Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Samenvatting van de werkgroepen 1 t/m 4 (Bio-Neuro)

Werkgroep 1: Wat is neuropsychologisch onderzoek?

Algemene informatie over de hersenen en cognitie
De hersenen zijn ons belangrijkste orgaan. Hersenen wegen rond de 1500 gram en bestaan uit 100 miljard neuronen, en 1000 maal zoveel onderlinge contacten.
Ons gedrag wordt mede bepaald door onze hersenen. Het belangrijkste deel van de hersenen die hierbij een rol speelt is de hersenstam.
Voorbeelden van functies die de hersenstam regelt zijn:
1. Bloeddruk, ademhaling, motoriek, eten, slapen.
2. Emoties: blijdschap, somberheid, onverschilligheid, angst.
3. Cognitieve functies: aandacht, taal, geheugen.
Cognities is het denkvermogen: vermogen om informatie om ons heen waar te nemen, te interpreteren, en te gebruiken.
Men heeft verschillende cognitieve vaardigheden, waaronder: oriëntatie, herkenning, aandacht, concentratie, informatieverwerking, taal, praktische vaardigheden en als laatst executief functioneren.
Een voorbeeld om het geheugen te meten is een visuele geheugentaak. In deze werkgroep worden er verschillende plaatjes een paar seconden aan je getoond, en de vraag is om deze plaatjes zo goed mogelijk na te tekenen. Het belangrijkst hierbij is: “Hou je hoofd erbij!”
Hersenaandoeningen
Er zijn verschillende soorten hersenaandoeningen. Het verschil zit zich in de aangetaste gebieden en de verschillen hierin. Hier volgt een lijst met voorbeelden van hersenaandoeningen: ·

  1. Genetische aandoeningen en ontwikkelingsstoornissen (Mentale retardatie, ADHD, dyslexie)
    2. Vasculaire aandoeningen
    3. Neurotrauma
    4. Neurointoxicaties (Alcohol, oplosmiddelen, farmaca, drugs)
    5. Psychiatrische aandoeningen (Depressie, angst, schizofrenie)
    6. Neurodegeneratief (Ziekte van Alzheimer, Parkinson, Huntington)
    7. Overig: HIV, hypothyreoidie, tumor cerebri, epilepsie, encephalitis, hydrocephalus, Multiple Sclerose
     

Heteroanamnese
Dit betreft de voorgeschiedenis van de patiënt achterhalen door middel van gespreken. Wanneer er sprake is van hetero, betekent dit dat iemand die dichtbij de patiënt staat zal worden ondervraagd. Dit geeft immers een meer objectief beeld. Men moet dan denken aan een vader, moeder, zus of echtgenoot (in die richting).

Men doet vraag op verschillende gebieden, de gebieden die aan bod komen zijn:
1. Reden van komst
2. Specifieke cognitieve klachten
3. Geheugen
4. Concentratie/aandacht
5. Praxis
6. Taal
7. Gnosis (dit is het herkennen van objecten)
8. Executieve functies
9. Verandering in gedrag?
10. Opleiding/beroep
11. Woonsituatie/familie
12. Medische voorgeschiedenis/ medicatie
Neuropsychologisch onderzoek en bijbehorende testonderzoek
Bij het doen van neuropsychologisch onderzoek houdt men zich bezig met het meten van (1) cognitie, (2) emotie, en (3) gedrag. De manier waarop dit gebeurt is aan de hand van vragenlijsten, observatie en de bovengenoemde (hetero)anamnese.
Een testonderzoek kan op verschillende manieren zijn opgesteld. Men kiest de tests uit aan de hand van de gestelde hypothesen. Het is dan ook de bedoeling dat je domeinen kiest die deze hypothesen betreffen. Echter het is nooit mogelijk om alle domeinen te kiezen.
Voorbeelden van domeinen in het testonderzoek zijn:
Geheugen/Taal/Praxis/Gnosis/Executief functioneren en aandacht

 

Een voorbeeld per domein zou kunnen zijn:

Oriëntatie - wie ben ik, wat en wanneer?

Geheugen: Informatie leren
Taal: Spraakvermogen
Praxis: Vermogen tot uitvoeren van doelbewuste handelingen of bepaalde samengestelde bewegingen.
Gnosis (herkennen, perceptie): Herkennen van sensorische prikkels.
Executief functioneren en aandacht: Dierentuinplattegrondtaak: het plannen wordt tijdens deze taak benadrukt, en je bent genoodzaakt een plan uit te stippelen hoe je de dierentuin zal gaan betreden. Kinderen met ADHD doen dit bijvoorbeeld niet, deze kinderen zijn meer impulsief en houden geen rekening met het plannen van hun acties.

