van hun echtgenoot als ze op huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd. De vennoten zijn ieder voor het geheel van de schulden aansprakelijk (en dus niet naar gelijke delen zoals bij de maatschap). Ieder van de vennoten is bevoegd de VOF naar derden te vertegenwoordigen als het handelen binnen het doel van de VOF valt. Onbevoegdheid van een vennoot kan alleen door de andere vennoten worden aangevoerd, als deze overschrijding bekend was of bekend kon zijn bij derden.
    Voor de beherende vennoten van de
    commanditaire vennootschap geldt hetzelfde als voor de vennoten van de VOF. De stille vennoten zijn echter alleen aansprakelijk tot het bedrag waarmee zij deelnemen in de vennootschap. Hun privé-vermogen wordt niet aangetast.
    Aansprakelijkheid bij bedrijven met rechtspersoonlijkheid
    Een schuld van een BV is alleen te verhalen op de BV zelf. In principe kan een bestuurder dus niet aansprakelijk worden gesteld voor de schulden van de BV, maar in sommige gevallen worden hiervan afgeweken:
    - Bestuursleden zijn hoofdelijk aansprakelijk, als de BV nog niet is ingeschreven in het handelsregister.
    - Interne aansprakelijkheid: het bestuur moet verantwoording afleggen aan de AVA en de OR. Iedere bestuurder afzonderlijk is verantwoordelijk voor zijn aandeel in het gevoerde beleid. Iedere bestuurder is gehouden om zijn taak naar behoren te vervullen (art. 2:9 BW). Aansprakelijk voor de schade die de onderneming heeft geleden, treedt in als een bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
    - Externe aansprakelijkheid (derde (anti-)misbruikwet): iedere bestuurder is jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het tekort als het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement (art. 2:248 BW).
    - Externe aansprakelijkheid (tweede (anti-)misbruikwet): de bestuurders zijn hoofdelijk aansprakelijk voor premie- en belastingschulden van de onderneming, als zij met betaling in gebreke zijn gebleven en als aannemelijk is dat het niet betalen te wijten is aan een bestuurder als gevolg van kennelijk onbehoorlijk bestuur.
    - Aansprakelijkheid ten opzichte van derden kan ook worden gebaseerd op onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). De bestuurder is aansprakelijk, als hij namens de BV met derden in contact treedt.

    Voor een NV geldt hetzelfde als voor een BV.
    Bij een informele
    vereniging zijn de bestuurders aansprakelijk voor rechtshandelingen die de vereniging is aangegaan. Verder geldt voor de aansprakelijkheid van deze bestuurders hetzelfde als hiervoor met betrekking tot de interne en de externe aansprakelijkheid van bestuurders van een BV is genoemd.
    De
    coöperatieve vereniging bepaalt in haar statuten hoe de aansprakelijkheid is verdeeld. Er zijn drie manieren: (a) bij wettelijke aansprakelijkheid zijn de leden voor gelijke delen aansprakelijk voor het tekort, (b) bij uitgesloten aansprakelijkheid zijn de leden niet aansprakelijk voor het tekort en (c) bij beperkte aansprakelijkheid zijn de leden verplicht bij te dragen in het tekort tot een in de statuten vermeld niveau. Voor de aansprakelijkheid van de bestuursleden geldt verder hetzelfde als voor de aansprakelijkheid van bestuurders bij de BV.
    Voor de schulden van een
    stichting kunnen de bestuursleden niet aansprakelijk worden gesteld.

 

Overige aspecten

  • Overheidssteun en subsidie
    Dit zijn aspecten die incidenteel een rol spelen bij de keuze voor een rechtsvorm.
    Het woord subsidie bevat vier onderdelen:
    1. Overdracht van geld;
    2. Geen directe, in economische zin gelijkwaardige, tegenprestatie jegens de overheid;
    3. Overdracht komt ten laste van de openbare middelen;
    4. Overdracht vindt plaats om activiteiten van producenten of consumenten van bepaalde goederen of diensten in een bepaalde richting te beïnvloeden.
    Er zijn verschillende soorten subsidie:
    - Rentesubsidie: de overheid betaalt of vergoed de rente over de lening bij een bank van de gesubsidieerde of leent de gesubsidieerde rechtstreeks van de overheid, waarbij minder of geen rente hoeft te worden betaald;
    - Garantiesubsidie: de overheid zegt toe geld te zullen verschaffen aan de gesubsidieerde als deze verlies lijdt op activiteiten waarvoor de garantie geldt;
    - Subsidie in natura: subsidie in de vorm van goederen of diensten;
    - Projectsubsidie: subsidie voor een project (eenmalig karakter);
    - Exploitatiesubsidie: subsidie waarbij de overheid de exploitatiekosten van een activiteit geheel of gedeeltelijk voor haar rekening neemt.
    - Prijssubsidie: subsidie op de prijs van een product of dienst, waardoor dit product of deze dienst binnen het bereik van een groter publiek komt.
    Subsidies kunnen ook naar doel worden ingedeeld:
    - Regionale ontwikkeling en infrastructuur: bijvoorbeeld subsidie voor het stimuleren van de vestiging van bedrijven in een bepaalde regio;
    - Technologiestimulering: bijvoorbeeld subsidie voor technische ontwikkelingsprojecten;
    - Energie: stimulering van zuinig gebruik van energie;
    - Milieu: subsidies voor milieuvriendelijke technologie en schoner produceren;
    - Agri-business: stimulering van biologische productiemethoden en natuurbeheer;
    - Personeel: stimulering van de re-integratie en omscholing van werklozen;
    - Zorg en welzijn: terugdringen van ziekteverzuim en stimuleringsregeling kinderopvang;
    - Opkomende markten, ontwikkelingssamenwerking en export: bijvoorbeeld de stimulering van investering in opkomende markten, zoals in Oost-Europa.
    In principe kan iedere ondernemer subsidieontvanger zijn. Het kan echter wel zo zijn dat de ene rechtsvorm gemakkelijker een bepaalde subsidie kan krijgen dan de andere.

     

  • Sociale voorzieningen en verzekeringen
    Nederland kent een systeem van verzekeringen en voorzieningen om in gevallen van ziekte, handicap of werkeloosheid het verlies aan inkomen op te vangen: het
    socialezekerheidsstelsel. Dit stelsel omvat sociale voorzieningen en sociale verzekeringen. Sociale voorzieningen worden betaald uit de algemene middelen (belastingen) en de kosten van sociale verzekeringen worden opgebracht door premieheffing.
    Sociale voorzieningen gelden voor iedereen. Het gaat om:
    - Algemene Kinderbijslagwet: het recht op uitkering als er kinderen zijn;
    - Algemene Bijstandswet: het recht op uitkering wanneer iemand niet of in onvoldoende mate in het levensonderhoud kan voorzien.
    Bij sociale verzekeringen gaat het om:
    1. Volksverzekeringen:
    - Algemene Ouderdomswet: het recht op uitkering vanaf 65 jaar;
    - Algemene Nabestaandenwet: het recht op uitkering voor nabestaanden bij overlijden van de kostwinner;
    - Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten: het recht op kosteloze geneeskundige behandeling en geneesmiddelen bij langdurige ziekte en ernstige gebreken.
    2. Werknemersverzekeringen
    De eigenaar van een
    eenpersoonszaak kan geen aanspraak maken op werknemersverzekeringen. Hij dient zich zelfstandig te verzekeren tegen de risico’s van (kortdurende) ziekte. Bij langdurige arbeidsongeschiktheid geldt de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ).
    Ook de vennoot in een
    VOF, de maat in een maatschap en de beherend vennoot in een commanditaire vennootschap zijn geen werknemers en vallen dus niet onder de werknemersverzekeringen. Met betrekking tot de WAZ geldt voor hen hetzelfde als voor de eigenaar van een eenpersoonszaak.
    Op de directeur van een
    BV zijn de werknemersverzekeringen wel van toepassing. Het gaat dan om:
    - Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte: het recht op doorbetaling van loon door de werkgever bij ziekte van een werknemer gedurende één jaar;
    - Ziektewet: het recht op doorbetaling van loon bij ziekte gedurende maximaal één jaar;
    - Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering: het recht op uitkering bij ziekte na één jaar ziekte;
    - Ziekenfondswet: het recht op kostenloze geneeskundige behandeling en medicijnen;
    - Werkloosheidswet: het recht op uitkering voor werkloos geworden werknemers.
    Veel bestuurders van BV’s zijn naast directeur ook grootaandeelhouder (DGA) in de BV. Een DGA is in beginsel geen werknemer en is daardoor niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Een uitzondering hierop is als een DGA minder dan de helft van de aandelen bezit, waardoor hij geen beslissende stem in de AVA heeft.
    Ook de BV is verzekerd voor de WAZ.
    Voor de bestuurder van een
    NV geldt hetzelfde als voor de bestuurder van een BV.
    Een bestuurder van een
    coöperatieve vereniging kan zich niet verzekeren via de socialeverzekeringswetgeving, omdat ze niet worden gezien als werknemers.
    De bestuurders van een
    vereniging of een stichting zijn niet in loondienst en vallen daardoor niet onder de werknemersverzekeringen. Verenigingen en stichtingen kunnen wel personeel in dienst hebben, die wel onder de werknemersverzekeringen vallen.

     

  • Financiering
    Voor het starten van een bedrijf is geld nodig. Bij de verkrijging van de benodigde financiële middelen om te investeren wordt een onderscheid gemaakt tussen eigen vermogen en vreemd vermogen.

    Eigen vermogen bestaat uit de middelen die door één of meerdere ondernemers zelf in de eigen onderneming worden ingebracht. De inbreng kan bestaan uit geld en/of goederen. De inbreng van eigen vermogen wordt gezien als basis voor de rest van de financiering. De eigenaar laat hiermee zien dat hij vertrouwen heeft in zijn onderneming en risico’s durft te nemen.
    Voor de
    BV en NV geldt dat er een minimumbedrag van € 18.000 en € 45.000 aan eigen vermogen moet worden ingebracht. Het eigen vermogen dat door de leden in een coöperatieve vereniging wordt ingelegd, wordt het bezit van de vereniging zelf en dus eigendom van alle leden. Verenigings- of stichtingskapitaal kan nooit privé bezit zijn.
    Vreemd vermogen is het bedrag dat van derden (bijv. banken) wordt geleend om aan de totale financieringsbehoefte te kunnen voldoen. Hierbij is het onderscheid tussen de verschillende rechtsvormen niet van belang.
    Leningen kunnen op verschillende manieren van derden worden verkregen:
    - Onderhandse leningen: leningen van familie of vrienden;
    - Bankkrediet: lening van de bank
    Bij een startend bedrijf zal het verstrekken van de lening afhangen van de kwaliteit van het ondernemingsplan. Bij een bestaand bedrijf zal de bank kijken naar de aard van de investering en letten op de verwachte ontwikkeling van de winstgevendheid, de stabiliteit en de aflossingsmogelijkheden van de onderneming.
    Bij het verstrekken van een hypothecaire geldlening speelt de rechtsvorm geen rol. Het gaat dan om een langlopende lening, waarbij de geldstrekker het recht van hypotheek krijgt.
    - Leverancierskrediet:de ondernemer hoeft de afgenomen goederen niet direct te betalen. De keuze voor een rechtsvorm speelt hier bijna geen rol.
    - Financial leasing: gedurende de gehele looptijd van het leasecontract worden termijnbedragen betaald en kan de gebruiker aan het eind van deze looptijd eigenaar van het product worden tegen een van tevoren afgesproken prijs. Bij operational leasing is er sprake van huur, waarbij het product na afloop van de looptijd van het leasecontract teruggaat naar de eigenaar.
    - Huurkoopovereenkomst: de huurkoper verplicht zich de koopsom in termijnen te voldoen. Hij wordt eigenaar na betaling van de laatste termijn.

 

Bedrijfskundige aspecten

  • Groei
    Als de onderneming een groei meemaakt (meer personeel, meer winst), kan dit ertoe leiden om een andere rechtsvorm te kiezen. Zo heeft de groei invloed op de winst en dit is weer van belang voor de belastingafdracht. Groei heeft ook invloed op de aansprakelijkheid: groei betekent dat de transacties toenemen. Door bijvoorbeeld voor een BV te kiezen, is een ondernemer ook bij grotere transactiebedragen niet langer tot en met zijn privé-vermogen aansprakelijk.

     

  • Continuïteit
    Ook met het oog op continuïteit kan zich een heroverweging ten aanzien van de keuze van de rechtsvorm voordoen. De continuïteit van een BV is namelijk beter gewaarborgd.

     

  • Risico
    Tenslotte kan zich met het oog op risico’s een heroverweging ten aanzien van de keuze van de rechtsvorm voordoen. Bij een BV is het makkelijker om risicodragend kapitaal aan te trekken, doordat de BV is opgesplitst in aandelen.

Week 3 Groei van de onderneming

 

 

Wat is de strategie?

