Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Samenvatting Grondslag van het vermogens- en ondernemingsrecht, deel 1 Vermogensrecht (Van Zeijl)

Deze samenvatting bij Grondslag van het vermogens- en ondernemingsrecht, deel 1 Vermogensrecht (Van Zeijl) is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Beginselen Inleiding

Men wordt in het dagelijks leven geconfronteerd met allerlei regels. Het schudden van iemands hand bij een ontmoeting is een niet-juridisch relevante regel, maar een regel van fatsoen. Daarom maakt een regel van fatsoen geen deel uit van het Nederlandse recht. Schending van een dergelijke regel levert geen rechtens afdwingbare vordering op. Tegen schending van een rechtsregel kun je als burger wél de overtreder aanspreken voor de rechter.

Rechtsbronnen

Rechtsbronnen zijn de wet, internationale regelingen, rechtspraak, gewoonterecht en ongeschreven recht.

Een wet in formele zin is een wet die altijd is gemaakt door de wetgever: de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk, art. 81 Gw. Wetten in materiële zin zijn gemaakt door andere organen van de overheid, zoals de regering alleen, een gemeente of een provincie. Een wet in formele zin heeft de hoogste rang, daarna de algemene maatregel van bestuur (AMvB), de ministeriële verordening, provinciale verordening en als laagste de gemeentelijke verordening. Gemeenten moeten bij het maken van verordeningen dus wetten in formele zin van de Staat respecteren en mogen daarmee niet strijdig zijn. Nieuwe wetten gaan boven oude wetten en bijzondere regels hebben voorrang boven algemene regels. Een wet wordt qua inhoud een wet in formele zin genoemd indien het regels bevat die voor iedere burger gelden. Bevat een wet inhoudelijk slechts regels voor bepaalde groepen personen en verbindt de wet niet iedereen, dan is dat qua inhoud een wet in materiële zin.

Internationale regelingen met andere landen kunnen ook geldig recht in Nederland worden, na goedkeuring door de Staten-Generaal, art. 91 Gw. Geen goedkeuring is nodig indien, ingevolge art. 93 Gw, de rechtsregel al algemeen verbindend is. Dit geldt voor sommige regels van de EU.

Uitspraken van rechters, ook wel jurisprudentie genoemd, vormen eveneens een rechtsbron. Hoewel rechters onafhankelijk zijn, leiden zij hun uitspraken vaak af uit arresten van de Hoge Raad, het hoogste rechtscollege in ons land. Dit gebeurt wanneer geen eenduidige wettelijke rechtsregel bestaat. Advocaten verwijzen in een proces vaak naar arresten die in hun voordeel zouden kunnen werken.

Rechters kunnen regels van ongeschreven gewoonterecht gebruiken in hun uitspraken, waardoor die als rechtsregel erkend worden. Indien bepaald gedrag al heel lang ‘normaal’ is in een samenleving, dan krijgt men het idee dat dit gedrag de norm moet zijn en is schending niet toegestaan.

Ander ongeschreven recht zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb) en de eisen van redelijkheid en billijkheid. Wat redelijk en billijk is hangt af van de omstandigheden en is daarom niet in zijn algemeenheid te zeggen, zie bijv. art. 6:248 BW. De abbb spelen een rol in de verhouding overheid-burger en eisen behoorlijk gedrag van de overheid.

Rechtsregels

Rechtsregels zijn onder te verdelen in publieke- en private rechtsregels. Het privaatrecht regelt de verhoudingen tussen personen (zowel natuurlijke personen als rechtspersonen) onderling, zoals in het ondernemings-, familie- en vermogensrecht. De burger kan private regels uit bijv. het BW gebruiken tegen andere burgers. Het publiekrecht regelt de verhoudingen tussen de burger en de verschillende overheidsorganen. Onder het publiekrecht vallen de rechtsgebieden: belasting-, staats-, bestuurs- en strafrecht.

Materieel recht is inhoudelijk recht, terwijl formeel recht het proces en de gang van zaken in de rechtbank regelt. Formeel recht gaat over hoe men het materiële recht kan afdwingen, zoals in Rv of WvSv. Materieel recht gaat over wat men kan afdwingen en is te vinden in het BW of WvSr.

Bij regels van dwingend recht mag niet door burgers worden afgeweken. Gebeurt dat wel, bijvoorbeeld bij een overeenkomst, dan is die overeenkomst nietig vanwege strijd met het dwingend recht. Bij regels van regelend recht mag dat wel. Regelend recht geldt slechts indien daaromtrent niets tussen twee partijen is afgesproken. Is er wel iets afgesproken bij een overeenkomst, dan geldt die afspraak, ook al is het in strijd met het regelend recht. Regels in het publiekrecht zijn altijd dwingend, terwijl in het privaatrecht beiden vormen voorkomen.

Het objectieve recht is het geheel aan rechtsregels dat men terugvindt in Nederland, zoals de regel dat een werknemer die arbeid verricht heeft recht heeft op loon. Het begrip subjectief recht wordt gebruikt indien een persoon een objectief recht op zichzelf betrekt, ‘ik heb arbeid verricht, dus ik heb recht op loon’. Het rechtsobject is hier het loon, dat vormt de inhoud van het recht.

Het BW

Het privaatrecht wordt voornamelijk behandeld in het Burgerlijk Wetboek, oftewel het BW. Het BW bestaat uit 8 boeken, systematisch gerangschikt. Artikel 8 uit boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt geciteerd: art. 3:8 BW. Noem eerst het nummer van het betreffende boek en daarna dat van het artikel. Lid 3 van dat artikel wordt afgekort als: art. 3:8 lid 3 BW.

Rechtssubjecten worden behandeld in de boeken 1 en 2. Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen zijn onderworpen aan het recht. Boek 1 gaat over natuurlijke personen (mensen), terwijl boek 2 zich richt op privaatrechtelijke rechtspersonen, zoals de BV, de NV, de vereniging, de stichting, de coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij. In het publiekrecht zijn de gemeenten, provincies, waterschappen en de Staat der Nederlanden de rechtspersonen. Kerkgenootschappen zijn niet publiek- of privaatrechtelijk, art. 2:2 BW.

Natuurlijke personen zijn rechtsbevoegd: dragers van rechten en plichten. Rechtspersonen hebben rechtsbevoegdheid gekregen bij wet, art. 2:5 BW. Beiden kunnen vermogen hebben.

Om daarvan gebruik te maken moet een persoon handelingsbekwaam zijn: in staat zijn om geldige rechtshandelingen te verrichten, art. 3:32 lid 1 BW. Rechtspersonen en de meeste natuurlijke personen zijn dat. Minderjarigen en meerderjarigen onder curatele zijn niet handelingsbekwaam, art. 1:234 BW en 1:378/1:381 BW.

De boeken 3 t/m 8 behandelen het vermogensrecht. Het vermogen is het geheel van bezittingen én de schulden van een bepaald persoon.

In boek 3 wordt het algemene goederenrecht behandeld. Boek 4 behandelt het erfrecht. Boek 5 gaat over de rechten op zaken en boek 6 gaat over verbintenissen (uit overeenkomst of uit onrechtmatige daad). Boek 7 behandelt de bijzondere overeenkomsten zoals de koopovereenkomst, de reisovereenkomst en de arbeidsovereenkomst. Boek 8 regelt het vervoer van personen en goederen.

Het BW heeft een getrapte opbouw. Dat wil zeggen dat eerst de algemene regels genoemd staan en in de boeken met hogere nummers de meer bijzondere regels. In boek 3 worden algemene regels behandeld, terwijl de speciale regels uit boek 5 en 6 volgen. Boek 6 (over overeenkomsten in het algemeen) is het algemene boek voor de speciale regels uit boek 7 en 8 (over bijzondere overeenkomsten).

Schakelbepalingen zijn artikelen die bepaalde delen van de wet ook van toepassing verklaren op andere rechtsgebieden.

Algemeen goederenrecht

Goederen zijn tastbaar of niet tastbaar en zijn verdeeld in zaken en vermogensrechten. Een zaak is een huis of een fiets (stoffelijke, tastbare voorwerpen). Een vermogensrecht is een recht op een huis of een fiets, zoals het hypotheekrecht op een woning. Een woning is ook een registergoed, zie boek 3 titel 1 BW. De artikelen uit boek 3 BW behandelen de algemene goederenrechtelijke regels en boek 5 BW regelt het zakenrecht. Het eigendomsrecht is geregeld in boek 5 BW, omdat dat alleen betrekking heeft op zaken, art. 5:1 BW. Een hypotheekrecht kan rusten op een zaak (huis), maar ook op een vermogensrecht (erfpachtrecht op een perceel grond) en is daarom geregeld in boek 3 BW.

Art. 3:2 BW

Zaken kunnen roerend of onroerend zijn, art. 3:3 BW. De grond en alles wat daar duurzaam op is gebouwd, zoals ook bomen en de centrale verwarming in een woning zijn onroerende zaken. Roerende zaken zijn alle zaken die niet onroerend zijn.

Een auto bestaat o.a. uit wielen, ramen en deuren die tezamen de auto maken. Wordt de auto verkocht, dan worden ook de wielen overgedragen. De onderdelen van de zaak tezamen vormen een zaak.

Art. 5:3 BW: de eigenaar van een zaak is eigenaar van al haar bestanddelen. Wat onder die bestanddelen valt is alles dat volgens verkeersopvattingen tot de zaak behoort (men vindt dat die onderdelen bij de zaak horen) en alles dat zo nauw met de hoofdzaak verbonden is, dat het niet verwijderd kan worden zonder dat de zaak wordt aangetast. Dit verschijnsel heet het eenheidsbeginsel.

Het fenomeen natrekking doet zich voor wanneer een zaak een onderdeel wordt van een andere zaak, bijvoorbeeld een cv die in een woning wordt geplaatst. Eerst is het een eigen zelfstandige zaak, maar na plaatsing wordt het een geheel en is door natrekking de cv onderdeel geworden van de hoofdzaak, het huis. De eigenaar van de woning is nu ook eigenaar van het onderdeel van de zaak, de cv.

Art. 3:6 BW

Dit artikel geeft een omschrijving van de term vermogensrechten. Vermogensrechten zijn rechten die overdraagbaar zijn. Deze overdragebare rechten strekken ertoe het rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen. Deze zijn verkregen in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel. Eigendom is een vermogensrecht, omdat het voldoet aan deze vereisten. Een lidmaatschap kun je niet overdragen, dat is persoonlijk, dus is het geen vermogensrecht.

Registergoederen

Voor het overdragen van registergoederen is inschrijving in de registers noodzakelijk, art. 3:10 BW. Zo kan men de registers raadplegen om te zien wie recht heeft op een bepaald perceel of pand, art. 3:16 BW. Inschrijving is nodig voor alle onroerende zaken, bepaalde luchtvaartuigen/schepen en bepaalde rechten die gevestigd zijn op registergoederen.

Andere andere goederen, zoals een fiets of een auto, zijn niet-registergoederen.

Vermogensrechten

- Vermogensrechten kunnen allereerst worden onderscheiden in absolute en relatieve rechten.

Relatieve vermogensrechten kunnen slechts tegenover één iemand uitgeoefend worden, dit worden ook persoonlijke rechten genoemd. Een voorbeeld is het recht van de verkoper op betaling van de koper. Dit ontstaat uit een verbintenis en wordt ook wel vorderingsrecht genoemd. Deze vind je in boek 3 titel 11 en boek 6 BW.

Absolute rechten kan men uitoefenen tegenover iedereen. Absolute vermogensrechten die rusten op zaken noemt men zakelijke rechten. Deze staan genoemd in boek 3 en boek 5 BW. Wanneer absolute rechten niet rusten op zaken noemt men deze absolute niet-zakelijke rechten, zoals het auteursrecht dat rust op voortbrengselen van de geest van de auteur. Een vermogensrecht is een absoluut recht indien het aan drie vereisten voldoet: exclusiviteit (alleen de rechthebbende kan van het recht gebruik maken), zaaksgevolg (het recht volgt de zaak, waar deze zich ook bevindt) en een gesloten systeem (slechts die rechten die in de wet zijn benoemd kunnen absolute rechten zijn).

- Daarnaast is er het onderscheid beperkte rechten en volledige rechten.

Een beperkt recht is een absoluut vermogensrecht. Beperkte rechten geven slechts gedeeltelijk aanspraak op een zaak. De eigenaar van een auto heeft het volledige recht, terwijl de gebruiker of de huurder slechts een beperkt recht heeft. De gebruiker heeft een genots- of gebruiksrecht. Beperkte rechten kunnen ook zekerheidsrechten zijn. Dan heeft de rechthebbende geen recht op gebruik, maar dient het ter zekerheid tot terugbetaling van een lening. Een zekerheidsrecht is het pandrecht of het hypotheekrecht. Betaalt de rechthebbende de lening niet terug, dan is hij zijn eigendom van bijvoorbeeld het huis kwijt aan de hypotheekhouder (de bank).

- Afhankelijke c.q. accessoire rechten, art. 3:7 BW

Dit zijn rechten die zo nauw met een ander recht verbonden zijn, dat deze niet zonder dat recht kunnen bestaan. Hier bestaat een onderverdeling naar persoonlijke zekerheidsrechten (de bank kan bij een lening nog een ander persoon dan de lener aanspreken, zoals bij een borgstelling, art. 7:850 BW of hoofdelijke aansprakelijkheid, art. 6:7 BW) en goederenrechtelijke zekerheidsrechten (de bank kan een goed verkopen indien de lening niet wordt terugbetaald, zoals bij het pand- of hypotheekrecht).

Het bestaan van het pandrecht, hypotheekrecht of de borgtocht is afhankelijk van het bestaan van de overeenkomst tot geldlening die is aangegaan met de bank. Wordt die geldlening overgenomen door een andere bank, dan gaat het pandrecht automatisch mee, art. 3:82 BW.

Het pandrecht houdt op te bestaan wanneer de geldlening is afbetaald.

Botsing van rechten

Het komt voor dat meerdere rechten op één goed rusten, omdat verschillende personen een recht daarop hebben. De vraag rijst welk recht voorrang heeft bij botsing van rechten.

Indien twee beperkte rechten rusten op één goed, gaat het oudste recht voor (het prioriteitsbeginsel). Bij registergoederen kan men in het register kijken om te zien wie het eerst zijn recht op dat goed heeft ingeschreven. Indien eerst een erfpachtrecht op een stuk grond is ingeschreven, kan bijvoorbeeld de bank (indien hij een later hypotheekrecht op datzelfde stuk grond wil vestigen), zien dat er reeds een erfpachtrecht op rust. De bank kan dan alleen een hypotheekrecht vestigen op dat stuk grond, inclusief het erfpachtrecht.

Omgekeerd kan op een goed waar reeds een hypotheekrecht op rust, een erfpachtrecht gevestigd worden. De hypotheekhouder (de bank) kan echter het goed onbezwaard verkopen indien de lening niet wordt terugbetaald, omdat zijn recht eerder in de registers stond ingeschreven en de tweede rechthebbende dat had kunnen raadplegen. Het erfpachtrecht vervalt dus bij verkoop. Bij niet-registergoederen kijkt men naar het tijdstip van vestigen van het beperkte recht.

Indien twee relatieve c.q. vorderingsrechten rusten op één persoon is ook sprake van botsing. Echter is bij twee crediteuren en één debiteur een belangrijk beginsel van toepassing, gelijkheid van crediteuren, art. 3:277 lid 1 BW. Deze twee crediteuren zijn concurrerende crediteuren en hebben evenveel recht op betaling. Er zijn echter ook crediteuren met voorrang, zoals de pand- en hypotheekhouder (vaak de bank). Die gaan voor op de andere concurrerende crediteuren bij de verdeling van de executieopbrengst van het goed waar het recht op rust. Het tegenovergestelde van voorrang is achterstelling, art. 3:277 lid 2 BW.

Er zijn uitzonderingen op de hoofdregel:

- Art. 3:298 BW: bestaan er t.a.v. één goed voor twee personen rechten op levering, dan heeft het oudste recht op levering voorrang. Het recht van levering van persoon A dat dateert van 3 oktober, gaat voor dat van persoon B dat dateert van 10 oktober. Dus persoon A krijgt het goed geleverd.

- Kwalitatieve rechten: staat een uit een overeenkomst voortvloeiend recht in zodanig verband met een aan de schuldeiser toebehorend goed, dat hij bij dat recht slechts belang heeft zolang hij het goed behoudt, dan gaat dat recht over op de persoon die het goed onder bijzondere titel verkrijgt.

- Derdenbescherming: indien persoon C een computer koopt van persoon B, zonder dat hij weet dat het goed aan persoon A toebehoord, dan wordt persoon C alsnog eigenaar. Ondanks dat persoon A het oudste recht heeft. Omdat hij als onwetende derde beschermd wordt tegen de beschikkingsonbevoegdheid van B, art. 3:86 BW.

- Koop breekt geen huur: huur is een persoonlijk recht, alleen tegenover de verhuurder. De wet beschermt echter de huurder, ook in het geval de verhuurder de zaak verkoopt aan een ander blijft het huurrecht van de huurder op de zaak rusten en kan hij gebruik blijven maken van de woning, art. 7:226 en 227 BW.

- Onrechtmatige daad: Indien wetenschap bestaat van het feit dat een goed in wezen eigendom is van een ander, kan koop ervan een onrechtmatige daad opleveren (Tante Bertha arrest).

Overdracht van goederen

Zaken en vermogensrechten (goederen) zijn overdraagbaar. Men kan rechten overdragen en zodoende goederen verkrijgen.

Verkrijging

Art. 3:80 BW, verkrijging kan plaatsvinden onder algemene of bijzondere titel. Verkrijging onder algemene titel betekent overgang van iemands gehele vermogen (zoals erfopvolging, fusie en splitsing). Verkrijging onder bijzondere titel gaat over de overdracht van rechten op een bepaald vermogensbestanddeel, art. 3:80 lid 3 BW. Voorbeelden zijn onder andere overdracht, verkrijgende verjaring, onteigening en inbezitneming.

Om een goed rechtsgeldig over te dragen dient sprake te zijn van een rechtsgeldige titel, een beschikkingsbevoegde overdrager en een manier van levering, art. 3:84 lid 1 BW.

Titel

Een titel is de rechtsverhouding waar de overdracht op steunt en die de overdrager verplicht tot levering. De wederpartij verkrijgt ingevolge deze titel een recht op levering. Dit kan ontstaan doordat partijen het overeenkomen, of omdat de wet het zegt. Een meerzijdige rechtshandeling zoals een koopovereenkomst is een geldige titel. Een eenzijdige rechtshandeling zoals een legaat is eveneens een titel die tot levering kan verplichten, zie art. 4:117 lid 1 BW.

Wat is nu het gevolg als de titel, bijv. de koopovereenkomst, ongeldig blijkt? In Nederland is de geldigheid van de titel noodzakelijk voor de overdracht. Indien de overeenkomst achteraf vernietigd wordt, bijv. vanwege dwaling ingevolge art. 6:228 BW, is de overdracht ongeldig, omdat er geen sprake is van een geldige titel. Vernietiging heeft terugwerkende kracht (art. 3:53 BW) en beïnvloed de overdracht. Dit fenomeen wordt het causale leveringsstelsel genoemd. De overdrager heeft het recht niet doen overgaan op de wederpartij, vanwege het goederenrechtelijk effect. Alleen bij overdracht van een octrooi geldt een ander stelsel, het abstracte leveringsstelsel. Hierbij is de overdracht geldig, ook indien de titel achteraf niet-rechtsgeldig blijkt.

Een titel is niet-rechtsgeldig indien de overeenkomst nietig of vernietigbaar is, zie art. 3:39, 3:40 en 3:43 BW, alsmede art. 3:32 lid 2, 3:44, 3:45 en 6:228 BW. Nietigheid en vernietiging hebben beiden terugwerkende kracht, waardoor de overeenkomst geacht wordt niet te hebben bestaan. De overeenkomst (de titel) heeft niet bestaan, dus de overdracht ook niet. Eventuele latere overdrachten die steunen op de ongeldige overdracht gelden ook niet.

Wanprestatie (toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van een verbintenis) heeft geen invloed op de geldigheid van de overdracht, omdat het geen terugwerkende kracht heeft. Indien de koper niet nakomt omdat hij weigert te betalen, maakt dat de overdracht niet ongeldig, maar ontstaat een nieuw recht op ongedaanmaking van de overdracht, art. 6:271 BW.

Een andere uitzondering is een overeenkomst met een ontbindende voorwaarde, art. 6:22 BW. Wanneer de voorwaarde wordt vervuld, wordt de overeenkomst automatisch ontbonden. Bijv. een overeenkomst tot koop van een auto met de voorwaarde dat als ik deze week niet voor mijn rijbewijs slaag, de overeenkomst ontbonden wordt. De auto is geleverd, maar ik heb mijn rijbewijs niet. De overeenkomst is dan ontbonden. Voor de geldigheid van de overdracht heeft dit geen terugwerkende kracht of goederenrechtelijk effect, art. 3:38 lid 2 BW. Het in vervulling gaan van de ontbindende voorwaarde heeft wel het effect dat er een persoonlijk recht op ongedaanmaking ontstaat. De verkoper is verplicht de auto terug te nemen en het koopbedrag terug te betalen, terwijl de koper verplicht is de auto terug te leveren. Indien de overdracht echter o.g.v. art. 3:84 lid 4 BW heeft plaatsgevonden, is er wel goederenrechtelijk effect. De titel is dan weggevallen, maar de overdracht ook. De koper is geen eigenaar meer, de verkoper is vanaf het moment van vervulling van de voorwaarde weer eigenaar geworden en kan de auto revindiceren, art. 5:2 BW (terugeisen van zijn eigendom).

Beschikkingsbevoegdheid

Beschikkingsbevoegdheid is de status die iemand moet hebben om een goed over te kunnen dragen aan een ander. De rechthebbende is beschikkingsbevoegd. Dat is de eigenaar c.q. bezitter, de schuldeiser of de beperkt gerechtigde. In een faillissement is iemand niet meer beschikkingsbevoegd, maar is het de curator die bevoegd is tot overdracht van goederen van de failliet, art. 14 Fw. Ook wanneer schuldeisers beslag hebben gelegd op goederen van de schuldenaar is de schuldenaar niet bevoegd tot overdracht van deze goederen, dan is de schuldeiser beschikkingsbevoegd.

Een overdracht is ongeldig indien de overdrager niet beschikkingsbevoegd is. Verkoopt een failliet zijn fiets, dan is de overdracht ongeldig vanwege beschikkingsonbevoegdheid en wordt de koper geen eigenaar.

Levering

Levering is nodig als handeling om de overdracht rond te krijgen. Voor verschillende goederen gelden verschillende vereisten voor een geldige levering.

Levering van onroerende zaken

Art. 3:89 lid 1 BW - Voor de levering van onroerende zaken en andere registergoederen (schepen en vliegtuigen) is vereist: een voor de overdracht bestemde, tussen partijen opgemaakte notariële akte en inschrijving in de openbare registers. Pas bij het inschrijven van de door partijen ondertekende akte in de registers is de levering voltooid (en is de overdracht voltooid, zodat het recht op het registergoed overgaat op de verkrijger en hij vanaf dat moment bijv. eigenaar wordt), art. 3:19 lid 2 BW. Op het moment van ondertekenen van de akte dient de vervreemder beschikkingsbevoegd te zijn.

De registers in Nederland kennen het negatieve stelsel van openbaarheid. Dit betekent dat zonder inschrijving in de registers geen rechtsgeldige overdracht kan plaatsvinden. Bij een positief stelsel man men ervan uit gaan dat wat er in de registers staat juist is. Dit stelsel kennen wij bij het handelsregister, zie art. 25 Handelsregister.

Levering van roerende zaken

Voor de levering van roerende zaken gelden andere eisen.

Er zijn twee manieren van levering van roerende zaken mogelijk:

1. Levering door feitelijke bezitsverschaffing, art. 3:114 jo. 3:90 BW. De bezitter brengt de zaak in de feitelijke macht van de wederpartij. Wanneer een fiets dus wordt overhandigd, is de levering voltooid. Een bezitter is de persoon die een goed onder zich houdt voor zichzelf, art. 3:107 lid 1 BW. Een houder is de persoon die een goed houdt niet voor zichzelf, bijvoorbeeld een huurder die een woning gebruikt maar erkend dat het aan een ander toebehoord. Onmiddellijk bezit is als de rechthebbende de zaak zelf in zijn macht heeft, ingevolge art. 3:107 lid 2 BW. Van middellijk bezit is sprake indien een ander een goed houdt, de houder. Houderschap kan ook middellijk en onmiddellijk zijn, art. 3:107 lid 4 BW. Ingevolge art. 3:109 jo. 3:119 BW wordt de houder vermoed bezitter te zijn en de bezitter vermoed eigenaar te zijn. Dit wordt de processuele functie van het bezit genoemd. Een ander dient te bewijzen dat deze vermoedens onjuist zijn.

Als de zaak zich niet onder de verkoper bevindt, omdat hij bijvoorbeeld gestolen of kwijt is, kan de bezitsverschaffing ook plaatsvinden door een daartoe bestemde akte, art. 3:95 BW.

2. Levering zonder feitelijke bezitsverschaffing is mogelijk op vier manieren.

Art. 3:115 lid 1 sub a BW beschrijft de eerste: de levering constitutum possessorium (cp). Een fietsenhandelaar verkoopt een fiets aan jou, maar jij wilt hem bij hem in de stalling laten staan. Dan was de handelaar bezitter en is hij door de cp levering (en de overdracht) houder voor jou geworden. Jij bent de nieuwe eigenaar. De overdracht werkt alleen tussen jou en de handelaar, het werkt pas tegenover derden wanneer jij de fiets in handen hebt, art. 3:90 lid 2 BW.

Art. 3:115 lid 1 sub b BW beschrijft de levering brevi manu. Hier wordt geleverd doordat de houder rechthebbende wordt. Ik leen een boek van A, dus ik ben houder. Wanneer ik het boek wil kopen van A, kan A leveren brevi manu. Ik word dan rechthebbende c.q. eigenaar.

Art. 3:115 lid 1 sub c BW beschrijft de levering longa manu. De houder die het goed voor persoon A houdt, houdt het na de levering brevi manu voor persoon B. Bijv. campers die op een terrein van de gemeente staan. De gemeente houdt eerst voor persoon A, maar na de overdracht houdt zij voor de nieuwe eigenaar, persoon B.

De vierde mogelijkheid is eigendomsvoorbehoud, art. 3:91 BW. Een koopovereenkomst met eigendomsvoorbehoud laat eigendom pas overgaan op de verkrijger nadat de koper de volledige koopprijs heeft voldaan. De verkrijger wordt eigenaar wanneer hij de tegenprestatie heeft verricht. Tot dat moment blijft de verkoper eigenaar.

CP: bezitter wordt houder

Brevi Manu: houder wordt bezitter

Longa Manu: houder voor de één wordt houder voor de ander

Levering van vorderingsrechten

Voor de levering van vorderingsrechten is allereerst van belang dat het recht drie typen vorderingsrechten kent:

De eerste soort is de vordering op naam, dat is de gewone vordering. Koop je een fiets, dan heb je recht op levering daarvan. Dit recht op levering is een vordering op naam. Voor de overdracht van dit recht is een akte en mededeling aan de debiteur van de vordering (de fietsverkoper) vereist, art. 3:94 BW. De overdracht van een levering op naam noemt men cessie en de benodigde akte noemt men akte van cessie. Het gevolg van overdracht is dat de fietsverkoper nu moet leveren aan de nieuwe rechthebbende van de vordering, niet meer aan jou. De mededeling kan in alle vormen geschieden, ook mondeling. Levering kan ook zonder mededeling, dan is echter wel een notariële akte of geregistreerde akte vereist, art. 3:94 lid 3 BW. Na cessie treedt de nieuwe schuldeiser in de rechten van de overdrager. De schuldenaar mag dezelfde verweermiddelen aanvoeren tegen de nieuwe schuldeiser als tegen de overdrager, art. 6:145 BW. Indien na de cessie de titel wordt vernietigd en de schuldenaar A aan de nieuwe schuldeiser Y had betaald, heeft hij dan bevrijdend betaald? Of had hij aan de oude schuldeiser X moeten betalen? O.g.v. art. 6:34 BW is A bevrijd als hij bewijst dat hij in redelijkheid mocht veronderstellen dat hij aan de Y moest betalen. Kan hij dat niet bewijzen, dan moet hij nogmaals aan X betalen, maar heeft hij wel een vordering uit onverschuldigde betaling jegens Y, art. 6:203 BW.

De tweede soort is de vordering aan toonder, dit is een vordering belichaamd in een papier. De houder van het papier is de schuldeiser. Levering van een vordering aan toonder geschiedt door bezitsverschaffing van dit papier, art. 3:93 BW. Is de overdrager niet in het bezit van het papier dan verloopt de levering via een akte en mededeling aan de schuldenaar, art. 3:94 BW.