Praktische vaardigheden- dagelijkse lichamelijke beweging

Als neuropsycholoog is het belangrijk om de patiënt zo goed mogelijk te observeren. Belangrijk is daarbij dat je met een open blik tegen de patiënt zal aankijken. Er mag geen sprake zijn van een bevooroordeelde selectie. Ook moet men uitkijken voor over interpretatie of misinterpretatie. Aan het begin kan het moeilijkheid geven om de tests en observatie tegelijk uit te voeren, naarmate er meer geoefend wordt, zullen deze taken uiteindelijk tegelijk goed beheerst kunnen worden. Doelen van neurologische onderzoek zijn: het ondersteunen van de diagnose, bepalen van de rest capaciteit , het verloop van de ziekte, kijken hoe het effectiefst behandeld kan worden, een advies over behandeling of schoolkeuze uitbrengen en een doel kan ook zijn om meer informatie te krijgen voor wetenschappelijk onderzoek.
Wanneer een neuropsycholoog de patiënt observeert, is hij/zij genoodzaakt om op verschillende zaken te letten, waaronder:

  • Presentatie van de patiënt (verzorgd/onverzorgd)
  • Visus en gehoor
  • Motoriek (traagheid, onwillekeurige bewegingen)
  • Klachtenpresentatie (overdrijven, bagatelliseren, adequaat)
  • Taal (traag, snel, woordvindproblemen, taalbegrip)
  • Aandacht (versuft, kort, snel vermoeid, fluctuaties)
  • Werkhouding (motivatie, inzet, faalangstig)
  • Werkwijze (problemen met initiatie, perseveratie; blijven hangen bij een taak, tijdsdruk)
  • Stemming (angstig, prikkelbaar, wisselend)
  • Beleving onderzoek door patiënt (Denk aan: “Hoe vond je het zelf gaan”)

Casus Mw. D. van A.
In de werkgroep bekijk je gedurende twintig minuten een casus van een vrouw die aan een MS ziekte lijdt. Er worden verschillende tests met haar gedaan, om het beeld van haar problemen te verduidelijken en te kijken of deze vrouw boven/onder gemiddeld scoort wat betreft de uitgevoerde tests.
De taken die worden uitgevoerd zijn de:
1. Selective Reminding test (verbaal geheugen)
Er worden vijftien woorden opgelezen en daarna wordt aan de vrouw gevraagd of zij deze woorden opnieuw kan opnoemen (en dus herinneren).
2. 10/36 Spatial Recall test (visueel geheugen)
Er wordt een dambord aan de vrouw voorgelegd voor tien seconden. Vervolgens wordt het dambord weggehaald en dient de vrouw de invulling van de vakjes na te maken precies zoals de damstukken op het weggehaalde dambord geplaatst waren.
3. Symbol Digit Motalities Test (verwerkingssnelheid)
4. Paced Auditory Serial Addition Test (verwerkingssnelheid)
Er worden telkens nummers genoemd waarbij de twee laatstgenoemde nummers bij elkaar moeten worden opgeteld. 1, 2, 4 (tel dus 1+2=3 en vervolgens als 4 genoemd wordt, 2+4=6)
5. Semantic Fluency Test (fluency)
Noem zoveel mogelijk groente/fruit op binnen één minuut.
De vrouw blijkt op vrijwel alle vlakken ver beneden gemiddeld te scoren. Mede door haar aandoening: Multiple Sclerose (MS). Een chronische aandoening in het centrale zenuwstelsel die ontstaat door ontstekingen in de witte stof van de hersenen. Cognitieve problemen doen zich voor bij 43-65% van de MS patiënten. Vaak worden deze cognitieve problemen niet herkend, omdat er aan de buitenkant niets van te zien is. Verbaal kunnen deze mensen nog steeds erg sterk overkomen.
 

