Boeksamenvatting bij Complete International Law: Text, Cases and Materials van Abass
- 3287 reads
Deze Samenvatting bij Praktisch Internationaal Recht (Kipping & Beck-Soeliman) is geschreven in 2014
Geschiedenis
Het internationaal recht regelt het recht tussen staten onderling en is onlosmakelijk verbonden met geschiedenis. In de oudheid legden volkeren afspraken vast, zoals het respect tonen jegens elkaar en het erkennen van elkaars grondgebied. In de zesde eeuw voor Christus legden de klassieke Grieken de basis voor de theorie van natuurrecht. Deze theorie beschrijft dat logische en rationele regels als basis van de natuur gezien kunnen worden. Deze theorie zou universeel van toepassing zijn. In de middeleeuwen stond vooral de kerk centraal. De kerk ontwikkelde rechtsregels voor de kerkelijke rechtsorde en voor gelovigen. Deze hadden van invloed op de maatschappij, waardoor er ook regelgeving voor handelaren ontstond om internationale overeenkomsten te reguleren.
Tijdens de renaissance kwam rede en verstand centraal te staan. De Griekse ideeën kwamen weer in opkomst. Een bekende Nederlandse rechtsgeleerde, Hugo de Groot, stelde dat het natuurrecht onafhankelijk van God zou bestaan. Volgens hem moesten rechtsbeginselen, zoals die van het internationaal recht, moeten worden ontleend uit universele waarden. Na de renaissance werden vrijheid, gelijkheid en broederschap als belangrijke waarden gezien. De drang van staten om onafhankelijk en zelfstandig te worden werd steeds groter.
Het was de industriële revolutie die ervoor zorgden dat de handel tussen staten toenam. Men zag er toen de noodzaak ervan in om handel en internationale contracten te verbinden aan regelgeving. In de twintigste eeuw kwamen toen de twee wereldoorlogen. Het verdrag van Versailles (1919) werd na de Eerste Wereldoorlog ondertekend, waaruit de Volkenbond ontstond. Dit was een internationale organisatie, waarmee de samenwerkende staten probeerden om een eind te maken aan oorlogen. Na de Tweede Wereld Oorlog kwam de opvolger van de Volkenbond, Verenigde Naties (VN). Het VN Handvest dat als oprichtingsverdrag diende, werd opgenomen dat staten buiten zelfverdediging alleen geweld mochten gebruiken op basis van een machtiging van de Veiligheidsraad van de VN.
Internationaal Publiekrecht
De overheid creëert binnen het nationale recht overheidswetten en regelgeving voor burgers. Bij het internationale recht is het anders. Internationaal stellen staten regelgeving op die zij belangrijk vinden om daadwerkelijk na te komen. Hiermee wordt ook het Internationaal publiekrecht mee aangeduid, omdat het tussen staten onderling is. Er is sprake van internationaal privaatrecht als het om geschillen gaat die natuurlijke personen of rechtspersonen betreffen. Het internationale recht kent geen centraal systeem van een handhavende, wetgevende en uitvoerende macht. De staten leven de regels na die zij onderling hebben afgesproken, omdat zij die belangrijk en waardevol vinden. De handhaving ligt dus bij de staten zelf. Staten hebben de mogelijkheid om internationale organisaties op te richten, maar deze staten moeten wel deze organisaties die bevoegdheden toekennen.
De internationale rechtsorde
In de internationale rechtsorde zijn de staten de grootse spelers. Het zijn staten die afspraken kunnen maken met andere staten en deze vastleggen in verdragen. Uit zo’n verdrag vloeien rechten en plichten voort. Staten kunnen verdragen sluiten, omdat zij gelijk aan elkaar zijn en zelfstandig bevoegd zijn om rechtsbetrekkingen met elkaar aan te gaan. Met andere woorden, staten zijn soeverein. Wanneer een staat zelfstandig bevoegd is om zelf beslissingen te nemen, toont het hiermee zijn soevereiniteit. Een staat kan zijn soevereiniteit ook kenbaar maken door middel van haar rechtsmacht. Deze is dan instaat om regels op te stellen of te handhaven ten aanzien van zijn burgers.
Staten zijn in het internationale recht afhankelijk of interdependent van elkaar. Zij hebben elkaar steeds nodig om wederzijdse afspraken te maken over bijvoorbeeld terrorisme of milieu. Een belangrijk uitgangspunt binnen de internationale rechtsorde is dat staten proberen vreedzaam naast elkaar leven. Dit wordt ook wel vreedzame co-existentie genoemd (art. 2 lid 3 VN-Handvest).
Internationaal recht binnen de nationale rechtsorde
De doorwerking van het internationale recht in de nationale rechtsorde kan door middel van de volgende systemen:
1. Monisme
Het internationale recht maakt automatisch deel uit van het nationale recht na de ondertekening van het verdrag. Volgens de staat vormen het nationale recht en het internationale recht één rechtsorde. De staat beschouwt de internationale normen als regels die rechtstreeks verbindend zijn voor haar burgers.
2. Dualisme
De staat beschouwt het nationale recht en internationale recht als twee gescheiden rechtssferen. Daarnaast ziet de staat de internationaalrechtelijke normen als gericht tot de staat. De normen moeten eerst worden omgezet in nationaal recht om te gelden voor haar burgers. Weliswaar is de staat voor het gebonden aan het internationale recht, maar zonder omzetting naar het nationale recht hebben internationale bepalingen op nationaal niveau geen betekenis.
Verhoudingen in Nederland:
Nederland kent een gematigd monistisch stelsel. Bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties, die naar haar inhoud een ieder kunnen verbinden, hebben verbindende kracht nadat zij zijn bekendgemaakt (art. 93 Gw). Mochten deze botsten met de Nederlandse regelgeving, dan hebben de internationale regels voorrang (art. 94 Gw). Dit geldt ook voor regels uit het internationaalrechtelijk gewoonterecht (Nyugat- arrest). Verdragen worden bekend gemaakt in het Tracatenblad. Als art. 93 Gw van toepassing is, dan heeft de internationale bepaling een rechtstreekse werking en kan een burger zich hierop beroepen.
Volgens art. 120 Gw bestaat er wel een toetsingsverbod voor de rechter. Het is niet mogelijk om een ieder verbindende bepalingen van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties te toetsen aan Grondwet.
Het parlement heeft ook te maken met internationaal recht. De gebondenheid en opzegging van verdragen vereist een voorafgaande goedkeuring van de Staten-Generaal, tenzij in bepaalde gevalleen anders is bepaalt (art. 91 Gw). Het parlement moet ook toestemming geven voor een oorlogsverklaring (art. 96 Gw)
Verdragen
Een verdrag kan gesloten worden tussen een aantal staten. Wanneer een verdrag gesloten is tussen twee staten, dan spreekt men over een bilateraal verdrag. Als het tussen meer dan twee staten gesloten is, noemt ment dit een multilateraal verdrag. Een staat kan ook een verdrag sluiten met een internationale organisatie.
Voorbehoud bij verdragen
Een voorbehoud is een verklaring, afgelegd door een staat bij het ondertekenen van een verdrag, waarbij een staat aangeeft één of meerdere bepalingen in het verdrag geen of gewijzigde rechtsgevolgen te geven. De staat die een voorbehoud wil, wil dus eigenlijk een uitzonderingspositie ten aanzien van bepalingen uit het verdrag.