 

Operationele effectiviteit is niet strategie

Bedrijven vallen om door wederzijds destructieve concurrentie. De wortel van dit probleem is het onvermogen om onderscheid te maken tussen de operationele effectiviteit en strategie. De zoektocht naar productiviteit, kwaliteit en snelheid heeft geleid tot een opmerkelijk aantal management tools en technieken: total quality management, outsourcing, partnering. Hoewel de daaruit voortvloeiende operationele verbeteringen vaak dramatisch zijn geweest, zijn veel bedrijven gefrustreerd door hun onvermogen om die doelen te vertalen naar duurzame winstgevendheid. En beetje bij beetje hebben de management tools de plaats ingenomen van de strategie. Als de managers druk zijn om op alle fronten verbeteringen door te voeren, dan drijven ze verder weg van levensvatbare concurrerende posities.

Operationele effectiviteit en strategie zijn beiden essentieel voor superieure prestaties, maar ze werken op verschillende manieren.

 

Operationele effectiviteit betekent het beter uitvoeren van soortgelijke werkzaamheden dan concurrenten dat doen. Daarentegen betekent strategische positionering het uitvoeren van verschillende activiteiten beter dan concurrenten dat doen of het uitvoeren van soortgelijke activiteiten op verschillende manieren.

 

Verschillen in de operationele effectiviteit, zoals het beter motiveren van personeel en meer ontwikkelde technologieën, zijn een belangrijke bron van verschillen in winstgevendheid tussen de concurrenten, omdat ze direct van invloed zijn op de relatieve kostenposities en niveaus van differentiatie.

Wanneer een bedrijf haar operationele effectiviteit verbetert, beweegt het in de richting van de productiviteitsgrens. Dit kan investeren, andere medewerkers of een nieuwe manier van managen vergen.

 

De productiviteitsgrens is volop in beweging als er nieuwe technologieën en benaderingen worden ontwikkeld en als nieuwe invoer beschikbaar is. Zo heeft bijvoorbeeld het internet de productiviteitsgrens opnieuw gedefinieerd.

Managers zijn altijd bezig om de operationele effectiviteit te verbeteren. Om de verschuivingen van de productiviteitsgrens bij te houden, zijn managers continue met verbeteringen bezig.

Als bedrijven zich richting de productiviteitsgrens bewegen, kunnen ze vaak tegelijkertijd meerdere dimensies van de prestaties verbeteren.

Voortdurende verbetering van de operationele effectiviteit is nodig om een optimale winstgevendheid te bereiken. Dit is echter niet voldoende. Het wordt namelijk steeds moeilijker om de concurrenten voor te blijven. Bedrijven kunnen bijvoorbeeld de managementtechnieken afkijken. Hoewel concurrentie de productiviteitsgrens naar buiten verschuift, levert het niemand wat op.

De tweede reden dat verbeterde operationele effectiviteit niet voldoende is, is competitieve convergentie. Concurrentie dat alleen gebaseerd is op operationele effectiviteit is wederzijds destructief, deze kunnen alleen worden tegengegaan door het beperken van de concurrentie.

Geleidelijk hebben managers de operationele effectiviteit laten verdringen door de strategie.

 

Strategie is gebaseerd op unieke activiteiten

Competitieve strategie gaat over het anders zijn. Het betekent bewust kiezen voor een andere set van activiteiten om een unieke mix van waarde te leveren.

De essentie van strategie zit in de activiteiten – het ervoor kiezen om de activiteiten op een andere manier uit te voeren of om verschillende activiteiten uit te voeren dan de concurrenten dat doen. Anders is strategie niets meer dan een marketingslogan die niet bestand is tegen concurrentie.

 

 

 

 

Strategische positionering kunnen in drie verschillende bronnen tevoorschijn komen, die elkaar niet uitsluiten en vaak overlappen. Ten eerste kan de positionering worden gebaseerd op het produceren van een aantal industriële producten of diensten. De auteur noemt dit variety-based positioning, omdat het gebaseerd is op de keuze uit de verschillende producten of diensten in plaats van klantsegmenten.

Een tweede basis voor positionering is het dienen van de behoeften van een bepaalde groep klanten. De auteur noemt dit needs-based positioning. Het ontstaat wanneer er groepen van klanten zijn die verschillende behoeften hebben en wanneer een reeks activiteiten deze behoeften het beste kunnen dienen. Een variant van deze needs-based positioning bestaat wanneer dezelfde klant verschillende behoefte heeft bij verschillende gelegenheden of voor verschillende soorten transacties. De needs-based positioning stelt niks voor zonder het volgende kritische element: verschillen in behoeften zullen zich niet vertalen in betekenisvolle posities, tenzij de beste set van activiteiten om de klanten tevreden te stellen zich daarin ook onderscheidt.

 

De derde basis voor positionering is dat klantensegmenten toegankelijk zijn op verschillende manieren. Hoewel hun behoeften vergelijkbaar zijn met die van andere klanten, heeft de beste samenstelling activiteiten een andere manier van aanpak. Dit noemt de auteur access-based positioning. Toegang kan een functie zijn van bijvoorbeeld de geografie of van iets anders dat een andere set van activiteiten vereist om de klanten op de beste manier te bereiken.

Ongeacht de grondslag vereist de positionering altijd een op maat gemaakt pakket van activiteiten, omdat het altijd een werking is van de verschillen aan de aanbodzijde, dat wil zeggen de verschillen in activiteiten.

 

Nu het woord ‘positionering’ is gedefinieerd, kunnen we antwoord geven op de vraag ‘Wat is strategie?’. Strategie is de creatie van een unieke en waardevolle positie, met een andere reeks van activiteiten. De essentie van strategische positionering is het kiezen van een andere aanpak dan de concurrenten.

 

Een duurzame strategische positie vereist trade-offs

Het kiezen van een unieke positie is echter niet voldoende om een duurzaam voordeel te garanderen. Een waardevolle positie zal navolging door gevestigde ondernemingen aantrekken, die waarschijnlijk de manier van doen op twee manieren kopiëren. Ten eerste kan een concurrent zichzelf herpositioneren om de superieure uitvoerder te evenaren.

 

Een tweede nabootsing is straddling. De straddler wil de voordelen van een succesvolle positie nabootsen met behoud van zijn eigen bestaande positie.

Maar een strategische positie is niet duurzaam, tenzij er trade-offs zijn met andere posities. Trade-offs doen zich voor wanneer activiteiten onverenigbaar zijn. Een trade-off betekent eigenlijk dat het meer van één ding maakt dat minder van het andere wordt vereist.

 

Trade-offs creëren de behoefte voor keuze en biedt bescherming tegen herpositionering en straddlers.

Trade-offs ontstaan om drie redenen. De eerste reden is inconsistenties in uitstraling of reputatie. Een bedrijf dat bekend staat voor het leveren van een soort waarde kan ongeloofwaardigheid en verwarring scheppen – of zelfs zijn reputatie ondermijnen – als het een andere soort waarde gaat leveren of probeert tegelijkertijd twee inconsistente dingen te leveren. Ten tweede, de trade-offs ontstaan uit de activiteiten zelf. Als laatste komen trade-offs voort uit de beperkingen op de interne coördinatie en controle.

 

Positionering van trade-offs is alomtegenwoordig in de concurrentie en is essentieel voor de strategie. Ze creëren de behoefte aan keuze en beperken doelgericht wat een bedrijf biedt. Ze schrikken straddlers en herpositioneerders af, omdat concurrenten die zich bezighouden met de aanpak hun strategieën ondermijnen en de waarde van hun bestaande activiteiten degraderen.

Als we nu teruggaan naar de vraag ‘wat is strategie?’, zien we dat trade-offs een nieuwe dimensie aan het antwoord toevoegen. Strategie is het maken van trade-offs in concurrentie. De essentie van strategie is het kiezen wat niet te doen. Zonder trade-offs zou er geen behoefte zijn aan keuze en dus ook geen behoefte aan strategie. Elk goed idee zou dan snel nagebootst kunnen worden.

 

Aanpassing zorgt voor zowel competitief voordeel als duurzaamheid

Keuzeposities bepalen niet alleen welke activiteiten een onderneming zal uitvoeren en hoe het individuele activiteiten zal configureren, maar ook hoe de activiteiten zich tot elkaar verhouden. Terwijl operationele effectiviteit gaat over het bereiken van goede individuele activiteiten of functies, gaat strategie over het combineren van de activiteiten.

 

Aanpassing sluit nabootsers buiten door het creëren van een keten, die zo sterk is als de sterkte schakel. De kosten van één activiteit wordt bijvoorbeeld verlaagd als gevolg van de manier waarop andere activiteiten worden uitgevoerd. Dit is de manier waarop strategische aanpassing zorgt voor concurrentievoordeel en optimale winstgevendheid.

 

Aanpassing is belangrijk, omdat discrete activiteiten elkaar vaak beïnvloeden. Er kan op drie manieren worden aangepast. De eerste manier is de eenvoudige samenhang tussen elke activiteit en de gehele strategie. Samenhang zorgt ervoor dat de concurrentievoordelen van de activiteiten opstapelen en niet dat ze worden ondermijnd of geannuleerd. Het helpt de strategie makkelijker naar klanten toe te communiceren. De tweede manier doet zich voor wanneer activiteiten versterken. De derde manier is de optimalisering van de inspanning. De meest fundamentele vormen van het optimaliseren van de inspanning zijn coördinatie en informatie-uitwisseling over activiteiten om overbodigheid weg te nemen en verspilde moeten te minimaliseren.

 

Bij alle drie de manieren van aanpassingen, is het geheel belangrijker dan elk individueel onderdeel. Concurrentievoordeel groeit namelijk uit het gehele systeem van activiteiten. Door de activiteiten onderling aan te passen, worden de kosten vermindert en de differentiatie verhoogt. De competitieve waarde van individuele activiteiten kunnen niet worden losgekoppeld van het systeem of de strategie.

 

Strategische aanpassing van activiteiten is niet alleen van belang voor concurrentievoordelen maar ook voor de duurzaamheid van deze voordelen. Posities die zijn gebouwd op systemen van activiteiten zijn veel duurzamer dan die gebaseerd zijn op individuele activiteiten.

Hoe meer de positie van een bedrijf is gebaseerd op de systemen van activiteiten met de tweede en derde manier van aanpassingen, des te duurzamer het voordeel zal zijn. Dergelijke systemen zijn doorgaans moeilijk te ontcijferen van buitenaf en daarom moeilijk na te bootsen. Het bereiken van aanpassing is moeilijk, omdat het integratie van besluiten vereist en acties vergt over een groot aantal onafhankelijke subeenheden.

 

Aanpassing onder activiteiten van een bedrijf leidt tot druk en geeft prikkels om de operationele effectiviteit te verbeteren, waardoor nabootsing nog moeilijker wordt. Aanpassing betekent dat slechte prestaties in de ene activiteit ervoor zullen zorgen dat de andere prestaties zullen degraderen, zodat zwakke punten worden blootgesteld en meer prominente punten de aandacht krijgen.

Wanneer activiteiten elkaar aanvullen, zullen concurrenten weinig voordelen aan de nabootsing beleven, tenzij ze met succes het gehele systeem evenaren.

De meest waardevolle positie zijn die waarvan de systemen van activiteiten onverenigbaar zijn vanwege trade-offs.

 

We kunnen nu antwoord geven op de vraag ‘wat is strategie?’. Strategie is het creëren van aanpassingen onder de activiteiten van een bedrijf. Het succes van een strategie hangt af van het goed doen van veel dingen en de integratie onder elkaar. Als de activiteiten niet worden aangepast, is er geen onderscheidende strategie en is er weinig duurzaamheid.

 

Herontdekken van strategie

Managers zijn verward over de noodzaak van het maken van keuzen. Vaak lijken het gevaren op de strategie van buitenaf, verandering in de technologie of de gedraging van de concurrent. Ondanks dat deze veranderingen een probleem kunnen zijn, is het vaker dat het probleem van binnenuit komt.

Managers verhogen hun populariteit door het kopiëren van hun concurrenten.

Meegesleurd in de strijd voor meer operationele effectiviteit begrijpen een hoop managers gewoonweg niet de noodzaak van een strategie.

Er zijn nog meer redenen waarom bedrijven hun strategische keuzen vervagen of vermijden. Ouderwets denkpatroon, het gevoel dat ze elke klant moeten helpen en het verlangen om hun flexibiliteit te behouden.

Veel keuzen worden niet gemaakt, omdat managers denken dat ze dan ook geen fouten kunnen maken. Bedrijven kopiëren vaak andere bedrijven, omdat ze denken dat die bedrijven wel weten wat ze aan het doen zijn.

 

Naast alle andere invloeden is de neiging om te groeien vaak het meest verkeerde effect voor de strategie. Trade-offs en beperkingen lijken de groei te beperken.

Managers worden voortdurend verleid om toenemende stappen te zetten die deze beperkingen overschrijden, maar dit vervaagt de strategische positie van de onderneming.

Compromissen en inconsistenties in het streven naar de groei zullen ervoor zorgen dat het concurrentievoordeel dat het bedrijf had zijn originele variatie of doelgroep zal verdwijnen. Managers zijn niet in staat om keuzes te maken, zodat het bedrijf begint aan een nieuwe ronde van compromissen en uitbreiding. Vaak blijven concurrenten elkaar kopiëren totdat wanhoop de cyclus breekt. Dit resulteert in een kleiner en compacter bedrijf.