Werkgroep 2: Kinderpsychologie

Algemene informatie over prematuriteit
Wanneer men spreekt over prematuriteit, bedoelt men kinderen die te vroeg geboren worden. (onder de 37 weken zwangerschap)Het te vroeg geboren worden kan verschillende gevolgen hebben voor de hersenontwikkeling van de desbetreffende persoon.
Hersenen en gedrag zijn namelijk nog in ontwikkeling bij kinderen. Er is nog geen volledige ontwikkeling geweest van de hersenen, de cognitie en het gedrag. Voorbeelden van stoornissen die kunnen voorkomen zijn: autisme/ADHD/aangeboren afwijken/ epilepsie/ tumoren/ cerebrale infecties/ hersenletsel.
Hersenenontwikkeling
Wanneer de hersenen nog in ontwikkeling zijn, doorstaat het brein verschillende stadia:
1. Proliferatie: In dit stadium is er een productie van onwijs veel neuronen.
2. Migratie: Een chemisch pad wat de neuronen naar een plek in de hersenen brengt.
3. Differentiatie: Neuronen ontwikkelen zich verder tot een eigen structuur en functie.
4. Myelinisatie: Axonen gaan groeien.
5. Synaptogenesis
Wanneer een kind wordt geboren is het brein rond de 350 gram. Wanneer een brein volgroeid is, weegt het rond de 1,5 kilo. Dit betekent dat er ruim een kilo aan verbindingen in de hersenen bijkomt. De ontwikkeling van de hersenen gebeurt van binnen (hersenstam) naar buiten en van achter (occipitale kwab) naar voor (frontale kwab).
Wanneer iemand 25 jaar oud is, is het brein “op zijn best”.
De ontwikkeling van cognitieve functies loopt parallel aan de ontwikkeling van de hersenen. Men kan denken aan de visuele ontwikkeling, het taalbegrip en het plannen van gebeurtenissen.
Plasticiteit versus kwetsbaarheid.
Vroeger ging men ervan uit dat wanneer bepaalde hersenfuncties disfunctioneerden /aangetast waren, dit “voordeliger” was in de jeugd omdat het brein de functies dan nog zou kunnen overnemen. Andere breindelen zouden de taken van aangetaste hersendelen overnemen en zo zou het brein nog goed kunnen groeien.
Echter een deel van de hersenen moet dan ineens twee taken uitvoeren en dit leidt tot crowding. Dit betekent dat uiteindelijk dat de twee functies die het hersendeel overneemt, beiden slechter ontwikkelen. Ook is het zo dat executieve functies van het brein zich later pas ontwikkelen. Wanneer je aangetast bent op dit gebied, is dit op jonge leeftijd dus nog niet zichtbaar. Je groeit als het ware je beperking in en dit wordt “growing into deficit” genoemd. De schade die in specifieke delen van de hersenen plaatsvindt wordt vocale schade genoemd, als de schade overal in de hersenen is dan heet dit globale schade, de plasticiteit kan hier vaak niet meer voor corrigeren.

Gemiddelde zwangerschap duurt 40 weken( 2500 gram of meer), een kindje is prematuur als het met 37 weken geboren wordt (minder dan 2000 gram), onder de 32 weken is dit zeer prematuur (minder dan 1500 gram) en onder de 27 weken is dit extreem prematuur (minder dan 1000 gram).
Video NICU – Neonatal Intensive Care Unit.
Prematuriteit heeft verschillende gevolgen voor het brein. De windingen in het brein zijn bij zes maanden nog niet aanwezig en een groot deel van het hersenvolume mist. Een vlakke cortex is zichtbaar op de scan. Het kind zal nog niet in staat zijn te kunnen vechten tegen infecties en is erg vatbaar voor diverse ziekten, bijvoorbeeld infecties, geelzucht, chronische longziekte, klaplong(pneumothorax), intraventriculaire bloeding (bloeding tussen giri en sulci), periventriculaire leukomalacie (witte stof afwijking) en epileptische aanvallen.
Wat nog niet volledig ontwikkeld is/wat afwezig is:

  • Totaal hersenvolume is kleiner (op het gebied van witte en grijze stof).
  • Gyri zijn minder goed ontwikkeld.
  • Subcorticale laesies
  • Vergrote ventrikels (dit gebeurt zodat er genoeg spanning op het brein blijft staan). Er mag geen hersenruimte onbenut blijven, anders kunnen de hersenen als het ware instorten. De schedel is bij prematuriteit nog niet “vol”. De achterstand kan uiteindelijk met goede zorg ingehaald worden, zodat het kind kans maakt op een zo normaal mogelijke ontwikkeling van de hersenen.

70-80% van de kinderen heeft last van cognitie en gedrags- en emotionele problemen. De schoolprestaties van deze kinderen zijn vaak lager, vooral op het gebied van rekenen. Er is een vorm van extra begeleiding nodig. Op het gebied van gedrag en emotie hebben de kinderen vaak last van ADHD of hyperactiviteit. De kinderen kunnen last hebben van stemmingsproblematiek (internaliserend gedrag). Een voorbeeld is het constant verlegen zijn.
Casus Floris
WISC – verwerkingssnelheid
Totaal score: 91 (Dit is de gemiddelde IQ-score van Floris)
Verbaal: 98 (= gemiddeld)
Performaal: 85 (=beneden gemiddeld)
15 woorden test – verbaal geheugen
Floris zijn leercurve is 6-5-6-6-8 : laag en vlak.
Vlak wil zeggen dat Floris niet verbetert.
VMI – natekenen
Visual-motor integration: 98 (=gemiddeld)
Visual perception: 96 (=gemiddeld)
Motor coordination: 93 (=gemiddeld)
Rey complex figure test

  • onmiddelijke reproductie (visuoconstructie)

score = 17,5
22% = benedengemiddeld
Er is een lijst met extremen waar het figuur uit is opgebouwd. Elk element wat Floris weet te reproduceren moet worden meegerekend. Het blijkt dat Floris vooral een zeer onhandige opbouw heeft, hij mist het overzicht.