De derde soort is de vordering aan order. Ook hier bestaat het recht o.g.v. een papier, ditmaal met op de achterzijde vermeld wie de schuldeiser is. De naam van de houder moet overeenkomen met degene die als laatst vermeld staat. Levering geschiedt door middel van bezitsverschaffing en endossement. Endossement houdt in dat de naam van de verkrijger op de achterzijde wordt bijgeschreven. Is het papier niet in de macht van de vervreemder, dan verloopt levering via een akte en mededeling aan de schuldenaar.

Bij vorderingen aan toonder of order mag de schuldenaar niet dezelfde verweermiddelen voeren tegen de nieuwe schuldeiser, tenzij dit verweer al bekend was voor de overdracht of blijkt uit het papier, art. 6:146 lid 1 BW. Daarom vindt bij de overdracht vaak acceptatie plaats. Hiermee verklaart de schuldenaar zijn plicht tot betaling onvoorwaardelijk te aanvaarden.

Levering van toekomstige goederen

Voor de levering van toekomstige goederen is van belang te weten wat toekomstige goederen zijn. Dit zijn goederen die nog niet bestaan, of nog niet in de macht van de vervreemder zijn. Registergoederen kunnen niet toekomstig geleverd worden, omdat de vervreemder bij het ondertekenen van de akte nog niet beschikkingsbevoegd is, art. 3:97 lid 1 BW.

Krijgt persoon A een toekomstig goed bij voorbaat geleverd, dan kan persoon B die dit goed daarna eveneens bij voorbaat geleverd heeft gekregen zijn recht op dit goed niet uitoefenen. In het geval van een roerende zaak werkt dit recht van B wel tegen A indien B het goed eerder in handen krijgt en B te goeder trouw was, art. 3:86 BW. Dan wordt B eigenaar. De levering geschiedt met een akte (de zaak is nog niet in handen van de vervreemder, dus bezitsverschaffing is niet mogelijk, art. 3:95 BW).

Levering van beperkte rechten

Voor de levering (of vestiging), overdracht en afstand van beperkte rechten is van belang dat daarbij dezelfde regels gelden als voor de overdracht van het goed waar het beperkte recht op rust, art. 3:98 BW.

Derdenbescherming

Is niet voldaan aan de vereisten voor een geldige overdracht, dan gaat de eigendom niet over. Soms wordt de koper (de derdenverkrijger) echter beschermd, ondanks dat er aan één van de vereisten niet is voldaan.

Roerende zaken

Indien een houder van een roerende zaak niet-registergoed – zoals een fiets – deze verkoopt, is hij niet beschikkingsbevoegd, omdat de fiets niet van hem is. Hij kan de eigendom niet overdragen aan de koper. Beschikkingsbevoegdheid ontbreekt, dus de overdracht is ongeldig. Maar de koper wordt beschermd indien: de overdracht anders dan om niet geschiedt en de koper te goeder trouw is. Dit geldt ook voor order- en toondervorderingen.

Anders dan om niet betekent dat de koper de fiets niet voor niets heeft verkregen, hij heeft er iets voor moeten betalen. Goede trouw betekent dat de koper niet op de hoogte was en ook niet op de hoogte had kunnen zijn van het feit dat de verkoper beschikkingsonbevoegd was, art. 3:11 BW. De koper heeft een onderzoeksplicht en is tevens verplicht binnen drie jaar de gegevens te verschaffen van de beschikkingsonbevoegde verkoper. Voldoet hij hier niet aan, dan kan hij zich niet op derdenbescherming beroepen en is hij geen eigenaar. Is er cp geleverd, dan werkt de bescherming pas nadat de zaak in handen is van de verkrijger, art. 3:90 lid 2 BW.

Bij een gestolen zaak kan de eigenaar revindiceren, afgifte van de zaak van de dief vorderen. Heeft de dief de zaak doorverkocht, dan kan de eigenaar geen afgifte vorderen van de koper indien: de koper een consument is die de zaak heeft gekocht in een winkel of op een plek waar normaal dit soort zaken verkocht worden of als het geld, danwel order- of toonderpapieren betreft.

Registergoederen

Bij registergoederen geldt het negatieve stelsel van openbaarheid. Mogelijk is dus dat in het register foutieve vermeldingen staan. De derdenbescherming bij registergoederen houdt in dat de verkrijger bij foutieve vermeldingen in het register toch van die vermeldingen uit mag gaan, art. 3:25 BW. Ontbreekt er informatie in het register, dan kan dat niet aan de verkrijger worden tegengeworpen, art. 3:24 BW.

Art. 3:88 BW bepaalt dat de overdracht ondanks beschikkingsonbevoegdheid van de verkoper geldig is indien sprake is van goede trouw en de onbevoegdheid voortvloeit uit een eerdere ongeldige overdracht, die niet rust op onbevoegdheid van de toenmalige verkoper.

Kijkt een koper van een registergoed niet in de registers, dan kan hij niet te goeder trouw zijn met betrekking tot een feit dat daar wel vermeld stond, art. 3:23 jo. 3:11 BW. De onderzoeksplicht is hier het raadplegen van de registers.

Vorderingen op naam

Bij vorderingen op naam geldt art. 3:88 BW ook. Stel persoon A heeft een vordering van € 10 op persoon B en verkoopt de vordering aan persoon C. De titel van de overdracht (de koopovereenkomst) wordt echter vernietigd. Maar C had de vordering al doorverkocht aan D. Persoon D wordt eigenaar, omdat hij wordt beschermd tegen het feit dat C achteraf geen eigenaar blijkt te zijn. B moet op de hoogte gesteld worden van de overdracht, zodat hij weet aan wie hij nu € 10 moet betalen.

Is de vordering op naam overgedragen bij notariële akte of geregistreerde akte, zonder mededeling, dan kan dit recht niet aan B worden tegengeworpen. Dit kan pas wanneer hij op de hoogte is gesteld van de overdracht. Dan geldt de derdenbescherming van art. 3:88 slechts als de D te goeder trouw is op het moment van de mededeling aan B, art. 3:94 lid 3 slot BW.

Art. 3:36 BW

Stel persoon A en B doen alsof A een vordering van € 500 op B heeft. A cedeert deze vordering aan persoon C. C spreekt nu B aan tot betaling van € 500. Omdat C mocht veronderstellen dat de rechtsverhouding tussen A en B bestond, kan B geen beroep op het niet-bestaan van de rechtsvordering doen.

Zekerheden

Zekerheidsrechten zijn onder te verdelen in pandrecht en hypotheekrecht.

Vestiging van een pandrecht

Het pandrecht dient als zekerheid voor terugbetaling van een geldlening. Het pandrecht kan alleen gevestigd worden op niet-registergoederen die overgedragen kunnen worden, art. 3:227 lid 1 en 3:228 BW. Persoon A leent € 500 aan persoon B. B geeft zijn horloge aan A (B verpand zijn horloge aan A), die hij weer terugkrijgt op het moment dat B de lening aan A heeft terugbetaald. B is de pandgever, A is de pandhouder. Een pandrecht kan ook gevestigd worden op vorderingen, zowel bestaande als toekomstige.

Pandrecht is een beperkt recht en kan gevestigd worden op dezelfde manier als de manier waarop het goed waarop het pandrecht rust overgedragen kan worden. Voor de vestiging van een pandrecht op goederen is dus vereist: een geldige titel, beschikkingsbevoegdheid en een vestigingshandeling, 3:84 BW. De titel is de overeenkomst van geldlening. Een derde kan ook hier tegen beschikkingsonbevoegdheid worden beschermd. De vestiging (c.q levering/formaliteiten) dient voor verschillende soorten pandrecht aan verschillende vereisten te voldoen.

Vuistpand

Vuistpand is het pandrecht uit het hierboven beschreven voorbeeld met het horloge, art. 3:236 BW. Vorderingen aan toonder worden verpand door bezit te verschaffen over het papier. Vorderingen aan order eveneens, met opname van het pandrecht op de achterzijde van het papier (pandendossement).

Bezitloos pandrecht

Bezitloos pandrecht is een pandrecht zonder dat de pandhouder de goederen onder zich krijgt. Dit is het geval indien bedrijf A geld leent van de bank B en een pandrecht vestigt op de vrachtwagens die het in gebruik heeft. A kan de zaken blijven gebruiken. Voor roerende zaken en toonderpapieren geschiedt de vestiging middels het opmaken van een authentieke (opgemaakt door een notaris) of geregistreerde onderhandse akte (opgemaakt door partijen, ingeschreven door een ambtenaar der registratie), art. 3:237 BW. Vaak verkrijgt de bank een bezitloos pandrecht op de voorraden van een bedrijf en op de toekomstige voorraden. Betaald het bedrijf de lening niet af, dan kan de bank de voorraden onder zich nemen en er een vuistpand van maken, art. 3:237 lid 3 BW.

Openbaar pandrecht

Van openbaar pandrecht is sprake indien een vordering op naam is verpand, met mededeling daarvan aan de schuldenaar. Dit pandrecht wordt gevestigd door een authentieke of onderhandse akte, art. 3:236 lid 2 BW.

Stil pandrecht

Van stil pandrecht is sprake indien de vordering op naam verpand wordt zonder mededeling daarvan aan de schuldenaar. Dit wordt gevestigd d.m.v. een authentieke of geregistreerde onderhandse akte, art. 3:239 BW. Het gevaar is dat de schuldenaar (die van de verpanding niets weet) aan de pandgever (de schuldeiser) betaalt. De pandhouder (de bank) kan de vordering niet van de schuldenaar innen zonder dat er mededeling is gedaan. De schuldenaar betaalt bevrijdend aan de pandgever, art. 3:246 BW. De bank is haar pandrecht kwijt, omdat de vordering niet meer bestaat. Om dit tegen te gaan bedingt een bank vaak ook een pandrecht op toekomstige vorderingen. Op het moment dat de lening niet wordt afbetaald, doet de bank mededeling aan de schuldenaren en zal de bank het geld via die weg innen. Dan kan niet meer aan de schuldeiser bevrijdend worden betaald. Omdat de bank vaak veel pandrechten houdt die allemaal o.g.v. art. 3:237 lid 1 BW ingeschreven moeten worden, levert de bank pandlijsten aan.

Toekomstige zaken

Bezitloos pandrecht op toekomstige zaken, art. 3:237 BW. Omdat de zaak nog niet bestaat is een vuistpandrecht niet mogelijk. Bij toekomstige vorderingen is een openbaar pandrecht niet mogelijk, omdat de schuldenaar nog niet bestaat en er derhalve geen mededeling aan hem kan worden gedaan. Een stil pandrecht op een toekomstige vordering op naam is wel mogelijk, art. 3:239 BW.

Rechten van de pandhouder

De pandhouder heeft drie bijzondere rechten: voorrang bij verhaal, recht van parate executie en hij is separatist.

Voorrang houdt in dat de pandhouder vóór andere schuldeisers zijn vordering kan innen op het goed waar het pand op rust, art. 3:227 lid 1 BW.

Het recht van parate executie betekent dat, indien de pandgever de lening niet terugbetaalt, de pandhouder het verpande goed kan verkopen om zich op de opbrengst te verhalen, art. 3:248 BW. De pandhouder behoeft niet eerst bij de rechter een executoriale titel (vonnis) te verkrijgen. Is het een bezitloos pandrecht, dan dient de pandhouder eerst de goederen onder zich te krijgen door afgifte te vorderen, art. 3:237 lid 3 BW.

Bij verkoop van het verpande goed dient de pandhouder de pandgever minimaal 3 dagen voor de verkoop mede te delen waar en wanneer de verkoop plaats zal vinden en voor welk bedrag kan worden gelost. Lossing houdt in dat de pandgever alsnog de vordering voldoet, soms inclusief executiekosten, art. 3:249 BW. De openbare verkoop vindt plaats op een veiling, bij registergoederen onder de supervisie van een notaris. De pandhouder kan zich het goed niet toe-eigenen, maar mag wel meebieden op de veiling, art. 3:235 BW. Een andere wijze van verkoop is mogelijk, met toestemming van de voorzieningenrechter, art. 3:251 lid 2 BW.

Bij een pandrecht op een vordering is de pandhouder bevoegd betalingen op die vorderingen van de schuldenaren in ontvangst te nemen. Dit kan pas nadat de vestiging van het pandrecht is medegedeeld. De pandgever kan geen nakoming meer eisen, tenzij hij toestemming heeft van de pandhouder of de kantonrechter, art. 3:246 lid 4 BW.

Na betaling door de schuldenaar, komt het pandrecht te rusten op het betaalde bedrag, art. 3:246 lid 5 BW.

Men noemt de pandhouder separatist omdat hij ook bij faillissement van de pandgever het recht van parate executie kan uitoefenen, buiten andere schuldeisers om, art. 57 Fw.

Derdenbescherming bij pand

Verkrijgt men een pandrecht van een beschikkingsonbevoegde, dan kan de verkrijger ook beschermd worden. De vestiging van het pandrecht op een roerende zaak, of op een recht aan toonder of order geldig indien de pandhouder te goeder trouw is op het moment waarop het goed in zijn macht is gebracht, art. 3:238 BW. Blijkt op het goed al een beperkt recht te zijn gevestigd, dan heeft het pandrecht voorrang, indien de pandhouder te goeder trouw is. Dat is hij als hij kende noch behoorde te kennen dat er een ander recht op rustte. De bezitloze pandhouder komt geen bescherming toe.

Bij een openbaar pandrecht wordt de pandhouder ook beschermd tegen volledig beschikkingsonbevoegdheid, art. 3:239 lid 4 jo. 3:88 BW. Goede trouw op het tijdstip van de mededeling aan de schuldenaar is vereist. Wanneer meerdere pandrechten op een vordering rusten geldt de prioriteitsregel (oudste recht eerst), art. 3:246 lid 3 BW.

Vestiging van een hypotheekrecht

Het hypotheekrecht is een beperkt recht dat alleen op registergoederen gevestigd wordt, ter zekerheid van terugbetaling van een geldlening, art. 3:227 BW. Ook bij de vestiging van een hypotheekrecht zijn de vereisten: een geldige titel, beschikkingsbevoegdheid en een vestigingshandeling. De titel is de overeenkomst van geldlening, art. 3:227 BW. De hypotheekgever dient beschikkingsbevoegd te zijn op het moment van inschrijving van de hypotheekakte (notariële akte) in de registers, art. 3:260 BW. Dit inschrijven in de registers is ook meteen de vestigingshandeling.

Persoon A koopt van persoon B een kantoorpand en sluit ter financiering een lening af bij de bank. De bank bedingt een hypotheekrecht op het kantoorpand. Nadat de bank de koopprijs aan B heeft betaald wordt de transportakte ondertekend door A en B (koopovereenkomst). Daarna wordt de hypotheekakte ondertekend door A en de bank. De transportakte en de hypotheekakte worden door de notaris ingeschreven in de openbare registers.

Een krediethypotheek bestaat ter voldoening van lopende geldleningen. Een bouwhypotheek wordt verstrekt voordat een pand gebouwd is. Een bankhypotheek wordt verstrekt ter zekerheid van alle leningen die de hypotheekgever uit welke hoofde dan ook aan de bank schuldig is of zal worden.

Hypothecaire voorwaarden

In de hypotheekakte kunnen vier bedingen voorkomen, het beheersbeding, het huurbeding, het ontruimingsbeding en veranderingsbeding. Dit moet wel uitdrukkelijk worden opgenomen door partijen.

Het beheersbeding geeft de bank de mogelijkheid het goed met machtiging van een rechter in beheer te nemen. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij ernstig achterstallig onderhoud, art. 3:267 BW.

Het huurbeding brengt een verbod mee voor de hypotheekgever om het goed te verhuren of te verpachten zonder toestemming van de bank, art. 3:246 BW. De bank kan een verhuurde woning namelijk niet verkopen zonder te dulden dat de huurder erin woont. De huurder wordt beschermd en de bank kan de woning slechts verkopen met de huurder. Dat is voor kopers onaantrekkelijk. Is het huurbeding gepubliceerd, dan werkt het ook tegenover eventuele huurders of pachters. Doet de bank een beroep op het huurbeding dan is de huurovereenkomst alleen jegens hem vernietigd en heeft de huurder recht op schadevergoeding van de verhuurder.

Het ontruimingsbeding stelt dat de bank bevoegd is het goed in bezit te nemen, indien dit voor de executie noodzakelijk is, art. 3:267 BW.

Het veranderingsbeding verbiedt de hypotheekgever het goed te veranderen zonder toestemming van de bank, art. 3:265 BW. De kantonrechter kan de hypotheekgever machtiging verlenen om de veranderingen door te voeren zonder toestemming van de bank.

Rechten van de hypotheekhouder

Ook de hypotheekhouder heeft voorrang, het recht van parate executie en is separatist. Tevens heeft hij rechten op grond van de hypothecaire bedingen die hierboven zijn besproken.

Bij de verdeling van de executieopbrengst van het registergoed heeft de hypotheekhouder (de bank) voorrang.

De bank mag het goed verkopen als de hypotheekgever in verzuim is met terugbetaling van de geldlening, art. 3:268 BW. Hier gelden dezelfde regels voor de openbare verkoop als bij pand. De opbrengst van de verkoop moet aan de notaris worden voldaan, art. 3:270 BW. Na aftrek van de executiekosten komt de opbrengst toe aan de hypotheekhouder, tot hoeveel hij gerechtigd is. Na de executoriale verkoop gaan alle op het goed rustende hypotheken teniet en vervallen alle beslagen, dit noemt men zuivering, art. 3:273 BW.

Stel dat persoon A een eerste hypotheekrecht heeft gevestigd op zijn woning voor € 300.000 t.b.v. de bank. Een tweede hypotheek rust op de woning voor € 150.000 t.b.v. een levensverzekeringsbedrijf. Een schuldeiser van A heeft beslag laten leggen op de woning voor een vordering van € 37.500. A betaalt geen van allen en de bank besluit tot verkoop van de woning. De opbrengst na aftrek van de executiekosten bedraagt € 360.000. Alleen de eerste hypotheekhouder kan volledig worden voldaan, die is batig gerangschikt. De tweede hypotheekhouder ontvangt slechts € 60.000. De vordering van de beslaglegger kan niet worden voldaan. Door zuivering komen de vorderingen van de tweede hypotheekhouder en die van de beslaglegger op de woning vervallen. De vordering van de tweede hypotheekhouder blijft bestaan, het hypotheekrecht en zodoende de voorrangspositie, is echter teniet gegaan. De koper van het goed verkrijgt na overlegging van bewijsstukken van de executoriale verkoop van de voorzieningenrechter een verklaring dat de woning gezuiverd is en kan dit laten inschrijven in de registers. De ambtenaar bij het openbare register kan dan de hypotheken en beslagen verwijderen, art. 3:273 BW. Dit wordt ook royement genoemd.

De separatistenpositie in faillissement geldt ook voor de hypotheekhouder. Hij hoeft ook dan geen rekening te houden met andere crediteuren.

Rechtshandelingen

Wanneer een rechtssubject bewust een handeling verricht teneinde een bepaald rechtsgevolg te bereiken en de wet een dergelijke handeling erkent, spreken we van een rechtshandeling. Indien een vrachtwagen een rotonde beschadigt doordat hij de macht over het stuur verliest, is er een rechtsgevolg, namelijk dat de chauffeur de schade moet vergoeden, maar er is geen sprake van bewust handelen om een rechtsgevolg te bereiken. De chauffeur wilde dit rechtsgevolg – het verschuldigd zijn van schadevergoeding – niet. Dit noemen wij een onrechtmatige daad, art. 6:162 BW.

Er ontstaan alleen rechtsgevolgen als de wet die rechtsgevolgen erkent. Handelingen in strijd met de wet hebben geen rechtsgevolg.

Eenzijdige rechtshandelingen

Één persoon kan zelfstandig een rechtsgevolg in het leven roepen. Hiervan is sprake bij een testament of het verlenen van een volmacht aan iemand. Eenzijdig gerichte rechtshandelingen zijn specifiek gericht tot een bepaald persoon (volmacht). Eenzijdig ongerichte rechtshandelingen zijn algemener (testament).

Meerzijdige rechtshandelingen

Dit zijn de meest voorkomende rechtshandelingen. De wil van twee of meer rechtssubjecten is nodig om het beoogde rechtsgevolg te bereiken. Veelal gebeurt dat in de vorm van een overeenkomst. Een verbintenisscheppende overeenkomst is de meest voorkomende meerzijdige rechtshandeling. De verbintenis die ontstaat is het rechtsgevolg waar de wil van partijen op is gericht. De meeste verbintenisscheppende overeenkomsten scheppen verbintenissen voor beide partijen, dat zijn wederkerige overeenkomsten. Voorbeeld is de koopovereenkomst: persoon A verplicht zich tot betaling van de koopprijs en is gerechtigd tot levering van de fiets, persoon B verplicht zich tot levering van de fiets en is gerechtigd tot de koopprijs. Er zijn twee schuldenaren en twee schuldeisers.

Ontstaat er één verbintenis, dan is het een eenzijdige overeenkomst. Er is één schuldenaar en één schuldeiser. Een overeenkomst tot schenking is een voorbeeld.

Vereisten

Een rechtshandeling komt pas geldig tot stand indien sprake is van: een handelingsbekwaam rechtssubject, een op een rechtsgevolg gerichte wil en een verklaring van die wil, art. 3:32 jo. 3:33 BW.

Handelingsbekwaamheid staat voor het kunnen verrichten van onaantastbare rechtshandelingen en geldt voor de meeste natuurlijke- en rechtspersonen. De wil is de bedoeling van een persoon, de verklaring is de manier waarop de wil bekend wordt gemaakt. Op grond van het vertrouwensbeginsel van art. 3:35 BW mag de persoon die de verklaring ontvangt ervan uitgaan dat de verklaring een uiting was van de wil van de ander. Is er sprake van een duidelijke vergissing of verspreking, dan mocht de ander daar niet vanuit gaan en is er geen rechtshandeling tot stand gekomen. Bijvoorbeeld wanneer een laptop wordt aangeboden voor € 1,19 in plaats van € 1190,-. De koper mag er dan niet op vertrouwen dat de laptop zo goedkoop was. Hem had duidelijk moeten zijn dat er sprake was van een vergissing, dus er is geen rechtshandeling tot stand gekomen. In het arrest Bunde/Erckens is door de Hoge Raad antwoord gegeven op de vraag wanneer een rechtshandeling tot stand komt. Of sprake is van een misverstand hangt af van de omstandigheden van het geval.

Persoon A die de verklaring in ontvangst neemt heeft soms een onderzoeksplicht om te onderzoeken of de wil van persoon B strookt met diens verklaring. Ingevolge het arrest Coolwijk/Kroes is dit vaak het geval wanneer de verklaring voor B nadelig is, of juist heel voordelig is voor A. Bij een rechtshandeling om niet kan A geen beroep op het vertrouwensbeginsel doen, art. 3:35 BW. Ingevolge het arrest Westhoff/Spronsen heeft een verklaring tot het nemen van ontslag op staande voet zulke grote nadelen voor de werknemer, dat de werkgever er niet meteen van uit mag gaan dat de wil van de werknemer strookt met die verklaring. Bij een ontslag door de werkgever hoeft de werknemer zich niet af te vragen of dit werkelijk de bedoeling was.

Ingevolge art. 3:37 lid 3 BW komt de rechtshandeling tot stand op het moment dat de verklaring de wederpartij heeft bereikt. Dit wordt bedoeld met de ontvangsttheorie. Is de brief met de rechtshandeling ontvangen, dan komt bijvoorbeeld een overeenkomst tot stand. Is er iets misgegaan bij de overdracht van de verklaring, dan wordt gekeken tot wiens risico de fout hoort. Risico van de afzender: als het een fout betreft van een door hem ingeschakelde persoon. Indien er iets mis gaat in de manier van verzending, rust het risico op degene die dit middel van verzending heeft uitgekozen. Persoon A doet aan persoon B een aanbod en stelt dat B hem een fax moet zenden of hij het aanbod aanvaard. B faxt: ‘ik aanvaard’. Het woordje niet is door het faxen weggevallen. Er is geen rechtshandeling tot stand gekomen, want A houdt het risico van een fout met de fax. Indien B zelf de keuze had gemaakt om te faxen was er wel een rechtshandeling tot stand gekomen, dan was het gebruik van de fax zijn risico.

Een reeds gedane verklaring kan ingetrokken worden, echter slechts indien de intrekking de verklaring eerder bereikt, of gelijktijdig, art. 3:37 lid 5 BW. Als de verklaring per post is verstuurd, is de intrekking alleen op tijd per e-mail of telefoon.

Nietigheid

Een rechtshandeling is nietig indien het door inhoud of strekking in strijd is met de wet, de goede zeden of de openbare orde, art. 3:40 BW. Een rechtshandeling verricht door een handelingsonbevoegde is eveneens nietig, zie art. 3:43 BW. Dan gaat het om personen die van hun maatschappelijke positie misbruik zouden kunnen maken. Voorts is de eenzijdige ongerichte rechtshandeling verricht door een handelingsonbekwame nietig, art. 3:32 lid 2 BW. En de rechtshandeling verricht onder invloed van een geestelijke stoornis, art. 3:34 lid 2 BW. Het gevolg van nietigheid is dat de rechtsgevolgen er niet zijn geweest, vanwege de terugwerkende kracht. Het werkt terug tot aan de totstandkoming, dus de rechtshandeling is nooit geldig geweest. Nietigheid werkt van rechtswege, het is niet nodig er een beroep op te doen, want de rechter constateert het ambtshalve.
 

Vernietigbaarheid

Een rechtshandeling is in de vier onderstaande gevallen vernietigbaar. Het gevolg van vernietigbaarheid is dat de rechtshandeling geldig is, maar voor de rechter aangetast en zodoende vernietigd kan worden. Tot het moment dat de rechtshandeling vernietigd wordt is hij geldig, daarna werkt de vernietiging ook terug. Op de vernietigbaarheid moet een beroep worden gedaan bij de rechter, of een brief worden verstuurd naar de wederpartij waarin uitdrukkelijk vernietigd wordt, art. 3:49 t/m 3:51 BW. Doe je niets, dan blijft de rechtshandeling geldig. Rechtsvorderingen tot vernietiging verjaren na drie jaar, art. 3:52 BW. Daarna kan een beroep op de vernietigbaarheid niet meer slagen. Wel kan hij een beroep op vernietiging doen als verweer, dat heet een exceptief verweer.

Handelingsonbekwame

Een rechtshandeling is vernietigbaar indien verricht door een handelingsonbekwame, art. 3:32 lid 1 BW. Alleen niet in het geval het een ongerichte eenzijdige rechtshandeling betreft, die is nietig (zie hierboven). Handelingsonbekwaam is de persoon onder de 18 jaar die niet gehuwd is of gehuwd is geweest, art. 1:233 BW. Ook de onder curatele gestelde meerderjarige persoon is handelingsonbekwaam, art. 1:378 en 1:381 BW. De rechtshandeling verricht door kind A kan worden vernietigd vanwege de handelingsonbekwaamheid van A. Alleen A zelf of diens wettelijk vertegenwoordiger kunnen een beroep op vernietiging doen. De rechtshandeling is geldig tot aan de vernietiging.

Geestelijke stoornis

Een rechtshandeling onder invloed van een geestelijke stoornis is vernietigbaar, behalve een eenzijdig gerichte rechtshandeling, art. 3:34 lid 2 BW. In dit geval kunnen wil en verklaring overeenstemmen maar is de persoon niet in staat een volwaardig wilsbesluit te nemen. Men gaat er vanuit dat de wil ontbreekt, in ieder geval als de rechtshandeling voor de gestoorde nadelig was. Persoon A is geestelijk in de war en heeft een villa van zijn ouders geërfd. Persoon B doet een bod op de villa voor € 50.000 en A verkoopt de villa aan B. Er is een rechtshandeling tot stand gekomen, omdat A’s wil overeenstemde met zijn verklaring. Maar de prijs is dermate laag dat het nadelig is voor A. De rechtshandeling van A is vernietigbaar. Maar indien B bewijst dat hij niet wist dat er sprake was van een geestelijke stoornis bij A, dan geldt het vertrouwensbeginsel.

Wilsgebreken

Een rechtshandeling onder invloed van een wilsgebrek is eveneens vernietigbaar. Bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden (art. 3:44 BW) en dwaling (art. 6:228 BW) zijn de vier wilsgebreken die de wet kent. Dwaling komt alleen voor bij overeenkomsten en vind je daarom in boek 6 BW. Bij de wilsgebreken stroken wil en verklaring met elkaar en komt een rechtshandeling tot stand, maar is de wil tot stand gekomen onder invloed van omstandigheden. Zonder deze omstandigheden had dezelfde persoon deze rechtshandeling niet verricht. Van bedrog en dwaling is sprake als een wil is gevormd onder verkeerde voorstelling van zaken. Bijvoorbeeld een auto waarvan de kilometerteller is teruggedraaid en de verkoper de koper hiervan niet heeft ingelicht. Was hij wel ingelicht, dan had hij die auto niet voor die prijs gekocht. Bij bedrog is opzet in het spel bij de wederpartij, bij dwaling niet. Er kan ook sprake zijn van een wederzijdse dwaling.