Totstandkoming van een verdrag:
Jurisprudentie
Jurisprudentie omvat de rechterlijke uitspraken van de rechters. Het gaat hier dan om uitspraken die uitgesproken zijn door rechter van internationale organen, ingesteld door een internationale organisatie. Voorbeelden hiervan zijn het Internationaal Gerechtshof (IGH), het Europese hof van de Rechten van de Mens (EHRM), het Internationaal Strafhof of een speciaal ingesteld tribunaal. Daarnaast is de doctrine ook van belang. De doctrine omvat de opvattingen van academici over een bepaalde rechtsregel die als hulpmiddel gebruikt kunnen worden voor het uitleggen van de bepaling.
Besluiten van de internationale organisaties
Staten richten internationale organisaties op. De organen van deze organisaties kunnen binden besluiten nemen die van invloed zijn op de nationale rechtsorde. De EU kan bijvoorbeeld richtlijnen stellen voor die de lidstaten moeten omzetten in nationaal recht. De internationale organisaties hebben vaak een rechtsprekend orgaan. De VN heeft het IGH, de Raad van Europa heeft het EHRM en de Europese Unie heeft het Hof van Justitie.
Gewoonterecht
In het internationale gewoonterecht gaat het om het ongeschreven recht. Vooral om wat de staten op dat moment belangrijke waarden vinden. Hierbij wordt vooral gekeken naar de uitspraken van bestuursorganen of vertegenwoordigers van een staat.
Art. 38 lid 1 Statuut IGH omschrijft een internationale gewoonte, als blijk van een als recht aanvaarde algemene praktijk. Hieruit is op te maken dat het gewoonterecht uit twee elementen bestaat:
1.Opinio iuris sive necessitates
2. Materieel element,
De algemene rechtsbeginselen
De algemene rechtsbeginselen zijn beginselen waar de rechtsorde gewoonlijk van uitgaat en waartoe rechtstitel zijn te herleiden, voor zover deze beginselen door de staten erkend worden. Het is bijvoorbeeld mogelijk om een beroep te doen op de eisen van redelijkheid en billijkheid of goede trouw om een argument te versterken. De goede trouw is als beginsel zelf opgenomen in art. 2 lid 2 VN-Handvest. Pact sunt servanda valt ook onder de algemene rechtsbeginselen. Dit beginsel is de grondslag van het internationaal rechtsverkeer en verplicht staten om overeenkomsten na te komen (art. 26 Verdrag van Wenen).
Dwingende internationale normen
Normen waar staten van overtuigd zijn dat er niet van mag worden afgeweken, worden dwingende internationale normen genoemd. Het verbod op slavernij, piraterij en genocide zijn hier voorbeelden van. Deze regels zijn van dwingend recht en worden ook wel ius congens genoemd (art. 53 Verdrag van Wenen). Mocht er in een verdrag toch van een dwingende norm worden afgeweken, dan is van rechtswege nietig. Het kan gebeuren dat er internationaal een nieuwe dwingende norm wordt aangenomen. In dat geval is elk bestaand verdrag dat hiermee in strijd is automatisch nietig (art. 63 Verdrag van Wenen).
Eenzijdige handelingen
In het internationaal recht worden eenzijdige handelingen ook aangemerkt als rechtsbron. Dit zijn rechtshandelingen of feitelijke handelingen die gericht zijn op een bepaald rechtsgevolg. Uit de omstandigheden moet duidelijk zijn dat de betrokken staat de bedoeling had om zich te binden Een staat kan een eenzijdige handeling in geschreven of ongeschreven vorm uitten. Ongeschreven eenzijdige handelingen kunnen een verklaring van een staatshoofd zijn. Hierin laat het staatshoofd een bepaald standpunt naar voren komen en dit kan zorgen voor de vorming van gewoonterecht. Een eenzijdige handelingen komen ook voor als een staat een situatie aanvaardt, waaruit rechten en plichten ontstaan.
Hier volgt een overzicht van alle rechtsbronnen:
Hoofdbronnen
Aanvullende bronnen:
Rechtssubjecten
Een rechtssubject is een zelfstandige drager van rechten en plichten. Of te wel een ieder die een rechtsbevoegdheid bezit. Het nationaal recht kent natuurlijke personen en rechtspersonen. In het internationaal publiekrecht zijn de staten de belangrijkste rechtsobjecten. Zij bezitten dan ook in het internationale publiekrecht de volledige rechtspersoonlijkheid. Internationale organisaties hebben in de twintigste eeuw een rechtspersoonlijkheid verkregen, maar deze is vaak beperkt. Zij kunnen wel zelfstandig deelnemen aan het internationale rechtsverkeer.
Staten
Het begrip staat is afkomstig van status en komt uit het Latijn. Wat staat, toestand of huishouding betekend. Een lange tijd werd dit aan de macht en status van een vorst verbonden, maar vanaf de zestiende eeuw werd het steeds meer losgekoppeld van persoon tot de betekenis die wij er nu aan geven. De belangrijkste denkers van dit proces waren Machiavellie (1469-1527), Thomas Hobbes (1588-1679, John Locke (1632-1704), Montesquieu (1689-1755) en Jean-Jacques Rousseau (1719-1782).
In de conferentie van Montevideo werden de volgende criteria voor staat afgesproken:
De laatste criteria wordt niet als zelfstandige voorwaarde gezien. De eerst drie voorwaarden worden wel in het internationale gewoonterecht erkend.
1. Grondgebied
Op basis van het grondgebied of territoir wordt een staat bepaald. De grootte van dat grondgebied is voor deze voorwaarde niet relevant. Niet alleen het land valt onder het grondgebied, maar ook de binnenwateren en een strook zee (de territoriale zee) van maximaal twaalf zeemijl. Of de grenzen vaststaan, is geen vereiste.
2. Bevolking
Het is noodzakelijk dat er op het grondgebied een bevolking woont. Het hoogste gezag moet immers door personen worden uitgevoerd. Ook hiervoor geldt dat er geen minimumaantal inwoners is ingesteld waaraan voldaan moet worden om als staat te worden aangemerkt. De juridische relatie tussen een staat en zijn bevolking komt tot stand door middel van nationaliteit die een staat aan haar burgers kan toekennen. Er komt dan verschil tot stand tussen onderdanen en vreemdelingen (niet-onderdanen). Dit verschil brengt rechtsgevolgen met zich mee. In beginsel hebben alleen onderdanen van de staat toegang tot de staat. De toegang van vreemdelingen kan bijvoorbeeld geregeld worden via een visum (art. 76 Vreemdelingenwet). Een staat kan zijn onderdanen ook bescherming bieden als zij in het buitenland in de problemen komen.
Het is niet mogelijk voor staten om onbeperkt onderscheid te maken tussen vreemdelingen en onderdanen. Het discriminatieverbod dat in verschillende mensenrechtenverdragen is vastgelegd, verzet zich hiertegen. Iedere persoon dat op het grondgebied van een staat verblijft, heeft recht op bescherming. Sommige verdragen verplichten staten om het verschil in nationaliteit te verkleinen, zoals bij de staten die lid zijn van de EU.
Er bestaat een discussie over de rechtgevolgen van iemand die van rechtswege nationaliteit heeft verkregen op grond van het ius-solibeginsel (territorialiteitbeginsel) of het ius sanguinisbeginsel (afstammingsbeginsel), dan wel dat iemand de nationaliteit later heeft verkregen. Iemand kan van rechtswege de nationaliteit verkrijgen, omdat beide ouders de nationaliteit van de staat bezitten (ius soli) en/of de persoon is geboren op het grondgebied van een staat (ius sanguinis). De vraag of iemand bijstand kan krijgen op de eerste twee beginselen bestaat geen twijfel. Wanneer iemand pas later nationaliteit heeft verkregen, kan dit voor problemen zorgen.
