Strafrecht 1 - RUG - Oefententamen 2015/2016

Vragen

Casus 1

Fitz en Mollie hebben al jaren een relatie. Het stel woont samen in een appartement nabij het centrum van Holt. Op 3 januari 2016 zet Mollie echter een punt achter de relatie. Mollie vindt het hoog tijd om eens van het vrijgezelle leven te genieten. Dat Mollie de relatie beëindigt, komt voor Fitz als een donderslag bij heldere hemel. Hij was dolgelukkig met Mollie. Uiteindelijk verhuist Fitz naar een studentenkamer ergens in Holt. Fitz wil graag contact houden met zijn ex-vriendin, maar dat wil zij liever niet. Met veel moeite lukt het Fitz de eerste twee weken geen contact op te nemen met Mollie. Maar hij kan aan niets anders meer denken en wil Mollie voor zich terugwinnen. Creatief als Fitz is, verzamelt hij de mooiste foto's die hij van zichzelf en Mollie kan vinden en maakt daarvan een boek. "Ik kan niet zonder je! Ik wil je terug!" schrijft hij op de laatste pagina. Fitz pakt het fotoboek met zorg in en doet het op de post. Vol verwachting kijkt hij uit naar de reactie van Mollie, maar die blijft uit. Ook op zijn talloze WhatsApp-berichten en e-mails, waarin Fitz op indringende toon schrijft de relatie te willen herstellen, reageert Mollie niet. De zevende keer dat Fitz voor Mollies deur van haar appartement staat, doet ze eindelijk open. "Ik wil je niet terug. Scheer je weg!" schreeuwt Mollie en gooit de deur met een harde klap dicht. Fitz blijft wachten en intussen belt Mollie de politie. Even later arriveren twee politieagenten die Fitz sommeren naar huis te gaan, wat hij ook doet. Fitz neemt daarna geen contact meer op met Mollie.

Mollie dient een klacht in ter zake van belaging (art. 285b lid 1 jo. lid 2 Sr). Twee maanden later ontvangt Fitz een dagvaarding en daaruit blijkt dat hij wordt vervolgd voor belaging van zijn ex-vriendin (art. 285b lid 1 Sr). Fitz zal op 9 mei 2016 moeten verschijnen voor de rechtbank Noord, locatie Holt.

Aan hem is tenlastegelegd dat:

Hij in of omstreeks de periode van 17 januari tot en met 14 februari 2015 te Holt, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van Mollie met het oogmerk die Molie, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door het verzenden van een groot aantal (indringende) e-mail- en/of WhatsApp-berichten en een fotoboek aan die Mollie en/of zich meermalen ophouden nabij de woning van die Mollie (art. 285b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht).

Als bijna afgestudeerd jurist voert Fitz zijn eigen verdediging. Tijdens de terechtzitting voert hij het volgende aan:

I. "De dagvaarding is dan wel op juiste wijze betekend, maar de dagvaarding vermeldt een verkeerde tijdsperiode waarbinnen de strafbare gedragingen zouden hebben plaatsgevonden. Een en ander zou zich namelijk dit jaar, in 2016, hebben voorgedaan. De dagvaarding moet daarom nietig worden verklaard."

II. "Het was helemaal niet mijn bedoeling een strafbaar feit te plegen. Daarom kan de tenlastelegging niet bewezen worden."

Vraag 1a

Beoordeel de juridische relevantie van de eerste verklaring van Fitz.

Vraag 1b

Beoordeel de juridische relevantie van de tweede verklaring van Fitz.

Vervolg casus I

Stel, anders dan het voorgaande, voert Fitz ter zitting het volgende aan:

I. "Van stelstelmatigheid is geen sprake. Hoewel de jurisprudentie niet helder is over dit begrip, kunnen mijn gedragingen niet aangemerkt worden als stelselmatig. Zoveel berichtjes heb ik niet aan Mollie gestuurd. Daarom kan de tenlastelegging niet worden bewezen."

II. "Ik doe een beroep op overmacht-noodstoestand. Ik wil Mollie zo graag terug in mijn leven. Dat moest ik haar duidelijk maken en ik had dat niet op een andere manier kunnen doen."

Ga ervan uit dat de tenlastelegging de correcte tijdsperiode aanduidt. De rechter komt tot een veroordeling en legt een geldboete op.

Vraag 2

Welke beslissingen en motiveringen dient de rechter in het vonnis op te nemen ten aanzien van het ten laste gelegde feit? Betrek in uw antwoord hetgeen Fitz bij deze tweede variant van de casus onder punt I en II heeft aangevoerd.