Actio Pauliana

Een rechtshandeling die door een schuldenaar (A) is verricht jegens één van zijn schuldeisers (B), die zijn andere schuldeisers (C, D, E) benadeeld, is eveneens vernietigbaar. De actio pauliana (art. 3:45 jo 3:46 BW) kan alleen door C, D en/of E ingesteld worden om de rechtshandeling te vernietigen. Die moeten daarbij aantonen dat A wist dat hij hen daarmee benadeelde in hun verhaalsmogelijkheden.

Gevolgen van (ver)nietig(baar)heid

Stel ik koop een auto. Wordt de rechtshandeling door de rechter vernietigd, of is de rechtshandeling nietig dan is de koopovereenkomst die tot stand was gekomen ongeldig. Daarmee vervalt de titel voor de overdracht en is er geen geldige levering tot stand gekomen, met terugwerkende kracht. De eigendom is daarom nooit van verkoper V op koper K overgegaan. Staat de auto bij K in de garage, dan kan V – als eigenaar – revindiceren, art. 5:2 BW. De koopsom die door K is betaald is onverschuldigd betaald en kan worden teruggevorderd, art. 6:203 BW. Geld is echter niet revindiceerbaar, K heeft slechts een vordering op V.

Vertegenwoordiging

We spreken van vertegenwoordiging wanneer een ander een rechtshandeling in jouw naam verricht. Dit komt veel voor bij rechtspersonen, waarvan het personeel rechtshandelingen verricht namens de rechtspersoon. De vertegenwoordiger is zelf geen partij bij de rechtshandeling. Hij vertegenwoordigt een ander, die gebonden wordt. Persoon A sluit namens persoon B een overeenkomst met persoon C. A valt ertussen uit en een overeenkomst komt tot stand tussen B en C.

Vertegenwoordiging kan ontstaan uit de wet. Bij minderjarigen stelt de wet dat de ouders vertegenwoordigingsbevoegd zijn, art. 1:245 BW. De curator is vertegenwoordigingsbevoegd voor de onder curatele gestelde, art. 1:381 BW. Bij faillissement is dit ook de curator, art. 68 Fw. Bij bewind de bewindvoerder, art. 1:441 BW. Bij zaakwaarneming de zaakwaarnemer, art. 6:201 BW. Bij een NV of een BV het bestuur, art. 2:130 en 2:240 BW.

Vertegenwoordiging kan ook ontstaan door een rechtshandeling. De volmacht van art. 3:60 BW is in de praktijk altijd gekoppeld aan een ander contract. Lastgeving is de overeenkomst tot het verrichten van een rechtshandeling voor een ander, art.7:414 BW.

In de wet is slechts de vertegenwoordiging krachtens volmacht geregeld, art. 3:60 e.v. BW. Deze regels gelden ook in het algemeen voor de vertegenwoordiging:

Volmacht

De bevoegdheid om namens een ander rechtshandelingen te verrichten noemt men volmacht. De gevolgen van de rechtshandeling zijn voor de volmachtgever. Een volmacht kan uitdrukkelijk worden verleend, door een eenzijdige rechtshandeling. Een volmacht kan ook stilzwijgend worden verleend, als onderdeel van bijv. een arbeidsovereenkomst. Een verkoper in een winkel verkoopt producten en neemt betalingen in ontvangst namens de eigenaar o.g.v. zijn arbeidsovereenkomst.

Bij vertegenwoordiging geldt weer het vertrouwensbeginsel voor persoon A die erop vertrouwde dat hij zaken deed met persoon B, via de vertegenwoordiger/gevolmachtigde persoon C. Als A op grond van de omstandigheden in redelijkheid mocht vertrouwen dat C bevoegd was, wordt A beschermd, art. 3:61 lid 2 BW.

Onbevoegdheid

Van onbevoegde vertegenwoordiging is sprake als de vertegenwoordiger buiten de grenzen van zijn opdracht treedt, of als er in het geheel geen volmacht is verleend, art. 3:66 BW. A verkoopt namens B het huis van B voor 150.000 aan C, terwijl hij het niet voor minder dan 160.000 mag verkopen. B is nu niet gebonden. Ditzelfde geldt indien B geen opdracht aan A had gegeven. B is toch gebonden indien B zelf de schijn zou hebben gewekt dat A de woning voor 150.000 mocht verkopen, art. 3:61 lid 2 BW. Dit is de situatie van opgewekte schijn. Ook indien B bekrachtigt, door de verkoop voor 150.000 alsnog goed te keuren, is B gebonden, art. 3:69 BW. Bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot op het moment van totstandkoming van de rechtshandeling (de ontvangst van de verklaring). B dient echter te bekrachtigen voor C van de koop afziet vanwege de ongeldige volmacht.

Bij twijfel aan de bevoegdheid mag de wederpartij van de vertegenwoordiger altijd een afschrift van de volmacht verlangen. Stel dat de wederpartij C achteraf verneemt dat er geen overeenkomst tot stand gekomen is, omdat de vertegenwoordiger A onbevoegd was. A dient dan de schade te vergoeden die C hierdoor heeft geleden, tenzij C wist of behoorde te weten dat A onbevoegd was, art. 3:70 BW. C dient door A financieel in de positie gebracht te worden alsof de geldig rechtshandeling tot stand was gekomen. Dit noemt men het positieve contractsbelang. De wederpartij dient zelf ook na te gaan in het Handelsregister of een vertegenwoordiger bevoegd is namens een rechtspersoon te handelen. Doet hij dat niet en kon hij daar lezen dat deze vertegenwoordiger onbevoegd was, dan verspeelt hij zijn recht op schadevergoeding.

Handelingsonbekwaamheid

Indien de vertegenwoordiger handelingsonbekwaam is, heeft dit geen gevolgen voor de totstandkoming van de rechtshandeling. Die persoon valt ertussen uit. Is echter de vertegenwoordigde minderjarig, dan heeft dit wel gevolgen. Die rechtshandeling is vernietigbaar.

Betaling

Namens de volmachtgever kan de gevolmachtigde (de vertegenwoordiger) betalingen verrichten en betalingen ontvangen. Betaalt de wederpartij (A) aan de vertegenwoordiger (B), dan mag hij ervan uitgaan dat hij bevrijd is van zijn schuld, art. 6:32 en 6:34 BW. Betaalt A aan een onbevoegde vertegenwoordiger (B’) dan is hij niet bevrijd. Tenzij degene aan wie betaald moest worden (C) de betaling heeft bekrachtigd. Ook indien C erdoor is gebaat en indien A aan C kan tegenwerpen dat B’ bevoegd was de betaling in ontvangst te nemen is A van zijn schuld bevrijd.

Betalingen van de vertegenwoordiger namens de volmachtgever bevrijden de volmachtgever, art. 6:30 BW.

Overdracht

Stel persoon A koopt een boek namens persoon B in een boekenwinkel C. De eigenaar is nu B. A is houder van het boek voor B. A zorgt ervoor dat er een overdracht plaats vindt tussen B en C. Is A failliet op het moment dat hij het boek houdt, dan kan B het revindiceren.

Art. 3:67 BW

Het verschijnsel ‘optreden voor nader te noemen meester’ komt voor wanneer de vertegenwoordiger zijn opdrachtgever nog niet bekend maakt, art. 3:67 BW. Na een redelijke termijn dient hij wel de naam te verstrekken, doet hij dat niet, dan wordt hij geacht zelf de rechtshandeling te hebben verricht.

Selbsteintritt

Dit is de optie dat de vertegenwoordiger zelf wederpartij wordt. Je koopt zelf het boek dat je zou verkopen. De wet schrijft voor, vanwege het risico van belangenverstrengeling, dat de inhoud van de rechtshandeling nauwkeurig vaststaat, art. 3:68 BW. In de praktijk gebeurt dit alleen bij aandelen.

Oneigenlijke vertegenwoordiging

Hier treedt de vertegenwoordiger op in eigen naam, maar voor rekening van een ander. Het is een soort tussenpersoon, die zelf ook contractspartij is. In het arrest Kribbenbijter oordeelde de HR dat de tussenpersoon eveneens de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten geldend kan maken. Als de wederpartij niet nakomt, kan de tussenpersoon dus ook ageren, ondanks dat hij zelf geen belang heeft en geen schade lijdt.

Betaling

Hier gelden dezelfde regels als bij eigenlijke vertegenwoordiging hierboven.

Overdracht

De eigendom van de zaak gaat over op de tussenpersoon, want hij is contractspartij. Persoon A verkoopt de zaak aan de tussenpersoon B, die draagt het over aan opdrachtgever C. Op B rust de plicht om de zaak aan C over te dragen. Dit noemt men de doorleveringsleer. Er is dus sprake van twee leveringshandelingen, tussen A en B en tussen B en C. Op grond van de leer van de directe verkrijging gaat de eigendom van roerende zaken en toonderpapieren wel direct over op de verkrijger, het moet dan om een levering met bezitsverschaffing gaan, art. 3:110 BW. De tussenpersoon is dan houder.

Indien de tussenpersoon failliet gaat, vallen zaken en vordering bij hem in de boedel, omdat hij zelf contractspartij is. Dit geldt niet voor roerende zaken en toonderpapieren, omdat daar de eigendom rechtstreeks op de opdrachtgever over gaat.

Lastgeving

De lastgever A geeft de lastdrager B de opdracht om voor zijn rekening rechtshandelingen te verrichten, in eigen naam of in naam van A, art. 7:414 lid 1 en 2 BW. Lastgeving gaat altijd over het verrichten van rechtshandelingen, niet om het verrichten van werk of andere verplichtingen. De lastgever A en de wederpartij C kunnen in faillissement van B of in het geval van wanprestatie door B hun rechten rechtstreeks tegen elkaar uitoefenen door een schriftelijke verklaring, art. 7:420 en 7:421 BW. Zij maken dan aanspraak op hun recht op betaling of recht op een zaak.

Overeenkomsten

Een verbintenisscheppende overeenkomst komt tot stand door een meerzijdige rechtshandeling, art. 6:213 BW. Er is wilsovereenstemming van minimaal twee personen nodig. Bij een eenzijdige overeenkomst komt slechts één verbintenis tot stand, bij schenking is de wilsovereenstemming van twee personen nodig, dus het is tevens een meerzijdige rechtshandeling. Een koopovereenkomst is ook een meerzijdige rechtshandeling, maar een wederkerige overeenkomst, want er ontstaan twee verbintenissen. Afdeling 5 van boek 6 BW is van toepassing op overeenkomsten, maar ook titel 2 van boek 3 BW, over rechtshandelingen. Een speciale regel uit boek 6 heeft voorrang op een algemene regel uit boek 3.

Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding, art. 6:217 BW. Met het aanbod uit iemand dat hij een overeenkomst aan wilt gaan, dat is een wilsverklaring. Het aanbod is geldig indien het omschrijft welke verplichtingen overeengekomen zullen worden, zoals de prijs en het object bij koop. Ontbreken belangrijke elementen, dan ziet men het als een uitnodiging tot het doen van een aanbod aan de wederpartij. In het Hofland/Hennis arrest is bepaald dat een advertentie in een woninggids een dergelijke uitnodiging is, omdat veel essentiële voorwaarden – naast de prijs en het object – nog bepaald moeten worden. Een schriftelijk aanbod blijft geldig totdat het wordt herroepen. Heeft de wederpartij hierop gereageerd, dan kan het aanbod niet meer worden herroepen, art. 6:219 BW. Voor geldigheid van een mondeling aanbod, zie art. 6:221 BW.

Een vrijblijvend aanbod kan ook na aanvaarding nog worden herroepen, een onherroepelijk aanbod kan in het geheel niet meer worden herroepen. Dit bepaalt de betreffende persoon zelf, bijvoorbeeld door in zijn aanbod op te nemen: aanbod geldig tot 6 april 2013, of geldig op koopavond. Een optierecht is een onherroepelijk aanbod, art. 6:219 lid 3 BW. Zou hij de overeenkomst niet meer willen sluiten, dan is het aanbod toch geldig, omdat het onherroepelijk is.

Met de aanvaarding komt de overeenkomst tot stand. Dit is eveneens een wilsverklaring. Art. 6:223 BW stelt dat ook een te late aanvaarding (bijv. een aanvaarding na 6 april 2013) geldig kan zijn indien de aanbieder onverwijld mededeelt dat hij de aanvaarding als tijdig ziet. Is onduidelijk tot wanneer aanvaard kan worden, dan dient de aanbieder in reactie op de aanvaarding onverwijld mededeling te doen dat hij het aanbod als vervallen beschouwt.

Bij een schriftelijke aanvaarding komt de overeenkomst tot stand op het moment dat de aanvaarding door de wederpartij is ontvangen, art. 3:37 lid 3 BW. Dit noemt men de ontvangsttheorie.

Een elektronische overeenkomst komt via de e-mail tot stand op het moment dat een geldig aanbod is aanvaard en zodoende op het moment dat de aanvaardingsmail in de inbox is gedeponeerd. De overeenkomst kan echter worden ontbonden totdat de aanbieder de ontvangst heeft bevestigd. Onder invloed van Europese regelgeving eist het Nederlandse recht van de aanbieder dat hij adresgegevens, BTW-nummer, KVK-nummer, e-mailadres etc. gemakkelijk toegankelijk maakt. Daarbij moeten prijs en bijkomende kosten duidelijk en ondubbelzinnig zijn, art. 3:15d BW. Ook moet de aanbieder informeren over de wijze waarop de overeenkomst tot stand zal komen, over wat hij zal doen met klantgegevens en welke gedragscodes hij hanteert. Houdt de aanbieder zich niet aan het bovenstaande, dan is de overeenkomst vernietigbaar, art. 6:227b BW. Indien de wet schriftelijkheid eist voor de geldigheid van een overeenkomst, dan is dit ook elektronisch mogelijk indien aan de vereisten van art. 6:227a BW is voldaan.

Inhoud

Met de term contractsvrijheid wordt bedoeld dat men vrij is om zelf te bepalen hoe en waartoe men zichzelf verplicht, tenzij dit strijd oplevert met dwingend recht, openbare orde (maatschappelijke belangen) of goede zeden (burgerlijk moraal), art. 3:40 BW. Een concurrentiebeding dat niet schriftelijk is overeengekomen is nietig, omdat het strijd oplevert met dwingend recht van art. 7:653 BW.

De inhoud van een overeenkomst wordt ten eerste bepaald door hetgeen partijen hebben afgesproken. Op grond van het Haviltex arrest is niet alleen van belang wat partijen in het contract hebben opgeschreven, maar ook de bedoeling van partijen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het vertrouwensbeginsel houdt in dat men erop mag vertrouwen dat wat de wederpartij zegt, dat dat tevens zijn wil weerspiegelt.

Daarnaast bepalen regels van regelend recht mede de inhoud van een overeenkomst. Waar partijen zaken niet hebben geregeld, vult het regelend recht het aan. Hebben partijen zaken wel opgenomen, dan geldt dat wat partijen zijn overeengekomen boven het regelend recht.

Ook gewoonterecht kan een overeenkomst aanvullen. Dat is wat gebruikelijk is tussen bepaalde partijen en bij bepaalde soorten overeenkomsten.

Tenslotte kan de redelijkheid en billijkheid de inhoud van een overeenkomst bepalen, zie art. 6:248 lid 1 en art. 6:2 BW. In lid 1 van laatstgenoemd artikel leest u de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, terwijl in lid 2 de derogerende of beperkende werking genoemd is. Eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen dus de wet of een overeenkomst opzij zetten in uitzonderlijke gevallen, zie arrest Saladin/HBU en Pseudovogelpest. De eisen van redelijkheid en billijkheid spelen pas een rol indien bovengenoemde factoren geen uitsluitsel geven bij de vraag wat overeengekomen is.

Indien het – vanwege jouw eigen gedrag – in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om een beroep te doen op een jouw toekomende contractuele bevoegdheid, spreken we van rechtsverwerking. Stel persoon A koopt een fiets van persoon B, op te halen voor 20 augustus, omdat de schuur van B verbouwd wordt op 23 augustus. Als A de fiets nog niet heeft opgehaald op 22 augustus, verkoopt A de fiets aan C. B kan nu niet levering eisen, omdat sprake is van rechtsverwerking.

Toekomstige omstandigheden

Stel vliegmaatschappij A verkoopt een vliegticket aan persoon B, inclusief vliegtaks. Stel dat daarna de luchthavenbelasting in Nederland onverwachts omhoog gaat, mag A die kosten doorberekenen aan B? Ja, met een beroep op onvoorziene omstandigheden, art. 6:358 jo. 6:250 BW. De rechter kan dan op verzoek van A de overeenkomst wijzigen, of geheel of gedeeltelijk ontbinden. B mag naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid instandhouding van de overeenkomst niet verwachten. De Hoge Raad meent dat een beroep op onvoorziene omstandigheden niet snel kan worden aangenomen. Waren de omstandigheden ten tijden van het sluiten van het contract te voorzien, dan valt het onder het risico van partijen.

Fase voor de totstandkoming van de overeenkomst

De precontractuele fase is de onderhandelingsfase. Wanneer kan een partij zich nog uit de onderhandelingen terugtrekken? In het arrest Plas/Valburg is bepaald dat indien partijen naar redelijkheid konden verwachten dat er een contract tot stand zou komen, een der partijen zich niet meer zonder gevolgen kan terugtrekken. Dit is het geval indien de wederpartij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een overeenkomst tot stand zou komen. Partijen moeten hun gedrag mede laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij, ook in de fase voordat een contract tot stand is gekomen.

Bijzondere bedingen

Standaardregelingen zijn bepalingen waar bepaalde overeenkomsten aan gebonden zijn. Dit is bijvoorbeeld indien een van de partijen bij een bepaalde bedrijfstak hoort. Standaardregelingen zijn wetten in materiële zin en voor eenieder verbindend, art. 6:214 BW. Vastgesteld door commissies die door de minister van Justitie zijn benoemd, goedgekeurd door de regering en gepubliceerd in de Staatscourant. Van de standaardregeling mag vaak door partijen worden afgeweken.

Algemene voorwaarden (AV) dienen te worden onderscheiden van standaardregelingen. Het is gebruikelijk – indien een bepaald bedrijf veel contracten sluit – om de contractsbepalingen voor iedere contractspartij gelijk te laten luiden, in de vorm van AV (de kleine lettertjes). Men verwijst in de overeenkomst naar de AV en verklaart deze van toepassing. De AV regelen niet de kern van de overeenkomst, zoals de prijs, maar wel het rentepercentage indien niet tijdig betaald wordt, of wanneer de eigendom overgaat. De AV zijn na aanvaarding onderdeel van de overeenkomst, art. 6:232 BW. De inhoud van de kleine lettertjes wordt eigenlijk bepaald door de maker van de AV. De wet beschermt de wederpartij in art. 6:233 sub a en b BW door AV-bepalingen vernietigbaar te achten in het geval de bepaling onredelijk bezwarend is voor de wederpartij, of in het geval de maker van de AV de wederpartij niet een mogelijkheid heeft geboden om kennis te nemen van de AV, zie art. 6:234 BW. Deze beschermingsregelingen zijn van dwingend recht, daar mag niet van worden afgeweken. Is sprake van een consument als wederpartij dan gaat de bescherming nog verder. Art. 6:236 BW veronderstelt dat bepaalde AV-bedingen onredelijk bezwarend zijn, zelfs indien tegenbewijs geleverd wordt. Doet een consument een beroep op vernietiging van een dergelijk beding, dan wordt het vernietigd en hoeft onredelijk bezwarendheid niet te worden aangetoond of bewezen. Dit noemt men de zwarte lijst. De grijze lijst is opgenomen in art. 6:237 BW. Ten aanzien van de bedingen die hier genoemd staan kan wel tegenbewijs geleverd worden door de maker van de AV dat geen sprake is van onredelijkheid. Levert hij geen tegenbewijs, dan wordt het beding vernietigd. Vernietiging geschiedt door een buitengerechtelijke verklaring of een vonnis, art. 3:50/51 BW.

Naast de consument kan de Consumentenbond, of een andere belangenbehartiger, een eis indienen bij het Hof Den Haag om een veelvoorkomend AV-beding onredelijk bezwarend te verklaren, art. 6:240/241 BW. Ook kan een verbod op het gebruik van het beding worden opgelegd, art. 6:241 lid 3 BW.

Derden

Ingevolge art. 6:213 lid 1 BW komen de rechten en verplichtingen uit een door partij A en B gesloten overeenkomst alleen op A en B te liggen. Voor anderen (derden) ontstaan geen verplichtingen. Toch kunnen derden bij de overeenkomst betrokken worden.

Erfgenamen zijn verkrijgers onder algemene titel en verkrijgen daarom het gehele of een deel van het gehele vermogen (aldus rechten én plichten). De verplichtingen uit overeenkomst gesloten door de erflater gaan over op de erfgenamen, art. 6:249 BW. Deze erfgenamen zijn derden. Boedelmenging, fusie en splitsing zijn ook voorbeelden van verkrijging onder algemene titel.

Bij verkrijging onder bijzondere titel verkrijgt men alleen de rechten op een bepaald goed. Overdracht, verjaring en onteigening zijn voorbeelden. Stel persoon A verkoopt een CV installatie aan persoon B, met een jaar lang gratis onderhoud door A. Na een half jaar verkoopt A de woning met CV installatie aan C. Het recht op onderhoud is een kwalitatief recht, het is nauw verbonden aan het goed. Dan gaat het recht over op C, art. 6:251 BW. Verplichtingen gaan echter niet automatisch over. Kwalitatieve verplichtingen zijn verplichtingen iets te dulden of niet te doen t.a.v. registergoederen, art. 6:252 BW. Stel persoon A spreekt met zijn buurman B af dat A door de tuin van B naar zijn eigen huis mag lopen, omdat dit hem een omweg scheelt. B verkoopt zijn huis aan C. Verplichtingen gaan niet over onder bijzondere titel, dus C hoeft niet te dulden dat A door zijn tuin loopt. Hadden A en B deze verplichting in een notariële akte opgenomen en in de openbare registers laten inschrijven, dan kon C in de registers zien dat hij een huis kocht met verplichting, art. 3:81 BW.

Een andere oplossing om verplichtingen over te dragen is het kettingbeding. In een overeenkomst is persoon A (die woont in het bovenste appartement) verplicht de dakgoot schoon te maken. In diezelfde overeenkomst is hij tevens de verplichting aangegaan om het schoonmaken van de dakgoot aan een eventuele koper op te leggen, indien het tot verkoop van het appartement komt. Dit wordt beschouwd als een derdenbeding.

Een derdenbeding bewerkstelligt dat een derde partij wordt bij een overeenkomst, art. 6:253/254/250 BW. De derde krijgt een eigen vorderingsrecht, mits hij het beding aanvaardt. Een derdenbeding kan voordat het aanvaard is worden herroepen, maar het kan ook onherroepelijk gemaakt worden.

Stel werknemers B en C verrichten werkzaamheden voor hun baas A. A heeft zijn aansprakelijkheid voor fouten uitgesloten in de overeenkomst met de klant. Nu ontstaat er kortsluiting door het werk van B en C bij de klant, de schade bedraagt € 850,-. De klant kan geen schadevergoeding krijgen van A, dus spreekt B en C aan. Dit noemt men de paardensprong, art. 6:257 BW. De werknemers (derden) kunnen zich ook op het exoneratiebeding tussen de klant en A beroepen. Op grond van het arrest Gegaste Uien kan een derde soms om redenen van redelijkheid en billijkheid ook geen schade vergoed krijgen vanwege een exoneratiebeding in een overeenkomst waarbij hij geen partij was.

Onrechtmatige daad

De onrechtmatige daad (hierna: o.d.) is een bron van verbintenis en veroorzaakt een schadevergoedingsverplichting, art. 6:162 BW. In tegenstelling tot het verrichten van een rechtshandeling, is hier geen sprake van de wil om een verbintenis te laten ontstaan. De o.d. veroorzaakt nadeel voor anderen (schade), dat door de dader vergoed moet worden. Voorbeelden zijn het veroorzaken van een auto-ongeluk, of stankoverlast.

Voordat de dader aansprakelijk is voor het vergoeden van de geleden schade, dient er o.g.v. art. 6:162 BW voldaan te zijn aan de volgende zes eisen:

Daad

Er moet sprake zijn van handelen of nalaten door de dader. Van nalaten is sprake bij een gemeente die een stoep niet repareert waardoor een burger ten val komt.

Onrechtmatig

Op grond van art. 6:162 lid 2 BW zijn er drie gronden voor onrechtmatigheid. Inbreuk op andermans recht, zoals het eigendomsrecht, auteursrecht of het recht op lichamelijke integriteit. De tweede grond is strijd met een wettelijke plicht, waarbij met wet bedoeld wordt een wet in materiële zin. Een voorbeeld is door rood licht rijden, dit is bij wet verboden. De derde grond is strijd met maatschappelijke betamelijkheid, door de HR erkend in het arrest Lindenbaum/Cohen. Dit is handelen in strijd met ongeschreven fatsoensnormen. Een onrechtmatige daad is toch niet onrechtmatig indien een rechtvaardigingsgrond bestaat. Stel dat persoon A een autoruit inslaat om een baby te redden van verstikking. Het inslaan van een autoruit levert een onrechtmatige daad op, maar is gerechtvaardigd, omdat er sprake is van een noodtoestand. Overmacht, noodweer, toestemming van de benadeelde, het opvolgen van een ambtelijk bevel, wettelijk voorschrift en risicoaanvaarding zijn andere rechtvaardigingsgronden.

Toerekenbaar

De dader moet toerekenbaar hebben gehandeld, de daad moet te wijten zijn aan zijn schuld of voor zijn risico komen. Bij schuld is sprake van verwijtbaar gedrag dat bewezen dient te worden, bij risico dient schade vergoed te worden omdat het voor rekening van diegene komt o.g.v. de wet of de verkeersopvattingen. Schuld hoeft bij risicoaansprakelijkheid niet bewezen te worden. Bij een lichamelijke tekortkoming of geestelijke beperking ben je ook aansprakelijk, ookal was het niet jouw schuld, art. 6:165 BW. Bijvoorbeeld een hartaanval tijdens het autorijden waardoor je een aanrijding veroorzaakt. Dit handelen valt onder jouw risico, nalaten valt er niet onder. Daarbij kun je aansprakelijk zijn als je je bevindt in een groep waarvan één iemand schade toebrengt, art. 6:166 BW. De benadeelde kan iedereen in de groep aanspreken tot het betalen van schadevergoeding.

Je kunt ook risicoaansprakelijk zijn voor andere personen of zaken, dat noemen we kwalitatieve aansprakelijkheid.

Dit geldt voor ouders/voogden van kinderen onder de 14 jaar. Die daad kan het kind niet worden toegerekend, maar valt onder het risico van de ouders, art. 6:169 BW. Kinderen van 16 jaar of ouder zijn zelf aansprakelijk voor hun onrechtmatige daden. Indien een kind van 14 of 15 een toerekenbare o.d. (een fout) pleegt, zijn zowel het kind als de ouders aansprakelijk. De ouders kunnen aanvoeren dat zij de daad niet hadden kunnen voorkomen, wat kan resulteren in disculpatie (zij worden door dit verweer niet meer aansprakelijk geacht). Stel 15-jarig kind A leent de brommer van zijn vader en veroorzaakt een ongeluk. Als hij toestemming van zijn vader had gekregen om de brommer te lenen, is zijn vader aansprakelijk. Heeft A de brommer stiekem gepakt, dan kan de vader aanvoeren dat hij het niet had kunnen weten en kan hij zich disculperen, waardoor slechts A aansprakelijk is.

Er bestaat ook aansprakelijkheid voor ondergeschikten, zoals werknemers, art. 6:170 BW. Is sprake van een juridische gezagsverhouding, dan is er risicoaansprakelijkheid. De baas is slechts aansprakelijk als de werknemer een fout heeft gemaakt (een eigen toerekenbare onrechtmatige daad), als de kans op de fout door de opdracht is vergroot en als de baas zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen. Veelal gaat het over fouten tijdens het werk. In het arrest Groot Kievietsdal werd door de HR ook aansprakelijkheid aangenomen van de werkgever tijdens een bedrijfsuitje. Art. 6:170 lid 2 BW noemt een uitzondering. Stel dat de tuinman van de familie B tijdens het maaien een tuinkabouter van de buren omstoot, dan is de familie B mede aansprakelijk voor de schade. Steelt de tuinman een fiets van de buren, dan is dat niet tijdens de uitoefening van zijn taak en is alleen de tuinman zelf aansprakelijk. De werkgever die de schade heeft vergoed, kan dit verhalen op de werknemer die de fout maakte, indien bij de werknemer sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid. Zo niet, dan hoeft de werknemer niets te vergoeden en valt het onder het risico van de werkgever.