3.Uitoefening van gezag
Op het grondgebied en over de bevolking dient er gezag worden uitgeoefend. Er moet dus sprake zijn van een overheid die efficiënt en effectief gezag kan uitvoeren. Daarnaast moet de overheid als hoogste gezag worden aangemerkt. De staat is het enige gezag dat geweld mag gebruiken, ook wel geweldsmonopolie genoemd. Het internationaal recht bepaald niet hoe dit gezag georganiseerd dient worden.
4. Erkenning
Naast de vorige drie criteria is er nog een vierde criterium: de erkenning door andere staten. Dit wordt algemeen niet gezien als een vereiste voor een staat. Bij erkenning moet er onderscheid gemaakt worden tussen erkenning van een staat en de erkenning van de regering van de staat. Verder is erkenning een eenzijdige rechtshandeling dat gericht op een rechtsgevolg. De staat die erkent, geeft aan dat hij relaties met de erkende staat wilt aangaan. Als dit element toch bij de definitie wordt toegevoegd, word het ook wel declaratoir of verklarend element genoemd.
Totstandkoming van staten
Staten komen tot stand door middel van samenvoeging, afscheiding of ontbinding. Bij samenvoeging worden twee staten één staat, bij afscheiding maakt een regio zich los van een staat en bij ontbinding wordt een staat ontbonden waaruit uit weer nieuwe staten kunnen ontstaan.
Zelfbeschikking van volken
In het internationale recht wordt zelfbeschikking toegekend aan volkeren. Een volk mag op grond van dit beginsel zelf bepalen tot welke staat zij willen behoren en hoe deze georganiseerd moet worden. Een volk mag ook zijn eigen ontwikkeling bepalen. Het betekend niet dat als het recht op zelfbeschikking door een staat geschonden wordt, een volk het recht heeft om zich zomaar af te scheiden en een eigen staat kan stichten.
Rechten van Staten
Staten het recht op onafhankelijkheid, gelijkwaardigheid en vreedzame co-existentie. Vreedzame co-existentie is het beleid om ernaar te streven die elkaars politieke tegenstanders zijn, vreedzaam naast elkaar leven en dus politieke conflicten niet te laten uitlopen tot militaire conflicten. Uit die vreedzame co-existentie vloeit automatisch het recht op gelijkwaardigheid en onafhankelijkheid, of te wel soevereiniteit. Zonder deze twee rechten is moeilijk sprake van vreedzame co-existentie. Het soevereiniteitsbeginsel houdt in dat staten geen hogere macht boven zich hebben, waardoor andere staten de onafhankelijkheid van anderen dienen te respecteren. Dit zorgt ook voor onderlinge gelijkwaardigheid tussen staten.
Internationale organisatie
Oorspronkelijk werd alleen eerst aan de staten een rechtspersoonlijkheid toegekend. Na de Tweede Wereldoorlog is de onafhankelijkheid van staten toegenomen en dat heeft ertoe geleid om gezamenlijke belangen via speciale organisaties aan te pakken. Staten kunnen internationale organisaties oprichten, deze worden ook wel volkenrechtelijke organisaties genoemd. Deze organisaties kunnen in twee vormen voorkomen:
De theorie van implied powers houdt in dat een organisatie is opgericht met de bedoeling om haar functies te geven en er hierdoor rechten en plichten aan zijn verbonden om die functies goed uit te oefenen.
Natuurlijke personen
Individuen of natuurlijke personen spelen pas recentelijk een rol als internationaal rechtssubject. Na de Tweede Wereldoorlog zag men in dat de rechten en plichten van natuurlijke personen niet altijd door een staat worden nageleefd, bijvoorbeeld bij het nazibewind. Door de mensenrechtenverdragen werd het individu een steeds belangrijker rechtssubject binnen het internationale recht. De naleving van die regels zou via het internationale recht moeten worden afgedwongen. Een voorbeeld hiervan is een verdrag dat Nederland ondertekend heeft, het EVRM. Als een natuurlijk persoon van mening is dat zijn rechten die vastgelegd zijn in het EVRM geschonden zijn door een staat, dan heeft hij de mogelijkheid om beroep hiertegen in te stellen bij het Europese Hof voor de rechten van de mens en Fundamentele Vrijheden (EHRM).
Rechtspersonen
Net als in het nationaal recht kent het internationaal recht ook rechtspersonen. Dit zijn de grote ondernemingen, zoals Apple, IKEA, Shell, enz. Internationale publieke bedrijven zijn onderneming, waarin de overheid samenwerkt met een private rechtspersoon. Ten slotte zijn er nog de ngo’s (non-intergouvermentele organisaties). Dit zijn grensoverschrijdende privaatrechtelijke organisaties die in het leven geroepen voor ideële, of commerciële doelen. Dit zijn bijvoorbeeld: Amnesty Internationaal, Greenpeace, Artsen zonder Grenzen, Rode Kruis en WNF.
Overzicht rechtssubjecten:
Volledige rechtssubjecten
Beperkte rechtspersoonlijkheid
Een staat heeft zijn eigen jurisdictie (een zelfstandige bevoegdheid tot beslissen). Op welk grondgebied ten aanzien van welke personen kan een staat zijn bevoegdheden gebruiken? Dit kan op grond van de territoriale jurisdictie, functionele jurisdictie en personele jurisdictie.
Territoriale Jurisdictie
De territoriale jurisdictie gaat over de regels die een staat kan stellen op zijn eigen grondgebied, of te wel territoir. Deze regels omvatten de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht. Een staat heeft de rechtsmacht over eigen:
De territoriale jurisdictie omvat het land en het luchtruim. De nationale overheid kan over deze gebieden binnen het territoir van de staat zelfstandig besluiten nemen. De douane heeft bijvoorbeeld de bevoegdheid om artikelen op te sporen en in beslag te nemen.
De overheid heeft ook de bevoegdheid om zijn rechtsmacht uit te oefenen binnen de maritieme binnenwateren en een strook aangrenzende zee. Dit is bepaald in art. 2 van het Verdrag van de VN inzake het recht van de zee (VN-Zeerechtverdrag ofwel UNCLOS). De breedte van die strook bedraagt 12 zeemijl (22 km) gerekend vanaf de basislijn (art. 3 UNCLOS). Er bestaan twee soorten basislijnen, namelijk de rechte basislijn van art. 7 UNCLOS en de laagwaterlijn van art. 5 UNCLOS. Binnen de territoriale zee is een staat bevoegd om over de natuurlijke bronnen te beschikken.
Een uitzondering op de rechtsmacht van de staat over de territoriale wateren is het recht van onschuldige doorvaart. Scheppen die door de wateren van een staat varen hebben het recht op vrije doorvaart. (art. 17 UNCLOS). De doorvaart is onschuldig zolang het schip geen gevaar oplevert voor de vrede en de veiligheid (art. 19 UNCLOS).
Functionele Jurisdictie
Een staat bezit ook over de functionele jurisdictie, dit is een beperkte mate van rechtsmacht of jurisdictie over bepaalde gebieden van het nabij gelegen zeegebied. Het gebied omvat de:
De aansluitende zone is na de territoriale zee (contiguous zone). Dit kan maar maximaal 24 zeemijl zijn, gerekend van de kust, of te wel de basislijn. De staat mag toezicht uitoefenen om te voorkomen dat er een inbreuk gemaakt wordt op nationale wetten en voorschriften.