  • uitgestelde reproductie (visueel lange termijn geheugen)

score = 7,0
8% = laag/extreem laag
doolhof – executief functioneren (planning)
score = 6 (=benedengemiddeld/zwak)
Floris heeft moeite met abstract redeneren en zijn interferentiegevoeligheid is hoog (Stroop task). Het blijkt dat hij verbaal sterker is dan performaal. Hij is zwak wat betreft planning en abstractievermogen. Ook is zijn complexe visuoconstructie laag en beperkt. Hij heeft daarbij executieve functieproblemen.
Het huidige schoolniveau van Floris (regulier) is geschikt. Het is wel slim om hem meer aandacht te geven door hem bijvoorbeeld voorin in de klas te zetten. Zo is het ook voor Floris makkelijker om zich te concentreren. Aangezien hij verbaal sterk is, is het slim om rekensommen niet in plaatjes te geven, maar op een talige manier af te nemen. Mondeling overhoren is ook een goed alternatief om Floris te testen op informatie. Hij moet ook leren plannen door bijvoorbeeld met een begeleider aan het begin van de week te gaan zitten en een weekplanning te maken middels een stappenplan. Dit stappenplan zal uiteindelijk zorgen voor het aanleren van een nieuwe gewoonte voor hem. Zijn stemming en zelfbeeld moeten ook in de gaten gehouden worden (hij scoorde onzeker aan het begin).

 

Werkgroep 3: Cognitieve en psychiatrische stoornissen bij neuro psychiatrische patiënten.

Geschiedenis
In de zeventiende eeuw speelde het dualisme van Descartes een grote rol. Het dualisme spreekt van een scheiding van lichaam en geest.
Rondom de twintigste eeuw werden de neurotransmitters in het lichaam van de mens ontdekt. Dit was een zeer belangrijke ontdekking voor de wetenschap. De psychofarmaca ging zich bezighouden met medicijnen, die op de neurotransmitters wisten in te spelen. Ook kwam de neuro imaging op. Hiermee konden gezonde en beschadigde hersenen met elkaar vergeleken worden aan de hand van scans.
Tegenwoordig (nu)
De neuropsychologie is op het moment helemaal “in”. Het is een erg nieuw en jong onderzoeksveld, maar momenteel is er veel interesse voor. De groep ouderen wordt steeds groter en ouder (vergrijzing o.a.) en dit betekent een groei in de patiënt populatie van de neuropsychologie.
Tegenwoordig is de overlevingskans na hersenbeschadiging ook veel groter geworden ten opzichte van vroeger. Er is ook meer aandacht gekomen voor psychische gevolgen na hersenletsel.
Dat het brein heel “hip” is, komt onder andere door de vele aandacht die erop gericht wordt via tv en literatuur. Dit maakt de neuropsychologie steeds toegankelijker.
Raakvlakken
1. De neurologie
2. De psychiatrie
3. Het cognitief functioneren
Voorbeelden van schade op alle drie de raakvlakken.
1. Schade op gebied van de neurologie: Neurologische schade:
- CVA’s/ Hersentraumata/ Tumoren/ Neurodegeneratieve aandoening/ Auto-immuunziekten/ Ontstekingen/ Epilepsie/ Toxische stoffen.
2. Schade op gebied van de psychiatrie: Psychiatrische stoornissen:
- Stemmingsstoornissen/ Angststoornissen/ Schizofrenie/ ADHD/ Autisme/ Verslaving.
3. Schade op gebied van het cognitief functioneren: Cognitieve stoornissen:
- Intelligentie/ Geheugen/ Oriëntatie/ Aandacht/ Informatieverwerkingssnelheid/ Taal/ Perceptie/ Praxis/ Executief functioneren.

Psychiatrische symptomen

Stemmingsproblemen, angst, wanen, hallucinaties, apathie, vervlakt affect, impulsiviteit en karakterveranderingen.

Soms kan er spontaan herstel optreden, dit is dan meestal in de eerste 6 tot 12 maanden, daarna niet meer waarschijnlijk.

Behandeling is vaak multi disciplinair met artsen, psychiaters, bewegingstherapeuten, neurologie, ergotherapie en bijvoorbeeld creatieve therapie.