Aansprakelijkheid voor niet-ondergeschikten (hulppersonen) is genoemd in art. 6:171 BW. Hierbij moet je aan aannemers denken, die aansprakelijk zijn voor onderaannemers. Belangrijk is dat de dader en het aannemersbedrijf als een eenheid te beschouwen zijn. Zo niet, dan behoort de schade niet tot de risicosfeer van de opdrachtgever, zie Stoeterij Delfland arrest.

Voorts ligt een fout van een vertegenwoordiger in het risico van de vertegenwoordigde, art. 6:172 BW. Stel persoon A dient in opdracht van persoon B goederen van B te verkopen, maar A heeft persoon C hierbij opgelicht. Dat is een o.d. van A jegens C, maar B is ook aansprakelijk voor de schade van C.

Door roerende zaken kan ook schade ontstaan, daarvoor is de bezitter aansprakelijk, art. 6:173 jo. 3:107 BW. Er moet sprake zijn van een mankement, waardoor de zaak een gevaar oplevert en ook daadwerkelijk daardoor schade voor derden veroorzaakt. Er kan sprake zijn van twee bezitters, die zijn dan hoofdelijk (ieder voor het geheel van de schade) aansprakelijk. Is de bezitter een kind onder de 14, dan zijn de ouders aansprakelijk, art. 6:183 lid 2 BW. De bezitter kan zich disculperen door aan te voeren dat de zaak in uitstekende staat verkeerde en dat sprake was van overmacht. Of hij kan aantonen dat het valt onder productenaansprakelijkheid waardoor de producent van de zaak aansprakelijk is. Bij uitzondering is de bezitter niet aansprakelijk, maar de exploitant (art. 6:181 BW), de verkrijger voor overgang van de eigendom bij eigendomsvoorbehoud (art. 6:180 lid 2 BW) en de producent (6:173 lid 2 BW).

Voor gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd (opstallen) geldt ook aansprakelijkheid voor de bezitter, art. 6:174 BW. Degene die de opstal gebruikt voor de uitoefening van zijn bedrijf is aansprakelijk i.p.v. de bezitter, art. 6:181 BW. Stel persoon A huurt een loods, waarvan door gebrekkig onderhoud de dakpannen afwaaien, waardoor geparkeerde auto’s worden beschadigd. A is niet aansprakelijk, want het is niet in de uitoefening van zijn bedrijf gebeurd. Als de dakpannen eraf vlogen door een ontploffing van een machine is dit anders.

Risicoaansprakelijk is tevens de bezitter van een dier, art. 6:179 BW. Brengt jouw stier schade toe aan de buurman, dan dien jij de schade te vergoeden. Artt. 6:180, 6:181 lid 1 en 2 en 6:183 lid 1 en 2 BW gelden hier ook.

Met betrekking tot een motorvoertuig (auto of motor) geldt dat de eigenaar aansprakelijk is bij een door een ongeval veroorzaakte schade aan een voetganger/fietser/bromfietser/stilstaand motorvoertuig, ook als een ander achter het stuur zat, art. 185 WVW.

Schade

De benadeelde moet bewijzen dat hij schade heeft geleden.

Causaal verband

Alleen de schade die het gevolg is van de onrechtmatige gedraging behoeft door de dader vergoed te worden. Er dient een causaal verband te zijn tussen de fout en de schade, zie art. 6:98 e.v. BW. Om te bepalen of daar sprake van is, moet men rekening houden met vijf factoren:

De conditio sine qua non (c.s.q.n.) - vraag is of de schade ook zou zijn ontstaan als de o.d. niet had plaatsgevonden. Zo ja, dan is er geen causaal verband.

De voorzienbaarheids-vraag is of de schade te voorzien was op het moment van de o.d. Als na een ongeval de auto van de dader weggesleept wordt, daarbij wegglijdt en tegen een geparkeerde auto aankomt, is die schade dan te voorzien als gevolg van het ongeval? Het antwoord op de c.s.q.n.- vraag levert causaal verband op. Het antwoord op de voorzienbaarheidsvraag is nee, dus geen causaal verband.

De aard van de aansprakelijkheid. Is de geschonden norm een verkeers- of veiligheidsnorm, dan wordt sneller causaal verband aangenomen dan bij schending van een zorgvuldigheidsnorm (ongeschreven fatsoensnorm). Is sprake van een risicoaansprakelijkheid? Dan wordt er minder schade toegerekend aan de o.d., zie arrest Amercentrale. Is er verwijtbaar gehandeld door de dader, aldus sprake van schuldaansprakelijkheid, dan wordt sneller causaal verband aangenomen.

De aard van de schade. Overlijdens- en letselschade leidt sneller tot de aanname van causaal verband dan zaaksschade. En zaaksschade leidt sneller tot de aanname van causaal verband dan zuivere vermogensschade.

De aard van de gedraging. Hoe groter de schuld van de dader, hoe sneller causaal verband moet worden aangenomen.

Art. 6:163 BW

Dit artikel bevat de laatste eis voor de o.d. Het Tandartsen arrest illustreert wat er met de eis bedoeld wordt. Tandarts D was onbevoegd werkzaam in een tandheelkundige praktijk. De plaatselijke tandartsen dagen hem voor de rechter, stellende dat zij schade leiden omdat D de wet van 24 juni 1876 overtreedt. De HR achtte het doel van die wet (alleen met diploma mag men tandarts zijn) de bescherming van de volksgezondheid en van het publiek tegen onbevoegde beroepsuitoefening. Oneerlijke concurrentie was niet het doel van de regeling. De wet beschermt patiënten, die kunnen er een beroep op doen, niet de andere tandartsen.

Aansprakelijkheid

Indien sprake is van een o.d., is de dader aansprakelijk. Zowel natuurlijke personen als privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen aansprakelijk zijn. In het Knabbel en Babbel arrest is bepaald dat zelfstandig handelen van een wethouder ook een o.d. van de gemeente oplevert, indien het handelen in het maatschappelijk verkeer te gelden heeft als een gedraging van de gemeente.

Wanneer meerdere personen tegelijk een o.d. veroorzaken, zijn zij allen hoofdelijk aansprakelijk, art. 6:102 BW. De benadeelde kan iedere dader voor de gehele schade aansprakelijk stellen. Onderling moeten de daders met elkaar verrekenen.

Productenaansprakelijkheid

Hierbij is sprake van een speciale soort o.d., gepleegd door de producent van een product, gelegen in het feit dat zijn product schade heeft toegebracht. Dientengevolge is de producent voor de schade (risico)aansprakelijk. Productaansprakelijkheid wordt apart in het BW behandeld, na implementatie van EU wetgeving, art. 6:185 e.v. BW. De drie vereisten voor productaansprakelijkheid zijn schade, een gebrekkig product en causaal verband.

Voorbeelden van schade zijn huiduitslag na het eten van margarine of schade aan het meubilair nadat een frisdrankfles uit elkaar is gespat. Dit noemt men gevolgschade. Schade gelegen in (dodelijk) letsel bestaat uit dokterskosten en eventueel smartengeld. Bij letsel is de producent rechtstreeks aansprakelijk. Zaakschade is schade dat is toegebracht aan een andere zaak door het gebrekkige product. Voorwaarde voor aansprakelijkheid van de producent is dat de zaak privé gebruikt werd. Daarbij dient de schade meer te bedragen dan € 500,00, art. 6:190 BW. Is de schade minder, dan kan men de verkoper/leverancier aanspreken.

Een gebrek bestaat indien een product niet de veiligheid biedt die men ervan mag verwachten. Daarbij is de presentatie van het product van belang, met name adequate veiligheidsinstructies op de (kindvriendelijke) verpakking. Daarnaast moet de producent zich bedenken dat het product ook voor andere doeleinden gebruikt kan worden. Voorts is het tijdstip waarop het product in het verkeer is gebracht van belang. Kan de producent aantonen dat hij op dat moment niet kon weten dat het product een gebrek bevatte, dan is hij niet aansprakelijk, art. 6:185 lid 1 sub e BW. Art. 6:187 BW omschrijft wie onder de term producent vallen. Iedere schakel in de distributieketen kan aldus aansprakelijk gesteld worden, ook meerdere schakels tegelijk.

Oneerlijke handelspraktijken

Met art. 6:193a e.v. BW is gevolg gegeven aan de Europese Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken, ten behoeve van consumenten. Verricht een handelaar (iemand die handelt in beroep/bedrijf) een oneerlijke handelspraktijk, dan is dat een o.d. tegenover de consument (natuurlijk persoon die niet handelt in beroep/bedrijf), art. 6:193b BW. Een oneerlijke handelspraktijk vindt plaats op grond van art. 6:193b lid 1 en lid 2 BW, maar tevens als sprake is van misleidende handelspraktijken, art. 6:193c BW. Bijvoorbeeld het verstrekken van onjuiste, of misleidende informatie (misleidende reclame). Ook misleidende omissie (het weglaten van essentiële informatie) en een agressieve handelspraktijk vallen onder de misleidende handelspraktijken. Het wordt altijd misleidend geacht als een handelaar onterecht een kwaliteitslabel gebruikt, art. 6:193f BW.

Stel er worden onjuiste mededelingen gedaan over een product, waardoor de consument misleid wordt. Als je vermoed dat sprake is van misleidende reclame kun je bij de Reclame Code Commissie een klacht indienen. Tevens bestaat voor concurrenten de mogelijkheid o.g.v. art. 6:194 BW een eis tot schadevergoeding in te dienen. De handelaar moet dan bewijzen dat de mededelingen wel juist waren om onder de veroordeling uit te komen. De aanklager behoeft niet te bewijzen dat de feiten onjuist waren, dit is een omkering van de bewijslast, aldus is het een risicoaansprakelijkheid. Vergelijkende reclame, zoals genoemd in art. 6:194a BW, is niet onrechtmatig, mits het objectief, controleerbaar en niet misleidend is.

Een benadeelde kan ook een verbod tot het doen van de betreffende mededelingen eisen, of een rectificatie, art. 6:196 BW.

Aansprakelijkheid van certificaatdienstverleners

Certificaatdienstverleners zijn partijen die in het elektronisch rechtsverkeer een code koppelen aan een persoon en deze code vastleggen in een digitaal certificaat, waarmee een elektronische handtekening kan worden geverifieerd. Partijen mogen op deze certificaten vertrouwen, dus zijn ze aan regels gebonden. Fouten in de certificaten komen voor risico van de certificaatdienstverlener, art. 6:196b BW. De providers fungeren als tussenschakel door alleen informatie door te geven, tijdelijk informatie op te slaan en voor onbepaalde tijd informatie op te slaan. Die zijn daarom niet aansprakelijk jegens de benadeelde die schade lijdt vanwege onjuiste informatie. Voor de eerste categorie providers is aansprakelijkheid niet aan de orde mits zij niet het initiatief hebben genomen tot het doorgeven van de informatie, zij niet degene zijn geweest die hebben bepaald aan wie de informatie wordt doorgegeven, ofwel zij de informatie niet hebben gewijzigd of geselecteerd, art. 6:196c lid 2 BW. Voor de tijdelijke opslag van informatie geldt geen aansprakelijkheid indien de provider voldoet aan de eisen van art. 6:196c lid 3 BW. Voor de opslag voor onbepaalde tijd gelden de eisen van art. 6:196c lid 4 BW.

Verbintenissen

Een verbintenis is een vermogensrechtelijke band tussen twee of meer personen, waarbij persoon A recht heeft op een prestatie die persoon B dient te verrichten. Alleen de wet bepaalt wanneer een verbintenis kan ontstaan, art. 6:1 BW. Verbintenissen ontstaan uit contract, onrechtmatige daad of rechtmatige daad. Dit zijn bronnen van verbintenissen.

De onrechtmatige daad is hierboven behandeld. De inhoud van een verbintenis noemt men een prestatie. Is de bron van de verbintenis een overeenkomst, dan bepalen partijen de prestatie zelf. De inhoud ervan dient wel voldoende bepaalbaar te zijn, art. 6:227 BW. Bij een wederkerige overeenkomst ontstaan twee verbintenissen. Persoon A heeft recht op de prestatie van persoon B, B is verplicht die prestatie te verrichten. A is verplicht om de tegenprestatie te verrichten, waartoe B gerechtigd is. Eenzijdige overeenkomsten, zoals een schenking, veroorzaken één verbintenis: A is verplicht te presteren, B is gerechtigd tot die prestatie.

Een rechtmatige daad is een handeling waar rechtsgevolgen uit ontstaan, maar waar dit niet de bedoeling van de handelende persoon was. Zaakwaarneming van art. 6:198 BW, onverschuldigde betaling van art. 6:203 BW en ongerechtvaardigde verrijking van art. 6:212 BW zijn rechtmatige daden.

Zaakwaarneming bestaat bijvoorbeeld wanneer bij persoon A is ingebroken en de buurman B bewust het belang van persoon A behartigt door een slotenmaker in te schakelen, zonder dat A de opdracht daartoe heeft gegeven. Hier ontstaan verbintenissen die rechten en plichten scheppen. B moet de zaakwaarneming voortzetten, A dient de schade van B te vergoeden en evt. een vergoeding voor zijn verrichten te betalen.

Van onverschuldigde betaling is sprake wanneer bijvoorbeeld geld overgemaakt is naar een verkeerd rekeningnummer. Er was geen plicht tot betaling aan dat bankrekeningnummer, want er was geen rechtsgrond. Er ontstaat nu een verplichting tot terugbetaling.

Ongerechtvaardigde verrijking is een voordeel voor persoon A, ten koste van persoon B. Daarnaast is vereist: een verband tussen verrijking en schade (de verrijking is ten koste van de ander) en ongerechtvaardigdheid. De verbintenis die ontstaat is de verplichting voor A tot schadevergoeding aan B. Zie ook het Quint/Te Poel arrest.

Persoon A heeft recht op een prestatie, terwijl persoon B een prestatie moet verrichten. A is de crediteur (schuldeiser), B is de debiteur (schuldenaar). Het recht van A noemt men een vorderingsrecht. Dit is een relatief vermogensrecht, slechts uit te oefenen jegens een bepaald persoon, B. De plicht van B noemt men schuld. O.g.v. art. 6:2 BW dienen A en B zich overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid naar elkaar te gedragen. De redelijkheid en billijkheid kunnen een beperkende of aanvullende werking hebben.

Meerdere debiteuren

Zijn er meerdere debiteuren aansprakelijk voor één prestatie, dan spreekt men van pluraliteit van schuldenaren. De hoofdregel is dat ieder aansprakelijk is voor de helft, art. 6:6 BW. Een speciale vorm is hoofdelijkheid, dan is ieder aansprakelijk voor 100%, art. 6:6 lid 2 BW. Kwijtschelding van één schuldenaar bevrijdt ook de anderen, art. 6:9 BW. Als één van de debiteuren heeft betaald, zijn de anderen ook bevrijd, art. 6:7 lid 2 BW. Die kan dan de schade verhalen op de andere debiteuren, voor hun aandeel in de schuld (regresrecht), art. 6:10 lid 2 BW.

Hoofdelijkheid ontstaat ten eerste uit de wet, zie bijvoorbeeld art. 6:102 BW, art. 18 WvK of art. 1:85 BW. Het ontstaat tevens indien een prestatie ondeelbaar is, bijvoorbeeld de levering van één koe door meerdere personen. Ieder kan slechts de gehele koe leveren. Voorts kan hoofdelijkheid voortkomen uit overeenkomst, omdat partijen dat afspreken. De schuldeiser heeft meer kans op de prestatie, omdat twee personen voor het geheel aansprakelijk zijn. Valt er bij de één niets te halen, dan kan hij voor 100% van de schuld naar de ander, niet slechts voor 50%. Zie art. 6:15 BW voor pluraliteit van crediteuren.

Bijzondere verbintenissen

Art. 6:21 e.v. BW behandelen de voorwaardelijke verbintenis. Die voorwaarde is een in de toekomst gelegen, voor iedereen onzekere, gebeurtenis. Bijvoorbeeld: als het morgen regent, koop ik jouw paraplu. Alleen indien het daadwerkelijk regent, ontstaat er een verbintenis. Dit is een opschortende voorwaarde. Een ontbindende voorwaarde is bijvoorbeeld: ik bouw een huis voor jou, behoudens de verlening van een vergunning van de gemeente. Verleent de gemeente geen vergunning, dan vervalt de verbintenis. Dit heeft geen terugwerkende kracht, maar brengt wel een ongedaanmakingsverplicht mee, art. 6:24 BW.

Een verbintenis onder tijdsbepaling ontstaat of eindigt bij het aanbreken van een tijdstip, art. 3:38 BW. Een arbeidsovereenkomst voor een jaar is een verbintenis onder ontbindende tijdsbepaling.

Een natuurlijke verbintenis is een verbintenis die niet meer rechtens afgedwongen kan worden door de crediteur, art. 6:3 BW. De debiteur mag de prestatie nog steeds vrijwillig voldoen en kan zijn betaling bijvoorbeeld niet terugeisen als onverschuldigd betaald. Nadat een vordering is verjaard, is het niet meer op te eisen, maar de schuld bestaat nog wel. Dan is het een natuurlijke verbintenis geworden. Bij een akkoord accepteert de schuldeiser betaling van een bepaald percentage van zijn vordering, omdat de schuldenaar failliet is. Dan kan de crediteur hem niet meer aanspreken voor de gehele schuld, er ontstaat een natuurlijke verbintenis. Dat een verbintenis een natuurlijke verbintenis is kan ook door partijen overeengekomen worden. Een natuurlijke verbintenis kan andersom omgezet worden in een afdwingbare verbintenis bij overeenkomst, art. 6:5 BW. In de praktijk komt de natuurlijke verbintenis weinig voor, het wordt veelal gebruikt als verweermiddel door de schuldenaar dat hij niet hoeft te betalen.

Overgang van verbintenissen

Vorderingsrechten zijn overdraagbare vermogensrechten, art. 3:83 jo. 3:6 en 3:1 BW. Vorderingen kunnen derhalve op dezelfde manier overgedragen worden als goederen. Ingevolge art. 3:94 BW kan middels cessie een vordering overgedragen worden.

Bij subrogatie voldoet een derde de schuld van de schuldenaar en gaat na betaling de vordering over op die derde, art. 6:151 BW. De vordering is zo groot als het bedrag van de betaling. De wet somt een aantal gevallen op, zie art. 6:150 BW. Ook de borgtocht is een vorm van subrogatie, art. 7:850 lid 3 BW. Middels een overeenkomst is subrogatie eveneens mogelijk, buiten de wettelijke gevallen om. De schuldeiser dient wel ingelicht te worden. De schuldenaar heeft dezelfde verweermiddelen tegen de nieuwe schuldeiser, art. 6:145 BW.

Schulden zijn geen goederen, art. 3:1 BW. Toch gaan schulden soms over op derden. Bij verkrijging onder algemene titel (zoals erfopvolging) gaat het gehele vermogen – inclusief schulden – van de schuldenaar (de erflater) over op een derde (de erfgenaam). Ook bij schuldoverneming gaat de schuld over op een derde, dit gebeurt bij overeenkomst, art. 6:155 BW. De schuldeiser dient toestemming te verlenen, art. 6:156 BW. Pand- en hypotheekrechten, borgtocht, bijzondere voorrechten, rente, boeten en dwangsommen gaan teniet, art. 6:157 lid 2 t/m lid 4 BW.

Bij contractoverneming gaan rechten en plichten over op een derde, met medewerking van de wederpartij, art. 6:159 BW. Er is een akte vereist. Dit komt in de praktijk voor bij de overname of fusie van bedrijven. Art. 6:145 en 6:157 lid 1 t/m 3 BW zijn ook van toepassing.

Verbintenissen gaan teniet door nakoming, verrekening, vervulling van een ontbindende voorwaarde, nietigheid, vernietiging, ontbinding, rechterlijke wijziging, afstand en vermenging. Verrekening (of compensatie) vindt plaats als partijen over en weer elkaars schuldeisers zijn. A heeft een vordering op B van € 10, B heeft een vordering op A van € 5. Nadat één der partijen verklaart te willen verrekenen is B nog slechts € 5 aan A verschuldigd en A niets aan B, art. 6:127 BW. Andere vereisten voor verrekening zijn dat het gelijksoortige prestaties betreft, dat de schuldenaar bevoegd is de schuld te betalen en dat de vorderingen opeisbaar moeten zijn. Bij een faillissement zorgt verrekening ervoor dat de crediteur buiten de boedel om zijn vordering betaald krijgt. Van afstand is sprake als de schuldeiser afstand doet van zijn vordering, dan gaat de vordering teniet, art. 6:160 BW. Soms doet hij dat in ruil voor een nieuwe verbintenis, soms om niet (kwijtschelding). De schuldenaar kan het aanbod tot afstand afwijzen, art. 6:260 lid 2 BW. Van vermenging is sprake als vordering en schuld bij dezelfde persoon terecht komen, art. 6:161 BW. Persoon A heeft een schuld aan zijn vader van € 1000, maar erft na diens dood deze vordering zelf. Dan is sprake van vermenging. Vereist is dat het om hetzelfde vermogen gaat (dus niet gescheiden vermogens), dat het niet de overdracht van een order- of toonderpapier betreft. Voorts dient rekening gehouden te worden met art. 6:161 lid 2 BW. Na vermenging gaan de rechten teniet, maar rechten van derden die op deze rechten rusten blijven onaangetast, art. 6:161 lid 3 BW. Bijv. een recht van vruchtgebruik.

Nakoming

Nakoming is de voldoening van een verbintenis, waardoor de verbintenis tenietgaat. Bij duurovereenkomsten (arbeidsovereenkomsten of huurovereenkomsten) blijven de verbintenissen echter voortbestaan, ook na nakoming. Behalve uit overeenkomsten ontstaan verbintenissen ook uit onrechtmatige daad en rechtmatige daad.

Vereisten voor nakoming: art. 6:27, 6:28 en 6:29 BW

Ingevolge art. 6:27 BW dient de schuldenaar die verplicht is tot levering van een zaak zorg te dragen voor die zaak, indien het een species-zaak is (een zaak die niet door een andere vervangen kan worden). Art. 6:28 BW bepaalt dat genuszaken (zaken die naar soort zijn bepaald, zoals een kilo graan) niet de beste kwaliteit behoeven te hebben. Art. 6:29 BW stelt dat de schuldeiser niet akkoord hoeft te gaan met betaling van de schuld in gedeelten.

Voor de betaling van een geldsom zijn specifieke regels opgesteld. Art. 6:111 BW bepaalt dat geen rekening wordt gehouden met wisselingen in de waarde van het geld (nominaliteitsbeginsel). Is betaling van € 505,00 afgesproken, dan dient € 505,00 betaalt te worden.

Art. 6:112 BW verplicht de schuldenaar te betalen in gangbaar geld (wettig betaalmiddel in het land waar de betaling plaatsvindt). Dit betekent voor Nederland munten en bankbiljetten. Partijen kunnen echter andere valuta overeenkomen. Art. 6:121 BW bepaalt in dat geval wanneer de schuld ook in euro’s mag worden voldaan.

Art. 6:114 BW stelt dat ook giraal kan worden betaald. De schuldenaar is bevrijd na ontvangst op de rekening van de schuldeiser.

Indien partijen hieromtrent niets hebben afgesproken bepaalt de wet waar dient te worden betaald in artt. 6:115 t/m 6:118 BW. Er dient betaald te worden aan de woonplaats van de schuldeiser.

Opeisbaarheid

De schuldeiser kan de schuldenaar pas aanspreken tot nakoming indien de vordering opeisbaar is. Wanneer is de vordering opeisbaar? Art. 6:38 BW geldt indien niets is overeengekomen over de datum waarop de prestatie moet zijn verricht en bepaalt dat de vordering terstond opeisbaar is. Art. 6:39 BW stelt dat de vordering opeisbaar is op de vervaldag (de afgesproken datum waarop dient te worden nagekomen). Persoon A koopt een fiets van persoon B. Zij spreken af dat B op 15 mei 2012 de fiets zal leveren. Vóór 15 mei 2012 kan A B niet aanspreken tot levering van de fiets.

Als de debiteur te laat is in de voldoening van de verbintenis, is sprake van debiteursverzuim (schuldenaarsverzuim).

Schuldenaar

De schuldenaar kan bevrijdend nakomen. Ingevolge art. 6:30 BW kan een ander de prestatie ook verrichten, tenzij inhoud of strekking van de verbintenis zich daartegen verzet. Van dit laatste is sprake indien bijvoorbeeld Lady GaGa is geboekt voor een concert, terwijl haar manager uiteindelijk de prestatie verricht en op het podium gaat staan. Nakoming door een ander dan de schuldenaar mag door de schuldeiser verder alleen geweigerd worden in geval de schuldenaar het er niet mee eens is, art. 6:30 lid 2 BW.

Schuldeiser

Bevrijdende betaling vindt plaats bij de schuldeiser zelf. Als de schuldeiser nakoming door de schuldenaar bemoeilijkt, verkeert hij in schuldeisersverzuim, art. 6:58 BW.

Bij het boodschappen doen kun je uiteraard niet aan de eigenaar van de supermarkt betalen. Je betaalt bevrijdend aan de kassamedewerker, die krachtens volmacht bevoegd is rechtshandelingen namens de eigenaar te verrichten. Bij een rechtspersoon als schuldeiser wordt bevrijdend betaald aan een vertegenwoordiger. Betaalt de schuldenaar aan een onbevoegde vertegenwoordiger dan is hij niet bevrijd van zijn schuld, tenzij de schuldeiser de betaling heeft bekrachtigd, de schuldeiser door deze betaling is gebaat, of de schuldenaar er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat deze persoon wel bevoegd was de betaling in ontvangst te nemen (het vertrouwensbeginsel), zie art. 6:32, 6:34, 6:35 en 6:36 BW.

Is de schuldeiser handelingsonbekwaam dan wordt betaald aan de ouders/voogd of curator. De schuldenaar die betaalt aan de handelingsonbekwame, tenzij ingevolge art. 6:31 BW de handelingsonbekwame werkelijk voordeel heeft genoten van de betaling door het geld nuttig te besteden of indien het geld alsnog bij de wettelijk vertegenwoordiger terecht is gekomen. De schuldeiser is inningsonbevoegd wanneer hij failliet is. Betaling aan een inningsonbevoegde bevrijdt de schuldenaar niet. Hij dient opnieuw aan de juiste persoon (de curator) te betalen en verkrijgt een vordering op de schuldeiser ingevolge art. 6:33 BW.

Twijfelt de schuldenaar over aan wie hij bevrijdend kan betalen, dan kan hij de betaling opschorten tot dit duidelijk is, art. 6:37 BW.

Verweermiddelen

De schuldenaar kan argumenten aanvoeren om niet tot nakoming over te hoeven gaan. Dit noemt men verweermiddelen. Deze worden gebruikt door de schuldenaar indien de schuldeiser hem onterecht aanspreekt tot nakoming.

- De schuldenaar kan het verweer voeren dat de verbintenis niet bestaat. Stel persoon A krijgt een rekening van firma B voor een bestelling die hij niet heeft geplaatst. Of A krijgt per abuis een tweede rekening van B, terwijl A de vordering al betaald heeft.

- De schuldenaar kan stellen dat de vordering nog niet opeisbaar is, omdat de termijn voor betaling nog niet is verstreken. De schuldeiser mag hem niet aanspreken voor die vervaldag.

- De schuldenaar kan stellen dat de vordering niet meer bestaat, omdat het een natuurlijke verbintenis is geworden (bijvoorbeeld door verjaring).

- De schuldenaar kan aanvoeren dat nakoming tijdelijk onmogelijk is. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer de zaken die geleverd moesten worden verwoest zijn door een brand.

- De schuldenaar kan aanvoeren dat nakoming blijvend onmogelijk is. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien een schilderij twee maal is verkocht. De prestatie - de tweede levering - is blijvend onmogelijk. Dit gebeurt bij species-zaken die niet meer geleverd kunnen worden.

- De schuldenaar kan stellen dat de rechtshandeling die aan de overeenkomst ten grondslag ligt nietig of vernietigbaar is. Door de terugwerkende kracht van de vernietiging c.q. nietigheid wordt de verbintenis geacht niet te hebben bestaan.

Opschorting

Opschorting is eveneens een verweermiddel. Het opschortingsrecht is de bevoegdheid van de debiteur om de prestatie uit te stellen totdat de crediteur aan zijn verbintenis voldoet, art. 6:52 BW. Stel bakker A koopt van groothandel G een lading stroopwafels. Afgesproken is dat A deze binnen veertien dagen na aflevering betaald. A koopt een maand later een lading donuts, maar heeft de stroopwafels op de vervaldatum nog niet voldaan. G kan dan levering van de donuts opschorten totdat A de stroopwafels heeft betaald. G doet een beroep op zijn opschortingsrecht.