Volgens art. 76 UNCLOS omvat de continentaal plat tot 200 zeemijl de zeebodem en de ondergrond van de onderwater gelegen gebieden na de territoriale zee van de zeebodem. Een staat heeft dan de soevereine rechten over de exploitatie en exploratie alle natuurlijke rijkdomen van de zeebodem en daaronder. Het gaat hier vooral om mineralen en olie.
Aan de territoriale zee grenst ook de exclusieve economische zone (EEZ). Deze zone is 200 zeemijl en hierin heeft de kuststaat een beslissingsbevoegdheid over de exploitatie, exploratie, het behoud en beheer van natuurlijke rijkdommen van wateren boven de zeebodem. Het opwekken van energie door middel van wind geldt hier ook onder.
Personele jurisdictie
Het is mogelijk voor een staat om zijn bevoegdheid uit te oefenen ten aanzien van personen. Dit wordt ook wel personele jurisdictie genoemd. Een burger is aan de staat gekoppeld door middel van de nationaliteit. De nationaliteitwetgeving kan per staat verschillen. Deze wetgeving wordt meestal gebaseerd op twee beginselen: het beginsel van ius soli en ius sanguinis. Volgens ius- sanquinisbeginsel verkrijgt een kind de nationaliteit van één van de ouders. Het ius-solibeginsel verwijst naar het grondgebied waarop iemand geboren is. Art 2 lid 1 Gw schrijft voor dat de wet regelt wie er Nederlander is. Het verkrijgen van het Nederlanderschap is gereld in de Rijkswet (Rw). Volgens art. 3 lid 1 Rw volgt de Nederlandse staat het ius-sanguinisbeginsel. Een kind dat geboren is in Nederland krijgt de nationaliteit van de vader of de moeder. Als volgens de Rijkswet bepaald is of een persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, dan kan de Nederlandse staat zijn personele jurisdictie in het buitenland uitoefenen.
De bevoegdheid om niet-Nederlanders te vervolgen in Nederland heet criminele jurisdictie. Of Nederland die bevoegdheid heeft, hangt af van de volgende beginselen:
1. Actieve en passieve territorialiteitsbeginsel
Het actieve en passieve territorialiteitsbeginsel hangt ervan af of het strafbare feit zich op het grondgebied van de staat heeft afgespeeld. Het beginsel wordt beschreven in art. 2 en 3 Sr. Het Nederlandse strafrecht is van toepassing op een ieder die zich in Nederland bevindt en zich schuldig maakt aan een strafbaar feit (art. 2 Sr). Dit geldt ook voor een ieder die zich aan een strafbaar feit schuldig maakt aan boord van een Nederlands vliegtuig of schip (art. 3 Sr).
2. Passief nationaliteitsbeginsel
Art. 4 Sr beschrijft het passieve nationaliteitsbeginsel Het beschrijft dat niet-onderdanen vervolgd kunnen worden voor strafbare feiten die gepleegd zijn tegen Nederlander, zoals art. 4 sub 13 Sr.
3. Actief nationaliteitsbeginsel
In art 5 Sr wordt het actieve nationaliteitsbeginsel omschreven en houdt in dat het Nederlandse strafrecht van toepassing is op Nederlander die zich in het buitenland schuldig maken aan bepaalde misdrijven, zoals mensensmokkel. Het Nederlandse strafrecht is ook van toepassing op niet-onderdanen die hier hun vaste woon- en verblijfplaats en zich bijvoorbeeld schuldig zijn aan terrorisme.
4. Beschermingsbeginsel
Het beschermingsbeginsel zorgt ervoor dat misdrijven, gericht tegen de veiligheid van de staat, voor een ieder strafbaar is die zich in buitenland hieraan strafbaar maakt.
5. Universaliteitsbeginsel
Misdrijven die door de gehele internationale rechtsorde strafbaar worden gezien, vallen onder het universaliteitsbeginsel. Het bijzondere hieraan is dat er geen link of verband hoeft te zijn met de nationaliteit van de dader. De nationaliteit van de dader of de plaats waar het delict gepleegd is staat los van de vervolging. De staat mag de dader vervolgen, zolang het strafbare feit door de internationale gemeenschap strafbaar wordt gezien. Bijvoorbeeld art. 4 sub 7 Sr.
Immuniteit
Immuniteit is een internationale opgelegde beperking aan de uitoefening van jurisdictie van staten door middel van:
1. Staatsimmuniteit
De staatsimmuniteit heeft betrekking op overheids- en staatshandelingen en wordt in het Latijn als Acte iure imperri aangeduid. De ontvangende staat mag in beginsel geen rechtsprekende of handhavende macht uitoefenen over ander staten of hun vertegenwoordigers van het staatsgezag. Hierbij moet gedacht worden aan staatshoofden, ministers of regeringsleiders. Naast de staatsimmuniteit van handelingen die tot het publiekrecht horen, zoals het ondertekenen van een verdrag door een minster, zijn er ook overheidshandelingen die betrekking hebben op het privaatrecht (Acta iure gestions). Voor dit soort handelingen geldt de immuniteit niet. Een belangrijk verdrag dat betrekking heeft op de immuniteit is het VN-Statenimmuniteitenverdrag.
2. Diplomatieke immuniteit
Elke staat heeft wel een diplomatieke vertegenwoordiging(ambassade) gevestigd in een andere staat met als doel om de contacten te onderhouden en eigen burger te helpen. De ontvangende staat is de staat die een diplomaat ontvangt en de staat die een diplomaat stuurt, wordt de zendstaat genoemd. De afgevaardigden van de staat die in de ambassade werken behoren ook tot de diplomaten. Er moet wel onderscheid gemaakt worden tussen het overige personeel, zoals het administratief personeel en de consuls. Een consul verleent diensten aan burgers met dezelfde nationaliteit die in een andere staat verblijven, waarin hij werkzaam is.
Diplomaten en consuls genieten bescherming van de staat die ze in ontvangst neemt. Zij mogen bijvoorbeeld niet strafrechtelijk vervolgd worden. Dit is op grond van het Weens verdrag inzake diplomatiek verkeer.
De correspondentie of communicatie tussen de zendstaat en de diplomaat is onschendbaar. Een ontvangende staat mag de correspondentie niet onderscheppen, controleren of inzien. Zie hiervoor art. 27 lid Weens verdrag inzake diplomatiek verkeer. De diplomaten hebben ook een strafrechtelijke immuniteit. Zij mogen nimmer strafrechtelijk vervolgd worden op grond van ar 29 Weens verdrag inzake diplomatiek verkeer. Een zendstaat heeft de mogelijkheid om af te zien de onschendbaarheid, dit wordt ook wel waiver of immunity genoemd.
Verdrag
De regels voor verdragen komen voort uit het gewoonterecht en zijn uiteindelijk gecodificeerd in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (WVV). Dit moest leiden tot meer rechtszekerheid. Art. 2 lid 1 onder a WVV omvat wat men onder verdrag verstaat en wanneer het Verdrag van Wenen van toepassing is. Een verdrag is een schriftelijke overeenkomst tussen staten die geregeld wordt door het internationaal recht, ongeacht of dit is vastgelegd in één of meer verwante instrumenten en ongeacht welke naam het verkregen heeft. Op grond van het beginsel van goede trouw, pacta sunt servenda, zijn landen gebonden aan het verdrag.