Vervolg casus I

De schrik zit er behoorlijk in bij Mollie. Het gedrag van haar ex-vriend Fitz heeft haar angstig gemaakt. Ze is bang om te daten, laat staan een nieuwe relatie aan te gaan. Ze vreest met net zo een obsessief persoon als Fitz in aanraking te komen. Het maakt Mollie boos dat Fitz haar leven zo heeft beïnvloed. Daarom stuurt Mollie, voor de terechtzitting, de officier van justitie een verzoek om te mogen spreken tijdens de zitting. Mollie wil de rechter vertellen welke invleod het gedrag van Fitz in deze zaak heeft op haar privéleven. Ook wil ze tijdens de zitting de rechter op het hart drukken dat ze Fitz geen toestemming heeft gegeven contact met haar op te nemen.

Vraag 3

Mag Mollie op grond van het geldend recht deze verklaringen ter terechtzitting voordragen? Ga in uw antwoord in op alle onderdelen van de verklaring die Mollie af wil leggen.

Vervolg casus I

Stel, anders dan het voorgaande: als Fitz de dagvaarding ontvangt, doet hij nog één poging om Mollie voor zich te winnen. Hij nodigt Mollie uit om alles uit te praten. 'Ik accepteer het volledig als je niets meer met me wilt. En ik heb ook spijt van mijn eerdere acties. Maar ik wil dat we als vrienden uit elkaar gaan.' Vooruit dan maar, denkt Mollie, en ze gaat bij Fitz langs. Maar al snel gaat het fout. Het gesprek wordt zeer onaangenaam als Fitz haar vraagt het nog een keer met hem te proberen en Mollie maakt hem duidelijk dat ze daar niet voor gekomen is en bovendien sinds kort een relatie heeft met Chade, een oude bekende van Fitz. Mollie staat op om naar huis te gaan. Fitz heeft echter de kamerdeur op slot gedaan, zodat Mollie niet weg kan. 'Maak die deur open!', roept ze. 'Nee', zegt Fitz, 'jij belt Chade nu op en zegt hem dat het voorbij is tussen jullie.' Maar Mollie weigert dit te doen. Dan gaat Fitz door het lint. Hij pakt een zware vaas en slaat die op Mollies hoofd kapot. Zwaar gewond ligt Mollie op de grond. Fitz schrikt van zijn actie en belt snel 112. Maar als de ambulance arriveert, is Mollie al aan haar verwondingen overleden.

Fitz wordt vervolgd voor 'gijzeling, de dood ten gevolge hebbend' (art. 282a lid 1 jo lid 3 Sr).

Ter zitting stelt Fitz: 'Dat ik mij schuldig heb gemaakt aan gijzeling, is evident. Maar ik betwist wel het oorzakelijk verband tussen de gijzeling en Mollies dood. Het was ook niet mijn bedoeling haar te doden. Ze is, beter gezegd: was, nota bene de liefde van mijn leven!'

Vraag 4

Zal de rechter tot een bewezenverklaring kunnen komen? U mag ervan uitgaan dat de gijzeling bewezen kan worden. Betrek in uw antwoord het verweer van Fitz.

Vraag 5a

Is de volgende stelling juist? Motiveer (kort) uw antwoord.

'Bij voorwaardelijk opzet is de aanmerkelijke kans op het gevolg af te leiden uit algemene ervaringsregelen en de aard van het gevolg.'

Vraag 5b

Is de volgende stelling juist? Motiveer (kort) uw antwoord.

'Art. 82 Sr bepaalt wat onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen. Omdat art. 82 Sr in het Eerste Boek (Algemene bepalingen) van het Wetboek van Strafrecht staat, is deze bepaling ook van belang voor bijzondere wetten waarin de uitdrukking 'zwaar lichamelijk letsel' voorkomt, zoals art. 6 Wegensverkeerswet 1994.