 

Veel bedrijven gaan na een decennium van herstructureringen aandacht besteden aan de groei. De groei is echter vaak schadelijk voor de strategie.

Welke benadering is er nog om de groei te behouden en de strategie te versterken? In het algemeen, is het recept om zich te concentreren op één onderdeel van de strategische positie in plaats van deze positie uit te breiden en afbreuk eraan te doen.

Een bedrijf kan vaak sneller groeien door betere doordringende behoeften en variëteiten waar het bedrijf zich in onderscheid, dan achter een hogere groei aan te stribbelen waarin het bedrijf het aan uniciteit ontbreekt.

 

Globalisering staat vaak groei toe die in overeenstemming is met de strategie, openstelling van grotere markten voor een gerichte strategie. In tegenstelling tot uitbreiding in het eigen land, maakt het uitbreiden over de hele wereld de positie en de identiteit van het bedrijf sterker.

 

De uitdaging van het ontwikkelen en het bedenken van een duidelijke strategie is vaak in de eerste plaats een organisatorisch ding en hangt af van leiderschap. Sterke leiders die bereid zijn om keuzes te maken zijn essentieel voor een goede strategie.

Eén van de taken van de leider is om anderen in de organisatie te leren over de strategie en om ‘nee’ te zeggen. Strategie maakt keuzes over wat niet te doen net zo belangrijk als keuzes over wat te doen. Het instellen van beperkingen is een andere taak van de leider. Besluiten over welke klantengroep, variëteiten en behoeften het bedrijf dienen zijn fundamenteel om een strategie te bedenken. Maar leiderschap houdt ook in besluiten te nemen welke klanten niet te dienen. Strategie heeft dus constante discipline nodig en duidelijke communicatie.

Managers moeten operationele effectiviteit onderscheiden van strategie. Beiden zijn essentieel, maar ze verschillen van elkaar.

 

Small business corporate governance

 

Inleiding

 

Aanleiding

Corporate governance kan worden vertaald met goed ondernemingsbestuur. Vandaag en de dag is goed ondernemingsbestuur vooral gericht op beursgenoteerde bedrijven en op maatschappelijke organisaties. Een belangrijk doel van goed ondernemingsbestuur is het terugwinnen van het vertrouwen van beleggers en burgers.

 

Voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) is goed ondernemingsbestuur minder van belang. Hier zijn verschillende verklaringen voor. In de eerste plaats is de schade die grote ondernemingen de maatschappij kunnen aanrichten door de gevolgen van slecht bestuur beter zichtbaar en lijkt daardoor veel groter dan de schade die het MKB door wanbestuur kan aanrichten. In de tweede plaats spelen de governance-vraagstukken niet of minder bij het MKB. Er zijn namelijk minder belangentegenstellingen vanwege de geringe of afwezige afstand tussen aandeelhouders en bestuurders, vanwege de zeggenschap en betrokkenheid van aandeelhouders en vanwege de kleinere omvang van de bedrijven waardoor de activiteiten minder zijn opgesplitst. In de derde plaats bestaat er wel degelijk de noodzaak van good governance voor het MKB, maar dit wordt niet als zodanig benoemd.

 

Dit rapport is gericht op goed ondernemingsbestuur in het MKB, hetgeen small business governance wordt genoemd.

 

Kort overzicht

Het woord ‘goed’ van goed ondernemingsbestuur heeft zowel een technische als een normatieve kant. In technische zin verwijt het begrip naar het feit dat ondernemingsbestuur kwalitatief goed moet zijn en gaat het om deskundigheid en professionaliteit. In normatieve zin verwijst het begrip naar het feit dat ondernemingsbestuur deugdelijk moet zijn en gaat het om integriteit en betrouwbaarheid.

 

Er is een wettelijke verankering van de normen en eisen van een goed ondernemingsbestuur: de Nederlandse Corporate Governance Code oftewel de Code Tabaksblat. Het is een officiële gedragscode voor alle Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. Daarbij geldt het principe ‘pas toe of leg uit’. Deze Code heeft als doel de zeggenschap van aandeelhouders te vergroten, het intern toezicht van ondernemingen te verbeteren, informatieverstrekking te verbeteren en de ondernemingen transparanter te laten zijn. De Code bevat principes en bepalingen die de bij een vennootschap betrokken personen en partijen tegenover elkaar in acht zouden moeten nemen.

 

De Code wordt geacht ook van toepassing te zijn op niet-beursgenoteerde ondernemingen. Dit, omdat de principes zijn opgesteld vanuit de gedachte dat ze ook zijn toe te passen voor kleinere en niet-beursgenoteerde ondernemingen. Daarnaast geldt dat de Ondernemingskamer zich bij een onderzoek naar wanbeleid bij niet-beursgenoteerde ondernemingen ook op deze Code zal baseren.

 

Corporate en small business governance

 

Historie corporate governance

De corporate governance komt voort uit een zoektocht naar bescherming van de aandeelhouders tegen bestuurders die mogelijk vanuit een ander belang dan dat van de aandeelhouders de onderneming besturen. De corporate governance vindt zijn oorsprong dus in het agency-conflict. In dit conflict staat de relatie tussen de principaal en de agent centraal. De principaal (aandeelhouder) huurt de agent (bestuurder) in om het bedrijf te leiden. De principaal moet ervoor zorgen dat zijn agent niet zijn eigen belang nastreeft, maar de belangen van de principaal behartigt. Het conflict is gelegen in het feit dat de bestuurder beslissingen neemt voor de aandeelhouder. Hierdoor kan de aandeelhouder worden geconfronteerd met belangentegenstellingen en informatieachterstand.

 

 

Deze informatieachterstand komt doordat de bestuurder dichterbij de onderneming staat dan de aandeelhouders en daardoor beter zicht heeft op wat er speelt. Agency-problemen doen zich vooral in situaties voor waarin meerdere (kleine) aandeelhouders niet gemotiveerd zijn en/of in staat zijn om toezicht te houden op de bestuurders.

 

Er zijn verschillende disciplineringsmechanismen om ervoor te zorgen dat bestuurders zoveel mogelijk gericht zijn op de wensen van de aandeelhouders:

  • Wettelijke bescherming van minderheidsaandeelhouders;

  • De inzet van toezichthouders op het bestuur;

  • Een actieve overnamemarkt;

  • De structuur van de beloning van het bestuur;

  • Arbeidsmarkt voor managers.

 

Intern toezicht werd in de jaren tachtig gezien als een oplossing voor het agency-conflict. De wijze waarop toezicht geregeld is, komt tot uitdrukking in de functies van bestuurders (executive) en toezichthouder (non-executive). Hierin is de one-tier structuur en de two-tier structuur te onderscheiden. De one-tier structuur gaat uit van een enkel bestuur. Het bestuur bestaat uit zowel besturende directeuren als toezichthouders. Het bestuur wordt voorgezeten door een toezichthouder. De dagelijkse leiding van het bedrijf is in handen van een directeur die ook deel uitmaakt van het bestuur. Er is geen aparte raad die toezicht houdt op het bestuur. Bij een two-tier structuur bestaat er een gelaagd bestuur die enerzijds bestaat uit de raad van bestuur (RvB) en anderzijds uit raad van commissarissen (RvC). De RvC houden toezicht op de RvB. De RvB bestaat uit de bestuurders van het bedrijf, terwijl de RvC bestaat uit onafhankelijke toezichthouders. Doel van dit systeem is het oplossen van het probleem van informatiesymmetrie.

 

Uitbreiding van corporate governance

Corporate governance kan worden beschreven als ‘het proces van beïnvloeding door belanghebbenden van de gang van zaken bij ondernemingen, zowel ter zake van besluitvorming als ter zake van de uitvoering van het beleid’. Dit is een uitbreiding van corporate governance. Deze benadering onderscheidt namelijk behalve aandeelhouders, toezichthouders en bestuurders meer partijen die betrokken zijn bij een onderneming. Samen worden deze partijen aangeduid met ‘belanghebbenden’ of ‘stakeholders’. Het gaat dan om werknemers, afnemers, leveranciers, kapitaalverschaffers, de samenleving en de overheid. De belanghebbenden kunnen als volgt worden gedefinieerd: iedereen die invloed heeft op, of wordt beïnvloed door de ondernemingsactiviteiten.

 

Belanghebbenden

Door de verschillende ‘corporate governance-culturen’ kan er een smalle of brede opvatting van corporate governance worden gehanteerd. Het shareholdermodel (smal) gaat ervan uit dat aandeelhouders de belangrijkste belanghebbenden van de onderneming zijn. In dit model bestaat het belangrijkste doel uit het creëren van aandeelhouderswaarde. Het stakeholdermodel (breed) gaat uit van een brede groep van belanghebbenden. Dit model heeft als doel om welvaart te creëren voor alle bij de onderneming betrokken stakeholders.

Landen met een marktgeoriënteerd systeem kennen een smalle opvatting van corporate governance. Binnen dit systeem is er sprake van een relatief efficiënte en liquide vermogensmarkt. Binnen dit systeem komen overnames vaak voor. Dit systeem gaat samen met het one-tier systeem. Kenmerkend is dat er vooral een kortetermijnstrategie wordt nagestreefd. Denk bijvoorbeeld aan de VS.

In een controlegeoriënteerd of netwerkgeoriënteerd systeem wordt de brede opvatting gehanteerd. Er is sprake van een ondoorzichtige en illiquide vermogensmarkt binnen dit systeem. In dit systeem is er sprake van een two-tier structuur van besturen. Denk bijvoorbeeld aan Japan en Europa.

 

 

Corporate governance in het grootbedrijf

Wat houdt corporate governance in en wie zijn erbij betrokken? Er worden vier hoofdprocessen onderscheiden:

1. Richting geven: het formuleren van de strategische richting voor de toekomst van het bedrijf op langere termijn;

2. Executive action: betrokkenheid bij belangrijke besluiten van de uitvoerders;

3. Toezicht: het zich informeren over en houden van toezicht op de prestaties van de bestuurders;

4. Verantwoording: verantwoording afleggen aan diegenen die een legitieme eis daartoe hebben.

De nummers 1 en 2 kunnen ook samen worden genomen in het hoofdproces ‘sturen’.

 

Het voorbereiden en ontwikkelen van plannen en het uitvoeren hiervan vallen onder het proces ‘sturen’ en behoort tot ‘decision management’. De verantwoording over de uitvoering van de plannen valt onder het proces ‘verantwoording’ en behoort ook tot ‘decision management’. Het goedkeuren van de plannen en het toezien op de uitvoering daarvan vallen onder het proces ‘toezicht’ en behoort tot ‘decision control’.

 

Het interne toezicht kent de eis van onafhankelijkheid. Er kunnen drie rollen worden onderscheiden voor het interne toezicht:

1. Performance: de rol van adviseur en klankbord op basis van expertise, kennis en externe informatie die een toezichthouder inbrengt;

2. Conformance: de rol van de toezichthouder als commissaris door te ondervragen, te beoordelen en waakhond te zijn;

3. Werkgeversrol: de rol van de werkgever om de bestuurders van de onderneming te benoemen, te ontslaan en te belonen.

 

De raad van commissarissen is verantwoordelijk voor het proces van toezicht, de raad van bestuur voor het sturen. Beide actoren zijn betrokken bij het proces van verantwoording. Als er een scheiding is tussen de aandeelhouders en het bestuur, moet er verantwoording worden afgelegd aan de aandeelhouders, die verenigd zijn in de ‘Algemene Vergadering van Aandeelhouders’ (AVA). Er dient ook verantwoording aan de belanghebbenden te worden afgelegd (waaronder de OR).

 

Small business governance

Welke benadering van corporate governance is het meest geschikt voor het MKB?

In het MKB bestaat de directie vaak uit één of twee personen. Een directeur is dan ook meestal tegelijkertijd aandeelhouder. Er wordt dan ook vaak gesproken van een directeur-aandeelhouder (DA) of directeur-grootaandeelhouder (DGA).

In het MKB is vaak geen sprake van scheiding tussen besturing en eigendom: er worden geen aandelen uitgegeven. Mocht dit wel het geval zijn, dan wordt er gebruikt gemaakt van een beschermingsconstructie om de invloed van aandeelhouders te beperken.

Bij het MKB vervult de directeur vaak de rol van bestuurder en manager. Hij bepaalt de strategische richting van de onderneming en regelt de juridische en financiële randvoorwaarden.

Ook heeft het MKB vaak geen intern toezicht, zoals een raad van commissarissen.

 

De directeur moet in zijn rol als bestuurder verantwoording afleggen aan zichzelf in de rol van aandeelhouder. Bij het afleggen van verantwoording aan het personeel is er geen OR, maar wel een personeelsvertegenwoordiging.

 

Het agency-conflict tussen aandeelhouders en bestuurders speelt niet in het MKB gezien de positie van de D(G)A.