De taak van de neuropsycholoog is om de patiënt structuur en handvatten mee te geven om het leven met de schade zo gemakkelijk mogelijk te maken dit uit zich in het maken van advies over een agenda, to- do lijstjes, gebruik mobiele telefoon, omgangsadviezen, advies over een prikkelarme omgeving etc.
Casus Tom (3 video’s)
1. Neurologie: Tom heeft een auto-ongeluk gehad toen hij 10 jaar oud was. Het gevolg is dat hij een hersenkneuzing heeft opgelopen. Hij heeft na het ongeluk eerst 3 weken in coma gelegen. Zijn frontaal kwabben zijn beschadigd en hij heeft problemen op gebied van het executief functioneren.
2. Het cognitief functioneren: Tom heeft last van een gebrekkige impulsinhibitie. Het is altijd een chaos in zijn hoofd. Tom is ook niet goed in staat te filteren. Alle informatie komt als het ware met dezelfde sterkte bij hem binnen. Daardoor heeft Tom moeite en extra tijd nodig om deze informatie op te nemen. Dit zijn allemaal primaire gevolgen, aangezien ze direct voortkomen uit de hersenschade.
3. Psychiatrie: Tom heeft last van stemmingswisselingen, depressieve stemmingen. Ook is Tom erg ongeduldig en alles moet zoals hij het wil. Er is sprake van een impulsiviteit: Tom weet niet wanneer hij moet stoppen en zijn drukke gedrag kan erg storend zijn. Hij is als het ware hyperactief.
De stemmingswisselingen en depressieve stemmingen zijn secundaire gevolgen. Deze komen niet direct voort uit de hersenschade, maar de gevolgen in de omgeving hebben ook een rol gespeeld. De hyperactiviteit en impulsiviteit van Tom zijn wel primaire gevolgen. (Direct gevolg van de hersenschade).
Casus J (1 filmfragment)
1. Neurologie: Deze man heeft een eenzijdig scooterongeluk gehad. Bij dit ongeluk droeg hij geen helm en zijn hoofd heeft de klap opgevangen. Na het ongeluk heeft hij er een schedeldefect, hersenkneuzing, infarct en verhoogde druk in het hoofd aan over gehouden. De druk in zijn hersenen liep door de kneuzing zelfs zo hoog op, dat een stuk van zijn schedel verwijderd moest worden. Zo was er weer ruimte voor de hersenen om werkzaam te kunnen zijn. De ventrikels in het hoofd van de man zijn ook verschoven, ze zitten niet meer op dezelfde hoogte.
2. Het cognitief functioneren: J. Heeft een groot scala aan stoornissen: oriëntatie, geheugen, aandacht, executief functioneren (inhibitievermogen, planning en werkgeheugen). Ook kan J. Niet goed zijn ziekte inschatten. Aan de hand van verschillende testjes is te zien hoe slecht J. Presteert op geheugen en aandacht. Ook verteld hij een verhaal en middenin het verhaal wordt hij vervolgens afgeleid en verliest zijn verbaal vermogen. Hij heeft geen idee van juiste data, maar weet echter wel zijn eigen leeftijd juist te noemen. Op de doolhoftaak (de weg uit het doolhof vinden) scoort hij slecht. Hij wuift het weg, door te zeggen dat hij er geen zin meer in heeft. (In plaats van dat hij toegeeft dat hij slecht presteert, echt geen enkel idee heeft hoe de taak goed uit te voeren is). De meeste geheugenschade die zich bij deze patiënt voortdoet is antero geheugenverlies. (na het ongeluk)
3. Psychiatrie: J. Heeft last van hallucinaties, sombere stemmingen en zijn persoonlijkheid is vrijwel volledig veranderd. Hij is erg ontremd en wordt veel sneller boos. Zijn agressie is een voorbeeld van een primair gevolg. Het komt door zijn frontaalschade. De sombere stemming die opspeelt is een secundair gevolg. Het feit dat hij niet meer in staat is om te werken, voor zichzelf beslissingen te nemen, en volledig afhankelijk is geworden van anderen, kan een rol spelen bij deze depressieve stemming.
Behandeling
Een behandeling moet multidisciplinair zijn. Dit betekent dat er vaak meerdere soorten artsen/begeleiding nodig is. Niet alleen een arts/neuroloog is genoeg om de patiënt te begeleiden. Soms is er ook fysiotherapie, ergotherapie of bijvoorbeeld logopedie nodig. Maatschappelijke werkers kunnen ook van hulp zijn.
De neuropsycholoog
Behalve het diagnosticeren van de patiënt op gebied van cognitieve sterktes en zwaktes en psychische klachten, is de neuropsycholoog ook belangrijk in het behandelplan van de patiënt. Via cognitieve training, behandeling van psychische klachten, aanleren van alternatieve methoden of het geven van psycho-educatie, probeert de neuroloog de patiënt optimaal te helpen bij het herstelproces.
Het advies van een neuropsycholoog kan erg divers zijn. Voorbeelden van adviezen van neuropsychologen zijn: het maken van een tijdsschema, het maken van notities, to-do lijstjes, het dragen van een mobiele telefoon. Tijd doorbrengen in een rustige, prikkelarme omgeving. Meer tijd nemen voor taken die vroeger gemakkelijk uitgevoerd konden worden. Het aanbrengen van een vaste structuur in de dagindeling van de patiënt.