Op basis van het gewoonterecht is een verdrag echter een overeenkomst met een beoogd rechtsgevolg die beheerst wordt door het internationale recht en gesloten is door één of meer internationaalrechtelijk rechtsubjecten. Verdragen kunnen dus ook door internationale organisaties, zoals de EU, worden aangegaan,
Staten kennen elkaar rechten toe of gaan verplichtingen jegens elkaar aan, zoals bij elke overeenkomst. De staten zijn alleen gebonden aan een verdrag als zij hiervoor instemming hebben gegeven om gebonden te zijn, ook wel in het Engels “consent to bound” genoemd (art. 11 WVV). Als hiervan niets in het verdrag te vinden is, dan is er geen sprake van een verdrag.
Het Engelse woord consent komt van het Latijn consensus, wat wilsovereenstemming betekent. Zoals eerder genoemd is, is in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht het gewoonterecht vastgelegd. Staten die geen partij zijn van dit verdrag zijn dan gebonden aan het gewoonterecht. Het verdrag is pas van toepassing als er een rechtsvraag is ontstaan over een onderdeel van het verdrag waarin dat verdrag zelf er geen oplossing voor heeft.
Totstandkoming van verdragen
Het sluiten van een verdrag
Voorafgaand van het sluiten van een verdrag wordt er eerst onderhandeld tussen twee (bilateraal) of meerdere staten (multilateraal). Degene die namens een staat mag onderhandelen is vastgelegd in art. 7 WVV. Een vertegenwoordiger kan een volmacht (full powers) laten zien, waaruit blijkt dat hij die bevoegdheid heeft (art. 7 lid 1 onder a WVV), maar het kan ook blijken uit de praktijk die een staat uitoefent. (art. 7 lid 1 onder b WVV). Regeringsleiders, staatshoofden en ministers worden dan bevoegd geacht zonder dat zij een volmacht bezitten (art. 7 lid 2 onder a WVV). Wanneer men het eens is met de inhoud van het verdrag, volgt de ondertekening. Na de ondertekening is het verdrag gesloten.
De aanneming van het verdrag geschied door instemming van alle staten die bij het verdrag betrokken zijn of door instemming van een meerderheid van twee derde van de stemmen op een internationale conferentie (art. 9 WVV).
Inwerkingtreding van een verdrag
Na de ondertekening treedt het verdrag meestal niet meteen in werking. Dit kan te maken hebben met de nationale staatsrechtelijke procedures van de betrokken staten. In Nederland stelt art. 91 Gw bijvoorbeeld dat de staat niet aan verdagen gebonden is zonder goedkeuring van de Staten-Generaal. De wet stelt nog wel bepaalde gevallen waarin goedkeuring niet vereist is. Staten kunnen op grond van art. 11 WVV op verschillende manieren instemmen om aan een verdrag gebonden te raken. Dit kan door middel van ondertekening, uitwisseling van akten, het verdrag niet meteen na ondertekening in werking is getreden door bekrachtiging (of ratificatie) en wanneer de staat geen partij was bij de totstandkoming van het verdrag door toetreding. Een staat kan door middel van een internationale handeling zijn instemming geven om geboden te zijn aan een eerder ondertekend verdrag, dit wordt ook wel bekrachtiging of ratificatie genoemd (art. 14 WVV).
De ratificatieprocedure is bedoeld om de volksvertegenwoordiging van een staat nog een rol te laten spelen.
Van toetreding tot een verdrag is pas sprake als een staat instemt om zich als partij aan verdrag te binden als de onderhandelingen door de andere staten zijn afgelopen en zij het verdrag hebben ondertekend (art. 15 WVV).
Bilaterale verdragen treden inwerken als beide staten het verdrag hebben bekrachtigd. De multilaterale treden pas in werking als een minimumaantal staten partij zijn geworden van het verdrag (door ratificatie of bekrachtiging). Het minimumaantal staat vermeldt in het verdrag.
Wanneer een verdrag na de ondertekening nog bekrachtigd moet worden, betekend dit niet dat de partijen niet gebonden zijn aan het verdrag. Volgens art. 18 WVV zijn staten verplicht zich te onthouden van gedragingen die het doel of voorwerp van het verdrag zullen schaden als de partijen een onder voorbehoud van bekrachtiging heeft toegezegd. Als in verdrag hierover niets geregeld is, treed art. 24 WVV in werking.
Voorbehoud op een verdrag
Na de onderhandelingen is het mogelijk dat niet alle partijen zich niet in de volledige verdragstekst kunnen vinden. Bij multilaterale verdragen is dit vaak het geval vanwege de vele staten die hierbij betrokken zijn. Als het verdrag ondertekend is en de staten het bij hun volksvertegenwoordiging willen voorleggen, kunnen zij het verdrag niet meer wijzigen. In beginsel moet een staat het verdrag wel bekrachtigen. Bij multilaterale verdragen is er vaak wel een optie om een voorbehoud te maken met betrekking op bepaalde verdragsbepalingen waarin een staat zich niet kan vinden. Volgens art. 2 lid 1 onder d WVV is voorbehoud:
“Een eenzijdige verklaring, ongeacht haar bewoording of benaming, afgelegd door een Staat, wanneer hij een verdrag ondertekent, bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt of daartoe treedt, waarbij hij te kennen geeft het rechtsgevolg van zekere bepalingen van het verdrag in hun toepassing met betrekking tot deze Staat uit te sluiten of te wijzigen.”
De artikelen 19 t/m 23 WVV zijn de regels te vinden over het voorbehoud. Art. 19 WVV schrijft voor wanneer voorbehoud niet is toegestaan: als het verdrag dit verbiedt, als het niet verenging baar is met art. 19 onder a en b WVV en als het voorbehoud niet verenigbaar is met de specifieke gevallen voor voorbehoud die het verdrag toestaat. Art. 20 WVV regelt het bezwaar en aanvaarding van voorbehouden: een voorbehoud dat is toegestaan in het toekomstige verdrag behoefd geen aanvaarding van andere staten. Als er sprake is van een beperkt aantal staten en toepassing van het verdrag essentieel is, dan dienen alle staten die partij zijn het voorbehoud te aanvaarden.
Uitleg van verdragsbepalingen
Wanneer er onduidelijkheid bestaat over de interpretatie van een wetsartikel in het nationale recht, is het aan de wetgever en als laatste aan de rechter om deze uit te leggen. In het internationale recht is dat met een verdragsbepaling soms niet mogelijk. Een nationale rechters die zich over een verdragsbepaling kan uitspreken doet dit bij onduidelijkheden op drie manieren. Dit kan via de:
Art. 31 WVV schrijft de algemene regel van interpretatie voor. De staten moeten overeenkomsten en verdragen nakomen en zich aan hun woord houden (pacta sunt servenda).
1. Objectieve methode
Bij de objectieve methode staat de tekst van de verdragsbepaling centraal. Een rechter kijkt dan naar de letterlijke betekenis van de tekst en wat deze betekend in normaal taalgebruik. Dit wel in overeenstemming met het voorwerp en doel van het verdrag.
2. Subjectieve methode
Op grond van art. 31 lid 2 WVV kan men kijken naar de bedoeling van de partijen bij het opstellen van de bepaling als de objectieve methode geen uitkomst biedt. Dit wordt de subjectieve methode genoemd. Hulpmiddelen die hierbij kunnen helpen zijn de preambule, de bijlagen en de stukken die bij de onderhandeling gebruikt zijn voorafgaand het onderteken van het verdrag zoals is vastgelegd in art. 32 WVV (Travaux préparatoires).