De wet stelt vereisten voor een geslaagd beroep op een opschortingsrecht. Partijen dienen over en weer elkaars schuldeiser en schuldenaar te zijn, de crediteur moet tekortkomen in de nakoming van een samenhangende verbintenis, de tekortkoming moet de opschorting rechtvaardigen en er moet voldoende samenhang zijn tussen de verbintenissen. Van dit laatste is sprake indien partijen vaker zaken met elkaar doen of een overeenkomst hebben.

In de wet zijn bijzondere opschortingsrechten geregeld:

De exceptio non adempleti contractus (e.n.a.c.) is van toepassing op wederkerige overeenkomsten, art. 6:262 BW. De ene partij schort zijn verplichting uit contract op totdat de ander aan diens verplichting voldoet. Keukenleverancier A heeft met persoon B afgesproken op 15 mei de keuken te leveren. B zou op 10 mei een aanbetaling van € 1000 doen. Omdat B als eerste moest betalen is A bevoegd nakoming op te schorten en de auto onder zich te houden totdat B ook daadwerkelijk heeft betaald.

De onzekerheidsexceptie van art. 6:263 BW is ook van toepassing op wederkerige overeenkomsten. Hier beroept degene die als tweede moet presteren zich op een opschortingsrecht, omdat hij vermoed dat zijn wederpartij niet zal nakomen omdat hem bijvoorbeeld ter oren is gekomen dat de wederpartij diep in de schulden zit.

Het retentierecht van art. 6:57 jo. 3:290 BW behelst het recht om afgifte van een zaak te weigeren. Stel garagebedrijf A weigert afgifte van B’s auto totdat B betaalt voor de reparatiekosten. A is bevoegd de auto onder zich te houden totdat B ook daadwerkelijk heeft betaald.

Een opschortingsrecht kan ook worden ingeroepen tegen de curator en eventuele rechtsopvolgers onder algemene of bijzondere titel, art. 6:53 BW. Dus A mag ook weigeren de auto terug te geven aan de curator die belast is met het faillissement van B, totdat de curator de kosten heeft betaald.

Een schuldenaar die zelf in schuldeisersverzuim is kan niet meer opschorten, art. 6:54 sub a jo. art. 6:58 BW. Als de nakoming door de wederpartij blijvend onmogelijk is geworden, heeft opschorten geen nut, omdat de wederpartij nooit zal kunnen nakomen, art. 6:54 sub b BW. Toch kan een beroep gedaan worden op de e.n.a.c. en de onzekerheidsexceptie, omdat dit gezien wordt als voorstadium voor ontbinding van de overeenkomst.

Beroept een debiteur zich terecht op een opschortingsrecht, dan kan de crediteur van hem geen nakoming meer eisen, totdat hij zelf nakomt. De crediteur kan in deze periode geen schadevergoeding vorderen en de overeenkomst ook niet ontbinden, omdat niet-nakoming van de debiteur niet aan de debiteur wordt toegerekend. Daarbij raakt de crediteur in crediteursverzuim, omdat geacht wordt dat hij nakoming door de debiteur verhindert, art. 6:59 BW.

Toerekenbaar tekortschieten

De schuldenaar is verplicht tot vergoeding van de schade die de schuldeiser lijdt doordat de schuldenaar toerekenbaar tekortschiet in de nakoming, art. 6:74 BW. Stel bedrijf A levert de door B bestelde oranje pruiken niet op tijd aan. Hierdoor loopt B inkomsten mis, nu de pruiken niet op tijd binnen zijn voor het EK. A moet de schade die B hierdoor lijdt vergoeden, tenzij het A niet toe te rekenen was dat hij niet op tijd leverde.

Het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van een contractuele verbintenis noemen wij ook wanprestatie. Het niet-nakomen wordt de schuldenaar toegerekend als het niet-nakomen aan zijn schuld te wijten is, of voor zijn risico komt, art. 6:75 BW. Het is aan zijn schuld te wijten als het een verwijtbare handeling of omissie betreft.

Risico

Het komt voor zijn risico krachtens wet, krachtens rechtshandeling, of ingevolge in het verkeer geldende opvattingen:

De wet stelt in art. 6:76 BW dat andere personen die bij de uitvoering van de verbintenis gebruikt worden onder dit risico vallen, terwijl art. 6:77 BW stelt dat al het materiaal dat erbij gebruikt wordt onder dit risico valt. Bijvoorbeeld een mankement aan een vrachtauto van C waardoor de lading van D beschadigd raakt. C moet de schade vergoeden, omdat het onder zijn risico valt en er derhalve toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming. Art. 6:77 slot BW behelst een uitzondering. Een tweede uitzondering bestaat indien nakoming blijvend onmogelijk is geworden tijdens het verzuim van de schuldenaar, art. 6:84 BW. R heeft een kunstwerk gekocht van G, voor zijn nieuwe kantoor. Als leveringsdatum is de vrijdagochtend van de opening bepaald. G levert echter niet. In het weekend breekt brand uit in de galerie van G, waardoor het kunstwerk verbrandt. Omdat G in verzuim is, komt hem geen beroep op overmacht toe, het verbranden komt voor zijn risico. Stel dat G zich door niet na te komen alsnog op overmacht kon beroepen, dan zou hij niet meer na hoeven komen en zou hij ook geen schade hoeven te vergoeden. De schuldeiser staat met lege handen. Dat heeft de wetgever met art. 6:84 BW willen voorkomen. Het komt niet voor risico van de debiteur indien hij bewijst dat ook zonder het verzuim de schade zou zijn ingetreden. Dit zal in de praktijk niet vaak voorkomen, hoogstens bij een natuurramp waarbij de hele stad in brand had gestaan.

Het risico kan krachtens rechtshandeling voor rekening van de schuldenaar komen, indien dat is afgesproken tussen partijen, zie art. 6:75 BW. Het risico van de schuldenaar kan verzwaard worden, door bijvoorbeeld overeen te komen dat hem geen beroep op overmacht toe zal komen. Zodoende zal niet-nakoming hem altijd worden toegerekend. Door garanties op te nemen in het contract, is tekortschieten ook altijd toerekenbaar. Bijvoorbeeld de garantie dat de zaken op tijd geleverd zullen worden of dat de kwaliteit op een bepaald niveau ligt. Het risico van de schuldenaar kan echter ook beperkt worden, door bijvoorbeeld een exoneratieclausule. Dit is een beding in de overeenkomst waarin één partij zijn aansprakelijkheid uitsluit voor eventueel ontstane schade ten gevolge van niet-nakoming. De aansprakelijkheid kan ook beperkt worden tot een bepaald bedrag. De HR heeft in het Röntgenstralen arrest bepaald dat vergoeding van schade door grove schuld en opzet nooit uitgesloten kan worden, alleen voor ondergeschikten. De HR achtte een beroep van een arts op de exoneratieclausule in strijd met de goede zeden. Zie ook het arrest Saladin/HBU.

Ingevolge verkeersopvattingen behoren tot het risico van de schuldenaar: de voorzienbare omstandigheden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, alsmede persoonlijke omstandigheden van de schuldenaar (financieel vermogen, onervarenheid, onbekwaamheid, staking). Ziekte levert alleen overmacht op indien een persoon met specifieke eigenschappen de verbintenis is aangegaan. In een arbeidsrelatie wordt het risico van ziekte van de werknemer bij de werkgever gelegd, art. 7:629 lid 1 BW.

Soort verbintenis

Bij een resultaatsverbintenis dient de schuldenaar een bepaald resultaat te bereiken, zoals het bouwen van een schuur, het betalen van huur of leveren van zaken. Gebeurt dit niet op tijd, dan is dit toerekenbaar niet-nakomen. Bij een inspanningsverbintenis dient de schuldenaar behoorlijk zijn best te doen, zoals de behandeling door een chirurg. Dat er door de chirurg niet nagekomen is, is moeilijker aan te tonen. Indien hij niet de inspanning heeft geleverd die van hem verwacht mocht worden, kan hij tekort zijn geschoten in de nakoming en schadeplichtig zijn.

Soort wanprestatie

De schuldenaar kan te laat zijn met nakomen. Belangrijk is te bepalen wanneer de schuldenaar in verzuim is. Dient op 1 oktober geleverd te worden en is dat niet gebeurd, dan is de schuldenaar in verzuim. Is afgesproken dat vanaf 1 oktober geleverd zal worden, dan is er nog geen sprake van verzuim en kan de schuldenaar nog een termijn worden gesteld waarbinnen hij alsnog moet leveren door middel van een ingebrekestelling. Dat is een schriftelijke mededeling van de schuldeiser aan de schuldenaar dat hij nog een bepaalde termijn heeft om deugdelijk te presteren.

De schuldenaar kan ook ondeugdelijk of gedeeltelijk nakomen, door bijvoorbeeld een kapot product te leveren of te weinig exemplaren van een product.

De schuldenaar kan ook in het geheel niet nakomen, indien nakoming onmogelijk is geworden. Hierbij kan hij niet meer aan zijn verplichting voldoen, bijvoorbeeld omdat het levering van de kerstboom na de kerst niet kan volstaan. Een soortzaak kan vervangen worden door eenzelfde zaak, dan is nakoming niet onmogelijk.

Ingebrekestelling

Verzuim treedt in na ingebrekestelling, maar kan ook intreden zonder ingebrekestelling. De ingebrekestelling houdt meestal een termijn in van twee á vijf dagen waarbinnen de schuldenaar alsnog kan nakomen. Dit dient een redelijke termijn te zijn. Wat redelijk is hangt af van de prestatie en de handelingen die verricht dienen te worden. Na die termijn is de schuldenaar in verzuim. In de ingebrekestelling wordt medegedeeld dat de schuldenaar vanaf die dag aansprakelijk zal worden gesteld voor de schade die de schuldeiser lijdt door de wanprestatie. De ingebrekestelling is dus meteen een aansprakelijkheidsstelling. Wordt er te laat nagekomen, dan dient de schuldeiser altijd de schuldenaar in gebreke te stellen, tenzij presteren blijvend onmogelijk geworden is. Is er ondeugdelijk geleverd en is herstel niet mogelijk, dan is de prestatie blijvend onmogelijk geworden en is de schuldenaar direct in verzuim. Een termijn stellen en een ingebrekestelling is dan niet aan de orde. Bij een geldvordering (geld is een genus-zaak) dient altijd in gebreke gesteld te worden, anders is de schuldenaar niet in verzuim.

Verzuim behoeft geen ingebrekestelling indien prestatie blijvend onmogelijk is. Dit is op het moment dat op geen enkele bevredigende wijze kan worden nagekomen, hiervan is vooral sprake bij species-zaken. Meteen vanaf dat moment is de schuldenaar in verzuim en is hij aansprakelijk voor de schade die de schuldenaar lijdt als gevolg van de tekortkoming, art. 6:74 lid 2 BW.

Indien een fatale termijn is afgesproken, is een ingebrekestelling eveneens niet vereist. Na het verstrijken van de termijn is de schuldenaar in verzuim, art. 6:83 lid 1 sub a BW. De termijn moet duidelijk blijken uit de overeenkomst of de bedoeling van partijen. Dit is het geval van de kerstboom. Is er op 25 december geen boom, dan is de schuldenaar vanaf die dag in verzuim. De termijn moet voldoende bepaald zijn (betaling binnen 14 dagen of een specifieke datum).

Bestaat de verbintenis uit het voldoen van schadevergoeding op grond van een onrechtmatige daad, dan is een ingebrekestelling ook niet vereist en is de schuldenaar in verzuim indien niet terstond wordt nagekomen.

Doet de schuldenaar mededeling aan de schuldeiser dat hij in de nakoming tekort zal schieten, dan is eveneens geen ingebrekestelling nodig.

Wanneer een termijnstelling zinloos is stuurt de schuldeiser slechts een aansprakelijkstelling, om mede te delen dat de schuldenaar verplicht is tot betaling van schadevergoeding.

Indien de gevolgen van de tekortkoming al vóór de opeisbaarheid intreden, is sprake van een anticipatory breach, art. 6:80 BW. Hiervan is sprake wanneer vaststaat dat nakoming zonder tekortkoming geheel of gedeeltelijk onmogelijk zal zijn, wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar afleidt dat de schuldenaar zal wanpresteren en wanneer de schuldeiser gerechtvaardigd vreest dat de schuldenaar tekort zal schieten terwijl hij niet voldoet aan een aanmaning om zich bereid te verklaren zijn verplichtingen na te komen. De gevolgen van niet-nakoming kunnen dan al ingeroepen worden, voordat de vordering opeisbaar is. De schuldeiser kan al vervangende schadevergoeding vorderen, mits het een toerekenbare niet-nakoming is. Ontbinding kan reeds vanaf dat moment en er kan tevens opgeschort worden, art. 6:262 BW. Vergoeding van vertragingsschade kan pas vanaf het daadwerkelijke moment van opeisbaarheid.

Verplichting tot schadevergoeding

De schuldenaar die toerekenbaar tekortschiet dient schade te vergoeden, art. 6:74 BW. Alleen de schade die is veroorzaakt door de wanprestatie dient vergoed te worden, er moet sprake zijn van een causaal verband. De schade kan gelegen zijn in vervangende schadevergoeding en/of aanvullende schadevergoeding.

Vervangende schadevergoeding is schadevergoeding in plaats van nakoming, art. 6:87 BW. De vergoeding vervangt de prestatie. De schuldeiser dient dan zelf alsnog te presteren. Wenst de schuldeiser de overeenkomst te ontbinden, dan kan hij geen vervangende schadevergoeding vragen. Middels een omzettingsverklaring kan de schuldeiser aangeven vervangende schadevergoeding te willen i.p.v. alsnog nakoming. Die kan zelfs tegelijk met de ingebrekestelling worden verzonden, met de mededeling dat indien niet binnen een bepaalde termijn betaald wordt, daarna vervangende schadevergoeding wordt geëist.

Aanvullende schadevergoeding kan bestaan uit vertragingsschade bij te laat nakomen, art. 6:85 BW, of gevolgschade bij ondeugdelijk presteren. Bij te late betaling van een geldsom is de schuldenaar wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag van verzuim, art. 6:119 en 6:120 BW. Schade hoeft hier niet bewezen te worden, maar vloeit voort uit deze wetsartikelen. Zolang de debiteur in verzuim is, behoeft de crediteur niet na te komen totdat de debiteur ook de rente en kosten heeft voldaan, art. 6:86 BW. Vergoeding van gevolgschade is vooral aan de orde bij productenaansprakelijkheid.

Een boetebeding is een voorwaarde in de overeenkomst waarmee van tevoren bepaald is hoeveel de schadevergoeding bij tekortkoming in de nakoming zal bedragen, art. 6:91 t/m 6:94 BW. Doet de schuldeiser een beroep op het boetebeding, dan kan hij niet tevens de wettelijke schadevergoeding van art. 6:119 BW vorderen, niet tevens de nakoming van de prestatie en niet tevens ontbinding van de overeenkomst. De artt. 6:91 t/m 6:94 BW zijn van regelend recht, dus er kan contractueel van worden afgeweken.

Daarbij is de rechter altijd bevoegd op verzoek van de schuldenaar de boete te matigen ingevolge de redelijkheid en billijkheid, maar niet tot een bedrag minder dan wat hij zou krijgen aan wettelijke rente, zie art. 6:94 lid 1 BW. Op verzoek van de schuldeiser kan naast de boete aanvullende schadevergoeding worden toegewezen, ingevolge de redelijkheid en billijkheid.

Toerekenbaarheid + verzuim + schade + causaal verband = schadeplichtigheid schuldenaar.

Verplichting tot nakoming

Art. 3:296 BW behelst de mogelijkheid voor de crediteur om bij de rechter alsnog nakoming te eisen. De debiteur kan altijd nakomen, hij dient dan wel aanvullende schadevergoeding en kosten te betalen, art. 6:86 BW.

Ontbinding van de overeenkomst

Wanneer nakoming onwenselijk of onmogelijk is geworden, kan de schuldeiser de overeenkomst ontbinden, art. 6:256 BW. Dit kan voorkomen wanneer door overmacht prestatie niet meer mogelijk is, of wanneer de schuldeiser zelf al een contract met een ander heeft gesloten om dezelfde klus wel te klaren. Dan stelt hij geen prijs meer op de prestatie van de schuldenaar. Levert de schuldenaar slechts de helft van de producten, dan kan de schuldeiser de overeenkomst gedeeltelijk – voor de andere helft – ontbinden.

Ontbinding verloopt via een buitengerechtelijke schriftelijke verklaring, of via de rechter, art. 6:267 BW. Is presteren onmogelijk, dan kan de schuldeiser rauwelijks (meteen) ontbinden, zo niet, dan dient hij eerst de schuldenaar in gebreke te stellen. Art. 6:265 BW spreekt van ‘iedere tekortkoming’, dat betekent dat toerekenbaarheid geen rol speelt. Ook indien sprake is van overmacht kan de overeenkomst ontbonden worden.

Pas als aan een viertal vereisten is voldaan kan de overeenkomst worden ontbonden. Het moet gaan om een wederkerige overeenkomst, waarbij de schuldenaar tekort komt. Daarbij moet de schuldenaar in verzuim zijn, tenzij nakoming blijvend onmogelijk is. De ontbinding is voltooid met een schriftelijke ontbindingsverklaring (op het moment dat deze de schuldenaar heeft bereikt) of rechterlijke uitspraak (op de datum van het vonnis).

Op grond van art. 6:269 BW heeft ontbinding geen terugwerkende kracht, de verrichte rechtshandelingen zijn geldig. Stel bedrijf B levert 10 computers aan kantoor K, maar K betaalt niet, waarna B de overeenkomst ontbindt. Omdat ontbinding geen terugwerkende kracht heeft, is de titel voor de levering geldig en is de eigendom overgegaan op K. Na de ontbinding ontstaat een ongedaanmakingsverbintenis, art. 6:271 BW. K is verplicht de eigendom weer over te dragen aan B. B heeft een persoonlijk vorderingsrecht op K tot levering van de computers. Na die teruglevering is B weer eigenaar. Ook indien betaald is, maar niet geleverd, ontstaat er een ongedaanmakingsverbintenis in de zin van een terugbetalingsverplichting. De schuldenaar die verplicht is tot ongedaanmaking kan daarin ook tekortschieten (K levert de computers niet terug, of levert maar 5 computers terug).

K heeft hier een zorgplicht, die ertoe strekt dat hij zorg draagt dat hij aan de ongedaanmakingsverbintenis kan voldoen, art. 6:273 BW. Om zodoende niet tekort te schieten in de ongedaanmakingsverbintenis dient hij zorg te dragen dat de kwaliteit van de zaken niet achteruitgaat. K moet de computers niet op de stoep laten staan, maar ergens opslaan. Anders is hij voor eventuele schade aansprakelijk. Is de schade ontstaan alvorens het moment dat de schuldenaar rekening moest houden met een ontbinding, dan is hij niet aansprakelijk. Hij mag de zaken dan teruggeven in de staat waarin zij zich op dat moment bevinden. Wist of behoorde de ontvanger bij levering al te weten dat hij de overeenkomst zou gaan ontbinden, dan is hij ontvanger te kwader trouw. Hij is vanaf het moment van ontvangst in verzuim en tekortkomingen worden hem toegerekend, ookal is sprake van overmacht.

Kan een prestatie niet ongedaan worden gemaakt, dan wordt de prestatie omgezet in een waardevergoeding, art. 6:272 BW. Indien aannemelijk is dat iemand de overeenkomst heeft ontbonden omdat hem een voordeel is toegekomen, dan dient hij door bijbetaling te zorgen dat de oorspronkelijke waardeverhouding bereikt wordt, art. 6:278 BW. Voorts kan van de schuldenaar geëist worden dat hij ontbindingsschade vergoedt, art. 6:277 BW.

Het verzuim eindigt op het moment dat er nagekomen wordt (schade en kosten dienen wel vergoedt te worden), op het moment dat de schuldeiser nakoming weigert (de schuldeiser komt dan zelf in verzuim), op het moment dat nakoming blijvend onmogelijk wordt, als de schuldeiser schadevergoeding eist i.p.v. nakoming, wanneer de schuldeiser een vordering tot ontbinding instelt of wanneer de overeenkomst wordt vernietigd.

Niet-toerekenbaar tekortschieten

Indien sprake is van overmacht, is het niet aan de schuld van de schuldenaar te wijten dat hij tekort komt in de nakoming van een verbintenis en komt dat ook niet voor zijn risico. De tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend. Dientengevolge is de schuldenaar niet schadeplichtig, art. 6:74 BW. Tenzij de schuldenaar door het onmogelijk worden van de prestatie voordeel geniet, bijvoorbeeld doordat de verzekering uitkeert. Dan dient dit ingevolge art. 6:78 BW aan de wederpartij te worden afgestaan (voordeelstoerekening).

Indien sprake is van een genus-zaak en nakoming onmogelijk is, dan kan bij overmacht later nog nakoming gevorderd worden. Is sprake van een species-zaak en is nakoming onmogelijk, dan kan dit niet meer.

Ontbinding van de overeenkomst kan ook bij overmacht gevorderd worden, er is dan echter geen schadevergoeding verplicht.

De schadevergoeding

De regels omtrent schadevergoeding zijn zowel van toepassing op de schade geleden door een toerekenbare onrechtmatige daad, als op de schade geleden door wanprestatie, art. 6:162 BW en art. 6:74 BW. Het vergoeden van de schade houdt in dat het slachtoffer door een geldelijk vergoeding geplaatst wordt in de situatie alsof de onrechtmatige daad of de wanprestatie niet had plaatsgevonden.

Schade kan bestaan uit vermogensschade of ander nadeel, art. 6:95 BW. Onder vermogensschade vallen allereerst geleden verlies (vermogensnadeel) en gederfde winst (misgelopen winst). Daarnaast vallen kosten ter voorkoming of beperking van (meer) schade als gevolg van de onrechtmatige daad of wanprestatie onder de post vermogensschade, art. 6:101 BW. Die maatregelen moet de benadeelde verplicht treffen. Voort vallen kosten ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid onder vermogensschade. Bijvoorbeeld de kosten voor juridisch advies of de kosten van het opstellen van een schade-rapport. Kosten ter voldoening buiten rechte worden ook buitengerechtelijke incassokosten genoemd en strekken ertoe de schuldenaar te bewegen buiten de rechter om de hierboven genoemde posten te voldoen (telefoontjes, brieven, aanmaningen, huisbezoeken etc.).

Ander nadeel dan vermogensschade betreft immateriële schade (smartengeld). Op grond van art. 6:106 BW is ander nadeel alleen mogelijk indien sprake is van letsel, aantasting van de eer en goede naam, of aantasting van de nagedachtenis van naaste familieleden. De dader moet wel de bedoeling hebben gehad zodanig nadeel toe te brengen.

Schadevergoeding kan geëist worden in geld, maar ook in andere vorm, zoals in de vorm van een gebod om een bepaalde handeling nogmaals te verrichten, een gebod om iets te doen, of een rectificatie, art. 6:167 BW. Dit soort vorderingen worden in de praktijk vaak bij kort geding ingesteld, om snel verandering van schadetoebrengende situatie te bewerkstelligen. Daarbij kan een dwangsom worden gevorderd, bijvoorbeeld € 100 per dag voor iedere dag dat de schadetoebrenger niet aan het vonnis voldoet. Ook kan al een vordering ingesteld worden alvorens een onrechtmatige daad is verricht, art. 6:105 BW.

Hoe wordt de hoogte van de schadevergoeding bepaald?

De hoogte van de schadevergoeding kan met de concrete schadeberekening uitgerekend worden. Hierbij wordt gekeken naar de omstandigheden waarin het slachtoffer zich bevindt. Laat hij de schade niet herstellen, dan dient de schuldenaar ook niets te vergoeden.

De hoogte van de schadevergoeding kan ook met de abstracte schadeberekening uitgerekend worden. Dan wordt een objectief criterium gebruikt en gekeken wat de vermogensvermindering voor iedereen zou zijn. Stel dat een plantenbak uit een raam op de auto van A valt. Het kost € 500 om de auto te laten repareren. Bij de abstracte methode krijgt hij € 500, terwijl hij bij de concrete methode alleen € 500 krijgt indien hij de auto daadwerkelijk laat herstellen.

Laatstgenoemde methode wordt gebruikt bij niet-levering (Art. 7:36 en 7:37 BW) en zaaksbeschadiging. Bij zaaksbeschadiging wordt berekend hoeveel het zou kosten de zaak te vervangen of te herstellen. Dat is de geleden schade, ongeacht of de benadeelde de zaak laat herstellen c.q. vervangen, art. 6:97 BW.

Bij wanprestatie bestaan twee uitgangspunten. De eerste is dat men uitgaat van de situatie alsof er wel goed was gepresteerd (positief belang). De tweede is dat men door middel van de schadevergoeding teruggeplaatst wordt in de situatie alsof de overeenkomst nooit was gesloten (negatief belang).

Bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding speelt nog mee of er sprake was van eigen schuld bij de benadeelde. Dan is de schade mede veroorzaakt door de benadeelde en dient de schadevergoeding verminderd te worden met het percentage aan schuld wat de benadeelde zelf aan het ongeval had, art. 6:101 BW. Bij verkeersongevallen met een motorvoertuig en een niet-motorvoertuig draagt de bestuurder van het motorvoertuig 50% eigen schuld, bij een fout van de voetganger (tenzij sprake is van opzet aan de kant van de voetganger). Dit noemt men de 50%-regel. De automobilist betaalt in ieder geval 50% van de geleden schade, zelfs als sprake was van overmacht waardoor hij bijvoorbeeld de macht over het stuur verloor. Bij de eigen schuld bepaling wordt ook de vraag gesteld of de benadeelde voldoende maatregelen heeft genomen ter beperking van verdere schade, art. 7:37 BW. Heeft hij, nadat de wederpartij de zaken niet in ontvangst heeft kunnen nemen, de zaken laten wegrotten, in plaats van degelijk opgeslagen, dan heeft hij er zelf voor gezorgd dat meer schade is geleden dan nodig was.

Voorts kan de benadeelde naast schade ook voordeel hebben verkregen van de wanprestatie of onrechtmatige daad. Ingevolge art. 6:100 BW wordt dit voordeel van de schadevergoeding afgetrokken (denk aan uitkeringen van de verzekering). Ook een eventuele verbeurde dwangsom dient van de schadevergoeding afgetrokken te worden, art. 6:110 BW. Bedragen die derden uit liefdadigheid ophalen voor de benadeelde behoeven niet afgetrokken te worden.

Medeschuld: art. 6:102 BW, twee personen kunnen tezamen (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor dezelfde schade.

De rechter bepaalt vaak de hoogte van de uiteindelijk te betalen schadevergoeding. Kan de hoogte niet goed bepaald worden, dan wordt deze geschat, art. 6:97 BW. Ingevolge art. 612 Rv kan ook na het vonnis de schade begroot worden (de schadestaatprocedure).

Is door de onrechtmatige daad of wanprestatie winst genoten, dan kan de rechter de schadevergoeding begroten op de hoogte van de winst, art. 6:104 BW.

De rechter heeft voorts de bevoegdheid de gevorderde schadevergoeding te matigen, art. 6:109 BW. Daarbij houdt hij rekening met de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en de financiële draagkracht van partijen.

Letsel en overlijden door onrechtmatige daad

Bij letsel als gevolg van een onrechtmatige daad komt allereerst de schade die het slachtoffer geleden heeft voor vergoeding in aanmerking. Ook de kosten van derden kunnen vergoed worden, zoals verpleeghulp en reiskosten naar het ziekenhuis, art. 6:107 BW. De werkgever van het slachtoffer betaalt zijn loon door, terwijl het slachtoffer als gevolg van de onrechtmatige daad ziek thuis zit. De werkgever heeft dan een vordering op de dader van doorbetaling van het loon, art. 6:107a lid 2 BW.

Schadevergoeding bij overlijden betreft de schade die de nabestaanden lijden. Dit zijn kosten van lijkbezorging (begrafeniskosten) en gederfd levensonderhoud. Dit laatste kan worden gevorderd door eerstegraads familie en bloed- en aanverwanten van het slachtoffer die afhankelijk van hem waren voor hun levensonderhoud, art. 6:108 BW. Bijvoorbeeld kinderen van wie de vader is overleden. De vader verzorgde het levensonderhoud van de kinderen en was de kostwinner. De kinderen kunnen de dader aanspreken tot schadevergoeding gelegen in het derven van levensonderhoud.

Bijzondere overeenkomsten: koop

Uit een koopovereenkomst ontstaan een verbintenis tot levering van een goed en een verbintenis tot voldoening van de koopprijs, art. 7:1 BW. De koper heeft recht op levering van de zaak en een verplichting tot voldoening van de koopsom, terwijl de verkoper een recht op betaling heeft, alsmede een verplichting tot levering van de zaak. Ingevolge art. 7:47 BW kan het voorwerp van de koopovereenkomst ook een vermogensrecht zijn.