 

Werkgroep 4: Wat is neuropsychologisch onderzoek?

 

Opdracht 1
De ontwikkeling van het menselijk brein begint bij de neurale buis, waar al in de eerste maand van de zwangerschap ‘blaasjes’ ontstaan. Van daaruit ontwikkelen het ventrikelsysteem en de hersenstructuren zich verder. Verschillende delen van het brein zijn al in dit vroege stadium van elkaar te onderscheiden. Zo vormt het voorste blaasje het prosencefalon (voorbrein), wat o.a. bestaat uit het telencefalon. Dit zal zich later ontwikkelen als de cerebrale cortex.
Prosencefalon (voorbrein)
Mesencefalon (middenbrein)
Telencefalon (eindbrein) cerebrale cortex
Diencefalon (tussenbrein) thalamus, hypothalamus
Rhombencefalon (achterbrein)
Melencefalon (afterbrain) pons, cerebellum
Myelencefalon (marrow brain) medulla (merg)

Opdracht 2

De buitenste laag van het brein, de cerebrale cortex (hersenschors), wordt gekenmerkt door vele gyri en sulci en bestaat voor een groot deel uit ‘grijze stof’.

a) Wat is de betekenis van gyrus, sulcus en fissura?
Gyrus zijn de hersenwindingen in de hersenen (kronkels). Sulcus zijn de gleuven in de hersenen. De fissure is een lange, diepe sulcus.

b) Wat is het voordeel van al die gyri en sulci ten opzichte van een vlakke cortex?
Deze geven de cortex een groter oppervlak, waardoor het brein in staat is meer complexe zaken uit te voeren. (meer toegang tot zuurstof en glucose)

c) Wat wordt bedoeld met ‘grijze’ en ‘witte stof’?
De grijze stof bevat cellichamen, dendrieten en ongemyeliniseerde axonen. De witte stof bestaat uit gemyeliniseerde axonen.

d) Teken een lateraal aanzicht van een cerebrale hemisfeer met daarbij de sulcus centralis en de sulcus/fissura lateralis (ook wel de fissura van Sylvius genoemd).
Een lateraal aanzicht is een zijaanzicht. Beneden in de hersenen horizontaal loopt de fissura lateralis. Vanaf schuin boven richting de beneden kant (ventrale richting) van het brein loopt de sulcus centralis.
e) Geef aan in de tekening wat de dorsale en de ventrale zijde is.
Dorsaal is een pijl omhoog, ventraal is een pijl naar beneden. Voor de hersenstam (en rest van het lichaam hieronder) geldt dat ventraal een pijl naar voor is en dorsaal een pijl naar achter (dorsaal = towards the back).

In de cerebrale hemisfeer worden vier lobi (kwabben) onderscheiden.

f) Markeer de vier hersenkwabben in de tekening.
De vier hersenkwabben zijn de frontale kwab, de pariëtale kwab, de occipitale kwab en de temporale kwab.

g) Markeer de primaire schorsgebieden voor motoriek, somatosensoriek, visus en akoestiek.
Links van de sulcus centralis ligt het motorgebied, rechts van de sulcus centralis ligt het somatosensoriek gebied. Achterin het brein bevindt zich het gebied voor visus en onderin het brein ligt een groot gebied wat zich met akoestiek bezig houdt.

h) Wat zijn de gevolgen van een beschadiging van de gehele primaire motor cortex in de linkerhemisfeer?
De volledige rechterzijde (contralateraal) van het lichaam zal verlamd raken.

i) Wat zijn de gevolgen van een beschadiging van de gehele primaire visuele cortex in zowel de linker- als de rechterhemisfeer?
Deze persoon zal last hebben van blind sight. Hij is corticaal blind geworden. Hij kan echter wel nog degelijk waarnemen/verwerken, maar is hier echter niet bewust van.

j) Wat is het verschil tussen een patiënt met een homonieme hemianopsie voor het linker visuele veld en een patiënt met linkszijdig unilateraal neglect?
Homonieme hemianopsie wil zeggen dat beide rechter- en beide linker gezichtsvelden zijn aangedaan, dit komt door schade in de occipitaal kwab. Neglect is puur een aandachtsprobleem. Dit is een gevolg van schade in de pariëtale kwab.