 

Corporate governance kan dus alleen relevant zijn voor het MKB, als er een brede benadering wordt gehanteerd. Bij een bredere perspectief van corporate governance in het MKB gaat de aandacht van de bestuurders in het MKB uit naar de belangen van de stakeholders en niet van de aandeelhouders. Daar doen zich waarschijnlijk ook agency-conflicten voor, maar dan tussen stakeholders en D(G)A.

Ook brengt dit bredere perspectief een andere rol voor intern toezicht met zich mee.

De interne toezichthouders in het MKB moeten dan toezien op het belang van de stakeholders.

Het gevaar van dit brede perspectief is dat alles en iedereen als stakeholder wordt gezien. Dit risico kan worden ondervangen als het bedrijf regelmatig heel concreet de eigen stakeholders in kaart brengt, hun belang afweegt en de wederzijdse posities bepaalt.

 

Het MKB bestaat vaak uit de volgende fases:

  • Fase 1: bestaansopbouw

  • Fase 2: overleven

  • Fase 3: succes

  • Fase 4: expansie

  • Fase 5: volwassenheid

Tussen elk van deze fases vindt een crisis of revolutie plaats. Deze crises kunnen alleen overleefd worden door aanpassingen in de onderneming door te voeren.

 

Small Business Governance

 

Kenmerken MKB

In de eerste plaats is het MKB klein: ze hebben vaak minder dan twee personen in dienst. In de tweede plaats heeft een MKB-ondernemer een bepaalde desinteresse voor bedrijfszaken die niet direct te maken hebben met de corebusiness van het bedrijf. In de derde plaats hebben MKB-ondernemers beperkte experimenteermogelijkheden. In de laatste plaats komen MKB-ondernemers vaak pas in actie als de nood aan de man is.

 

Er kunnen drie kringen worden onderscheiden, die worden gezien als stakeholder van het MKB:

1. Familie-eigenaar, collega-ondernemers, ondernemersvereniging, personeel, klanten, nutsbedrijven, leveranciers, installateurs en accountants.

2. Banken, verzekeraars, lagere overheden, politie, brandweer, inspectiediensten, brancheorganisaties, KVK, aannemers en architecten.

3. Overheid, subsidieverstrekkers, Europa.

 

Negen typen MKB-bedrijven:

1. De kleine baas: medewerkers zijn zelfstandig. Hun werk varieert, maar ze hebben weinig invloed op het beleid. Afstemming vindt plaats door informeel overleg. De invloed van de ondernemer op het beleid is groot. Hij geeft zijn personeel ruimte, maar niet om mee te beslissen.
 

2. De kleine democraat: informele omgang tussen medewerkers. Door informeel overleg worden de werkzaamheden afgestemd. De medewerkers hebben veel invloed op de operationele en strategische beslissingen.
 

3. De dikke deur: weinig organisatiestructuur oftewel er zijn weinig taken en verantwoordelijkheden vastgelegd, werknemers hebben weinig vaste taken en geen controle over hun werk. De ondernemer is dominant en medewerkers hebben weinig te vertellen.
 

4. Een echt bedrijf: veel vastgelegde structuren oftewel volgordes van werkzaamheden, overlegstructuren en de resultaten van het werk van medewerkers zijn vaak gestandaardiseerd. De invloed van werknemers op de operationele en strategische beslissingen is beperkt. De ondernemer stuurt de werkzaamheden aan.
 

5. Opgestroopte mouwen: dominante invloed van de ondernemer. Werkzaamheden variëren, de medewerkers vullen zelf de werkinhoud, maar ze hebben weinig invloed op de beslissingen. Er vindt vaak informeel overleg plaats.
 

6. Een flinke jongen: zeer gestructureerd, maar weinig verschillende activiteiten. Veel is vastgelegd en geformaliseerd. Het bedrijf is groot geworden. Werknemers bepalen zelf de inhoud van hun werk. Standaardisatie is de belangrijkste manier van afstemmen.

7. De kleine organisator: dominante ondernemer, maar de werknemers zijn zelfstandig. Medewerkers hebben weinig invloed op de beslissingen, maar ze bepalen wel hun eigen werkinhoud. Procedures zijn meestal wel vastgelegd en geformaliseerd.
 

8. Bijna groot: veel procedures en werkprocessen zijn vastgelegd. Het zijn bedrijven met gespecialiseerde medewerkers, die veel invloed hebben op de beslissingen.
 

9. Vriendenclub: grote invloed van niet-leidinggevende werknemers op de besluitvorming. Er is weinig vastgelegd. Werkzaamheden van de medewerkers variëren.

 

Motieven

Welke motieven spelen een rol bij het streven naar een goede praktijk van small business governance?:

1. Het moet

Voor het MKB geldt niet dat normen over corporate governance wettelijk zijn vastgelegd, zoals bij beursgenoteerde ondernemingen wel het geval is. Ook is er geen code ‘goed ondernemingsbestuur’ voor het MKB. Zo beschouwd moet corporate governance niet. Er kan echter vanuit de omgeving door verschillende stakeholders druk worden uitgeoefend tot goed ondernemingsbestuur.
 

2. Het hoort

Een MKB-ondernemer kan ervan overtuigd zijn dat goed ondernemingsbestuur hoort, omdat zij bijvoorbeeld de aandraag voelen om goed met hun personeel en stakeholders om te gaan.

3. Het loont

Het kan lonen om corporate governance in de praktijk te brengen, omdat bijvoorbeeld het aantrekken van externe financiers makkelijker wordt.

 

Small business governance maakt de meeste kans als ondernemers zelf inzien dat ‘het loont’ in combinatie met dat ‘het hoort’. MKB-ondernemers zullen ‘gevoelig’ zijn voor corporate governance en inzien dat ‘het loont’ als:

  • Het juiste moment wordt benut;

  • De praktische betekenis van het begrip small business governance helder is;

  • Het past bij specifieke eigenschappen van het bedrijf.

 

Instrumenten

Er zijn verschillende instrumenten om ‘goed ondernemingsbestuur’ te bevorderen en bedrijven te overtuigen van het nut van corporate governance: wet en regelgeving, externe druk, codes, evaluatie, trainingen, onderlinge visitatie, passend leiderschap, elkaar aanspreken en organisatiecultuur.

De code is een belangrijk instrument om goed ondernemingsbestuur te bevorderen. De andere instrumenten worden vaak ingezet als ondersteuning bij de implementatie van een code.

 

Een code kan worden beschreven als ‘een geheel van regels over hetgeen in een bepaalde kring voor al dan niet geoorloofd geldt’. Een code heeft in de eerste plaats een interne functie: de spelregels, procedures en afspraken tussen aandeelhouders, bestuurders, toezicht en belanghebbenden worden helder. Ook heeft de code een externe functie: door openheid en verantwoording wordt het doen en laten van de onderneming duidelijk.

 

Een code kan normerend zijn. In dat geval zijn dan normen in de code vastgelegd die als verplicht gelden. De code is dan normatief-juridisch dwingend.

De code kan ook het karakter van een streefbeeld hebben. In dat geval worden essentiële waarden en ambities van goed bestuur benoemd zonder hier specifieke invulling aan te geven. Dit wordt principle-based genoemd. Een principled-based code kent het kenmerk van vrijwilligheid en is juridisch niet bindend. De code heeft een normatief-psychologische kracht.

 

 

Goed ondernemingsbestuur is van belang voor het succes, de continuïteit en de reputatie van het MKB. Voor het MKB bestaat er echter geen code corporate governance. Er is wel een discussie gaande over het nut en de noodzaak van zo’n code.

 

België kent wel een code corporate governance voor niet-beursgenoteerde ondernemingen: de Code Buysse. Deze code is bedoeld als hulpmiddel voor ondernemingen.

Wanneer de Code Buysse wordt geëvalueerd op basis van het model van small business governance vallen er drie dingen op:

1. Het inzicht dat de groeifase van een onderneming bepalend is voor de aard en omvang van governance-vraagstukken in de Code Buysse, is ook uitgangspunt bij het model van small business governance.

2. De Code Buysse kent geen expliciete aandacht voor de rollen en taken van interne toezichthouders bij het MKB, terwijl dit wel aan bod komt bij het model van small business governance.

3. Bij het model van small business governance wordt uitgegaan van een brede benadering van corporate governance.

 

De praktijk van small business governance

 

Praktische betekenis

Er worden verschillende opvattingen en definities van corporate governance gegeven door de verschillende deelnemersgroepen in het MKB (accountants/controllers/directeuren/ bankiers).

Er kunnen verschillende governance-vraagtstukken spelen in het MKB. Het kan bijvoorbeeld gaan om personeelsbeleid (hoog ziekteverzuim), groei, opvolging, balans vinden tussen nemen en het mijden van risico’s, machtsblokken en belangenverstrengeling (bijvoorbeeld binnen familiebedrijven) en internationale verschillen in de betekenis van goed bestuur.

 

Welke vraagstukken er spelen binnen een bedrijf is onder meer afhankelijk van de fase van de levencyclus. Belangrijke momenten zijn: (a) als de onderneming start, groeit of krimpt, (b) als zich scheiding tussen eigendom en leiding geven voordoet, (c) als er sprake is van overname, directiewisseling of –opvolging of wegvallen van de directie en (d) als er externe financiering nodig is.

 

Praktische invulling

De manier waarop governance vorm krijgt in het MKB wordt aan de hand van de drie hoofdprocessen (sturen, toezicht en verantwoording) besproken.

 

Sturen

De directie in het MKB bestaat meestal uit één of twee personen.

De invulling van governance hangt onder meer af van de vraag of de onderneming aandelen heeft uitgegeven en of er meerdere aandeelhouders zijn.

 

Een ander deel dat van invloed is op de invulling van het proces sturen is de mate waarin gebruik wordt gemaakt van kritische adviseurs.

Directeuren van MKB hebben vaak een eenzame positie en hebben daarom behoeften aan kritische adviseurs in de zin van mensen die als klankbord kunnen functioneren. De directeuren geven aan dit te doen door: openheid van zaken te geven aan het personeel, plannen voor te leggen aan het personeel, te discussiëren met het personeel, te delegeren en verantwoordelijkheid te geven binnen de organisatie, een personal coach in te schakelen, externe netwerken in te schakelen, een intervisiegroepje te starten met collega-ondernemers, zaken thuis goed door te spreken.

Voor het MKB is de accountant/boekhouder de belangrijkste kritische adviseur.

 

Er bestaan verschillende opvattingen over wat de ideale directeur in woorden van goed ondernemingsbestuur moet doen of juist laat. Volgens de accountants is de ideale directeur betrouwbaar en fatsoenlijk. De controllers zien de ideale directeur als iemand die in staat moet zijn om overzicht te krijgen en te behouden en die integraal moet kunnen sturen.

 

De directeuren zelf geven aan dat de ideale directeur duidelijk, gericht op continuïteit, sociaal betrokken en een boegbeeld voor de onderneming moet zijn.

 

Toezicht

In de praktijk heeft het MKB zelden een toezichthoudend orgaan. Wanneer er wel een raad van commissarissen is, die advies uitbrengt aan en toezicht houdt op het bestuur kan dit in het MKB één en dezelfde groep zijn, terwijl dit in grotere bedrijven minder gebruikelijk is. Onder invloed van de toegenomen aandacht voor corporate governance is er een toenemend aantal MKB-bedrijven dat vrijwillig een toezichthoudend orgaan heeft ingesteld of van plan is dat te doen.

 

De accountants geven aan dat een toezichthoudend orgaan kan worden ingesteld om een kritische tegenkracht te organiseren. De bankiers zouden een toezichthoudend orgaan instellen om de risico’s in beeld te krijgen en ernaar te handelen. Controllers vinden intern toezicht niet van belang, omdat veel directeuren DGA zijn. De directeuren geven aan geen behoefte te hebben aan een toezichthoudend orgaan.

 

Niet alleen de instelling van een toezichthoudend orgaan, maar ook de samenstelling van zo’n orgaan vormt een aandachtspunt.

 

Niet alleen een raad van commissarissen kan toezicht uitoefenen, maar er kan ook worden gedacht aan een accountant. Het toezicht dient echter wel onafhankelijk te zijn.

 

Verantwoording

Directeuren leggen voornamelijk verantwoording aan zichzelf af. Pas als het slecht gaat, is het nodig om intern en extern verantwoording af te leggen.

 

Hoe bepalen bankiers of zij voldoende vertrouwen in een onderneming hebben om krediet te willen verlenen? De bankiers hebben hiervoor de volgende criteria:

  • Openheid;

  • Voelt een ondernemer zich moreel verplicht de bank goed te informeren?;

  • Onderbuikgevoel, intuïtie;

  • Reputatie, men kent elkaar;

  • Door te praten met andere ondernemers, afnemers, leveranciers;

  • Door – indien bekend – privé gedrag mee te wegen;

  • Bij familiebedrijven wordt naar het opvolgingsvraagstuk gekeken.

 

Motieven

Is corporate governance belangrijk voor het MKB? Zo ja, in hoeverre?