Een koopovereenkomst kan ook zonder opgave van een koopsom zijn gesloten, dan bepaalt de wet dat een redelijke prijs verschuldigd is. Uit een ruilovereenkomst ontstaan twee verbintenissen tot levering van een zaak, art. 7:49 BW. De wettelijke regelingen van de koopovereenkomst zijn ook van toepassing op ruilovereenkomsten, art. 7:50 BW.
 

Soorten koopovereenkomsten

Consumenten
Voor consumentenkoop zijn nadere regels opgenomen. Die regels zijn van toepassing indien het voorwerp een roerende zaak niet-registergoed is en de overeenkomst gesloten is tussen een verkoper die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf met een natuurlijk persoon die dit niet doet (consument), art. 7:5 BW. Op grond van art. 7:6 BW mag de verkoper niet ten nadele van de koper van de wettelijke regeling afwijken. Het is in die zin dwingend recht. Garantie wordt behandeld in art. 7:6a BW . Bij een koopovereenkomst verbindt de verkoper zich tot het herstellen of vervangen van het product bij mankementen. Dit wordt opgenomen in een garantiebewijs. Ingevolge art. 7:6 lid 1 BW worden consumenten beschermd op grond van de wet en kan daarvan niet ten nadele van de consument worden afgeweken. De wet spreekt in art. 7:17 BW van gebreken aan een product. Een garantie kan ook inhouden dat de verkoper een goede werking garandeert, dan behoeft de gebruiker geen gebrek aan te tonen. Fabrieksgarantie wordt, ondanks dat dit niet wettelijk verplicht is, aan de consument geboden door de fabrikant (of importeur). Zoals zichtbaar in de artt. 7:17 en 7:18 BW, wordt in de wet vaak eerst uitgegaan van een normale koopovereenkomst, waarna een speciaal artikel volgt voor consumenten. Volgt er geen speciaal artikel, dan geldt het artikel voor beiden.

Bij de koop van onroerende zaken dient de overeenkomst schriftelijk te zijn en dient een afschrift te worden verstrekt aan de consument. Vervolgens heeft de koper drie dagen bedenktijd, waarin hij de koop kan ontbinden, art. 7:2 BW.

Eigendomsvoorbehoud

Bij een koopcontract onder eigendomsvoorbehoud gaat de eigendom pas over op de koper nadat hij de betaling heeft verricht. Dit kunnen partijen overeenkomen. Het product kan wel geleverd worden, maar de koper blijft houder, art. 7:9 lid 3 jo. 3:91 BW. Dit werkt alleen op het moment dat de zaak zelfstandig is. Wordt de zaak een bestanddeel van een andere zaak door natrekking, dan volgt de zaak het lot van de hoofdzaak, art. 3:4 BW. Als de koper de zaken doorverkoopt aan een nietsvermoedende derde, zonder dat de koper de koopsom heeft voldaan, is hij beschikkingsonbevoegd en is de koop ongeldig. De derde wordt toch beschermd, art. 3:86 BW. Dit is een nadeel voor de verkoper.

Koop op proef

Bij bedrijven zoals Wehkamp heeft de koper de mogelijkheid de zaak terug te sturen indien het niet bevalt. Dit is een koop op proef, oftewel een overeenkomst onder de opschortende voorwaarde dat de zaak aan de verwachtingen voldoet, art. 7:45 lid 2 BW.

Koop op afstand

Hiervan is sprake bij internetaankopen of bij postorderbedrijven, de consument is thuis, zie afdeling 9A van boek 7 BW. Dit is dwingend recht. De koper op afstand kan de overeenkomst binnen 7 dagen ontbinden, zonder hiervoor redenen op te geven, art. 7:46d lid 1 BW. De koper behoeft dan alleen de kosten voor terugzending te voldoen. Lid 4 stelt wanneer ontbinding niet mogelijk is. Ingevolge art. 7:46j lid 2 BW is art. 7:46f BW van regelend recht. Levert de verkoper niet binnen 30 dagen, dan is hij automatisch in verzuim.

Openbare verkoop

Dit geschiedt tijdens een veiling. De onderhandse verkoop is het tegenovergestelde. De wet stelt dat openbare verkoop plaats dient te binden in faillissement, nadat beslag is gelegd en bij executie van een goed waar een hypotheek of pand op gevestigd is. Een vrijwillige openbare verkoop is ook mogelijk.

Colportage
Met deze term worden huis-aan-huisverkopers bedoeld, of verkopers op georganiseerde bijeenkomsten op bus- of bootreizen. Dit gebeurt door persoonlijk bezoek aan de koper. Een contantcolporteur verkoopt een roerende zaak of een dienst. Een afbetalingscorporteur bedingt een betaling in termijnen. Een kredietcolporteur beweegt de koper een krediet af te nemen. De overeenkomst gesloten ingevolge kredietcolportage is vernietigbaar, art. 6 jo 23 lid 2 Colportagewet. Het is een economisch delict om te colporteren zonder in het handelsregister ingeschreven te staan, indien dit wettelijk verplicht is gesteld. Een overeenkomst gesloten na colportage dient aan de vereisten uit de Colportagewet te voldoen. De consument kan een overeenkomst met een koopprijs van > € 35,- opzeggen binnen acht dagen, art. 25 Cw. Hypothecaire kredietovereenkomsten komen onder de Colportagewet te vallen, de hypotheekgever – colporteur – dient de wederpartij in te lichten dat de overeenkomst binnen een jaar vernietigd kan worden.

Ongevraagd

Wanneer een product ongevraagd wordt toegestuurd met als doel een koop te bewerkstelligen, mag de zaak gratis behouden worden, art. 7:7 BW. De zaak mag ook op kosten van de verzender teruggezonden worden.

Koopoptie

Dit is een verkoopbelofte in een overeenkomst, art. 6:219 lid 3 BW. Bijvoorbeeld een huurovereenkomst met koopoptie, dan kan de huurder met voorrang de woning kopen tegen de getaxeerde waarde. De koopoptie geldt als onherroepelijk aanbod. De verhuurder kan er niet op terugkomen.

Waar heeft de koper recht op?

De koper heeft recht op de verplichtingen waaraan de verkoper moet voldoen. De koper heeft recht op overdracht van de zaak (levering), art. 7:9 BW. De verkoper dient ingevolge art. 3:84 BW de zaak – en zodoende het eigendom – rechtsgeldig over te dragen. Voorts dient de verkoper de zaak af te leveren door bezitsverschaffing, art. 7:9 lid 2 BW. Bij eigendomsvoorbehoud kan de koper de zaak aan een derde verschaffen door het in zijn bezit te brengen, ondanks dat de koper nog geen eigenaar is. Ingevolge art. 7:12 BW zijn de kosten voor aflevering voor de verkoper, tenzij iets anders bedongen is (regelend recht).

Tenslotte dient de zaak aan de verwachtingen van de koper te voldoen, art. 7:17 BW. Dit is het geval wanneer de afgeleverde zaak andere eigenschappen bevat of indien hele andere zaken geleverd worden. Dit wordt het recht op conformiteit genoemd. Een zaak beantwoordt niet aan de verwachtingen als de zaak bijvoorbeeld beschadigd is, of een ander merk geleverd wordt. Wat de koper mocht verwachten wordt bekeken aan de hand van het normale gebruik van het product. Wordt een tapijt gekocht voor gebruik in een drukke praktijk, zonder dat dit aan de tapijtverkoper is verteld, dan mocht de verkoper ervan uitgaan dat het tapijt voor een woning bestemd was. Dan is slijtage door veelvuldig gebruik niet aan hem te wijten. Had de verkoper medegedeeld dat het tapijt ook voor een praktijk gebruikt kon worden, dan mocht de koper daarvan uitgaan en is slijtage wel aan de verkoper te wijten en beantwoord de zaak niet aan de overeenkomst. Ook een garantie of reclame kunnen verwachtingen van de koper scheppen. Heeft de verkoper onjuiste mededelingen gedaan, dan kan sprake zijn van dwaling, art. 6:228 BW. Zie ook art. 7:17 lid 4 BW.

Bij een consumentenkoop geldt art. 7:18 BW. De consument mag afgaan op mededelingen van de verkoper van zijn verkoper.

Bij de verkoop van onroerend goed heeft de verkoper bij mankementen die een normaal gebruik in de weg staan een mededelingsplicht, art. 7:17 lid 2 BW. Had de koper de gebreken zelf kunnen ontdekken, dan is de verkoper hiervoor niet aansprakelijk. Ook dient de verkoper de koper in te lichten over alle rechten die op het goed rusten, art. 7:15 BW.

Het risico ligt voor verkoop bij de verkoper, die is eigenaar. Gebeurt er dan iets met de zaak, dan is het zijn risico. Nadat de zaak is verkocht, gaat de eigendom over op de koper. Wanneer gaat het risico over? Vanaf de aflevering van de zaak, dus op het moment van bezitsverschaffing, art. 7:9 lid 2 en 7:10 BW. Dit geldt ook voor koop onder eigendomsvoorbehoud. Op consumenten gaat het risico over na bezorging van de zaak, art. 7:11 BW. Gaat de zaak verloren of raakt het beschadigd tijdens het vervoer, dan komt het voor risico van de verkoper en kan de koper schadevergoeding of ontbinding eisen.

Komt de verkoper zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet na, dan kan de schuldeiser schadevergoeding eisen, nakoming, of ontbinding. Daarnaast zijn er voor koop speciale regelingen indien de zaak niet aan de verwachtingen van de koper voldoet:

- de koper kan aflevering van het ontbrekende eisen, herstel van de zaak, of vervanging van de zaak indien herstel onmogelijk is, art. 7:21 BW. De kosten hiervan zijn voor de verkoper. Die moet binnen redelijke termijn actie ondernemen. De koper dient binnen bekwame tijd te klagen bij de verkoper, anders verspeelt hij zijn recht op herstel c.q. vervanging. Hoe snel dient de koper het gebrek dit mede te delen? De HR stelt in het arrest Pouw-Visser dat dit afhangt van de omstandigheden van het geval en dat bij een gebrek aan een huis nog geklaagd kan worden nadat er een onderzoek is verricht.

- bij consumentenkoop dient de verkoper te herstellen of te vervangen, tenzij dit onmogelijk is of niet van hem geëist kan worden, art. 7:21 lid 4 BW. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de koper het laatst beschikbare product heeft gekocht, of indien herstel of vervanging niet van de koper kan worden gevergd vanwege de kosten die uit verhouding zijn. Bij weigering tot herstel kan de consument de zaak ook zelf laten herstellen, op kosten van de verkoper, art. 7:21 lid 6 BW.

- verhoogt de verkoper de prijs na sluiting van de overeenkomst en is in de overeenkomst opgenomen dat dit is toegestaan, dan heeft de consument-koper de mogelijkheid om de hogere prijs te betalen en de zaak in ontvangst te nemen, of de zaak bij levering te weigeren en van de koop af te zien, art. 7:35 BW.

- ingevolge art. 7:36 BW is de schadevergoeding bij ontbinding zo hoog als het verschil tussen de dagprijs op de dag van de tekortkoming en de koopprijs. Aldus wordt de abstracte methode van het berekenen van schadevergoeding gebruikt. Sluit de koper een dekkingskoop om alsnog elders de zaken aan te schaffen, maar is het bij die verkoper duurder, dan kan hij het verschil eisen van de wanpresterende verkoper, art. 7:37 BW.

- bij non-conformiteit ingevolge art. 7:17 BW kan de koper naast herstel of vervanging tevens gemaakte kosten met betrekking tot de koop en overdracht vorderen en daarbij gemaakte taxatie- en incassokosten. De verkoper kan de schadevergoeding die hij aan de koper betaald heeft verhalen op zijn leverancier, art. 7:25 BW, die heeft een regresrecht. Tenzij de verkoper wist dat de zaak niet aan de verwachtingen van de koper zou kunnen voldoen, of het gebrek is ontstaan tijdens de opslag bij de verkoper, of wanneer de verkoper een garantie heeft gegeven. Bij productenaansprakelijkheid kan de koper de producent rechtstreeks aanspreken, art. 7:24 lid 2 jo. 6:185 BW.

Waar heeft de verkoper recht op?

De verkoper heeft recht op betaling van de koopprijs tijdens aflevering, art. 7:26 BW. Dit is van regelend recht, andere betaalmomenten kunnen worden overeengekomen. Heeft de koper de bedoeling de zaak te weigeren, dan dient hij als een goed schuldenaar voor de zaak te zorgen zodat er geen schade wordt veroorzaakt, art. 7:29 BW. Kan hij de zaken niet bewaren, dan dient hij ze te verkopen, art. 7:30 BW. Bij consumentenkoop kan de koper niet gedwongen worden meer dan de helft van de koopprijs vooruit te betalen, art. 7:26 lid 2 BW. Dit geldt ook voor consumentenkoop van onroerende goederen. Wel mag de verkoper zekerheid verlangen door storting van een percentage bij de notaris, art. 7:26 lid 4 en 5 BW.

Bij niet-nakoming door de koper heeft de verkoper recht op schadevergoeding na ingebrekestelling (indien noodzakelijk), art. 6:81 jo. 6:111 BW. De verkoper kan de zaken ook aan een ander verkopen door middel van een dekkingskoop, indien de koper heeft geweigerd de zaken in ontvangst te nemen. De schadevergoeding is de wettelijke rente van art. 6:119 BW. De verkoper mag de koopovereenkomst ontbinden indien de koper de zaken weigert in ontvangst te nemen op een bepaalde dag (art. 7:33 BW), indien de verkoper goede gronden heeft dat de koopprijs niet betaald zal worden of indien sprake is van recht van reclame.

Recht van reclame

De verkoper kan de zaak terugvorderen en de overeenkomst ontbinden als de koper de koopprijs niet betaald, art. 7:39 BW. De verkoper krijgt de eigendom van de zaak terug als hij het recht van reclame inroept. Zodoende kan hij de zaak revindiceren en valt hij bij een eventueel faillissement daarbuiten.

Alvorens de verkoper dit recht kan inroepen moet er sprake zijn van een roerende zaak niet-registergoed, die is afgeleverd. De koopsom moet opeisbaar zijn en onbetaald zijn gelaten. De zaak dient nog aanwezig te zijn, dus niet door natrekking bestanddeel van een andere zaak zijn geworden of teniet zijn gegaan, art. 7:41 BW. Daarbij mag de zaak nog niet aan een derde geleverd zijn, art. 7:42 BW. De verkoper kan het recht van reclame inroepen binnen 6 weken nadat de koopsom opeisbaar is, of binnen 60 dagen nadat de koper de zaak geleverd heeft gekregen, art. 7:44 BW. Het inroepen verloopt bij schriftelijke verklaring.

Koop op afbetaling, huurkoop en lease

Bij koop op afbetaling wordt de koopprijs in termijnen voldaan. Twee of meer termijnen verschijnen nadat de zaak is afgeleverd, art. 7A:1576 BW. Eigendom gaat over op het moment van bezitsverschaffing. Ingevolge lid 4 kunnen registergoederen niet op afbetaling gekocht worden. Meestal vindt één betaling voor de aflevering plaats en twee betalingen daarna. De koper kan ook vervroegd aflossen en aanspraak maken op rentevergoeding, art. 7A: 1576e lid 1 en 2 BW.

Huurkoop is een vorm van koop op afbetaling, met een eigendomsvoorbehoud. Wanneer de koper de gehele som (in termijnen) heeft voldaan, gaat de eigendom pas over, art. 7A:1576h BW. De huurkoper is houder, tot het moment van voldoening van de gehele koopprijs. Overige vereisten voor een geldige huurkoopovereenkomst zijn: een authentieke of onderhandse akte, in tweevoud opgesteld, ondertekend door beide partijen. Is hieraan niet voldaan dan geldt het eigendomsvoorbehoud niet en gaat eigendom over bij aflevering, art. 7a:1576j lid 3 BW. De akte dient de gehele koopprijs te vermelden, het plan van afbetaling en bepalingen over het voorbehoud en de overgang van eigendom. Voorts kunnen schadevergoedings- of boetebedingen opgenomen worden (art. 7A:1576b jo. 7A:1576d BW), bedingen van vervroegde opeisbaarheid (art. 7A:1576c BW jo. 7A:1576d BW), bedingen tot cessie van loon (art. 7A:1576f BW) en/of terugnemingsbedingen (art. 7A:1576s jo. 7A:1576q, 7A:1576v en 7A:1576t BW).

Er zijn twee soorten lease: financiële lease en de operationele lease. Bij financiële lease mag iemand een roerend of onroerend duurzaam bedrijfsmiddel van de wederpartij gebruiken, terwijl hij maandelijks een bedrag aan de wederpartij betaald. De leasemaatschappij noemen wij de lessor, de gebruiker noemen wij de lessee. De lease-overeenkomst is niet opzegbaar. De gebruiker draagt het risico van waardevermindering van de zaak. Bij het einde van de overeenkomst mag de lessee de zaak teruggeven aan de lessor, de zaak kopen voor een vooraf afgesproken gering bedrag of de overeenkomst langer voortzetten. Deze vorm van leasing sluit aan bij de regels van huurkoop.

Bij operationele lease is er sprake van verhuur van een roerend of onroerend duurzaam bedrijfsmiddel. De lessor zorgt voor onderhoud van de zaak, soms zelfs voor vervanging. Deze overeenkomst loopt meestal korter dan de financiële lease. De overeenkomst is wel opzegbaar. Na afloop van de overeenkomst kan de lessee de zaak kopen voor een reëel bedrag ingevolge een koopoptie of teruggeven aan de lessor. De lessor draagt het risico van waardevermindering.

De lease-overeenkomst komt niet voor in de Nederlandse wet. Voor zover de lease-overeenkomst uiteindelijk koop als doel heeft, valt deze onder de regels van de huurkoop van art. 7A:1576 e.v. BW. Is het doel slechts huur dan niet.

Bijzondere overeenkomsten: huur

Art. 7:201 BW stelt dat een huurovereenkomst inhoudt dat de verhuurder zichzelf verplicht om aan de huurder een zaak of gedeelte daarvan in gebruik te geven, terwijl de huurder zichzelf verplicht een tegenprestatie te leveren. Staat er geen prestatie tegenover, dan is er sprake van een overeenkomst van bruikleen (lenen), art. 7A:1777 BW.

De huurovereenkomst is een wederkerige overeenkomst, er ontstaan twee verbintenissen, huurder en verhuurder zijn over en weer elkaars schuldenaar en schuldeiser. De algemene artikelen van boek 6 BW over overeenkomsten zijn ook van toepassing op de huurovereenkomst, art. 6:261 e.v. BW.

Een zaak kan Een woning kan een zaak zijn, of een bedrijfsruimte, roerende zaken zoals een steiger, of een caravan en een auto. Voor woonruimte gelden de artt. 7:232 e.v. BW, voor bedrijfsruimte de artt. 7:290 e.v. BW. Art. 7:230a BW gaat over onroerende zaken die niet onder de definitie van bedrijfsruimte van art. 7:290 lid 2 BW vallen.

De pachtovereenkomst wordt geregeld in de Pachtwet, hier wordt een stuk land verhuurd met als doel bewerking van het land voor de landbouw.
 

De huurovereenkomst

Aan de wijze van totstandkoming van de huurovereenkomst worden geen wettelijke eisen gesteld. Het kan daarom vormvrij tot stand komen. Voor woonruimte en bedrijfsruimte bestaan standaardcontracten, die worden verstrekt door bijvoorbeeld de Consumentenbond.

De huurovereenkomst die voor bepaalde tijd is overeengekomen eindigt na verloop van de afgesproken periode, een opzegging is niet nodig, art. 7:228 BW. Houdt de huurder de zaak in gebruik met goedvinden van de verhuurder dan wordt de overeenkomst voor onbepaalde tijd verlengd, art. 7:230 BW. Bij de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd is wel een opzegging nodig. De huur van een zaak die noch als bedrijfsruimte noch als woonruimte te kwalificeren is, wordt opgezegd met inachtneming van één maand opzegtermijn.

Art. 7:229 BW stelt dat overlijden de overeenkomst niet teniet doet eindigen. Dit is dwingend rechtbij woonruimte, art. 7:228 lid 2 BW. Erfgenamen kunnen de overeenkomst binnen 6 maanden opzeggen, met een opzeggingstermijn van één maand. Bij bedrijfsruimte is de opzeggingstermijn 6 maanden, art. 7:302 BW.

Ontbinding is ook mogelijk bij tekortschieten in de nakoming van de huurovereenkomst, art. 6:265 jo. 7:231 BW. Dit kan echter alleen door de rechter uitgesproken worden.

Verplichtingen verhuurder

Ter beschikking stellen van de huurder

De verhuurder dient allereerst de zaak ter beschikking van de huurder te stellen, gedurende de termijn dat de huurovereenkomst loopt, art. 7:203 BW.

Gebreken

Daarnaast dient de verhuurder eventuele gebreken aan de zaak te verhelpen. Heeft de huurder niet het genot dat hij mocht verwachten bij het aangaan van de overeenkomst, dan dient de verhuurder deze gebreken te herstellen, art. 7:204 lid 2 BW. Het gebrek dient niet aan de huurder toe te rekenen te zijn. Dit is vergelijkbaar met de regeling van non-conformiteit bij koopovereenkomsten, daar geldt ook wat de koper had mogen verwachten. Ook zichtbare gebreken zijn gebreken, art. 7:206 BW. Art. 7:242 BW stelt dat de gebrekenregeling voor woonruimte van dwingend recht is. Er kan niet worden afgesproken dat gebreken voor rekening van de huurder komen. Voor andere zaken is het regelend recht en kan wel worden afgeweken van de wettelijke gebrekenregeling. Een gebrek kan een slechte staat van onderhoud zijn, maar ook ongedierte. Overlast door derden valt niet onder een gebrek, tenzij overlast wordt veroorzaakt door een andere huurder. Dan kan de verhuurder diegene de huur opzeggen ingevolge art. 7:274 lid 1 sub a BW.

Art. 7:206 BW bepaalt dat de huurder kan vorderen dat de verhuurder de gebreken verhelpt, tenzij dit onmogelijk is of niet van de verhuurder kan worden gevergd. Is de verhuurder met verhelpen in verzuim, dan mag de huurder zelf herstellen en de kosten verhalen op de verhuurder of verrekenen met de huursom. Betreft het kleine herstellingen of gebreken die de huurder heeft veroorzaakt, dan komen ze voor rekening van de huurder, art. 7:217 BW.

Art. 7:207 BW bepaalt dat de huurder huurvermindering kan eisen bij de kantonrechter.

De huurder kan tevens op grond van de algemene regels van het contractenrecht actie ondernemen bij een tekortkoming in de nakoming (c.q. een gebrek). Opschorting is mogelijk bij een gebrek, alleen als te zeggen valt dat de verhuurder niet voldoet aan zijn hoofdverplichting: het ter beschikking stellen van de zaak. Schadevergoeding kan eveneens verschuldigd zijn bij een toerekenbare tekortkoming van de verhuurder, art. 7:208 jo. 7:242 BW voor woonruimte. Voor andere zaken is die verschuldigdheid contractueel uit te sluiten. Huurder én verhuurder kunnen de overeenkomst schriftelijk ontbinden wanneer de verhuurder het gebrek niet hoeft te verhelpen ingevolge art. 7:206 jo. 7:209 BW, terwijl het huurgenot van de huurder onmogelijk is geworden. De verhuurder kan zelfs bij een verwijtbaar gebrek ontbinden, hij is dan wel schadevergoeding verschuldigd, art. 7:210 BW.

Derden

De huurder dient aan de verhuurder mede te delen dat een derde een rechtsvordering instelt tot uitwinning van de zaak of een beroep doet op een recht waarmee de zaak niet belast had mogen zijn. Vervolgens dient de verhuurder de belangen van de huurder te behartigen in de rechtszaak, art. 7:211 jo. 7:222 BW.

Onderhoud

Ook de dreiging tot ontstaan van een gebrek is een gebrek waardoor preventief onderhoud moet worden verricht door de verhuurder, art. 7:204 BW. Het gaat dan om groot onderhoud, waar de verhuurder voor aansprakelijk is.

Verplichtingen huurder

Huurprijs

De huurder dient de huurprijs te voldoen op de afgesproken tijd en wijze, art. 7:212 BW.

Goed huurder

Art. 7:213 BW stelt dat de huurder zich als een goed huurder moet gedragen. Hij dient het gehuurde ook feitelijk te gebruiken. Huurt hij onder en heeft hij de woning verlaten, dan pleegt hij wanprestatie.

Bestemming

De zaak moet voor het afgesproken doel worden gebruikt of tot datgene waar de zaak toe is bestemd, art. 7:214 BW. Woonruimte dient bewoond te worden, terwijl bedrijfsruimte bedrijfsmatig dient te worden gebruikt.

Dringende werkzaamheden en renovatie

De huurder is verplicht dringende werkzaamheden toe te laten en zodoende toegang tot de zaak te verschaffen, art. 7:220 BW. In de overeenkomst kan deze verplichting worden uitgebreid. Onder renovatie wordt gedeeltelijke vernieuwing, maar ook sloop met vervanging door nieuwbouw verstaan. De verhuurder doet de huurder een redelijk voorstel tot renovatie. Accepteert de huurder dat voorstel niet, dan kan de verhuurder vorderen dat hij veroordeeld wordt om mee te werken. Als een heel complex dient te worden gerenoveerd, wordt ervan uitgegaan dat het redelijk is als 70% van de huurders het voorstel heeft geaccepteerd,art. 7:220 lid 3 BW. Binnen acht weken na kennisgeving hiervan aan de overgebleven niet-accepterende huurder kan die huurder het voorstel aan de rechter voorleggen. Na die termijn staat de redelijkheid vast en dient de huurder mee te werken. Doet hij dat niet, dan pleegt hij wanprestatie en kan de verhuurder de huur opzeggen.

Teruggeven in dezelfde staat

De huurder mag na schriftelijke toestemming van de verhuurder veranderingen aan de zaak aanbrengen, art. 7:215 lid 1 en 2 BW. Wil de verhuurder die toestemming niet verlenen dan kan de huurder bij de kantonrechter een machtiging vragen, zie lid 3 en 4. Op grond van lid 5 kan de verhuurder de huurprijs vervolgens verhogen, omdat de verandering het huurgenot heeft verhoogd. De veranderingen mogen weggehaald worden, om zodoende de zaak na de ontruiming in de staat te brengen waarin de zaak zich oorspronkelijk bevond, art. 7:216 BW. Bij vernieuwingen op grond van opvattingen in de tijd, zoals een cv-installatie die een kolenkachel vervangt, mag de vernieuwing niet verwijderd worden. Als de vernieuwingen niet ongedaan gemaakt kunnen worden, kan de huurder de nieuwe huurders vragen om een vergoeding. Er is sprake van ongerechtvaardigde verrijking van de verhuurder als de vernieuwingen ervoor zorgen dat hij bij de volgende huurder een hogere huurprijs kan bedingen. De oude huurder kan aanspraak maken op een vergoeding. Art. 7:216 BW is van aanvullend recht.

Overlast

Overlast van buren kan een gebrek opleveren wat de huurder in zijn genot beperkt, indien de verhuurder er iets aan kan veranderen, art. 7:204 lid 2 BW. De huurder kan huurvermindering aanvragen, art. 7:207 jo. 7:257 lid 1 BW. De huurder die overlast bezorgt gedraagt zich niet als goed huurder, art. 7:213 BW. De huurder die niet te dulden overlast ondervindt moet eerst zelf proberen het probleem te verhelpen. Vervolgens kan de verhuurder verplicht zijn de overeenkomst met de andere huurder opzeggen wegens wanprestatie, art. 7:208 BW. De huurder heeft recht op schadevergoeding als de verhuurder geen maatregelen heft getroffen. Andere omwonenden kunnen schadevergoeding ingevolge art. 6:162 BW (o.d.) eisen van de verhuurder.

Onderhuur

Ingevolge art. 7:221 BW mag de huurder onderhuren, tenzij aannemelijk is dat de verhuurder bezwaren zal hebben. Hiervan mag contractueel afgeweken worden. Onderhuur van woonruimte is niet toegestaan ingevolge art. 7:244 BW, hoewel een gedeelte van de woning wel onderverhuurd mag worden, tenzij anders is overeengekomen.

Koop vs. huur

Art. 7:226 BW stelt dat bij eigendomsoverdracht van een zaak de huurder meegaat. ‘Koop breekt geen huur’. Stel persoon A huurt van verhuurder B een woning. B verkoopt de woning aan bedrijf C. De overdracht is niet van invloed op de huurovereenkomst van A. C treedt in de rechten en verplichtingen van B en kan het huurcontract niet wijzigen. Een koopoptie en andere bedingen die niet tot de hoofdzaken in de overeenkomst behoren gaan niet mee over. Art. 7:226 BW is van dwingend recht voor bedrijfsruimte en woonruimte en van regelend recht voor andere zaken.

Woonruimte

Ingevolge art. 7:233 BW wordt onder woonruimte verstaan een gebouwde onroerende zaak die als zelfstandige woning is verhuurd (art. 7:234 BW) of een als woning verhuurd gedeelte daarvan. De wet beschermt de huurder ten aanzien van de hoogte van de huurprijs en bij het beëindigen van de huurovereenkomst door de verhuurder.