3. Teleologische methode
Een andere methode is de teleologische methode. Een verdragsbepaling of term hieruit wordt zodanig geïnterpreteerd dat deze zo goed mogelijk aansluit bij het doel van het verdrag
De ander twee interpretatiemethodes zijn de redeneringen a contrario (een stelling wordt verdedigd door deze om te draaien en argumenteren waarom die niet juist is) en naar analogie ( een leegte in de bepaling wordt opgevuld door middel van een vergelijkbare situatie).
Verder als er sprake is van meer dan één authentieke tekst (bijvoorbeeld in meerdere talen), dan zijn beide gezaghebbend (art. 33 WVV). Wanneer de authentieke teksten verschillen, moet degene gekozen worden die het meest aansluit aan het voorwerp en doel van het verdrag (art. 33 lid 3 WVV).
Toepassing van verdragen
In beginsel gelden de verdagen alleen voor de staten die er partij bij waren, maar soms heeft een verdrag ook effect op derde staten die het verdrag niet hebben ondertekend. In de artikelen 34 t/m 38 WVV zijn hiervoor regels vastgelegd. Rechten kunnen hieruit makkelijker ontstaan dan plichten, maar de hoofdregel is dat instemming van derde staten noodzakelijk is. Art. 2 lid 6 VN-Handvest is een uitzondering hierop Met oog op de handhaving van de internationale vrede en veiligheid kunnen derden verplicht worden het VN-Handvest na te leven.
Wijziging van verdragen
In artikelen 39 t/m 41 WVV zijn de regels tot wijzigen van verdragen vastgelegd. Staten hebben hiertoe de mogelijkheid om een overeenkomst over te sluiten (39 WVV). De overeenkomst tot wijziging of aanvulling van het verdrag bint alleen de staten die partij zijn bij het maken van nieuwe afspraken (art. 41 lid 1, b , ii WVV).
Geldigheid, opschorting en beëindiging van verdragen
Een verdrag kan ongeldig zijn. Er zijn veel overeenkomsten tussen het verdragenrecht en verbintenissenrecht. Op grond van de artikelen 46 t/m 50 WVV kan de vernietigbaarheid van verdrag inroepen en op grond van de artikelen 51 t/m 53 WVV kan een verdrag nietig verklaard worden.
Vernietigbaarheid
De vernietigbaarheid van een verdrag kan net als in het verbintenissenrecht worden ingeroepen op grond van wilsgebreken. Er kan sprake zijn van dwaling (art. 48 WVV) of bedrog (art. 49 en 50 WVV). Als een rechterlijke instantie concludeert dat er sprake is van vernietigbaarheid, dan wordt bij multilaterale verdragen de handeling van de staat vernietigd die aan het verdrag verbonden is. Bij een bilateraal verdrag wordt het gehele verdrag vernietigd.
Nietigheid
Er is sprake van nietigheid van een verdrag als de vertegenwoordiger van de andere vanwege dwang het verdrag heeft ondertekend (art. 51 WVV) of als staat onder dreiging van geweld door een andere staat het verdrag heeft getekend (art. 52 WVV). Een verdrag dat in strijd is met een dwingende internationale norm (ius cogens) is ook nietig (art. 53 WVV)
Opvolgende verdragen
Staten sluiten veel verdragen over hetzelfde onderwerp. Het nieuwe verdrag wordt dan geacht in de plaats te zijn gekomen van het oude verdrag. Art. 30 WVV is van toepassing als een verdrag hier niets over zegt.
Andere wijzen
Staten kunnen, naast verdragen beëindigen, ook verdragen opzeggen. Dit wordt geregeld door art. 54 t/m 64 WVV . Bij een multilateraal verdrag is spreekt men van terugtrekking en bij een bilateraal verdrag spreekt men van opzegging. Op grond van pacta sunt serdvanda dient een staat bij opzegging wel rekening te houden met de belangen van de andere staten.
Volgens art. 54 WVV kan beëindiging of terugtrekking plaatsvinden op grond van bepalingen van het verdrag of in overeenstemming met alle staten. Een verdrag eindigt niet automatisch wanneer het aantal lidstaten is gedaald tot het minimum dat nodig was voor de inwerkingtreding van het verdrag (art 55 WVV). Wanneer er geen bepalingen in het verdrag zijn over opzegging of terugtrekking, is dit toch mogelijk als de partij hiertoe wel de bedoeling hadden of als dit uit het verdrag is af te leiden (art. 56 WVV).
Art. 60 WVV regelt de situatie wanneer er sprake is van material breach, of te wel een schending van het verdrag (wanprestatie). Dit is in de gevallen wanneer een staat het verdrag verwerpt terwijl dit niet is toegestaan of er is een bepaling geschonden die van groot belang was voor de uitvoering van het verdrag. Een staat een verdrag beëindigen of opzeggen door een beroep te doen op overmacht als dit onder art. 61 en 62 WVV valt.
Kenmerken van een internationale organisatie
Het zijn de staten die een internationale organisatie oprichten. Een internationale organisatie heeft geen eigen grondgebied, maar is wel gevestigd op het territoir van een staat. Zoals eerder besproken is, is een internationale organisatie een rechtssubject en is daarom een drager van rechten en plichten. Via een verdrag wordt een internationale organisatie opgericht en in zo’n verdrag wordt het doel, taken en eigen organisatiestructuur vastgelegd. Of anders gezegd, de organen van de organisatie krijgt bevoegdheden toebedeeld of geattributeerd. Ook wordt er in het oprichtingsverdrag van de internationale organisatie het lidmaatschap en toetreding van staten geregeld.
Er moet nog wel verschil gemaakt worden tussen een internationale organisatie en non-gouvermentale organisatie. Bij dit laatste type organisaties wordt het gezamenlijke belang op particulier initiatief behartigd en niet door staten.
De Verenigde Naties
De VN:
De doelstellingen van de VN zijn omschreven in art. 1 VN-Handvest. Deze bestaan onder andere uit het handhaven en bevorderen van vrede en veiligheid, het tot stand brengen van internationale samenwerking en tussen de naties vriendschappelijke betrekkingen tot ontwikkeling te brengen. De VN als organisatie en de leden van de VN dienen bij het nastreven van de doelstellingen te handelen op grond van de beginselen uit art. 2 VN-Handvest. De VN moet de soevereine gelijkheid van de leden respecteren en streven naar een vreedzame geschillenoplossing. Verder moet de nationale rechtsmacht gerespecteerd worden.
De Hoofdorganen van de VN (Art. 7 lid 1 VN Handvest):
1. De Algemene vergadering
Alle leden zitten in de Algemene vergadering (art. 7 VN-Handvest en elk lid heeft één stem (art. 18 lid 2 VN-Handvest). Besluiten worden aangenomen met een meerderheid van twee derde van de aanwezige leden die een stem hebben uitgebracht (art. 18 lid 2 VN-Handvest). Taken van de AV zijn onder andere het vaststellen van het budget, ze hebben een functie bij benoemingen en alle andere zaken die binnen het werkterrein van de VN vallen. Daarnaast kunnen zij aanbevelingen en resoluties aannemen die overigens niet bindend zijn (art. 17 lid 2 VN-Handvest).
2. Veiligheidsraad
De Veiligheidsraad heeft als doel de internationale vrede en veiligheid te handhaven en bestaat uit 15 leden, waarvan er 5 permanent zijn. Dit zijn de VS, Rusland, Groot-Brittannië Frankrijk en China (art. 23 VN-Handvest). De overige leden worden voor een termijn van twee jaar gekozen door de AV. Een besluit over het handhaven van vrede en veiligheid wordt aangenomen als het vetorecht van de permanente leden niet wordt uitgesproken. Het vetorecht kan besluiten tegenhouden en daarom kan de AV ook aanbevelingen aannemen voor het nemen van (gewelds)maatregelen.