Het streven naar goed bestuur wordt belangrijk gevonden. Hiervoor worden de volgende argumenten aangedragen:

  • Onbehoorlijk bestuur brengt de continuïteit van het bedrijf in gevaar;

  • Continuïteit maakt externe financiering makkelijker;

  • Goed bestuur levert een goede reputatie op;

  • Goed bestuur levert transparantie op;

  • Goed bestuur levert intern draagvlak en betrokkenheid op.

 

MKB-bedrijven lijken naar goed bestuur te streven, omdat het loont en omdat het hoort, maar niet zozeer omdat het moet.

 

Week 4 Volwassenheid en neergang van het bedrijf

 

 

Mediation voor bedrijven in financiële moeilijkheden

In dit artikel staat de vraag centraal in hoeverre mediation kan worden gebruikt om bedrijven in financiële moeilijkheden te redden van de ondergang. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zal eerst worden ingegaan op de reorganisatiemogelijkheden. Met behulp van reorganisatiemaatregelen wordt namelijk geprobeerd het faillissement af te wenden.

 

Mogelijkheden voor reorganisatie

Er zijn drie regelingen in het Nederlandse Faillissementswet (Fw) te vinden die gericht zijn op de bevordering van reorganisatie binnen een bedrijf. Het management wordt op die manier betrokken bij het vinden van een oplossing voor een in zwaar weer verkeerd bedrijf. Om dit te bereiken is goede insolventiewetgeving van belang, waardoor bedrijven van de ondergang kunnen worden gered. Het gaat om de volgende drie regelingen:

 

1. Faillissement (art. 1 Fw)
Bij faillissement wordt een curator aangesteld. Hij/zij neemt het beheer over van de boedel van de failliete onderneming en hij/zij probeert vervolgens een zo hoog mogelijke opbrengst voor de schuldeisers van de onderneming te bereiken. Faillissement is gericht op beëindiging van de onderneming.

2. Surseance van betaling (art. 214 Fw)

Bij surseance van betaling wordt een bewindvoerder aangesteld. Tijdens deze periode kan een akkoord worden aangeboden aan de concurrente crediteuren, waarbij ook de niet akkoord gaande crediteuren kunnen worden gedwongen om toch akkoord te gaan. Surseance van betaling is gericht op de continuering van de onderneming. Bedrijven waarvan het management verwacht dat zij na een tijdelijk uitstel van betaling weer voort kan worden gegaan met betaling van de schulden komen immers in aanmerking voor surseance.
 

3. Schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (art. 284 Fw)

Bij dreigend faillissement kunnen alle natuurlijke personen in aanmerking komen voor een schuldsaneringstraject. Hierdoor wordt voorkomen dat natuurlijke personen voor dertig jaar kunnen worden achtervolgt voor gemaakte schulden. Nadat de natuurlijke persoon tot dit traject is toegetreden, wordt drie tot vijf jaar gespaard om daarmee de schulden zoveel mogelijk af te betalen. Het restant van de schulden wordt vervolgens door de schuldeisers kwijtgescholden.

 

Op basis van het voorgaande kan worden gesteld dat de wet alleen met surseance van betaling beoogt bedrijven in financiële moeilijkheden te reorganiseren. Dit kan op twee manieren plaatsvinden:

1. Binnen formele kaders

Zie hierboven onder punt twee.

2. Binnen informele kaders

Het management streeft naar sanering binnen hetzelfde bedrijf door in overleg en op basis van vrijwilligheid met schuldeisers te onderhandelen over herziening van bestaande aflossings- en betalingsverplichtingen. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van de Faillissementswet. Informele reorganisatie biedt vele voordelen. Op deze manier blijft namelijk het management volledige controle uitoefenen, wordt er maximale flexibiliteit geboden en vindt het reorganisatietraject in relatieve stilte plaats (geen publieke melding).

 

 

Herziening Faillissementswet

In het licht van de hiervoor besproken mogelijkheden is het goed om op te merken dat tussen de 73% en 95% van de surseances van betaling mislukt. Dit is de reden dat de wetgever de bestaande faillissementswet wilt herzien. De achterliggende gedachte hierachter is dat de regeling van surseance van betaling zodanig moet zijn dat het weer een reorganiserend vermogen in zich herbergt.

Kern van de herziening is dat de schuldenaar betere mogelijkheden moet krijgen om aan crediteuren een dwangakkoord op te leggen tijdens surseance van betaling. Ook wordt gekeken naar de mogelijkheid om de termijn van de afkoelingsperiode (de periode na aanvraag van surseance van betaling waarbinnen geen enkele schuldeiser invorderingsmaatregelen mag treffen) te verlengen. Een aan te stellen bewindvoerder moet in de toekomst meer macht krijgen om een reorganisatie door te voeren, waarbij ook de fiscus en de banken minder verhaalsmogelijkheden krijgen.

 

Verhouding tussen betrokken partijen bij een reddingsoperatie

Het hoge aantal mislukte surseances van betaling lijkt te suggereren dat bestaande wettelijke middelen niet of onvoldoende functioneren. Het lijkt erop dat schuldeisers bij een dreigend faillissement onvoldoende willen meewerken en daarom dient deze groep meer te worden gedwongen tot medewerking aan een herziening van de schuldpositie. Dit kan worden bereikt door de betalingsverplichtingen van het bedrijf op korte termijn te bevriezen of kwijt te schelden. Deze gedachte negeert twee basisprincipes van het zakendoen:

1. Partijen spreken bij een contract af en moeten erop kunnen vertrouwen dat de ene partij dat wat is overeengekomen levert en de andere partij betaalt.
 

2. Er bestaat een verschil tussen risicodragende financiering (eigen vermogen) en risicomijdende financiering (vreemd vermogen). Crediteuren verwachten bij het aangaan van een contract dat zij binnen de afgesproken termijn worden betaald en anderzijds dat zij zo min mogelijk risico van niet betaling lopen (risicomijdend). Het ondernemingsrisico dient volgens de crediteuren door de eigenaren van het bedrijf te worden gelopen.

 

Bij financiële moeilijkheden komen deze twee principes in gedrang. Zowel de eigenaren als de crediteuren zullen dan eerst gaan wegen in hoeverre risico’s op faillissement zijn toegenomen en daarmee de kans op niet-betaling. Vervolgens rijst de vraag op welke wijze deze risico’s kunnen worden verkleind. Als vanuit het oogpunt van de aandeelhouders wordt geredeneerd, dan ontstaat het volgende beeld. De aandeelhouders willen de onderneming in stand houden, omdat de liquidatiewaarde van een failliete onderneming veel lager is dan wanneer een (winstgevende) onderneming wordt verkocht. Het management zal proberen de verliesgevende onderneming weer winstgevend te maken door middel van herstructurering van de bedrijfsactiviteiten, ook wel turnaround management genoemd. Mocht dit herstructureringstraject niet of onvoldoende werken, dan kan er gekozen worden voor inbreng van fresh money door de aandeelhouders of kan worden gekeken naar nieuwe aandeelhouders die geheel of gedeeltelijk de onderneming willen overnemen. Ook kan bestaande crediteuren worden gevraagd tijdelijk of definitief af te zien van de vorderingen. Het proces van herziening van de vermogensstructuur van de onderneming wordt ook wel aangeduid als financiële herstructurering.

 

Als vanuit het oogpunt van de crediteuren wordt gekeken, ontstaat een ander beeld. Crediteuren zullen bij een dreigende faillissement verwachten dat het management van de onderneming er alles aan doet om de situatie te veranderen. De mogelijkheid om uitstel van betaling of kwijtschelding toe te staan zal niet meteen worden voorgesteld. De onderneming zal eerst zelf tot het uiterste moeten gaan om de aangegane verplichtingen na te komen. Alleen wanneer alle mogelijkheden hiertoe zijn aangewend, maar niet blijken te helpen, dan pas wordt er gekeken naar herziening van de schuldpositie. Het is een option of last resort. Ondernemersrisico kunnen volgens deze gedachte niet zomaar op crediteuren worden afgewenteld.

 

 

 

 

Oorzaken van faillissement

Er zijn drie voornaamste oorzaken voor financiële moeilijkheden:

1. Gebrek aan strategie

Het management van een bedrijf is onvoldoende planmatig bezig met vragen als in welke markten de onderneming actief is, wil en zou moeten zijn, evenals op welke wijze; wat vervolgens de werkelijke behoefte van afnemers is, wie de concurrenten zijn en wat het echte concurrentievoordeel van het bedrijf is. Er blijkt vaak een kloof te zijn tussen het gewenste marktgedrag van het bedrijf en het werkelijke gedrag.

2. Onvoldoende sturing op financiële parameters

Het bedrijf is vaak onvoldoende gestuurd op financiële parameters, zoals winst, kasstromen, solvabiliteit en liquiditeit.

3. Te hoge kosten

Er is ook vaak sprake van een zwakke administratieve organisatie en onvoldoende cashplanning, waardoor kosten en uitgaven uit de hand kunnen lopen.

 

Saneringsmaatregelen

Ten aanzien van saneringsmaatregelen ligt de aandacht op het aantrekken van gespecialiseerde adviseurs en interim-managers en op het nemen van maatregelen ter verbetering van de efficiëntie van de onderneming, bijvoorbeeld door het sluiten van verliesgevende onderdelen. Ook wordt geprobeerd het management – informatiesysteem te verbeteren. Tenslotte wordt vaak gezocht naar inbreng van nieuw eigen vermogen.

 

Knelpunten bij reddingsoperaties

Bij knelpunten bij reddingsoperaties komt het op het volgende neer: onvoldoende harde reorganisatiemaatregelen. Het management durft vaak niet rigoureus in te grijpen, bijvoorbeeld als het gaat om het ontslaan van personeel. Bovendien blijkt het vinden van eigen vermogen niet eenvoudig te zijn. Tenslotte wordt vaak ook niet tot onvoldoende gecommuniceerd met belangrijke financiers over de voortgang van de reorganisatie. Hierdoor kunnen voornamelijk de schuldeisers de risico’s onvoldoende inschatten en zullen zij ook eerder bepalen om het krediet op te zeggen of de diensten/goederen niet meer te leveren.

 

Wat zijn nu kenmerken van een goede reddingsoperaties? In de eerste plaats moet sprake zijn van een snelle, ingrijpende en adequate reorganisatie van de bedrijfsactiviteiten door het management. Hiervoor geldt dat het management ook gespecialiseerde adviseurs naast zich moet dulden. In de tweede plaats moeten belangrijke belanghebbenden actief in het reorganisatieproces worden betrokken. Zij kunnen dan meedenken over mogelijke oplossingen. Hiermee wordt geprobeerd een oplossing te vinden met instandhouding en voldoening van bestaande schulden. In de derde plaats moet het bedrijf ten opzichte van bij de reorganisatie betrokken partijen volledige transparantie betrachten ten aanzien van de actuele financiële situatie en de voorgenomen saneringsmaatregelen. Zo wordt ervoor gezorgd dat de direct belanghebbenden te allen tijde hun risico kunnen inschatten en wegen. In de laatste plaats moet het bedrijf eigen vermogen aantrekken, zodat de balans wordt gesaneerd. Hiervoor zal het management haar belangrijkste financiers moeten kunnen overtuigen van de haalbaarheid van de reorganisatie en daarmee de levensvatbaarheid van het bedrijf in nood.

 

Samenwerking crediteuren

Uit het voorgaande blijkt dat één van de succesfactoren is het op één lijn brengen van de belanghebbenden van het bedrijf. Als financier of leverancier zijnde, bepaalt het risico van niet betaling, de kans dat een bedrijf failliet gaat en het disrespect van het management de bereidheid om wel of niet bij het bedrijf betrokken te blijven. Als hier door het management geen aandacht aan wordt besteed, zullen de partijen vanuit hun eigen posities gaan handelen. Er is dan sprake van race to collect (individuele acties). Dit leidt tot een verslechtering van de positie van het bedrijf. Alleen samenwerking en gecontroleerde actie voor en door crediteuren met het management leidt tot de beste resultaten.

 

Deze samenwerking en het werken aan vertrouwensherstel zou eigenlijk vanzelf tot stand moeten komen, maar in de praktijk gebeurt dit meestal niet. De wetgever probeert dit probleem op te lossen door meer corrigerende mechanismen in de Faillissementswet in te bouwen, zoals een langere afkoelingsperiode. Eigenlijk probeert de wetgever dus een samenwerking te forceren tussen het bedrijf en de crediteuren en de crediteuren onderling. Hierdoor worden twee elementen van een reddingsoperaties genegeerd:

1. Dat het bedrijf in de toekomst met veel van haar crediteuren weer zaken zal moeten doen en;

2. Dat in deze trajecten veelal onvoldoende liquide middelen aanwezig zijn om op korte termijn de facturen te voldoen.

 

Samenwerking en vertrouwensherstel kunnen nooit onder wettelijke druk worden geforceerd. Daarom zullen partijen een gezamenlijk aangedragen oplossing moeten voornemen om een reddingsoperatie tot een succes te maken. Wanneer dit door bijvoorbeeld gebrek aan vertrouwen niet vanzelf gaat, is hulp van buitenaf nodig. Een mediator is hiervoor geschikt. Een mediator is een onpartijdig iemand, die in het belang van en samen met alle partijen tot een oplossing probeert te komen.