Opdracht 3

Op de site http://www.g2conline.org/2022 zijn er 3D-animaties te bekijken van het brein. Links in het menu kan je aangeven of je een weergave wilt zien van het gehele brein of dat je specifieke hersengebieden nader wilt bekijken. Bestudeer het brein en beantwoord de volgende vragen. Omcirkel bij vraag a t/m d het juiste antwoord.

a) Het cerebellum ligt aan de dorsale/ventrale kant van de hersenstam.

b) Het gebied van de Broca ligt anterior/posterior ten opzichte van het gebied van

Wernicke.

c) De amygdala ligt superior/inferior ten opzichte van de hippocampus.

d) De somatosensorische cortex ontvangt tactiele informatie van de ipsilaterale/contralaterale kant van het lichaam.

e) Uit welke delen bestaat de hersenstam?
De medulla, de pons, de middenhersenen (mesencefalon).

f) Welke functies worden toegekend aan de hersenstam?
De hersenstam houdt zich bezig met vitale functies: temperatuur, hartslag, ademhaling en bloeddruk.

g) Sommige neurowetenschappers rekenen ook het cerebellum mee als onderdeel van de hersenstam. Welke functies worden door het cerebellum gereguleerd?
Fine-tuning (beweging), balans en rotaties van het lichaam, timing: inschatten van coördinatie van bewegingen.

h) Ook bij de basale ganglia verschillen de meningen over welke hersenstructuren hierbij horen. Welke drie structuren worden hier wel doorgaans altijd toe gerekend?
Caudate nucleus, thalamus, globus pallidum.

Opdracht 4

Ook bij hersenscans kan men het brein van verschillende kanten ‘doorsnijden’ en bekijken.

b) Sommige neuro-imagingtechnieken geven alleen een weergave van hoe het brein eruit ziet, terwijl andere ook de hersenactiviteit beogen te meten. Geef aan hoe dit zit voor CT, EEG, fMRI, MRI en PET.
CT & MRI brengen de structuur van het brein in kaart. fMRI, PET, & EEG meten ook de hersenactiviteit van het brein.

c) Bij fMRI wordt het zogenaamde BOLD signaal/respons gemeten. Wat wordt hiermee bedoeld?
Wanneer het percentage van hemoglobine zonder zuurstof hoog is. (actief hersengebied: sterkere doorbloeding van deze gebieden: breingebieden gebruiken de zuurstof).

Opdracht 5

In de hersenen is een ventrikelsysteem gelegen met vier centrale ventrikels. In deze ventrikels zit cerebrospinaal vocht (liquor). Het gemiddelde volume dat dit vocht in beslag neemt is 150 ml., terwijl dagelijks circa 500 ml. van dit vocht wordt aangemaakt. Het wordt gedurende de dag dus continu opgenomen en ververst.

a) Waar dient dit cerebrospinaal vocht voor?
Schokdemping, bescherming, transport van voedingsstoffen, afvoer van afvalstoffen en het is de drijfkracht van de hersenen, anders zou het brein in elkaar zakken.

b) Wat gebeurt er als de opname van cerebrospinaal vocht is geblokkeerd?
De druk in de hersenen wordt verhoogd.

c) Waarom zou je bij mensen met een neurodegeneratieve aandoening verwijde ventrikels kunnen zien?
Neuronen sterven af en hierdoor komen holtes in het brein te ontstaan. Deze ruimte wordt vervolgens ingenomen door CFS.

Opdracht 6

De communicatie tussen neuronen verloopt bij de synapsen, waar actiepotentialen worden doorgegeven van de ene neuron naar de andere door neurotransmitters los te laten in de synaptische spleet.

a) De volgende zinnen geven aan wat er allemaal gebeurt tijdens deze neurotransmissie. Zet de zinnen in de goede volgorde.

A. Neurotransmitters hechten zich aan de receptoren van de postsynaptische neuron.

B. Calciumkanalenaanheteindvandeaxonwordengeopend.

C. Neurotransmitterslatenzichlosvandereceptoren.

D. Neurotransmitters worden vrij gegeven in de synaptische spleet.

E. Een actiepotentiaal verspreidt zich vanaf de dendriet, door de neuron, richting

de axon.

F. Neurotransmitters worden heropgenomen in de presynaptische neuron.

G. De postsynaptische neuron wordt geactiveerd en geeft een actiepotentiaal

door.