De bepalingen over de Veiligheidsraad zijn opgenomen in hoofdstuk V van het VN-Handvest. Er moet eerst worden vastgesteld dat er sprake is van verbreking of bedreiging van de vrede of een daad van agressie, voordat de Veiligheidsraad maatregelen kan treffen (art. 39 VN-Handvest. Die maatregelen kunnen bestaat uit geweldloze maatregelen, zoals het bevriezen van tegoeden van de regeringsleiders (art. 41 VN-Handvest )of het nemen van militaire maatregelen als de geweldloze maatregelen niet werken (art. 42 VN-Handvest). Een staat mag alleen eenzijdig geweld gebruiken als er sprake is van zelfverdediging (art. 51 VN-Handvest).
3 De Economische en Sociale Raad
Bepaling over de Economische en Sociale Raad (ECOSOC) zijn te vinden in hoofdstuk X van het VN-Handvest. Het ECOSOC heeft de mogelijkheid om studies en rapporten te maken over Internationale sociale, economische en culturele zaken(art. 62 VN-Handvest). Hierover kan de raad aanbevelingen doen aan de leden, de AV en de organisaties die verbonden zijn aan de VN. Verder bestaat de ECOSOC uit 54 leden van de van die door de AV worden benoemd (art. 61 VN-Handvest. Elk lid heeft een stem (art. 67 VN-Handvest).
4. Trustschapsraad
Het doel van de Trustschapsraad was de niet zelfstandige gebieden onder beheer stellen en begeleiden naar zelfstandigheid. De leden van die raad bestaan uit de vijf permanenten leden van AV. De Turstschapsraad heeft haar taak volbracht en leidt sinds 1 november 1994 een slapend bestaan (zie hoofdstuk XII VN-Handvest.
5. Secretariaat
Het Secretariaat staat onder leiding van de Secretaris-generaal en een internationale staf die onafhankelijk van een regering werkzaam zijn. Dit orgaan heeft de dagelijkse leiding over de VN (zie hoofdstuk XV VN-Handvest.
6. Het Internationaal gerechtshof (IGH)
Het IGH dient als voornaamste gerechtelijk orgaan van de VN. Het Statuut van het IGH maakt deel uit van het VN-Handvest (art. 92 VN-Handvest), waardoor alle leden van de VN dus lid van zijn van dit Statuut. Elk lid is verbonden om een beslissing van het IGH( als zij bij een zaak partij is) na te leven. Het IGH is gevestigd in Den Haag en bestaat uit vijftien leden (art. 3 Statuut IGH).
De voornaamste taak van IGH is het oplossen van conflicten tussen staten. Het zijn ook alleen staten die een conflict mogen indienen bij het IGH(art. 34 lid 1 Statuut). De partijen moeten wel de rechtsmacht van het IGH hebben erkend. Dit kan op twee manieren. In de overeenkomst is afgesproken wat het geschil is en waarover het IGH een uitspraak mag doen of de partijen hebben vastgelegd dat bij een eventueel conflict deze wordt voorgedragen aan het IGH. Dit laatste wordt een compromissoire clausule genoemd.
Op verzoek van de AV of andere organen van de VN kan het IGH adviezen geven over juridische kwesties (art. 96 VN-Handvest).
De Europese Unie
De lidstaten van de Europese Unie hebben een deel van hun soevereiniteit overgedragen aan de EU. Dit maakt de EU een supernationale organisatie. Hiermee is de EU niet alleen een samenwerkingsverband, maar staat zij ook boven de lidstaten. De EU heeft als doel de waarde en vrede van haar volkeren te bevorderen en één gezamenlijke interne markt binnen haar grenzen te creëren.
Totstandkoming van de EU:
1. Het verdrag voor de Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS, 1952).
2. De Europese Gemeenschap van Atoomenergie (1956)
3. De Europese Gemeenschap (EEG, 1957):
4. Europese gemeenschap (EG, 1967)
5. De Europese Unie ( EU, 1992).
6. Verdrag van Lissabon (2007)
Het materiële en formele recht zijn te vinden in twee verdragen: het Verdrag Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU). Deze twee verdragen behoren tot het primaire recht van de EU. De doelstellingen van de Unie zijn hierin te vinden (art. 3 VEU). Besluiten die de EU neemt , behoren tot het secundaire recht van de EU. De jurisprudentie maakt duidelijk dat het gemeenschappelijke recht van de Unie voorrang heeft op het nationale recht en hierdoor een directe werking heeft. Niet alleen lidstaten, maar ook burgers kunnen zich op bepalingen beroepen.
De EU heeft zeven grote instellingen:
1.Het Europees parlement
Het parlement bestaat uit 750 rechtstreeks gekozen leden en is de volksvertegenwoordiging van de Europese unie . Samen met de Raad heeft het EP een wetgevende bevoegdheid en keurt het de begroting goed. (art. 14 VEU en artt. 223 e.v. EU-Werkingsverdrag).
2.De Europese Raad
Dit is de vergadering van staatshoofden de regeringsleiders van de lidstaten. De Voorzitter van de Europese Commissie zit hier ook aan tafel. De Europese raad bepaalt de prioriteiten en de algemene beleidslijn van de EU (art. 15 VEU). Daarnaast heeft de Europese Raad een vaste voorzitter. (artt. 235 e.v. EU-Werkingsverdrag.)
3.De Raad (van Ministers)
In deze Raad vergaderen alle ministers van de lidstaten die afkomstig zijn van gelijksoortige ministeries, bijvoorbeeld alle nationale minster van Financiën . De taak van de raad is om samen met de EP en wetgevende taak uit te oefenen en de begroting vast te stellen. (artt. 237 e.v. EU-Werkingsverdrag).
4.Europese commissie
De Commissie vormt het dagelijks bestuur van Europa, met als leden de onafhankelijke Eurocommissarissen die door de lidstaten zelf naar voor worden geschoven. De Commissie voert de besluiten uit van Raad en bereidt wetsvoorstellen voor. Verder houdt de Commissie toezicht op de lidstaten om te kijken of zij de regelgeving naleven. (artt. 244 e.v. EU-Werkingsverdrag).
5.Het Hof van Justitie
Het Hof van justitie van de Europese Unie (HvJEU) buigt zich over de uitleg en toepassing van de verdragen. Het Hof zorgt voor eenheid in recht binnen de EU. Burgers en lidstaten kunnen geschillen bij het Europese hof neerleggen als het EU-Werkingsverdrag dit toelaat (art. 19 VEU). Een nationale rechter kan een prejudiciële beslissing aanvragen bij het HvJEU als hij niet wet hoe hij bepaalde bepaling uit het Europees recht moet uitleggen. (artt. 251 e.v. EU-Werkingsverdrag).
6.Europese Centrale Bank
Samen met de nationale banken van de lidstaten die de euro hebben, voert de Europese Centrale Bank(ECB) het monetaire beleid van de EU. De ECB’s voornaamste doel is het handhaven van de prijsstabiliteit. (artt. 282 e.v. EU-Werkingsverdrag).
7.De Europese Rekenkamer
De Europese Rekenkamer controleert de budgetten van de Europese instellingen. Verder controleert de Rekenkamer de begroting van de EU (artt. 285 e.v. EU-Werkingsverdrag).