 

Mediation

Een mediator wordt aangesteld om het proces van onderhandelingen te ondersteunen en te begeleiden. Hij dient inhoudelijk geen beslissingen te nemen.

De mediator moet over kennis en vaardigheden beschikken die te maken hebben met mediation in het algemeen. Denk hierbij aan onder andere aan kwaliteiten op het gebied van conflictenleer, niet-verbale en verbale communicatie, onderhandelingstechnieken en het kunnen omgaan met emoties en weerstand. Volgens de auteur van het artikel zou de mediator ook specifieke kennis moeten hebben op het gebied van bedrijfseconomie en recht. Een nadeel hiervan is wel dat zijn onafhankelijkheid in het geding kan komen. Een voordeel is echter dat een mediator de partijen op bepaalde moment kan sturen wanneer hij denkt dat zij bepaalde afspraken nakomen die misschien niet verstandig of realistisch zijn.

 

De onderneming zal de kosten van de mediator voor zijn rekening moeten nemen. Een knelpunt hiervan is dat de indruk bij de partijen kan ontstaan dat de mediator partijdig is. Het is aan de mediator om dit beeld weg te nemen door onafhankelijk en onpartijdig te handelen.

 

Doordat mediation niet afdwingbaar is, kan er het probleem ontstaan dat één of meer betrokkenen de noodzaak ervan niet inzien en daarom weigeren mee te werken. Ook kan het voorkomen dat een crediteur bewust probeert om zich aan mediation te onttrekken om alsnog betaling af te dwingen (freerider behaviour). Er is sprake van een paradox: aan de ene kant is de kracht van mediation dat partijen vanwege de vrijwilligheid tot oplossingen komen en aan de andere kant kan elke partij nu juist daardoor het proces frustreren en een oplossing blokkeren. Om deze problemen op te lossen, zal mediation op een institutioneel niveau moeten worden geaccepteerd.

 

Nieuwe wet helpt niet

 

Het succes van reddingsoperaties van bedrijven in financiële moeilijkheden is terug te brengen tot de volgende factoren:

1. Bij ondernemers moet een vroegtijdig en noodzakelijk besef hebben dat er snel en gepast in het bedrijf moet worden ingegrepen. Er moet een turnaround-plan worden ontwikkeld waarbij duurzame waardecreatie een belangrijke rol speelt.

2. Belangrijke financiers moeten in het herstelproces worden betrokken. Er moet bij hen draagvlak worden gecreëerd voor het te volgen saneringstraject. Ook moet tijdens de uitvoering van de turnaround plan actief over de voortgang worden gecommuniceerd en worden gezocht naar nieuw risicodragend kapitaal.

 

Faillissementswetgeving zijn juist gericht op het op afstand houden van crediteuren en het bieden van mogelijkheden om tot gedwongen kwijtschelding van schulden te komen. De nieuwe wetgeving heeft geen rekening met deze factoren. Hierdoor zal het aantal faillissementen toenemen.

Insolventiewetgeving zou juist moeten stimuleren dat ondernemers vroegtijdig fundamentele wijzigingen in hun bedrijfsstrategie doorvoeren en dan bij voorkeur in samenwerking met betrokken financiers.

 

 

Kredietcrisis

 

Bedrijven in financiële moeilijkheden grijpen vaak te laat in. Er moet eigenlijk al worden ingegrepen, als bijvoorbeeld de markt structureel krimpt, nieuwe concurrenten verschijnen, economische tegenwind wordt verwacht.

Vaak worden de problemen eerst ontkend of gebagatelliseerd en pas wanneer echt sprake is van een dramatische winstval worden de noodzakelijke maatregelen genomen. De mogelijkheden tot herstel zijn dan een stuk minder.

Elke bestuurder moet vandaag nog handelen alsof er een kredietcrisis in het bedrijf heerst. Er moet aan turnaround management en vernieuwing worden gedaan. Binnen elk bedrijf moet een kredietcrisis-denktank worden opgestart om het bedrijf strakker te maken en de groei te bevorderen.

 

 

Beschermen en overleven

 

In dit artikel worden de maatregelen besproken die een bedrijf kan nemen om insolventie af te weren:

  • Herken problemen op tijd
    Managers ontkennen te lang dat het bedrijf in financiële moeilijkheden zit. Succesvolle ondernemers zijn zich bewust van moeilijke situaties en zijn niet bang voor het snel en gepast reorganiseren.

  • Turnaround plannen
    Het succes van een bergingsoperatie hangt ook af van de manier waarop het management opnieuw probeert het bedrijf rendabel te maken. In de praktijk bekent dit het maken van een plan van aanpak, gebaseerd op een lange termijn visie en het afstemmen van activiteiten op het gebied van marketing, producten en diensteninnovatie, verkoop, financiën, operaties en human resoures. Een dergelijk plan dient twee doelen. Het verlaagt de kosten en verbetert de omzet zowel kwalitatief als kwantitatief op structurele basis.

  • Complete transparantie
    Zorg ervoor dat belanghebbenden altijd hun eigen risico om hun geld te verliezen kunnen inschatten en wegen. Zorg voor volledige transparantie met betrekking tot de huidige financiële situatie en de geplande financiële reorganisatie.

  • Financiële herstructurering
    Zoek in een liquiditeitscrisis eerst naar oplossingen die de schuld kan onderhouden en eventueel de terugbetaling van bestaande schulden. Probeer om eigen vermogen aan te treken om de balans te reorganiseren zonder de eisen van de schuldeisers los te laten.
    Nieuw eigen vermogen zal de risico’s van de schuldeisers verminderen en zal extra liquiditeit genereren. Een reddingsoperatie is afhankelijk van het herstel en het winnen van vertrouwen met betrekking tot de mogelijkheid om winstgevend te zijn in de toekomst en met betrekking tot het management.

 

10 tips om te overleven:

1. Verminder het risico van oninbaarheid van de klanten;

2. Herken de vroege waarschuwingssignalen van zowel klanten als afnemers;

3. Beoordeel je personeelskosten;

4. Kijk opnieuw naar je leverancierscontracten;

5. Beoordeel te betalen belastingen;

6. Bewaak de kasstromen;

7. Profiteer van opkomende markten;

8. Beoordeel de concurrenten;

9. Voorbereiding: kan je meegaan in de verandering van de markt?

10. Geld is koning: zorg voor voldoende reserve.

 

 

Ondernemingen in permanente crisis

 

Ondernemingen die honderd jaar oud zijn en vrij zijn van onbesproken gedrag krijgen een eretitel. Deze titel toont een mate van financiële gezondheid aan en suggereren degelijkheid en continuïteit. Deze ondernemers hebben menig crisis meegemaakt en doorstaan. Echter door technologisering (internet en e-commerce) en globalisering (één marktplaats) staan deze ondernemingen onder grotere druk dan ooit. Echte vernieuwing is nodig.

 

Een achterliggende oorzaak van financiële moeilijkheden is een gebrek aan strategisch ondernemerschap: onvoldoende ondernemend denken en handelen, gebrekkig inzicht in de markt, een te korte termijnvisie en zwak opererend management. Een andere oorzaak is dat vaak niet voldoende op financiële en overig noodzakelijke management informatie wordt gestuurd en is er vaak sprake van te hoge en inflexibele kostenstructuren. Het management is vaak niet planmatig genoeg bezig geweest met vragen over markten waarin het bedrijf actief is, wil en zou moeten zijn en op welke manier. Er blijkt een gat te zijn tussen het gewenste marktgedrag van het bedrijf en het uiteindelijke werkelijke gedrag. Hier komt vaak nog eens bij dat sprake is van een zwakke administratieve organisatie, inadequaat credit management en onvoldoende cashplanning waardoor uitgaven uit de hand kunnen lopen zonder dat het management dit door heeft. Hierdoor wordt er vaak te laat ingegrepen.

 

Zo verkeren veel branches in de problemen door de opkomende technologisering en globalisering. Denk bijvoorbeeld aan de Duitse online schoenenretailer Zalando die begin 2011 binnen enkele maanden een toppositie in de Nederlandse schoenenmarkt wist te veroveren.

 

Echter niet alle branches verkeren in de problemen: waarom bestaan deze witte raven? Dit komt omdat deze bedrijven in plaats van alleen in kostensanering juist ook aan nieuwe producten hebben gedacht. Zij andere wegen bewandelen. Dat het ondernemers zijn die altijd op zoek gaan naar nieuwe business modellen, nieuwe afzetmarkten en nieuwe concepten. Die denken aan de klanten. Omdat het ondernemingen zijn die zelf sturing geven aan de markt (leidend). Concurrentie voelen als die er nog niet is. Ondernemingen die snel hun koers kunnen veranderen.

 

Door technologisering en globalisering zullen vele bestaande bedrijfstakken de komende jaren wijzigen en verdwijnen. Als een bedrijf wilt overleven, dan is vroegtijdig inzicht in nieuwe trends en ontwikkelingen cruciaal. Vooral traditionele ondernemingen zullen onvoldoende in staat zijn om buiten bestaande kaders te denken.

 

Week 5 De ondergang van het bedrijf

 

 

Bestuurdersaansprakelijkheid

 

Vormen van aansprakelijkheid

De belangrijkste drie vormen van bestuurdersaansprakelijkheid:

1. De interne aansprakelijkheid wegens onbehoorlijke taakvervulling (art. 2:9 BW);

Op grond van dit artikel zijn bestuurders tegenover de onderneming gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hun opgedragen taak. Een tekortkoming in deze taakvervulling kan leiden tot aansprakelijkheid. Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat deze aansprakelijkheid niet snel wordt aangenomen. Er is een verschil tussen bestuurdersverantwoordelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid. Voor aansprakelijkheid geldt de eis dat de bestuurders van het onbehoorlijk bestuur een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval. Indien het bestuur uit meerdere personen bestaat, dient voor aansprakelijkheid ten aanzien van het hele bestuur de ernstige verwijtbaarheid worden bewezen. Daarmee is iedere individuele bestuurder hoofdelijk aansprakelijk voor de ontstane schade, zij het dat zij niet aansprakelijk zijn als zij kunnen aantonen dat zij niet nalatig zijn geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van het onbehoorlijk bestuur af te wenden.

 

Voor de invulling van artikel 2:9 BW is het Berghuizer papierfabriek-arrest (HR 29 november 2002, NJ 2003, 455) van belang. In dit arrest heeft de Hoge Raad bepaalt dat er in beginsel sprake is van aansprakelijkheid van het bestuur, als een bestuurder in strijd met een statutaire bepaling heeft gehandeld. Dit is een bewijsvermoeden dat de bestuurder kan ontkrachten door aannemelijk te maken dat het negeren van de statutaire voorschriften in het belang van de rechtspersoon was. De auteur is van mening dat deze norm a fortiori geldt voor wettelijke voorschriften die beogen de rechtspersoon te beschermen.

 

2. De faillissementsaansprakelijkheid op grond van de Wet Bestuurdersaansprakelijkheid bij Faillissement (WBF) voor het tekort van de boedel in geval van kennelijk onbehoorlijk bestuur (art. 2:138 (248) BW);

Deze vorm van aansprakelijkheid is een onderdeel van de antimisbruikwetgeving. Deze wetgeving beoogde het misbruik van nv’s en bv’s tegen te gaan. Het belangrijkste is te lezen in artikel 2:138 (248) BW: in geval van faillissement van een nv of bv is iedere bestuurder tegenover de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet uit het faillissement kunnen worden voldoen, als a) het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en b) aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Aan beide eisen dient te zijn voldaan. Van ‘kennelijk onbehoorlijk bestuur’ is sprake als ‘geen redelijk denkend bestuurder – onder dezelfde omstandigheden – aldus gehandeld zou hebben’.
 

Ook hier geldt dat er sprake is van collectieve of collegiale verantwoordelijkheid, welke zich manifesteert in een hoofdelijke (‘iedere bestuurder’) aansprakelijkheid. Volgens het derde lid van dit artikel kan een individuele bestuurder zich disculperen door te bewijzen dat de onbehoorlijke taakvervulling niet aan hem te wijten is. Op de curator rust de bewijslast van het kennelijk onbehoorlijke bestuur en van het causaal verband met het faillissement. Dit is niet eenvoudig en daarom biedt lid 2 hulp: wanneer a) het bestuur niet heeft voldaan aan de administratieplicht van art. 2:10 BW of b) de jaarrekening niet is gepubliceerd volgens art. 2:394 BW, staat vast dat er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur en wordt vermoed dat bestuurlijk tekortschieten een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement van de onderneming.

De bestuurders kunnen onder deze vorm van aansprakelijkheid komen, als ze kunnen aantonen dat het faillissement is veroorzaakt door andere factoren, zoals conjuncturele omstandigheden.

 

Er wordt verschillend gedacht over of het hier gaat om interne of externe aansprakelijkheid. De auteur is van mening dat de WBF-aansprakelijkheid een vorm is van externe aansprakelijkheid. Dus aansprakelijkheid tegenover de schuldeisers in het faillissement van de rechtspersoon ten behoeve van wie de curator de vordering instelt. De auteur kiest voor deze opvatting, omdat de aansprakelijkheid leidt tot aanvulling van het faillissementstekort.