1:E 2:B 3:D 4:A 5:G 6:C 7:F

Veel psychofarmaca proberen op verschillende manieren de aanwezigheid van neurotransmitters in de synaptische spleet te verlagen of te verhogen. Dit geldt ook voor antidepressiva zoals SSRI’s, MAOI’s en tricyclische antidepressiva.

c) Beschrijf hoe deze medicatie ervoor zorgt dat er o.a. meer serotonine en norepinefrine beschikbaar is in de synaptische spleet.
Sommigen blokkeren de heropname van bepaalde neurotransmitters in de zenuwcel. Zo blijft de neurotransmitter langer actief in de synaptische spleet en wordt de postsynaptische spleet langer gestimuleerd. MAO’s zorgen daarentegen voor het vertragen van het afbreekproces van neurotransmitters. Zo blijven de neurotransmitters ook langer actief.

d) Ook verslavende drugs beïnvloeden de neurotransmissie. Wat hebben verslavende drugs veelal met elkaar gemeen (met betrekking tot de neurotransmissie)?
Ze zorgen voor een hogere afgifte van dopamine in de nucleus accumbens. Deze dopamine geeft de drugsgebruikers een fijn gevoel. Na de afwezigheid van dopamine, krijgen de drugsgebruikers als het ware “jeuk” en willen weer meer dopamine (“kriebelen”). Dit is de craving voor drugs die dan ontstaat.

Opdracht 7

Het limbisch systeem bestaat uit een aantal structuren die o.a. belangrijk zijn voor emotie en motivatie. Een van die structuren is de amygdala. De amygdala speelt een rol bij angst, het onbewust herkennen van gevaar en het daarmee verbonden overlevingsgedrag en impliciet leren.

a) Wat kan er gebeuren na schade aan de amygdala?
Er wordt geen angst meer ervaren.

b) Welke structuren worden eveneens tot het limbisch systeem gerekend?
De hippocampus, de amygdala, de hypothalamus, de thalamus, de olfactory bulb en memory bodies.

c) De hippocampus wordt in verband gebracht met het vormen van nieuwe herinneringen. Schade aan de hippocampus leidt zodoende tot geheugenproblemen. Omcirkel in de volgende zinnen het juiste antwoord:

Doorgaans is bij patiënten met amnesie de anterograde amnesie minder ernstig/ernstiger dan de retrograde amnesie. Het korte termijn geheugen is beter/slechter dan het lange termijn geheugen. Het episodisch geheugen is beter/slechter dan het semantisch geheugen (geheugen voor feiten, concepten, betekenissen etc.). Het expliciet geheugen (declaratief geheugen) is beter/slechter dan het impliciet geheugen.

Opdracht 8

De basale ganglia spelen eveneens een rol bij geheugen en worden ook in verband gebracht met beweging, omdat schade vaak leidt tot motorische stoornissen, zoals bij de ziekte van Huntington.

a) Met welk soort geheugen worden de basale ganglia vooral in verband gebracht?
Het impliciet, procedureel geheugen.

b) Welke motorische symptomen zijn kenmerkend voor de ziekte van Huntington?
Rusteloosheid, zenuwachtigheid, bewegingsonrust in gezicht en ledematen, kleine bewegingen en rukjes, grove, doelloze bewegingen van ledematen/hoofd/romp en problemen met spreken en slikken.

In tegenstelling tot de ziekte van Huntington, is er bij de ziekte van Parkinson voornamelijk sprake van een afname van beweging. Bij de ziekte van Parkinson vindt een degeneratie plaats van dopaminerge neuronen in de substantia nigra, waardoor er een tekort aan dopamine ontstaat.

c) Welke motorische symptomen zijn kenmerkend voor de ziekte van Parkinson?
Stramme/stijve spieren, tremor (in rust vooral) = trillen, traagheid, instabiliteit van het lichaam (coördinatie en evenwicht), slikproblemen, master gelaat van het gezicht.

d) Verklaar hoe deze symptomen voortkomen uit schade aan de substantia nigra.
De substantia nigra bevat dopaminerge zenuwcellen. In Parkinson sterven deze cellen af wat tot een verminderde dopamine productie lijdt. Deze dopamine neurotransmitters zorgen er voor dat een impuls naar de andere cel wordt doorgegeven. Bij een tekort aan dopamine verloopt de impulsgeleiding naar de spieren niet goed meer en krijg je een afwijkende motoriek.

e) Beschrijf waarom het geen zin zou hebben patiënten dopamine toe te dienen om het tekort aan dopamine op te vangen.
Dopamine zelf kan de bloed-brein barriere niet baseren. L-dopa daarentegen wel! Zodoende wordt er L-dopa toegediend aan de pateiten. Deze L-dopa wordt na opname in het lichaam verwerkt tot dopamine.

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3890