Huurprijs

Partijen komen een huurprijs overeen, art. 7:246 BW. Art. 7:265 BW beschermt de huurder door middel van huurprijsbepalingen en is van dwingend recht. Deze bescherming geldt niet voor overeenkomsten van woonruimte die van korte duur zijn, art. 7:232 lid 2 BW of indien art. 7:247 BW van toepassing is. Huurprijsbescherming beoogt te bewerkstelligen dat de huurprijs in overeenstemming is met de kwaliteit van wonen, aan de hand van een puntenstelsel. Aan alle kenmerken van het huis worden punten toegekend. Elk kantonarrondissement heeft een huurcommissie, art. 23 en 24 UHW. Die commissie stelt de hoogte van de huren vast en lost geschillen daarover op tussen huurder en verhuurder. Een huurder kan de hoogte van de huurprijs laten toetsen, art. 7:249 BW jo. 11 UHW.

Huurverhoging

De huur kan één keer per jaar worden verhoogd met het wettelijk toegestane percentage, art. 7:251 BW. Indien hij een hogere verhoging wil, dient hij op een speciaal formulier aan te geven waarom, art. 7:252 lid 2 en 4 BW. Tevens dient hij twee maanden voor aanvang van de verhoging de huurder daarvan schriftelijk op de hoogte te stellen en aan te geven hoe de huurder bezwaar kan maken.

Dit bezwaar kan de huurder maken op een speciaal formulier dat bij het gemeentehuis of de huurcommissie afgehaald kan worden. Binnen 6 weken na de datum van ingang van de huurverhoging dient het formulier bij de verhuurder te worden ingediend. Als grond kan de huurder aanvoeren dat de kwaliteit niet in overeenstemming is met de prijs, of dat er sprake is van ernstige onderhoudstekortkomingen, art. 7:250 lid 2 en art. 12 en 13 UHW. Indien de verhuurder niet tegemoetkomt, dient hij binnen 12 weken het formulier in te dienen bij de huurcommissie, die het geschil zal oplossen, art.7:253 BW.

Reageert de huurder echter niet op de aangekondigde huurverhoging, dan kan de verhuurder de huurcommissie binnen 3 maanden na de datum van de huurverhoging verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel tot verhoging, art. 7:253 lid 1 t/m 3 BW. De huurcommissie doet binnen 4 maanden uitspraak, art. 7 lid 5 UHW. Partijen kunnen binnen 8 weken na de uitspraak nog een verzoek bij de kantonrechter indienen tot vaststelling van de huur. Hoger beroep staat niet open, art. 7:262 lid 2 BW.

Bij onderhoudsklachten kan de huurder zich tot de huurcommissie wenden, op ieder gewenst moment, art. 7:257 lid 2 en art. 16 UHW. De huurder moet de verhuurder eerst de gelegenheid geven het gebrek te herstellen, 6 weken na kennisgeving kan hij pas een verzoekschrift bij de huurcommissie indienen, art. 7:257 BW. Dit kan gedurende 6 maanden. De huurcommissie stelt een onderzoek in en kan de huurprijs aanzienlijk verlagen.

Bij een hoge huur in verhouding tot de kwaliteit van het gehuurde kan ook een verzoek bij de huurcommissie worden gedaan tot verlaging van de huurprijs, art. 7:254 jo. 7:249 BW.

Opzegging

Ingevolge art. 7:271 BW kan de huurder de overeenkomst opzeggen. Een opzegging is pas geldig indien dit per aangetekende brief of deurwaardersexploot gebeurt, art. 7:271 lid 3 BW. Daarnaast dient een opzegtermijn van minimaal één maand en maximaal drie maanden in acht te worden genomen, tenzij anders is overeengekomen, art. 7:271 lid 5 sub a BW. Een beding met een langere opzegtermijn is nietig, art. 7:271 lid 7 BW.

Indien de verhuurder de overeenkomst geldig wenst op te zeggen, dient hij eveneens aan wettelijke vereisten te voldoen, art. 7:271 BW. De opzegging dient te geschieden per aangetekende brief of deurwaardersexploot, art. 7:271 lid 3 BW. Ook hij dient een opzegtermijn in acht te nemen, van minimaal 3 maanden, vermeerderd met het aantal jaren dat de huurder er heeft gewoond x 1 maand, art. 7:271 lid 5 sub b BW. Een beding met kortere termijn is nietig. De verhuurder dient voorts de huurder bij de schriftelijke opzegging te verzoeken hem binnen 6 weken schriftelijk mede te delen of hij met de huuropzegging akkoord gaat, art. 7:271 lid 4 BW. En hij dient de reden voor opzegging in die brief te vermelden.

Als grond voor opzegging zijn slechts de wettelijke redenen geldig:

- de huurder is geen goed huurder, bijvoorbeeld door overlast, wanbetaling, of andere vormen van wanprestatie (art. 7:212 en 7:213 BW)

- de huurder voor bepaalde tijd weigert te vertrekken na afloop van de huurovereenkomst (art. 7:274 lid 1 sub b en lid 2 BW)

- de verhuurder heeft de zaak nodig voor dringend eigen gebruik, omdat hij de woning zelf nodig heeft. Hieronder valt ook renovatie. De verhuurder moet wel nieuwe woonruimte voor de huurder vinden en hem tegemoetkomen in de verhuiskosten. Als achteraf blijkt dat de verhuurder de woning toch niet voor eigen gebruik wilde gebruiken, wordt hij schadeplichtig jegens de huurder. Indien de verhuurder een rechtsopvolger van een vorige verhuurder is, kan hij pas na 3 jaar na aanzegging de huur opzeggen. Ook verhuur aan andere studenten valt onder dringend eigen gebruik, als de huurder is afgestudeerd dient hij de woning te verlaten, zodat de verhuurder aan andere studenten kan verhuren. Nu hoeft de verhuurder geen andere woonruimte te vinden (art. 7:274 lid 1 sub c, lid 4 en lid 5 BW)

- de huurder stemt niet in met een nieuwe huurovereenkomst, bijvoorbeeld na renovatie
(art. 7:274 lid 1 sub d BW)

- de verhuurder dient medewerking te verlenen aan een nieuw bestemmingsplan (art. 7:274 lid 1 sub e BW)

- kamerhuurders hebben pas na 9 maanden recht op huurbescherming, dus die overeenkomst kan gemakkelijker worden opgezegd (art. 7:274 lid 1 sub f BW)

Als de huurder met opzegging akkoord gaat, wordt de overeenkomst beëindigd. Gaat hij niet akkoord,dan blijft de overeenkomst bestaan tot de kantonrechter heeft beslist. De huurder mag dan in de woning blijven wonen, art. 7:272 lid 1 BW. De beëindiging van de huurovereenkomst door de kantonrechter wordt gegrond op één van de redenen uit art. 7:247 lid 1 BW, op aanwijzing van de verhuurder. Wijst de kantonrechter het verzoek toe, dan bepaalt hij meteen een datum voor de ontruiming, art. 7:273 lid 3 BW.

Bij de gemengde huur/arbeidsovereenkomst komt de huurder soms huurbescherming toe. Alleen als de bewoning een essentieel onderdeel vormt van het te verrichten arbeid, heeft de huurder geen huurbescherming, anders wel, art. 7:610 lid 2 BW.

Huisvestingsvergunning

Ingevolge de Huisvestingswet 1992 komt gemeenteraden de bevoegdheid toe om in een verordening woonruimte aan te wijzen die alleen bewoond mag worden indien er een huisvestingsvergunning is verleend door het college van B&W, art. 9 en art. 14. Er moet dus onderzocht worden of men naast de huurovereenkomst nog een huisvestingsvergunning voor de betreffende woning nodig heeft, art. 7. Bewoont de huurder de woning zonder vergunning, dan is de huurovereenkomst niet nietig, wel kan de woning door de burgemeester ontruimd worden ingevolge art. 40. Indien B&W weigert een vergunning af te geven kan daartegen beroep ingesteld worden bij de ABRvS, gedurende de behandeling van het beroep kan er niet ontruimd worden.

Medehuurders

De echtgenoot of geregistreerd partner van de hoofdhuurder is automatisch medehuurder, vanaf het moment dat deze daar ook zijn/haar hoofdverblijf heeft, art. 7:266 BW. De gevolgen zijn dat de medehuurder hoofdelijk aansprakelijk wordt voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst, dat de medehuurder van rechtswege huurder wordt indien de overeenkomst t.a.v. de huurder eindigt en dat de verhuurder de overeenkomst zowel met de huurder als de medehuurder dient op zeggen. Ook andere personen kunnen medehuurders zijn, indien zij hun hoofdverblijf aldaar hebben en een duurzame gemeenschappelijke huishouding vormen met de hoofdhuurder, art. 7:267 BW. Dit zijn vaak familieleden of partners. Tezamen kunnen huurder en medehuurder een verzoek richten aan de verhuurder tot medehuurderschap. Indien de verhuurder niet binnen 3 maanden akkoord gaat, kunnen zij naar de kantonrechter. Die wijst het toe indien de medehuurder aldaar het hoofdverblijf sinds twee jaren heeft, als sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding en als de medehuurder financieel genoeg draagkracht biedt, art. 7:267 lid 3 BW. Als de medehuurder een ander hoofdverblijf heeft, is hij geen medehuurder meer. In geval van overlijden zet de medehuurder de huur voort. Bij echtscheiding bepaalt de rechter op verzoek van een van de echtgenoten wie de huurder van de woning zal blijven, art. 7:266 lid 5 BW.

Onderhuur en wederverhuur

Van wederverhuur is sprake als de verhuurder de zaak aan iemand anders verhuurt, dit is in het algemeen verboden o.g.v. art. 7:244 BW. Onderhuur is toegestaan als dit niet contractueel is uitgesloten. Ook de onderhuurder heeft recht op huurbescherming t.o.v. zijn verhuurder. Is onderhuur contractueel uitgesloten dan pleegt de huurder wanprestatie en kan de overeenkomst ontbonden worden, art. 6:265 BW.

Bedrijfsruimte

Valt een huurobject onder art. 7:290 lid 2 BW, dan is sprake van bedrijfsruimte. Dit is een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan, die bestemd is voor een kleinhandelsbedrijf, een restaurant, café, afhaaldienst, besteldienst, hotelbedrijf. Het moet voorts een voor het publiek toegankelijk lokaal hebben, of een kampeerbedrijf of ambachtsbedrijf zijn. Huurt een tennisclub tennisbanen voor haar leden, dan is aan dit vereiste niet voldaan, want het is niet voor het publiek toegankelijk, slechts voor leden. Ook huurders van bedrijfsruimten worden beschermd, die bescherming is vooral gericht op middenstanders die afhankelijk zijn van het huurobject. De wet garandeert een huurperiode van tien jaar. Bij een overeenkomst voor onbepaalde tijd geldt eerst een termijn van vijf jaar, vervolgens kan de overeenkomst worden verlengd of opgezegd, art. 7:292 lid 2 BW. Bij een overeenkomst voor bepaalde tijd langer dan vijf jaar, maar korter dan tien is de overeengekomen termijn de eerste termijn, waarna tot tien jaar kan worden verlengd. Als beide partijen de overeenkomst willen beëindigen is een opzegging niet nodig, art. 7:293 lid 3 BW.

De huurprijs kan door de kantonrechter vastgesteld worden, art. 7:303 BW.

Kleine herstelwerkzaamheden komen voor rekening van de huurder, ook schade als gevolg van overmacht, art. 7:217 BW.

Huurder en verhuurder kunnen de overeenkomst na vijf jaar opzeggen, art. 7:293 BW. Voor verloop van deze termijn kan dat niet. De overeenkomst had dan voor twee jaar of korter afgesloten moeten worden, art. 7:301 BW. De huurder kan de kantonrechter wel verzoeken om een machtiging waarbij een andere huurder wordt aangewezen, omdat hij het bedrijf wil overdragen, art. 7:307 BW.

De opzegging na afloop van de termijn dient bij aangetekende brief of deurwaardersexploot te gebeuren en de opzeggingstermijn is tenminste één jaar. Indien de verhuurder opzegt, dient hij de gronden te vermelden, art. 7:294 BW. Doet hij dat niet, dan is de opzegging nietig. Als grond voor opzegging kan de verhuurder dringend eigen gebruik voor hemzelf of naaste familieleden aanvoeren, of het feit dat de huurder zich niet als een goed huurder gedraagt, art. 7:296 BW. Verkoop valt niet onder dringend eigen gebruik. Bij de verhuurder als rechtsopvolger van een vorige verhuurder kan niet binnen drie jaar worden opgezegd, zie lid 2. Stemt de huurder niet met opzegging in, dan blijft de overeenkomst van kracht tot beëindiging bij de kantonrechter. Zie ook art. 7:295, 7:297 en 7:299 BW.

Na verloop van tien jaren kan de overeenkomst worden opgezegd, verlengd, of hij loopt voor onbepaalde tijd door, art. 7:300 BW. Dit gebeurt opnieuw per aangetekende brief of exploot, waarbij de opzegtermijn één jaar bedraagt. Bij opzegging door de verhuurder vindt bij de rechter een belangenafweging plaats tussen het belang van de huurder bij voortzetting van de huur en het belang van de verhuurder bij opzegging, art. 7:296 lid 3 BW. De rechter wijst de vordering toe bij dringend eigen gebruik voor hem of naaste familieleden en in het geval de huurder zich niet als goed huurder gedraagt. Daarbij kan het niet instemmen met een redelijk aanbod tot het aangaan van een nieuwe overeenkomst een grond voor toewijzing van de vordering zijn, alsmede realisering van een bestemmingsplan. Zie ook art. 7:294, art. 7:296 lid 3, lid 5 en art. 7:300 lid 4 BW.

Bijzondere overeenkomsten: het arbeidscontract

Hier wordt niet de arbeidsrelatie van de ambtenaar of de ondernemer bedoeld, maar het arbeidscontract van de werknemer in de particuliere sector.

Het arbeidscontract is een overeenkomst waarbij de werknemer zich verplicht in dienst van de werkgever arbeid te verrichten tegen betaling van loon, gedurende een zekere periode, art. 7:610 BW. Arbeid, loon en ondergeschiktheid zijn essentiële kenmerken. De werknemer dient bevelen van de werkgever op te volgen, art. 7:660 BW. Zie ook art. 6:170 BW. Bij de overeenkomst van aanneming van werk (art. 7:750 BW) en de overeenkomst van opdracht (art. 7:400 BW) is geen sprake van ondergeschiktheid. Dit zijn geen arbeidsovereenkomsten.

De arbeidsovereenkomst kan voor bepaalde tijd zijn aangegaan, maar kan dan niet tussentijds worden opgezegd, tenzij anders overeengekomen. Het contract eindigt bij afloop van de termijn, art. 7:667 BW. Indien sprake is geweest van een aantal opvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd die in totaal meer dan drie jaar bedragen, wordt de overeenkomst omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd o.g.v. art. 7:668a BW.

Is de overeenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan, dan kan die altijd door partijen vormvrij worden opgezegd, art. 7:669 BW.

De overeenkomst kan voor een volledige werkweek zijn aangegaan, of voor deeltijdwerk.

Flexibele arbeidsovereenkomsten

Uitzendkrachten

Het uitzendbureau (de werkgever) stelt de uitzendkracht (de werknemer) ter beschikking van een derde (de inlener), om arbeid te verrichten onder leiding van die derde, art. 7:690 BW. Ook detachering valt hieronder. Het uitzendbureau betaalt loon, dus er bestaat geen arbeidsovereenkomst tussen werknemer en inlener. Tussen uitzendkracht en uitzendbureau bestaat wel een arbeidsovereenkomst. Er bestaat een overeenkomst van opdracht tussen uitzendbureau en inlener, art. 7:400 BW en Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). De uitzendkracht die langer dan twee jaar bij een inlener werkt wordt aangemerkt als een werknemer in de zin van art. 1 lid 3 WOR.

De uitzendkracht is niet verplicht een aanbod te accepteren en het uitzendbureau is niet verplicht een aanbod te doen. Tussen twee uitzendperioden dient geen loon te worden betaald.

Oproep- en afroepkrachten

Indien de werkgever werk heeft, kan de werknemer arbeid verrichten. Het contract wordt beschouwd als een voorovereenkomst, waarbij de werkgever niet verplicht is werk aan te bieden. Hieruit kunnen tijdelijke arbeidsovereenkomsten ontstaan. Zijn er meer dan drie tijdelijke contracten die elkaar met een tussenpoos van drie maanden of minder opvolgen, die opgeteld een periode van drie jaar bedragen, dan geldt de laatste arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, art. 7:668a BW.

Het contract kan ook beschouwd worden als een arbeidscontract met uitgestelde prestatieplicht. Dit is een contract voor onbepaalde tijd, waarbij alleen arbeid wordt verricht nadat de werknemer is opgeroepen en alleen loon wordt betaald over die uren.

Bij een nul-urencontract worden geen vaste uren afgesproken, art. 7:627 BW. Is er geen werk, dan verdient de werknemer niets. Art. 7:628 lid 5 BW stelt dat zo’n afspraak slechts gedurende de eerste 6 maanden geldig is, mits schriftelijk. De HR heeft uitgemaakt dat de werkgever verplicht is werk dat hij beschikbaar heeft aan te bieden, terwijl de werknemer verplicht is te verschijnen. Art. 7:628a BW stelt een minimum van drie uur per oproep. Ook al wordt de werknemer voor één uur opgeroepen, de werkgever moet drie uur uitbetalen. Verricht de werknemer gedurende lange tijd dezelfde arbeid als vaste krachten, dan moet de arbeidsverhouding gelijk gesteld worden met die van het vaste personeel (HR Agfa/Schoolderman).

Een min-maxcontract garandeert bijvoorbeeld minimaal 15 uren werk en maximaal 24 uren werk. Dus ook indien er geen werk is, krijgt de werknemer 15 uren uitbetaald.

Thuiswerk

De werknemer werkt zelfstandig thuis, onder aanneming van werk of opdracht. Er is derhalve geen sprake van een arbeidsovereenkomst.

Freelance

Hierbij verricht de werknemer arbeid voor verschillende opdrachtgevers onder overeenkomst van opdracht. Ook dit valt niet onder het arbeidsovereenkomstenrecht. Is slechts sprake van één opdrachtgever, dan kan de overeenkomst toch gelijk worden gesteld met een arbeidsovereenkomst (HR Steenbergen/NOS en HR Thuis-ponstypiste).

Totstandkoming

De arbeidsovereenkomst is vormvrij, toch wordt deze vaak schriftelijk overeengekomen. De kosten hiervoor zijn voor rekening van de werkgever, art. 7:654 BW. Er wordt vermoed dat er een arbeidsovereenkomst bestaat indien iemand voor drie maanden iedere week heeft gewerkt of indien hij voor drie maanden ten minste twintig uren per maand heeft gewerkt. Ingevolge art. 7:610b BW wordt er vanuit gegaan dat diegene een arbeidscontract heeft met als aantal uren de uren die hij gemiddeld per maand in de voorafgaande drie maanden heeft gewerkt.

Solliciteren

Omtrent de sollicitatiefase, maar ook gedurende de arbeidsrelatie, is wettelijk vastgelegd dat geen onderscheid mag worden gemaakt tussen mannen en vrouwen, art. 7:646 BW. Dergelijke bedingen zijn nietig, tenzij het geslacht bepalend is voor de functie, tenzij het onderscheid de vrouw beoogt te beschermen en tenzij hiermee juist positieve discriminatie wordt bewerkstelligt t.o.v. de vrouw. Men kan zich richten tot de Commissie Gelijke Behandeling of de kantonrechter indien art. 7:646 BW wordt overtreden.

Voorts is vastgelegd dat geen onderscheid tussen werknemers gemaakt mag worden o.g.v. arbeidsduur, art. 7:648 en 7:649 BW. Parttimers dienen hetzelfde behandeld te worden als fulltimers en personen in vaste dienst hetzelfde als personen met een tijdelijk dienstverband.

Indien de werknemer voor de werkgever heeft verzwegen dat hij een kwaal of ziekte heeft die hem voor de functie ongeschikt maakt, dan heeft de werknemer geen recht op loon bij ziekte, art. 7:629 lid 3 sub a BW. Een medische keuring mag slechts plaatsvinden onder strikte voorwaarden, zie Wet medische keuringen en het besluit aanstellingskeuringen.

Minderjarigen

Kinderen van 16 jaar en ouder zijn handelingsbekwaam voor wat betreft het sluiten van een arbeidsovereenkomst, art. 7:612 BW. Kinderen jonger dan 16 jaar zijn niet bekwaam een arbeidscontract aan te gaan. Verricht het kind echter gedurende vier weken arbeid in dienst van de werknemer zonder dat zijn ouders ertegen protesteren, dan gaat men ervan uit dat hij toestemming heeft gekregen, zie lid 2.

Proeftijd

Een proeftijdbeding is alleen geldig indien dit schriftelijk is overeengekomen, art. 7:652 lid 2 BW. Tijdens de proeftijd kunnen beide partijen opzeggen, zonder redenen zonder inachtneming van de regels omtrent opzegging, art. 7:676 BW. Ook indien de werknemer ziek is kan hij worden ontslagen in zijn proeftijd, art. 7:670 BW. De proeftijd dient voor beide partijen dezelfde duur te hebben, anders is het beding nietig. De proeftijd bij een overeenkomst voor onbepaalde tijd mag maximaal twee maanden bedragen, terwijl de proeftijd bij een overeenkomst voor bepaalde tijd één maand of twee maanden kan bedragen, zie art. 7:652 lid 4 en 5 BW. Ingevolge lid 6 kan van lid 4 bij CAO worden afgeweken. Een beding waarbij de proeftijd op langer dan twee maanden is gesteld is nietig, ook bij het aangaan van een nieuwe proeftijd, lid 7.

Bij nietigheid gaat de wet er vanuit dat de werknemer vanaf het begin van de nietige proeftijdperiode in dienst is geweest en kan hij niet zonder meer ontslagen worden.

Concurrentiebeding

Het concurrentiebeding dwingt de werknemer om na het einde van de arbeidsrelatie niet bij een concurrent in dienst te treden, art. 7:653 BW. Het wordt meestal bij het begin van de arbeidsrelatie overeengekomen, maar treedt in werking na afloop daarvan. Het is slechts geldig indien schriftelijk overeengekomen, met een meerderjarige werknemer. Overtreding van het beding levert vaak een hoge boete voor de werknemer op. Daarom zal de werknemer indien hij toch bij een concurrent wil werken, naar de kantonrechter stappen om het beding buiten werking te laten stellen, waarna de werkgever schadevergoeding zal betalen aan de werknemer gedurende de periode dat hij niet bij de concurrent mag werken, zie lid 2 en lid 4. Is de werkgever schadeplichtig, dan kan hij de werknemer niet aan het beding houden, lid 3.

Verplichtingen werkgever

Loon

Het loon als tegenprestatie voor de verrichte arbeid mag worden betaald in geld, art. 7:617 BW. Maar ook in het gebruik van een woning, aandelenopties, scholing of gebruik van de auto van de zaak. De hoogte van het loon mogen partijen zelf bepalen, art. 7:618 BW. De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag stelt echter wel een minimum fulltime loon voor werknemers tussen 23 en 64 jaar. Tussen 15 en 23 jaar heb je recht op het minimumjeugdloon. In CAO’s is de hoogte van het loon bepaald, art. 14 Wet CAO.

Zie art. 7:623 en 7:620 BW voor formaliteiten omtrent de betaling van het loon. Betaalt de werkgever op andere wijze, dan is hij niet bevrijd, art. 7:621 BW.

Betaalt de werkgever te laat, dan wordt het loon verhoogd met een wettelijke boete van maximaal 50%, art. 7:625 BW. De werknemer zal bij de rechter een loonvordering instellen, vermeerderd met de boete. De rechter kan de boete matigen. Naast de boete kan er ook schadevergoeding geëist worden van art. 6:119 BW. De loonvordering verjaart na vijf jaar, art. 3:307 BW.

Ingevolge art. 7:627 BW is geen loon verschuldigd als geen arbeid is verricht. Komt de werknemer te laat, dan is de werkgever over deze tijd geen loon verschuldigd.

Dit is anders bij ziekte. De werknemer heeft recht op 70% van het loon gedurende 104 weken en de eerste 52 weken op ten minste het wettelijke minimumloon, art. 7:629 BW. Bij zwangerschap of bevalling is dat 100% van het dagloon gedurende minimaal 16 weken verlof, art. 3:1 en 3:8 Wet arbeid en zorg. Dit wordt gedekt door het UWV. Bij ziekte door zwangerschap buiten de verlofperiode, krijgt de vrouw uitkering o.g.v. de Ziektewet.

De werknemer heeft geen recht op doorbetaling bij het opzettelijk veroorzaken van zijn ziekte, als hij hierover aan de werkgever valse inlichtingen heeft verstrekt bij het aangaan van de overeenkomst, als hij genezing belemmert, als hij zonder reden vervangend werk weigert of als hij weigert mee te werken aan een plan van aanpak, zie art. 7:629 en 7:658 lid 2 BW. Na afloop van het dienstverband gaat de zieke werknemer de Ziektewet in. Zit er tussen ziekmeldingen minder dan vier weken tijd, dan geldt het als één ziekmelding. Bij een langere tussenperiode begint de periode waarin de werkgever loon moet doorbetalen opnieuw, art. 7:629 lid 10 BW. In CAO’s is vaak geregeld dat de werkgever het volledige salaris doorbetaald bij ziekte.

De periode van 104 weken kan worden verlengd met een jaar indien werkgever niet voldoende heeft geprobeerd de werknemer te re-integreren, art. 7:629 lid 11 BW.

Bij bedrijfsrisico’s behoudt de werknemer ook aanspraak op loon terwijl hij geen arbeid verricht, art. 7:628 BW. De werkgever dient bijvoorbeeld te zorgen dat er voldoende grondstoffen zijn om mee te werken. Kunnen werknemers geen arbeid verrichten vanwege bedrijfsrisico’s dan dient loon doorbetaald te worden. Bij stakingen geldt dit ook. In het arrest Wielemaker-De Schelde heeft de HR bepaald dat in het geval van een georganiseerde staking (een door een erkende vakbond uitgeroepen staking die voordelig kan zijn voor alle werknemers) iedere werknemer die geen arbeid verricht geen recht heeft op loon, terwijl bij een wilde staking (door een aantal werknemers zelf georganiseerd) alleen de werkwilligen recht hebben op betaling van loon. Dit laatste behoort tot het bedrijfsrisico.

Het bijwonen van ondernemingsraad-vergaderingen tijdens arbeidstijd geeft ook recht op doorbetaling van loon, art. 17 lid 2 en 3 WOR.

Vakantie

Art. 7:639 BW stelt dat men recht heeft op vakantiedagen met behoud van loon. Ingevolge art. 7:634 BW zijn dat tenminste 20 dagen bij een volledige werkweek. Ieder beding dat minder vakantiedagen toestaat is nietig, art. 7:645 BW. Daarbij heeft de werknemer recht op een periode aaneengesloten vakantiedagen, de rest zijn snipperdagen, art. 7:638 lid 3 BW. Toestemming van de werkgever is alsnog vereist, art. 7:678 lid 2 sub j BW.

Daarnaast heeft de werknemer recht op vakantietoeslag van minimaal 8%. Dit gebeurt ook wel in de vorm van een dertiende maand. Soms wordt het uitbetaald in vakantiebonnen, art. 7:639 lid 2 BW. De vrije vakantiedagen kunnen ook omgezet worden in geld.

Verlof

Onbetaald verlof is verlof zonder behoud van loon. De Wet arbeid en zorg noemt ook andere vormen van verlof. Adoptieverlof en pleegouderverlof komt beide ouders toe gedurende een periode van vier weken. Dit wordt betaald door het UWV en bedraagt het dagloon. Van calamiteiten en ander kort verzuim verlof is sprake bij kortdurende bijzondere situaties, zoals de begrafenis van een bloedverwant, ziekte van een kind of een gesprongen waterleiding. Bij kortdurend zorgverlof zorgt de werknemer voor een samenwonend familielid. Het verlof duurt maximaal twee weken. De werknemer krijgt 70% doorbetaald. Ouderschapsverlof komt toe aan de werknemer met een kind van jonger dan acht jaar. Het verlof is zo hoog als 13 maal het aantal arbeidsuren per week. Loopbaanonderbreking vindt plaats indien de arbeidsovereenkomst voortduurt, maar de werknemer de arbeid onderbreekt. De werkgever is niet verplicht verlof of een vergoeding hiervoor toe te kennen. Palliatief verlof komt toe aan de werknemer die zorgt voor een terminale ziekte van een kind.