Casus II

Wim is sinds een aantal maanden de gelukkige eigenaar van een drone (een onbemand op afstand bestuurbaar luchtvaartuig). Aan deze drone heeft hij onlangs een camera bevestigd, zodat hij vanuit de lucht mooie films kan maken. Op een dag legt Wim zijn drone in de kofferbak van zijn auto en rijdt hij naar een landweggetje langs een van de landingsbanen van Kwarts vliegveld. Daar aangekomen parkeert hij zijn auto in de berm, dicht tegen het twee meter hoge hekwerk dat het terrein van het vliegveld afbakent aan. Hij stapt uit, pakt de drone uit de auto, en kijkt om zich heen. Met dit mooie weer kan ik hier prachtige filmpjes van de opstijgende en landende vliegtuigen schieten, denkt hij. Verheugd zet hij de drone in het gras. Hij pakt de afstandbediening, en laat het gevaarte opstijgen. Niet lang daarna zweeft het apparaat op ongeveer twintig meter hoogte langs de landingsbaan, en legt Wim met de filmcamera de landing van het ene na het andere vliegtuig vast. HIj kan de films al tijdens de opnames ervan bekijken op een beeldscherm dat hij naast zich in het gras heeft gezet. Afwisselind houdt Wim de positie van de drone en de beelden van de camera in de gaten. Dat de drone zich niet ver van een aan een paal bevestigde vluchtradar bevindt, lijkt Wim niet zo'n probleem. Ik heb mijn drone perfect onder controle en ik let goed genoeg op, dus er kan niet veel gebeuren, denkt hij bij zichzelf. Meerdere malen is hij echter zo in de weer met het bekijken van het beeldscherm, dat hij de drone toch steeds een tijdlang uit het oog verliest. Op een gegeven moment gaat het mis. Terwijl Wim al meer dan een minuut naar het scherm aan het kijken is, nadert de drone langzaam de radarinstallatie. Dan wordt de drone gevangen door een windvlaag, waardoor hij met kracht tegen de vluchtradar wordt gesmeten. De rader, een gevoelig meetinstrument, raakt hierdoor ernstig beschadigd. In de verkeerstoren van het vliegveld geven alarmlampjes meteen aan dat een deel van de informatievoorziening plotseling is weggevallen. Hierdoor ontstaan enkele onveilige situaties op en rond het vliegveld. Kordaat ingrijpen van de medewerkers in de verkeerstoren voorkomt echter dat het tot ongelukken komt.

In art. 2 van de Regeling Modelvliegen (waaronder ook het vliegen met drones valt) is vermeld dat voor een vlucht met een modelvaartuig onder andere de volgende regels gelden:

a. De vlucht wordt slechts uitgevoerd onder omstandigheden en op locaties waarbij er vanaf de grond tijdens de gehele vlucht goed zicht is op het modelluchtvaartuig en het luchtruim daaromheen.

b. De bestuurder houdt tijdens de gehele vlucht goed zicht op het modelluchtvaartuig.

Wim wordt aangehouden door de politiek en meegenomen naar het bureau. De drone blijft achter op het vliegveld en wordt later door zijn vrouw opgehaald. Als Wim enige tijd later een dagvaarding op zijn deurmat vindt, blijkt dat hij wordt vervolgd voor art. 163 aanhef en sub 1 Sr (schuld aan vernieling van luchtverkeerswerken, waardoor het verkeer onveilig wordt). U mag ervan uitgaan dat de tenlastelegging correct is toegesneden op art. 163 aanhef en sub 1 Sr en dat een vluchtradar een werk dienende voor het luchtverkeer is. Ter zitting verklaart Wim dat hij er helemaal niet aan heeft gedacht dat door de drone het luchtverkeer onveilig zou worden.

Vraag 6

Tot welke einduitspraak zal de rechter komen? U mag ervan uitgaan dat het causaal verband geen problemen oplevert. Betrek in uw antwoord het verweer van Wim.

Vervolg casus II

Stel: de rechter komt tot een veroordeling voor het ten laste gelegde feit en legt Wim daarbij het volgende sanctiepakket op: een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaar, met als bijzondere voorwaarden de vergoeding van alle aan de radarinstallatie veroorzaakte schade en een verbod om zich gedurende een periode van 4 jaar in een straal van 1000 meter in de omgeving van Kwarts vliegveld te bevinden. Daarnaast legt hij een taakstraf van 60 uur op, met en vervangende hechtenis van 40 dagen. Ten slotte bepaalt de rechter dat de drone aan het verkeer moet worden onttrokken. Omdat de schadevergoeding al een prijzige aangelegenheid zal worden, ziet de rechter af van het opleggen van een geldboete.

Vraag 7

Bespreek het opgelegde sanctiepakket. Is dit in overeenstemming met de wettelijke voorschriften?