Raad van Europa
De Raad van Europa is opgericht om de eenheid, de mensenrechten, de parlementaire democratie en de rechtstaten in Europa te beschermen en bevorderen. Het moet niet verward worden met de Europese Raad en de Raad. Uit de raad van Europa zijn de volgende belangrijke verdragen uit voortgekomen:
Het EVRM is het belangrijkste verdrag van de Raad van Europa. Een orgaan van deze organisatie is het EHRM, dat gerechtelijke uitspraken die betrekking hebben tot het EVRM. Uitspraken van het EHRM zijn bindend.
Organen van de Raad van Europa:
Internationale geschillenbeslechting
Art 2 lid 3 VN-Handvest stelt dat alle leden hun geschillen op een vreedzame manier moeten oplossen. Dit kan via de juridische geschillenbeslechting of één van de alternatieve methodes. Art. 33 VN-Handvest benadrukt nog eens dat als er een geschil de internationale vrede en veiligheid in gevaar wordt gebracht, deze allereerst moet worden opgelost met vreedzame middelen.
Alternatieve Methodes
Er zijn de volgende alternatieve methodes voor geschillenbeslechting:
Juridische geschillenbeslechting
Na de Tweede Wereldoorlog zijn er veel internationale rechtsprekende instanties opgericht. Het verschil met arbitrage is dat een partij zijn conflict laat beslissen door een permanent gerechtelijk orgaan. De uitspraken van de gerechtelijke instanties zijn bindend. Dit zijn de belangrijkste gerechtelijke instanties in het internationaal recht:
1. Internationaal Gerechtshof
Het IGH werd in 1946 de opvolger van het Permanent Hof van Justitie (PHIJ) en werd gezeteld in Den Haag in het Vredespaleis (art. 22 Statuut IGH). Bij het opstellen van het VN-Handvest en het Statuut werden in art. 92 t/m 96 VN-Handvest de belangrijkste uitgangspunten van het IGH vastgesteld:
Wanneer een staat geen lid is van de VN kan hij op grond van art. 93 lid 2 VN-Handvest toch partij worden van het Statuut IGH.
Volgens art 3 Statuut IGH bestaat het IGH uit vijftien rechters, waarvan elk van een andere staat. De rechter beslissen bij een meerderheid van stemmen (art. 55 Statuut IGH). Mocht een rechter het niet met de meerderheid eens zijn, dan kun hij zijn individuele mening aan het vonnis toevoegen(art. 57 Statuut IGH). Een afwijkende mening die bij de minderheid hoort, heet een dissenting opinion en een afwijkende mening van een rechter die bij de meerderheid behoort, wordt een seperate opinion genoemd.
2. Internationaal strafhof
Het ISH is in 2002 opgericht en is gezeteld in Den Haag (art. 3 Statuut ISH). Men wilde internationale misdrijven niet meer via ad-hoctribunalen berechten, maar via een permanent gerechtelijk instituut. In de afgelopen jaren zijn nog steeds wel van dit soort tribunalen opgericht, zoals het Camboja-Tribunaal en het Libanon-tribunaal.
Het ISH heeft op grond van art 4 Statuut ISH een internationale rechtspersoonlijkheid, dit maakt het een internationale organisatie. De rechtsmacht van het ISH is beperkt tot het berechten en opsporen van ernstige misdrijven, zoals misdrijven tegen de menselijkheid (art 5 ISH). Deze rechtsmacht strekt zich wel alleen uit over misdrijven die na haar oprichting zijn gepleegd (art. 11 ISH). Door partij te worden van Statuut ISH accepteert een staat de rechtsmacht van het ISH.
3. Het EHRM
Het EHRM werd na de ondertekening van het EVRM opgericht en is de gerechtelijke instantie van de Raad van Europa (art. 19 EVRM). Het gerechtshof is gevestigd in Straatsburg. Door het EVRM verbinden staten zich aan de uitspraken van EHRM (art. 46 EVRM). Het EHRM bestaat uit evenveel rechts als dat er leden zijn van EVRM (art. 20 EVRM). De lidstaten kunnen een zaak tegen medestaat indienen bij het EHRM als het van mening is dat deze het EVRM schendt (art. 33 EVRM). Op grond van art. 34 EVRM kunnen natuurlijke personen, groepen personen en NGO’s een verzoekschrift indienen als zij van mening zijn dat een staat hun rechten uit het EVRM heeft geschonden. Een dergelijk verzoek schrift kan ontvankelijk worden verklaard. De ontvankelijk eisen staan is art. 35 EVRM. Een verzoekschrift is pas ontvankelijk als de partij alle nationale rechtsmiddelen heeft uitgeput. Deze moet dan binnen zes maanden na de uitspraak van de hoogste nationale rechterlijke instantie.
4. Hof van Justitie van de Europese Unie
Met de oprichting van het EGKS in 1952 werd ook het Hof van Justitie (HvJ) opgericht. Door de andere verdragen is de EGKS uiteindelijk overgegaan in de EU en spreekt men nu over het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Het HvJEU is sinds zijn begin gevestigd in Luxemburg. In arrest Van Gend en Loos in 1963 bepaalde het HvJ dat het Europese recht een eigen rechtsorde was en dat burgers zich via nationale hierop direct konden beroepen (rechtstreekse werking). Een jaar later stelde het HvJ dat het Europese recht voorrang had op het nationale recht (Costa-ENEL arrest).
Het HvJEU als orgaan van de EU bestaat uit het Hof van Justitie, het Gerecht en de gespecialiseerde rechtbanken. Nu er 27 lidstaten zijn, telt het HvJEU ook 27 rechters. Zij worden voor zes jaar benoemd (art. 19 VEU). Het HvJEU heeft pas rechtsmacht als een natuurlijk persoon, rechtspersoon lidstaat of EU-instelling beroep aantekent (art. 19 lid 3 VEU). Op verzoek van een nationale instantie wordt bij wijze van een prejudiciële beslissing uitleg gegeven over het EU-recht en over de geldigheid van de handeling van een EU-instelling. De procedure voor de prejudiciële beslissing is vastgelegd in art. 267 VwEU.
Volgens art. 256 lid 1 VWEU is het Gerecht bevoegd om in eerste aanleg kennis te maken met bepaalde beroepen Tegen een vonnis van het Gerecht kan beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie. Het gaat dan niet meer over de feiten, maar over de toepassing van het recht. Het HvJEU heeft als taak om te waarborgen dat alle rechtsregels van de EU binnen in alle lidstaten hetzelfde wordt uitgelegd en toegepast. Dit om rechtsongelijkheid te voorkomen
Als de Europese Commissie van oordeel is dat een lidstaat de verplichtingen van de EU-verdragen niet nakomt, kan de EC een zaak aanspannen bij het HvJEU (art. 258 VwEU). Lidstaten kunnen zich ook wenden tot het HvJEU als zij van mening zijn dat een andere lidstaat de EU-verdragen niet nakomt (art. 259 VwEU). Daarnaast kan het HvJEU de wettigheid van verordeningen, richtlijnen en besluiten van EU-instelingen beoordelen als daarmee rechtsgevolgen voor een derde beoogd worden. Rechtspersonen en natuurlijke personen kunnen dit alleen verzoeken als zij hierdoor rechtstreeks geraakt worden (art. 263 VwEU). Lidstaten, EU-instellingen natuurlijke personen en rechtspersonen kunnen ook zaak aanhangig maken als een EU-instelling binnen twee manden geen besluit heeft genomen (art. 265 VwEU).
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2576 |
Add new contribution