Informatie

De werkgever dient de werknemer te informeren over arbeidsvoorwaarden zoals de duur van het contract, het tijdstip van indiensttreding en de aard van de werkzaamheden, art. 7:655 BW. Verstrekt de werkgever geen of onjuist informatie dan is hij schadeplichtig. De werkgever is verplicht een loonstrookje te verstrekken, art. 7:619 BW. En hij dient de werknemer in tijdelijke dienst op de hoogte te stellen van een vacature voor een vaste dienst, art. 7:657 BW, met uitzondering van uitzendkrachten.

Getuigschrift

Op verzoek van de werknemer is de werkgever verplicht een getuigschrift uit te reiken, waarin is opgenomen welk werk de werknemer heeft verricht en voor hoe lang, art. 7:656 BW.

Veiligheid

Arbeidsinspecteurs kunnen controleren of werkgevers voldoende veiligheidsmaatregelen nemen, in het licht van de Arbo-wet. Daarnaast bestaat de verplichting uit art. 7:658 BW. Lijdt de werknemer schade doordat de werkgever onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen, dan kan hij schadevergoeding eisen. Als de werkgever kan aantonen dat hij wel aan zijn zorgplicht heeft voldaan, of dat de schade is ontstaan door opzet of bewuste roekeloosheid bij de werknemer, is hij niet aansprakelijk. Zie het arrest Pollemans-Hoondert. Ingevolge lid 4 geldt art. 7:658 BW ook voor uitzendkrachten.

Re-integratie

Dit betreft de verplichting van de werkgever ervoor te zorgen dat zieke werknemers terug kunnen keren in hun eigen functie, of andere passende arbeid, art. 7:658a lid 1, 2 en 4 BW. Indien geen passende arbeid beschikbaar is binnen de onderneming, mag de werkgever bij een andere onderneming passende arbeid proberen te vinden. De werkgever dient een plan van aanpak op te stellen. Spant hij zich onvoldoende in, dan kan doorbetaling van het salaris met één jaar verlengd worden, art. 7:629 lid 11 BW.

Goed werkgeverschap

Art. 7:611 BW is een uitvloeisel van de algemene regel van art. 6:248 BW. Dit artikel brengt een zorgplicht met zich voor de werkgever. In het arrest Taxicentrale heeft de HR bepaalt dat deze zorgplicht ook geldt bij verkeersongevallen in de uitvoering van de werkzaamheden, de werkgever dient in het licht van art. 7:611 BW een deugdelijke verzekering af te sluiten voor die ongevallen. Voor ongevallen tijdens woon-werkverkeer is de werkgever niet aansprakelijk, tenzij het vervoer plaatsvindt om werkzaamheden te verrichten. De HR heeft bepaald dat de werkgever in dat geval zijn werknemers ook deugdelijk dient te verzekeren. Of het goed werkgeverschap meebrengt dat de werknemer recht heeft op tewerkstelling hangt volgens de HR af van de omstandigheden van het geval en de aard van de werkzaamheden.

Verplichtingen werknemer

De werknemer dient zich op zijn beurt als een goed werknemer te gedragen, art. 7:611 BW. Daarnaast dient hij de arbeid persoonlijk te verrichten, art. 7:610 en 7:659 BW. Voorts dient hij de instructies van de werkgever op te volgen, art. 7:660 BW.

Begaat de werknemer een fout, dan is hij alleen zelf aansprakelijk bij opzet of bewuste roekeloosheid, art. 7:661 BW.

Einde van het arbeidscontract

Beëindiging van de overeenkomst geschiedt op drie manieren: van rechtswege, door partijen, of door de kantonrechter.

Van rechtswege

De overeenkomst voor bepaalde tijd eindigt automatisch wanneer de periode eindigt, art. 7:667 BW. Het kan stilzwijgend worden verlengd, met eenzelfde termijn maar hoogstens voor een jaar, art. 7:668 BW. Indien de werkgever niet wil verlengen stelt hij de werknemer dus op de hoogte daarvan. Tussentijdse opzegging kan alleen indien dit is overeengekomen, art. 7:667 lid 2 en 3 BW. Ingevolge art. 7:668a lid 1 BW kan niet eindeloos een tijdelijk contract aangeboden worden en verandert het derde tijdelijke contract, indien is voldaan aan een de vereisten, in een contract voor onbepaalde tijd. Het laatste contract eindigt dan niet meer van rechtswege. Dit geldt ook indien een bedrijf en een uitzendbureau zich afwisselen, zie lid 3.

De overeenkomst eindigt ook automatisch bij de dood van de werknemer, art. 7:674 BW. Ingevolge lid 2 dient de werkgever nog 1 maand na overlijden een uitkering te verlenen, ten bedrag van het loon. Andere uitkeringen komen in mindering, lid 4.

De dood van de werkgever doet de overeenkomst niet eindigen, art. 7:675 BW. Het kan wel worden opgezegd door de erfgenamen of de werknemer, met inachtneming van de regels omtrent het ontslagrecht (art. 7:670, 7:671 en 7:672 BW).

Door partijen

De arbeidsovereenkomst kan worden beëindigd op grond van wederzijds goedvinden. Dan behoeft niet aan wettelijk vereisten te worden voldaan. Indien de werkgever aangeeft dat de werknemer wegens een reorganisatie beter iets anders kan zoeken, kan de werknemer instemmen met het ontslag. Hij kan vervolgens aanspraak maken op een werkeloosheidsuitkering, indien hij aan de vereisten van art. 16 en 17 WW voldoet.

Partijen kunnen daarnaast de overeenkomst eenzijdig opzeggen, art. 7:667 lid 6 en 7:677 BW. Dan dienen de regels van het BBA (Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen) en het BW in acht genomen te worden. Bij ontslag op staande voet gelden deze regels niet, zie art. 6 lid 2 BBA, art. 7:677, 7:678 en 7:679 BW. Gedurende de proeftijd en bij wederzijds goedvinden ook niet, art. 7:652 en 7:676 BW.

Op grond van art. 6 BBA dient de werkgever die wil opzeggen een ontslagvergunning van het UWV te verkrijgen. Heeft de werkgever geen vergunning, dan is het ontslag vernietigbaar, art. 9 BBA, de werknemer heeft 6 maanden om het ontslag aan te vechten. Wordt de opzegging vernietigd, dan is de werknemer nooit ontslagen en heeft hij recht op loon vanaf het ontslag tot aan heden. Daarbij kan hij de wettelijke boete en de rente vorderen.

Een ontslagaanvraag dient te berusten op bedrijfseconomische of organisatorische redenen, in een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding of in de persoon van de werknemer. Weigert het UWV, dan kan de werkgever naar de kantonrechter, art. 7:685 BW.

Op ambtenaren, leraren en geestelijken is het BBA niet van toepassing, art. 2 BBA.

Het BW geeft een aantel extra vereisten voor opzegging, die zowel gelden voor werkgever als werknemer. Opzegging dient tegen het einde van de maand en er dient een opzeggingstermijn in acht genomen te worden, art. 7:672 en 7:672 lid 2 en 3 BW. De termijn voor de werknemer is één maand, voor de werkgever is dit één, twee, drie of vier maanden, afhankelijk van de duur van de arbeidsovereenkomst, zie art. 7:672 lid 2 BW. Is de ontslagvergoeding verleend, dan wordt de termijn met één maand verkort, mits er minstens nog één maand overblijft, lid 4. Ingevolge lid 5 en 6 kan de opzegtermijn schriftelijk of bij CAO worden verlengd. Voor de werknemer mag de verlenging maximaal 6 maanden bedragen, voor de werkgever minimaal het dubbele van de termijn van de werknemer. Hiervan kan bij CAO worden afgeweken, met inachtneming van lid 7 en lid 8.

Zijn bovengenoemde termijnen en regels uit het BW in acht genomen, dan is er sprake van een regelmatig ontslag. Anders spreken we van onregelmatig ontslag. Het ontslag is dan niet ongeldig, degene die opzegt is echter wel schadeplichtig.

De wederpartij kan schadevergoeding vorderen, of herstel van de arbeidsovereenkomst, art. 7:682 BW. Gefixeerde schadevergoeding is het bedrag aan loon dat is misgelopen, doordat niet met een juiste termijn is opgezegd, art. 7:680 BW. Stel dat een werknemer is ontslagen per 1 april, terwijl hij o.g.v. het BW pas op 1 juni zou mogen zijn ontslagen. Dan krijgt hij het loon over april en mei als schadevergoeding. Daarnaast kan er een volledige schadevergoeding gevorderd worden, die concreet aangetoond dient te worden, art. 7:677 lid 4 BW. Indien herstel van de arbeidsovereenkomst onmogelijk is geworden, kan de kantonrechter een afkoopsom toewijzen, art. 7:682 lid 3 BW, berekend met de kantonrechtersformule.

Een (on)regelmatig ontslag kan daarnaast kennelijk onredelijk zijn, art. 7:681 BW. Dit kan ook tot schadeplichtigheid leiden, art. 7:681 en 7:682 BW. Een ontslag is bijvoorbeeld kennelijk onredelijk indien het zonder opgave van redenen gebeurd, onder opgave van een valse reden, of als de gevolgen voor de werknemer te ernstig zijn, zie lid 2 sub a en b. Ook het ontslag door de werknemer kan kennelijk onredelijk zijn, zie lid 3. Met een gouden handdruk kan de werkgever een veroordeling tot schadevergoeding voorkomen.

Bovenstaande vorderingen, bij onregelmatig ontslag of kennelijk onredelijk ontslag dienen binnen zes maanden na het ontslag te worden ingesteld, art. 7:683 BW.

Door de rechter

Partijen kunnen de kantonrechter verzoeken de overeenkomst te ontbinden wegens gewichtige redenen o.g.v. art. 7:685 BW. Dringende redenen die aanleiding kunnen geven tot een ontslag op staande voet, alsmede verandering van omstandigheden, kunnen gewichtige redenen zijn, art. 7:678, 7:679 en 7:685 lid 2 BW. Als er sprake is van een opzegverbod kan het verzoek niet worden gedaan. Ook kan de werkgever zich tot de kantonrechter wenden indien het UWV het ontslagverzoek heeft afgewezen. O.g.v. art. 7:685 lid 8 BW kan de kantonrechter bij ontbinding een vergoeding toekennen, op basis van de kantonrechtersformule: A x B x C = vergoeding.

A staat voor het aantal gewogen dienstjaren:

Dienstjaren, afgerond op hele jaren, tot aan de leeftijd van 35 jaar tellen voor 0,5. Dienstjaren tussen de leeftijd van 35 jaar en 45 jaar tellen voor 1. Dienstjaren tussen 45 jaar en 55 jaar tellen voor 1,5, terwijl dienstjaren vanaf 55 jaar tellen voor 2.

B staat voor de beloning:

Dit is het bruto maandsalaris, plus vakantietoeslag, dertiende maand en eventuele overwerkvergoedingen. Pensioen- of zorgpremies vallen daar niet onder, de auto van de zaak, reiskosten en incidentele vergoedingen ook niet.

C staat voor de correctiefactor:

Als de werknemer niets te verwijten valt en de werkgever het verzoek indient, is de correctiefactor 1. Dient de werknemer een verzoek in en valt de werkgever niets te verwijten, dan is C gelijk aan 0. Dus de werknemer die uit eigen beweging vertrekt, bijvoorbeeld vanwege een verhuizing, krijgt geen vergoeding (A x B x 0 = 0). Valt beide partijen iets te verwijten, dan kan een factor tussen 0 en 1 worden gekozen. Valt de werkgever meer te verwijten, dan kan de factor hoger zijn dan 1. Vindt de werkgever de vergoeding te hoog, dan kan hij het ontbindingsverzoek alsnog intrekken, art. 7:685 lid 9 BW.

Er is een wetsvoorstel ingediend, art. 7:685a BW, waarin een maximum gesteld wordt aan de ontbindingvergoeding van werknemers met een bruto jaarsalaris van 75.000.

Op staande voet

Bij een ontslag op staande voet wordt onverwijld medegedeeld wat de dwingende redenen voor het ontslag zijn, art. 7:677 en 6 lid 2 sub a BBA. Voor ontslag op staande voet is een aantoonbaar dringende reden noodzakelijk. Is die reden er niet, dan is het ontslag onregelmatig omdat de regels niet in acht zijn genomen. Diefstal is een reden voor ontslag op staande voet, art. 7:678 BW.

Daarnaast is een onverwijlde mededeling aan de wederpartij nodig. Daarmee kan hooguit één of twee dagen gewacht worden. Wordt er langer gewacht dan is geen sprake van ontslag op staande voet en dienen de regels van het ontslag weer in acht genomen te worden. Is echter nader onderzoek vereist, dan mag het toch langer duren. Ook bij een opstapeling van gebeurtenissen: de druppel-emmerdoctrine. Hoe lang gewacht mag worden met de mededeling is dus afhankelijk van het geval.

Voor de werkgever geldt art. 7:678 BW, voor de werknemer art. 7:679 BW. Daarnaast kunnen meer redenen aanleiding geven tot ontslag op staande voet. Wordt een werknemer ontslagen en is dat aan hem te wijten, dan kan hij zijn recht op uitkering verspelen, art. 24 lid 2 WW. Een werkgever die een werknemer ontslaat op staande voet, loopt een hoog risico. Want mocht het ontslag op staande voet aangevochten worden en blijkt dat er geen grond voor was, dan had de werkgever alsnog een ontbindingsvergunning nodig moeten hebben en kan het ontslag worden vernietigd. De werknemer kan mede delen dat hij nog steeds bereid is de arbeid te verrichten en een loonvordering instellen, met boete en rente, art. 6 jo. 9 BBA, 7:625 en 6:119 BW. Zo loopt de werkgever het risico een hoge vergoeding te moeten betalen. Er kan dan een verzoek bij de kantonrechter ingediend worden, een verzoek tot ontbinding voor zover vereist. Als de kantonrechter het geen reden tot ontslag op staande voet vindt, kan hij de overeenkomst alsnog ontbinden wegens een gewichtige reden. De loonvordering loopt dan tot het moment van ontbinding. Vindt hij het wel een reden voor ontslag op staande voet, dan was het ontslag geldig en is de overeenkomst vanaf het moment van ontslag beëindigd en is geen loon meer verschuldigd.

Daarnaast kan de werkgever een vergunning voor zover vereist aanvragen. Indien er dus geen sprake was van een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigde. Vervolgens kan hij opzeggen met inachtneming van de opzegtermijn, art. 7:672 BW.

In faillissement

De curator zal in faillissement vaak arbeidsovereenkomsten op moeten zeggen. Er is geen ontslagvergunning vereist, art. 6 lid 2 sub c BBA. Wel dient de curator de opzeggingstermijnen in acht te nemen, echter tot een maximumtermijn van zes weken, art. 40 Fw.

Ontslagverboden

Soms is het de werkgever niet toegestaan een werknemer te ontslaan. Dat is het geval bij ziekte, tenzij de ongeschiktheid al twee jaar heeft geduurd en tenzij de ontslagvergunning al aangevraagd was voordat de werknemer ziek werd. Ook tijdens zwangerschap en zwangerschapsverlof is het verboden een werknemer te ontslaan, art. 7:670 lid 2 BW. Dit kan pas zes weken na einde van het verlof. Ontslag is ook niet toegestaan indien de werknemer lid is (geweest) van de ondernemingsraad (OR) of een commissie daarvan. Een werknemer die minder dan twee jaar geleden lid was van de OR of een toekomstig lid kan alleen ontslagen worden via de kantonrechter, art. 7:670a BW. De kantonrechter kijkt dan of het OR-lidmaatschap met het ontslag te maken kan hebben.

Andere ontslagverboden zijn lidmaatschap van een vakbond, bijwonen van bestuursvergaderingen, opnemen van ouderschapsverlof, opnemen van adoptieverlof, overgang van onderneming en het niet willen werken op zondag, art. 7:670 BW. Let ook op lid 13.

De ontslagverboden gelden niet indien sprake is van wederzijds (schriftelijk) goedvinden, bij ontslag op staande voet, bij ontslag tijdens proeftijd, beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming (art. 7:670b BW) en bij het zonder reden weigeren van passende arbeid (art. 7:670 BW).

Beëindigt de werkgever het contract ondanks een ontslagverbod, dan is de werkgever niet schadeplichtig. Wel kan de werknemer de werkgever binnen twee maanden inlichten dat hij een beroep doet op een ontslagverbod, art. 7:677 lid 5 BW. Daarna heeft hij zes maanden om die vordering in te stellen, art. 7:683 lid 2 BW. Voorts is art. 7:647 lid 1 BW nog van belang.

Collectief ontslag

Als een werkgever twintig of meer werknemers binnen een tijdvak van drie maanden moet ontslaan, bijvoorbeeld vanwege reorganisatie, spreken we van een collectief ontslag. Er dient voor iedere werknemer een ontslagvergunning te zijn en er dient rekening gehouden te worden met opzegtermijnen. Daarnaast dient de werkgever het collectieve ontslag te melden bij het CWI, de werknemersverenigingen en de OR. Zie voor details artt. 3 t/m 7 Wet melding collectief ontslag.

Fusies en overnames

Rechten van werknemers bij de overgang van een onderneming zijn ook wettelijk vastgelegd, in de artt. 7:662 e.v. BW. Het is niet van toepassing bij faillissement, wel bij surseance van betaling, art. 7:666 BW. De rechten en plichten uit de arbeidsovereenkomst gaan over op de verkrijger van de onderneming. De oude werkgever is nog wel een jaar na de overgang naast de verkrijger hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten, art. 7:663 BW. Dit geldt ook voor CAO bepalingen, art. 14a Wet CAO. Is de werknemer het oneens met de overgang van de onderneming, omdat hij verder moet reizen bijvoorbeeld, en hij zegt de overeenkomst op, dan wordt dit gezien als ontslag door de werkgever, art. 7:665 BW.

CAO
 

De collectieve arbeidsovereenkomst is geregeld in de Wet CAO. De overeenkomst wordt gesloten tussen een of meer werkgevers(verenigingen) en een of meer werknemersverenigingen (zoals FNV en CNV) en bevat voornamelijk arbeidsvoorwaarden. Lidmaatschap van een erkende werknemersvereniging of vakbond bindt de leden daarvan (georganiseerde werknemers) aan de CAO’s, maar ook de niet-leden, art. 9 Wet CAO. Dit noemt men de normatieve werking van een CAO. De werkgever die lid is van een CAO-sluitende vereniging, verbindt zichzelf tegen al zijn werknemers, art. 14 Wet CAO. Bij overgang gaan ook alle rechten en plichten uit CAO over op de verkrijger, art. 14a Wet CAO.

Is een beding in de arbeidsovereenkomst in strijd met de CAO, dan is dit beding nietig, art. 12 Wet CAO. Als de CAO echter een minimumregeling is, kan de werkgever met de werknemer wel gunstigere regels afspreken. Is de CAO een maximum- of standaardregeling, dan is elke afwijking nietig.

Een CAO komt tot stand na overleg tussen de belangenbehartigers die daartoe de bevoegdheid hebben, art. 2 Wet CAO. De CAO wordt vastgelegd in een authentieke of onderhandse akte, art. 3 Wet CAO. De CAO geldt meestal voor één of twee jaar, zie ook art. 18 Wet CAO. Tijdens de looptijd van een CAO mogen de leden niet staken, dit noemt men de vredesplicht. Stakingen mogen slechts als laatste redmiddel gebruikt worden, en kunnen door de rechter onrechtmatig worden geacht.

Handelt iemand in strijd met CAO bepalingen, dan kunnen de verenigingen die partij waren bij de CAO naleving afdwingen en schadevergoeding vorderen, art. 15 Wet CAO. Een werknemer – geen lid – kan ook naleving afdwingen.

In de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet AVV) worden CAO’s algemeen verbindend verklaard. Dan gaat de CAO bijvoorbeeld gelden in een gehele bedrijfstak in Nederland, art. 2 en 4 Wet AVV. Hier gelden bij strijd met de arbeidsovereenkomst opnieuw de CAO bepalingen, die algemeen verbindend zijn verklaard, art. 3 Wet AVV.

Begrippenlijst

Aanvullende schadevergoeding = vergoeding van vertragingsschade bij te laat nakomen, of vergoeding van gevolgschade bij ondeugdelijk presteren.

Anticipatory breach = intreding van de gevolgen van niet-nakoming vóór opeisbaarheid van de verbintenis.

Arrest = uitspraak van de Hoge Raad of een gerechtshof.

Betaling = het verrichten van een prestatie op grond van een verbintenis.

Bezitter = degene die een zaak onder zich houdt, voor zichzelf.

Colportage = Met deze term wordt huis-aan-huisverkoop bedoeld, of verkoop op georganiseerde bijeenkomsten op bus- of bootreizen.

Compensatie = verrekening.

Conformiteit = een zaak dient aan de verwachtingen van de koper te voldoen, art. 7:17 BW. Dit is niet het geval wanneer de afgeleverde zaak andere eigenschappen bevat of indien hele andere zaken geleverd worden.

 

Consument = een natuurlijk persoon, niet handelend in beroep of bedrijf.

Crediteursverzuim = wanneer de schuldeiser nakoming door de schuldenaar bemoeilijkt.

Debiteursverzuim = als debiteur tekortschieten in de nakoming van een verbintenis .

Dekkingskoop = de koper die slachtoffer wordt van wanprestatie sluit een andere overeenkomst om alsnog elders de benodigde zaken in goede staat aan te schaffen.

Eigendomsvoorbehoud = Bij een koopovereenkomst onder eigendomsvoorbehoud gaat eigendom pas over op de koper nadat hij de betaling heeft verricht.

Exoneratieclausule = een beding in een overeenkomst waarin één partij zijn aansprakelijkheid uitsluit voor eventueel ontstane schade ten gevolge van niet-nakoming. De aansprakelijkheid kan ook beperkt worden tot een bepaald bedrag.

Gangbaar geld = wettig betaalmiddel.

Gebreken = mankementen aan een zaak dat object is van een huurovereenkomst, waardoor de zaak de huurder niet het genot kan verschaffen dat hij mocht verwachten ten tijden van het sluiten van de huurovereenkomst.

Genus-zaak = zaken die naar soort zijn bepaald, zoals per gram of per kilo. Ook wel soortzaak genoemd.

Goederen = zaken en vermogensrechten.

Handelingsbekwaam = in staat rechtshandelingen te verrichten.

Handelingsonbekwaam = niet in staat rechtshandelingen te verrichten, zoals een minderjarig persoon of een onder curatele gestelde.

Immateriële schade = ander nadeel dan vermogensschade, ook smartengeld genoemd, een schadevergoeding voor de geleden pijn.

Ingebrekestelling = een schriftelijke aanmaning gericht aan de schuldenaar met de mededeling dat hij nog een bepaalde termijn heeft om zijn verplichting na te komen.

Inningsbevoegd = bevoegd betalingen in ontvangst te nemen.

Inningsonbevoegd = niet in staat betalingen in ontvangst te nemen, bijvoorbeeld een failliet.

Inspanningsverbintenis = een verbintenis waarbij de schuldenaar zich verplicht behoorlijke inspanning te verrichten.

Min-maxcontract = een arbeidscontract dat bijvoorbeeld als minimum 15 uren werk en als maximum 24 uren werk bepaalt. Dus ook indien er geen werk is, krijgt de werknemer 15 uren uitbetaald.

Natuurlijk persoon = jij en ik.

Natuurlijke verbintenis = een niet-opeisbare verbintenis, bijvoorbeeld ontstaan door verjaring.

Nominaliteitsbeginsel = art. 6:111 BW.

Non-conformiteit = wanneer de afgeleverde zaak niet aan de koopovereenkomst voldoet, omdat het niet overeenstemt met de redelijke verwachtingen van de koper.

Nul-urencontract = een arbeidscontract waarbij geen vast aantal uren arbeid wordt afgesproken, een arbeidscontract op oproepbasis.

Omzettingsverklaring = verklaring waarin de schuldeiser mededeelt dat hij – na wanprestatie door de schuldenaar – geen prijs meer stelt op alsnog nakoming, maar vervangende schadevergoeding eist.

Onderhandse verkoop = de normale koopovereenkomst, het tegenovergestelde van een openbare verkoop.

Onregelmatig ontslag = een ontslag waarbij de regels van het BW niet in acht zijn genomen.

Ontbindingsschade = schade die geleden wordt doordat de overeenkomst is ontbonden. Degene die de overeenkomst wegens wanprestatie heeft ontbonden kan vergoeding van deze schade van de schuldenaar eisen, art. 6:277 BW.

Ontslagvergunning = toestemming van het UWV, op verzoek van de werkgever, teneinde de arbeidsovereenkomst met een werknemer op te kunnen zeggen.

Ontvanger te kwader trouw = degene die een prestatie ontvangt, weet of vermoedt dat de overeenkomst ontbonden zal worden.

Onzekerheidsexceptie = die als tweede moet presteren beroept zich op een opschortingsrecht, omdat hij vermoed dat zijn wederpartij niet zal nakomen.

Overmacht = de situatie waarin tekortkoming in de nakoming van een verbintenis niet aan de schuldeiser te wijten is en dit tevens niet voor zijn risico komt.

Passende arbeid = arbeid die de zieke werknemer in het kader van zijn reïntegratie kan verrichten, rekening houdend met zijn krachten en bekwaamheden.

Prestatie = de inhoud van een verbintenis.

Privaatrecht = burgerlijk recht.

Productenaansprakelijkheid = de aansprakelijkheid van de producent van een product voor de schade die dat product toebrengt aan andere zaken of personen door een mankement, art. 6:185 BW.

Publiekrecht = het recht dat de verhouding tussen de burger en de overheid bepaalt.

Rauwelijks ontbinden = de overeenkomst op grond van wanprestatie ontbinden zonder het versturen van een ingebrekestelling, omdat de prestatie onmogelijk is geworden.

Rechtmatige daad = een handeling die een rechtsgevolg veroorzaakt dat de handelende niet heeft gewild (zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking).

Rechtspersoon = een organisatie met rechtspersoonlijkheid, bijvoorbeeld de BV, of de NV.

Regelmatig ontslag = een ontslag waarbij de ontslagregels en termijnen van het BW in acht zijn genomen.

Regresrecht = bij hoofdelijke aansprakelijkheid bij meerdere debiteuren. Jij kunt de schade verhalen op de andere debiteuren, omdat jij de vordering hebt voldaan.

Resultaatsverbintenis = een verbintenis waarbij de schuldenaar zich verplicht een bepaald resultaat te bereiken, zoals het bouwen van een schuur, het betalen van huur of leveren van zaken.

Retentierecht = het recht om afgifte van een zaak te weigeren, omdat de wederpartij niet nakomt, art. 6:57 jo. 3:290 BW.

Schadestaatprocedure = na het vonnis wordt de schade begroot, de rechter veroordeeld de dader tot vergoeding van de schade nader op te maken bij staat, art. 612 Rv

Schuldeisersverzuim = wanneer de schuldeiser nakoming door de schuldenaar bemoeilijkt.

Schuldenaarsverzuim = als debiteur tekortschieten in de nakoming van een verbintenis.

Soortzaak = een zaak die makkelijk vervangbaar is door hetzelfde product. Ook wel genus-zaak genoemd.

Smartengeld = ander nadeel dan vermogensschade, ook smartengeld genoemd, een schadevergoeding voor de geleden pijn.

Species-zaak = een zaak die niet door een andere vervangen kan worden, art. 6:27 BW.

Vermogen = alle goederen en schulden van een persoon of rechtspersoon.

Vervaldag = de dag waarop nagekomen/gepresteerd dient te worden, deze dag zijn partijen overeengekomen.

Vervangende schadevergoeding = schadevergoeding in plaats van de prestatie, bij wanprestatie.

Verweermiddelen = De argumenten die de schuldenaar kan aanvoeren om niet tot nakoming over te hoeven gaan.

Verzuim = het moment waarop de schuldenaar schadevergoeding verschuldigd raakt, meestal na ingebrekestelling, soms zonder ingebrekestelling.

Voordeelstoerekening = als de schuldenaar door overmacht niet meer kan voldoen aan zijn verplichting en hij daardoor voordeel geniet, dient hij dit ingevolge art. 6:78 BW aan de wederpartij af te staan.

Vorderingsrecht = recht op het ontvangen van een prestatie.

Vormvrij = een overeenkomst is vormvrij als deze in elke vorm tot stand kan komen, dus schriftelijk, mondeling, via de e-mail etc.

Vredesplicht = tijdens de looptijd van een CAO wordt niet gestaakt door leden van de werknemersverenigingen.

Waardevergoeding = als een prestatie niet ongedaan kan worden gemaakt na ontbinding, dan wordt de prestatie omgezet in een waardevergoeding, art. 6:272 BW.

Wanprestatie = toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van een contractuele verbintenis.

Wederverhuur = van wederverhuur is sprake als de verhuurder de zaak aan iemand anders verhuurt.

Wet in materiële zin = tegenstelling van een wet in formele zin, bijvoorbeeld een gemeentelijke verordening.

Wettelijk vertegenwoordiger = ouders, voogd of curator.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1764