 

3. De externe aansprakelijkheid tegenover de schuldeisers van de vennootschap op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW);

Bestuurders kunnen in de uitoefening van hun bestuurstaak schade veroorzaken. Dit kan aansprakelijkheid tegenover derden opleveren. In de praktijk zal op art. 6:162 BW alleen een beroep worden gedaan, als de onderneming zelf onvoldoende verhaal biedt. Voorbeelden: betalingsonwil, selectieve betaling. Er kan sprake zijn van persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders van ondernemingen op grond van onrechtmatig handelen. Er moet dan sprake zijn van een persoonlijk voldoende ernstig verwijt.

 

Het is de vraag of deze drie vormen van bestuurdersaansprakelijkheid op verschillende aansprakelijkheidsmaatstaven duiden of één pot nat is.

 

NOM-zaak

In de NOM-zaak werd er een regel geformuleerd die voor de vergelijking van de interne aansprakelijkheid van art. 2:9 BW en de externe aansprakelijkheid van artikel 6:162 BW van belang is. Deze regel luidt dat de buitenstaander of derde niet tegen de hoge aansprakelijkheidsmaatstaf van ernstige verwijtbaarheid aan loopt, omdat die alleen betrekking heeft op de aansprakelijkheid van de bestuurder jegens de onderneming. Hieruit lijkt te volgen dat een bestuurder van een onderneming dus eerder aansprakelijk kan zijn tegenover derden dan tegenover de onderneming, dat de externe aansprakelijkheid eerder kan intreden dan de interne aansprakelijkheid, omdat daar de mogelijkheid tot disculpatie vanwege de vereiste ernstige verwijtbaarheid groter lijkt.

 

In de NOM-zaak gaat het niet om de aansprakelijkheid van de bestuurder tegenover de onderneming die hij bestuurt, maar tegenover een individuele aandeelhouder. Dit brengt de vraag naar voren of artikel 2:9 BW ook geldt wanneer een individuele aandeelhouder een bestuurder aansprakelijk stelt voor de wijze waarop deze zijn bestuurstaken heeft uitgeoefend. Het antwoord is bevestigend.

De auteur is van mening dat deze passage niet alleen betrekking heeft op individuele aandeelhouders die de bestuurder wegens het tekortschieten in de bestuurstaak op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk stellen, maar ook ziet op tegen bestuurders gerichte acties tot schadevergoeding die worden ingesteld door andere institutioneel betrokkenen dan individuele aandeelhouders. En dus ziet deze overweging ook op de situatie dat de onderneming zelf op grond van artikel 6:162 BW haar bestuurders wegens onbehoorlijk bestuur tot schadevergoeding aanspreekt.

Het NOM-arrest geeft geen antwoord op de vraag wat er gebeurd als een derde niet-institutioneel betrokkenen op grond van onrechtmatig handelen in de uitoefening van de bestuursfunctie een bestuurder tot schadevergoeding aanspreekt.

 

Onrechtmatige daad actie

Als een bestuurder onrechtmatig handelt en de bestuurder zou de schade hebben vergoed, dan heeft die bestuurder in beginsel de mogelijkheid om de door hem betaalde schade op de rechtspersoon te verhalen. De rechtspersoon is draagplichtig, tenzij er sprake is van ernstige verwijtbaarheid in de zin van artikel 2:9 BW. Als een bestuurder onrechtmatig handelt jegens derden, dan hebben die derden zowel een vordering op de bestuurder als op de rechtspersoon. Er wordt alleen onder bestuurders geclaimd, als de rechtspersoon geen verhaal voor de vordering biedt, meestal in het geval van een faillissement. Voor de bestuurder maakt het weinig verschil of zij rechtstreeks of dat de rechtspersoon door een derde wordt aangesproken.

 

 

 

 

De ernstige verwijtbaarheid van artikel 2:9 BW en het persoonlijk voldoende ernstig verwijt van artikel 6:162 BW moeten op dezelfde manier worden ingevuld. Het verschil tussen beide vormen van bestuurdersaansprakelijkheid zit hem dan voornamelijk in de collegiale verantwoordelijkheid van de bestuurders tegenover de onderneming, die bij aansprakelijkheid tegenover derden op grond van onrechtmatige daad ontbreekt.

 

Als een bestuurder fouten maakt, waardoor een derde schade leidt, moet die derde in beginsel bewijzen dat er sprake is van een voldoende ernstig verwijt. Als de bestuurder in zijn handelen een wettelijk of statutaire norm heeft overtreden die het belang van de betreffende schuldeiser beoogt te beschermen, dan is de bestuurder in beginsel aansprakelijk, tenzij hij kan uitleggen waarom het belang van de onderneming de overtreding van de norm rechtvaardigde.

 

Artikel 2:138 (248) BW

De aansprakelijkheidsmaatstaf van artikel 2:9 BW en artikel 6:162 BW voor bestuurders verschillen niet van elkaar, waardoor hieruit volgt dat diezelfde maatstaf ook gehanteerd dient te worden bij de invulling van het artikel 2:138 lid 1 BW.

 

Conclusie

De drie vormen van bestuurdersaansprakelijkheid zijn niet één pot nat. Daarvoor verschillen de juridische grondslagen van de verschillende vorderingen en de posities van de eisende partijen te veel van elkaar. In dit artikel ging het over de invulling van de aansprakelijkheidsmaatstaf: welke verwijtbaarheid is vereist om een bestuurder tot schadevergoeding te kunnen veroordelen? De vereiste verwijtbaarheid om tot bestuurdersaansprakelijkheid te komen, moet wel gelijk zijn.

 

 

Faillissement en surseance

 

Burgerlijke Rechtsvordering of Faillissementswet

Als de debiteuren weigeren te betalen, heeft de schuldeiser twee mogelijkheden om de vordering voldaan te krijgen:

1. De schuldeiser start op grond van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) een civiele procedure op tegen de schuldenaar. Uit een veroordelend vonnis blijkt dat de vordering van de schuldeiser bestaat en levert een executoriale titel op. Dit houdt in dat de schuldeiser met behulp van een deurwaarder het vonnis ten uitvoer kan brengen door beslag op één of meer goederen van de schuldenaar te leggen en deze goederen vervolgens in het openbaar te verkopen.

2. De tweede mogelijkheid wordt geboden door de Faillissementswet (Fw). Deze wet regelt het beslag op en de executie van het gehele vermogen van de schuldenaar ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers.

 

Het faillissement biedt een schuldeiser in vergelijking met executoriaal beslag meer voordelen:

  • Een faillissementsaanvraag kost minder en is minder tijdrovend dan een executie dmv beslaglegging;

  • Bij een faillissement kan de omvang van het vermogen van de schuldenaar beter worden vastgesteld;

  • Schuldeisers gebruiken de faillissementsaanvraag als een pressiemiddel om de schuldenaar alsnog tot betaling aan te zetten.

 

Het nadeel van het faillissement ten opzichte van een executoriaal beslag is dat het faillissement ten behoeve van alle schuldeisers wordt gelegd, zodat veel schuldeisers maar moeten afwachten of en in welke mate hun vordering daadwerkelijk voldaan zal worden.

 

 

Procedure faillissement

Een schuldenaar wordt door de rechter failliet verklaar:

  • Op eigen verzoek: als de schuldenaar om zijn eigen faillissement verzoekt (eigen aangifte).

  • Op verzoek van één of meer schuldeisers: deze schuldeisers zullen het bestaan van één of meer andere schulden aannemelijk moeten maken. Er wordt gesproken van steunvorderingen.

  • Op vordering van het Openbaar Ministerie: het OM eist alleen het faillissement van een schuldenaar als dat van openbaar belang is.

De rechter kan in uitzonderingsgevallen ambtshalve het faillissement uitspreken als de surseance van betaling wordt ingetrokken (art. 242 lid 4 Fw).

Het faillissement wordt uitgesproken door de rechtbank van het arrondissement van de woonplaats van de schuldenaar (art. 2 Fw). Het faillissementsvonnis is bij voorbaat uitvoerbaar (art. 4 Fw).

 

Voorwaarden

Voorwaarde voor faillissement: het vaststellen van de faillissementstoestand (art. 6 lid 3 Fw). Een faillissement wordt uitgesproken als uit een kort onderzoek van de rechtbank blijkt dat de schuldenaar in een toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Hiervoor is vereist dat er meer dan één schuldeiser is, van wie ten minste één vordering onbetaald blijft. Het zal vaak gaan om een opeisbare vordering. De schuldeiser die om het faillissement verzoekt, moet aannemelijk maken dat er meerdere schuldeisers (steunvorderingen) zijn. Om aan dit pluraliteitvereiste te voldoen, mag de schuldeiser gebruikmaken van een op vermoedens gebaseerde redenering, als de schuldenaar het bestaan van meer schuldeisers ontkent.

De schuldeiser die het bestaan van steunvorderingen niet aannemelijk kan maken, kan de schuldenaar niet failliet laten verklaren. Voor het aanvragen van een faillissement is de soort schuld niet van belang.

 

Schuldenaren betalen hun schulden niet, (a) omdat zij daartoe niet in staat zijn of (b) omdat zij de vorderingen betwisten. Dit laatste voorkomt het faillissement niet, omdat de wet niet eist dat bij het korte onderzoek van de rechter de vordering definitief komt vast te staan.

 

Onderzoek rechter

Het onderzoek van de rechtbank is kort, omdat:

  • Het voor alle schuldeisers van belang is dat er snel maatregelen tegen de schuldenaar worden genomen;

  • Na de faillietverklaring de curator onder toezicht van de rechter-commissaris de juiste omvang van de schulden zal vaststellen.

 

Vermogen

Het faillissement omvat het gehele vermogen van de schuldenaar op het moment van de faillietverklaring, alsook hetgeen gedurende het faillissement wordt verkregen (art. 20 Fw). De aanvang van de dag waarop het faillissement wordt uitgesproken, is beslissend voor het bepalen van de omvang van het vermogen dat tot de boedel hoort (art. 23 Fw). Dit houdt in dat goederen die door de schuldenaar zijn verkocht maar nog niet geleverd, tot het vermogen van de schuldenaar behoren.

Sommige vermogensbestanddelen vallen buiten het faillissement (art. 21 Fw). Het gaat daarbij om vermogensbestanddelen die voor het primaire levensonderhoud van de schuldenaar van belang zijn:

  • Bedden(goed), kleding, gereedschap (art. 447 Rv);

  • Studieboeken en voorwerpen die voor het onderwijs nodig zijn (art. 448 Rv);

  • Pensioenuitkeringen en loon;

  • Gelden die aan de schuldenaar worden verstrekt om aan een wettelijke onderhoudsplicht te voldoen, bijvoorbeeld alimentatie (art. 475d Rv);

  • Een door de rechter-commissaris te bepalen bedrag van de inkomsten die de schuldenaar uit het ouderlijk vruchtgenot ontvangt en die nodig zijn voor de verzorging en opvoeding van het kind.

 

Als de schuldenaar eerder failliet is gegaan, blijven eventueel nagekomen baten van het eerste faillissement buiten dat van het tweede (art. 194 Fw).

 

Wie?

Het faillissement kan worden uitgesproken over:

  • Natuurlijke personen

  • Rechtspersonen (muv staten)

  • Vennootschappen onder firma

 

Gevolgen faillissement

Na de faillietverklaring verliest de schuldenaar van rechtswege het beheer en de beschikking over zijn vermogen (art. 23 Fw). Na de faillietverklaring is de curator onder toezicht van de rechter-commissaris (art. 64 Fw) belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel (art. 68 Fw). De schuldenaar blijft eigenaar van zijn vermogen en handelingsbekwaam.

In beginsel blijven wederkerige overeenkomsten die voor het faillissement zijn aangegaan gedurende het faillissement in stand, tenzij deze overeenkomsten door partijen niet of voor een deel zijn nagekomen en de curator de overeenkomst niet wil nakomen (art. 37 Fw). Uitzonderingen op deze regel:

  • De verplichting tot levering van goederen die door de schuldenaar via de beurs op termijn voor de faillietverklaring zijn verkocht (art. 38 Fw);

  • De huurkoop (art. 38a Fw);

  • De huur of pacht (art. 39 Fw);

  • De arbeidsovereenkomst (art. 40 Fw).

Het faillissement heeft ook gevolgen voor een door de schuldenaar verstrekte of ontvangen volmacht, omdat deze door het faillissement van rechtswege eindigt (art. 3:72 BW). Dit geldt ook voor lastgeving (art. 7:422 BW).

 

De rechter-commissaris is bevoegd een onderzoek in te stellen om alle omstandigheden met betrekking tot het faillissement op te helderen (art. 66 Fw).

 

Conservatoire en executoriale fase faillissement

Het verloop van een faillissement kent twee fasen: (1) de conservatoire en (2) de executoriale fase. In de conservatoire fase wordt het vermogen van de schuldenaar door middel van beslag geconserveerd oftewel veiliggesteld en worden de aard en omvang van het vermogen vastgesteld. In de executoriale fase wordt het vermogen te gelde gemaakt en de opbrengst onder de schuldeisers verdeeld.

 

Conservatoire fase

Deze fase begint met het vonnis van faillietverklaring en de benoeming van een curator en een rechter-commissaris (art. 14 Fw). Ook wordt het postbedrijf over het faillissement geïnformeerd, zodat de post van de schuldenaar naar de curator wordt gestuurd (art. 99 Fw).

Een uittreksel van het vonnis wordt gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en in door de rechter-commissaris aan te wijzen nieuwsbladen.

Na benoeming van de curator begint hij – onder toezicht van de rechter-commissaris – het vermogen van de schuldenaar te inventariseren. Om dit te kunnen doen (a) neemt de curator onmiddellijk de administratie, gelden, effecten en andere waardepapieren in bewaring (art. 92 Fw), (b) heeft de curator toegang tot elke plaats die voor de vervulling van zijn taak nodig is (art. 93a Fw) en (c) is de schuldenaar verplicht om de curator alle noodzakelijke inlichtingen te verschaffen (art. 105 en 106 Fw).

De curator brengt elke keer na verloop van drie maanden verslag uit van de toestand van de failliete boedel.

 

Nadat de curator voldoende informatie over het vermogen van de schuldenaar bekend is, maakt hij een beschrijving op van de boedel (art. 94 Fw) en een staat van baten en schulden (art. 96 Fw). Na het opmaken van de staat van baten en schulden kan een oordeel over de toestand van de boedel worden gegeven. Als de toestand heel slecht is, kan de rechtbank overgaan tot opheffing van het faillissement wegens gebrek aan baten (art. 16 Fw).

 

Als er geen sprake is van gebrek aan baten of van een tussentijds akkoord tussen schuldenaar en schuldeisers, wordt er een verificatievergadering belegd (art. 108 Fw).
Het doel van deze vergadering is de ingediende vorderingen op deugdelijkheid te verifiëren, omdat alleen erkende vorderingen voor betaling in aanmerking komen.

 

In beginsel worden de vorderingen bij de curator ingediend (art. 110 Fw) en getoetst aan de hand van de administratie en informatie van de schuldenaar (art. 111 Fw). Op grond hiervan stelt de curator lijsten met voorlopig erkende en betwiste vorderingen op (art. 112 Fw). Iedere schuldeiser kan vervolgens de juistheid van de vordering, de voorrang of het retentierecht betwisten (art. 119 Fw). Ook de schuldenaar kan vorderingen betwisten (art. 126 Fw).

Uiteindelijk wordt aan het eind van de vergadering door de curator beslist welke vorderingen niet dan wel worden erkend (art. 121 Fw).

Vorderingen die blijvend betwist worden, worden door de rechter-commissaris voor een beslissing naar een zitting van de rechtbank verwezen in een renvooiprocedure (art. 122 Fw).

Alleen de tijdig ingediende vorderingen worden tijdens de verificatievergadering geverifieerd (art. 108 Fw).

 

Als een onderneming failliet is, mag de curator de onderneming voortzetten (art. 98 Fw). De curator doet dit alleen als hij verwacht met de verkoop van de onderneming een hogere opbrengst te behalen dan met de verkoop van afzonderlijke vermogensbestanddelen. Voor de voortzetting is de machtiging van de rechter-commissaris nodig.

Op verzoek van een schuldeiser of de curator kan de rechter-commissaris de voortzetting van een onderneming staken (art. 174 Fw).

 

In elke fase van het faillissement kan de schuldenaar aan alle schuldeisers een akkoord aanbieden (art. 138 Fw). Als de schuldeisers het akkoord accepteren en de rechtbank het akkoord bekrachtigt, eindigt het faillissement (art. 161 Fw). Het akkoord wordt aangenomen als twee derde van de erkende en voorwaardelijk erkende concurrente schuldeisers er voor is (art. 145 Fw). Ook de tegenstemmende schuldeisers zijn aan het akkoord gebonden en daarom spreekt men ook wel van een dwangakkoord.

Als er geen akkoord word aangeboden of een akkoord wordt verworpen of niet bekrachtigt, dan belandt het faillissement in de executoriale fase en verkeert de boedel van rechtswege in staat van insolventie (art. 173 Fw).

 

Executoriale fase

In deze fase worden de goederen in het openbaar of met toestemming van de rechter-commissaris onderhands verkocht (art. 176 Fw). De rechter-commissaris kan voorafgaand aan de verkoop een vergadering met schuldeisers beleggen om hen te raadplegen over de manier waarop de boedel moet worden vereffend (art. 178 Fw). Vervolgens maakt de curator een uitdelingslijst. Op deze lijst staan de ontvangsten en uitgaven, de namen van de schuldeisers en het geverifieerde bedrag en de te ontvangen uitkering (art. 180 Fw).

Nadat de lijst verbindend is geworden, krijgen de schuldeisers het recht van executie op de goederen van de schuldenaar (art. 196 Fw).

 

Rechtsbescherming

De schuldenaar kan binnen acht dagen in hoger beroep gaan, als hij in staat van faillissement is verklaard en hij over de aanvraag tot faillietverklaring is gehoord (art. 8 lid 1 Fw). De schuldenaar kan ook binnen veertien dagen in verzet te komen bij verstek (art. 8 lid 2 Fw).

Ook schuldeisers en belanghebbenden hebben het recht van verzet (art. 10 Fw) en hoger beroep (art. 11 Fw).

Tegen de uitspraken van het hof kan cassatie bij de Hoge Raad worden ingesteld (art. 12 Fw).

In beginsel kan tegen alle beslissingen van de rechter-commissaris in hoger beroep worden gegaan bij de rechtbank.

 

Een kenmerk voor het faillissement is de snelheid waarmee de faillissementsaanvraag door de rechter wordt behandeld, omdat het in het belang van de schuldeisers is.

 

 

Schuldsanering natuurlijke personen

Er is een schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen (art. 361 Fw). Het doel van deze regeling is dat als een natuurlijke persoon de saneringsperiode van drie jaar goed heeft doorlopen en zich daarbij voldoende heeft ingespannen om activa in de boedel te laten vloeien en geen onjuiste gegevens over zichzelf heeft verstrekt, hij of zij dan in aanmerking komt voor een omzetting van de resterende schulden in natuurlijke, niet-afdwingbare verbintenissen (art. 358 lid 1 Fw jo. art. 6:3 lid 2 BW). Dit is het schone lei principe achter de schuldsaneringsregeling.

Het verzoek om schuldsanering kan zowel door de schuldenaar als ook door burgemeester en wethouders worden ingediend (art. 284 lid 4 Fw).

 

Schuldeisers

Het vermogen van de schuldenaar blijkt vrijwel nooit groot genoeg te zijn om alle schulden daaruit te voldoen. Als gevolg daarvan wordt het vermogen naar evenredigheid van de vorderingen verdeeld vanwege de gelijkheid van de schuldeisers (art. 3:277 BW).

De evenredige verdeling van het vermogen geldt alleen voor de concurrente schuldeisers en niet voor de bevoorrechte of preferente schuldeisers. Preferente schuldeisers zijn:

  • De pand- en hypotheekhouder: zij kunnen hun recht uitoefenen alsof er geen faillissement is (art. 57 Fw);

  • Schuldeisers met een retentierecht (art. 60 Fw);

  • Schuldeisers met een wettelijk voorrecht op de opbrengst van bepaalde goederen.

 

Buiten het faillissement vallen schuldeisers die zaken onder een bepaalde voorwaarde aan de schuldenaar hebben geleverd, zoals zaken die met een eigendomsvoorbehoud zijn geleverd, of die onder een ontbindende voorwaarde zijn geleverd of waarop het recht van reclame kan worden toegepast.

 

Tenslotte wordt er in het failliete boedel een plek ingeruimd voor de boedelschuldeisers en de fiscus.

Boedelschulden ontstaan na de faillietverklaring uit de wet of door toedoen van de curator. Het zijn vaak schulden die gemaakt moeten worden om het faillissement te kunnen afwikkelen, zoals het salaris van de curator (art. 71 Fw), door de curator afgesloten overeenkomsten en de faillissementskosten.

De vorderingen van de fiscus gaan boven alle andere voorrechten.

 

Actio Pauliana

Er zijn gevallen waarin goederen, die voor het uitspreken van het faillissement, aan de boedel door de schuldenaar worden onttrokken maar dat deze goederen toch in het faillissement horen te vallen. In dat geval beroept de curator zich op de actio Pauliana (art. 42 Fw). Er moet aan de volgende vereisten worden voldaan:

  • De schuldenaar moet een rechtshandeling hebben verricht;

  • De rechtshandeling moet door de schuldenaar onverplicht zijn verricht;

  • Benadeling van schuldeisers als gevolg van de verrichte rechtshandeling;

  • Wetenschap van die benadeling, als gevolg van de rechtshandeling, bij zowel de schuldenaar als degene met wie hij handelde.

Om de bewijspositie van de curator makkelijker te maken, kent art. 43 Fw de regel van omkering van de bewijslast met betrekking tot de vereiste wetenschap van benadeling aan de kant van de schuldenaar.

 

Einde faillissement

Een faillissement eindigt door:

  • Vernietiging van het faillissementsvonnis als verzet, hoger beroep of cassatie wordt gehonoreerd (art. 15 Fw);

  • Opheffing wegens gebrek aan baten (art. 16 lid 1 Fw);

  • Het van kracht worden van een bekrachtigt akkoord (art. 161 Fw);

  • Het verbindend worden van de uitdelingslijst (art. 193 lid 1 Fw);

  • Volledige uitkering van vorderingen aan de geverifieerde schuldeisers (art. 193 lid 1 Fw).

 

Door beëindiging van het faillissement wordt het beslag op het vermogen opgeheven en verkrijgt de schuldenaar weer het beheer en de beschikking over zijn vermogen.

Na beëindiging van het faillissement blijven de onbetaald gebleven schulden bestaan en kunnen alsnog door de schuldeisers te gelden worden gemaakt.

Rechtspersonen worden bij de opheffing van het faillissement wegens gebrek aan baten of insolventie ook ontbonden (art. 2:19 lid 1c BW).

 

Als een schuldenaar al zijn schuldeisers heeft betaald (art. 193 Fw) of als het door de schuldenaar aangeboden akkoord in kracht van gewijsde is gegaan (art. 161 Fw), dan kan de schuldenaar de rechtbank om rehabilitatie verzoeken (art. 206 Fw). Dit om de schande van het faillissement ongedaan te maken.

 

Surseance van betaling

De schuldenaar kan surseance van betaling aanvragen, als hij denkt niet meer de schulden te kunnen betalen (art. 213 Fw). Dit om faillissement te voorkomen. Tijdens de surseance kan de schuldenaar niet tot betaling van zijn schulden worden gedwongen (art. 230 Fw) en worden alle lopende executies geschorst.

Alleen de schuldenaar zelf kan om surseance vragen. Dit dient bij de rechtbank te gebeuren.

 

Voorlopige surseance

Na indiening verleent de rechter altijd een voorlopige surseance en benoemt ook één of meerdere bewindvoerders die met de schuldenaar het beheer over zijn zaken voeren. Bij het verlenen van de voorlopige surseance beoordeelt de rechter nog niet de gegrondheid van het verzoek.

Voordat de rechtbank definitief over de surseance beslist, belegt zij een vergadering met de schuldenaar, de bewindvoerders en de schuldeisers (art. 215 Fw).

 

Definitieve surseance

Na het horen van partijen beslist de rechter over het verlenen van de definitieve surseance. De definitieve surseance wordt geweigerd als

  • De aanwezige schuldeisers, die meer dan een vierde van het bedrag van de schulden van voor het ingaan van de surseance vertegenwoordigen, het er niet mee eens zijn of als een derde van alle schuldeisers het er niet mee eens zijn (art. 218 lid 2 Fw);

  • Er gegronde vrees bestaat dat de schuldenaar zal proberen de schuldeisers te benadelen (art. 218 lid 4 Fw);

  • Er geen vooruitzicht is dat de schuldenaar na verloop van tijd de schuldeisers zal kunnen voldoen (art. 218 lid 4 Fw).

 

De beschikking waarbij de definitieve surseance wordt verleend is bij voorraad uitvoerbaar (art. 222 Fw). Tijdens de surseance verliest de schuldenaar de vrijheid van zijn beheer en de beschikking over zijn vermogen (art. 228 Fw).

 

Intrekking surseance

Zowel de voorlopige als de definitieve surseance wordt ingetrokken

  • Op verzoek van de rechter-commissaris;

  • Op verzoek van de bewindvoerder of één of meer schuldeisers (art. 242 Fw);

  • Door de rechtbank ambtshalve (art. 242 Fw);

  • Op verzoek van de schuldenaar (art. 247 Fw).

 

De surseance kent ook de mogelijkheid van hoger beroep (art. 219 en 243 Fw) en cassatie (art. 221 en 244 Fw).

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
669