Vervolg casus II

Stel, anders dan het voorgaande: op het moment dat Wim zijn drone uit de kofferbak van zijn auto haalt, komt Wouter langsgefietst. Wouter, een oplettende en geëngageerde burger, heeft meteen door wat Wim wil gaan doen en welke verstrekkende consequenties het gedrag van Wim zou kunnen hebben. Hij ontsteekt in woede, stapt van zijn fiets en stormt op Wim af. 'Man, waar ben jij mee bezig, ben je helemaal gek geworden?! Het is hartstikke gevaarlijk wat je aan het doen bent, dit kan mensenlevens kosten!' Wim bijt hem toe: 'Zeg, bemoei jij je even met je eigen zaken!' Wouter wordt daarop zo boos, dat hij Wim met twee handen bij zijn schouders pakt en hem flink door elkaar schudt. Vervolgens duwt hij Wim, zonder hem los te laten, in de afgesloten hoek die gecreëerd wordt door het hoge hekwerk aan de ene, en Wims geparkeerde auto aan de andere kant. Dan heft Wouter zijn rechterhand op, zodat hij Wim een flinke oorvijg kan geven. Wim voelt zich in het nauw gedreven, kan ook geen kant op, en ziet de klap al aankomen. Gelukkig is de drone niet het enige gadget dat hij onlangs heeft aangeschaft; hij is sinds kort ook de bezitter van een busje pepperspray, dat hij sindsdien altijd bij zich draagt. Hij bedenkt zich geen moment, en nog voordat Wouter uit kan halen, heeft Wim zijn pepperspray tevoorschijn gehaald en spuit hij Wouter vol in het gezicht. Wouter schreeuwt het uit van de pijn die de bijtende stof veroorzaakt, en laat meteen los. Hij deinst achteruit en valt daarbij op de grond. Wim is als gevolg van de onverwachte agressie van Wouter erg geschrokken en boos geworden. Hierdoor blijft hij doorgaan met spuiten. Inmiddels ligt Wouter verblind en weerloos op zijn rug in het gras. In een onafgebroken handeling spuit Wim gedurende enkele seconden het hele busje pepperspray in zijn gezicht leeg. Wouter houdt geen blijvend letsel aan het voorval over.

Wim wordt vervolgd voor eenvoudige mishandeling (art. 300 lid 1 Sr). Ter terechtzitting beroept Wim zich op noodweer, dan wel noodweerexces. Hij geeft toe dat hij Wouter opzettelijk pijn heeft toegebracht.

Vraag 8

Tot welke einduitspraak zal de rechter komen? Bij de beantwoording van de vraag dient u ervan uit te gaan dat Wouter met zijn terechtwijzing van Wim geen aanhouding op heterdaad in de zin van art. 53 lid 1 Sv beoogde te verrichten.

Antwoordindicatie

Vraag 1a

O.g.v. art. 261 lid 1 Sv dient de tenlastelegging een opgave te geven van feit, tijd en plaats, de wettelijke voorschriften waarbij het feit is strafbaar gesteld. De tenlastelegging voldoet aan deze vereisten. Dat een verkeerde tijdsperiode is opgenomen in de tenlastelegging leidt niet tot nietigheid van de dagvaarding, maar zal pas spelen bij de eerste materiële vraag.

Vraag 1b

Fitz voert aan dat hij geen opzet had op het plegen van een strafbaar feit/het overtreden van de strafwet (boos opzet). Dat doet hier niet ter zake. Zowel volgens de delictsomschrijving (art. 285b lid 1 Sr) als de tenlastelegging (die correct is toegesneden op art. 285b lid 1 Sr) hoeft opzet op de wederrechtelijkheid van de gedraging(en) niet bewezen te worden.

Vraag 2

De rechter dient de tenlastelegging en de vordering van de officier van justitie in het vonnis op te nemen (art. 359 lid 1 Sv) (bouwstenen vonnis).

A. Ambtshalve beslissingen en motiveringen.

Gegeven is dat de rechter komt tot een veroordeling en strafoplegging. Die beslissing is een materiële einduitspraak.Uit art. 358 lid 1 Sv is af te leiden dat het vonnis alleen een beslissing op een formele vraag hoeft te bevatten indien die beslissing een (formele) einduitspraak is. Dat is hier niet het geval. Ten aanzien van de formele vragen hoeft de rechter derhalve geen beslissingen in het vonnis op te nemen.

Ten aanzien van de materiële vragen komen de volgende beslissingen en motiveringen op straffe van nietigheid in het vonnis:

  • 1e materiële vraag, de rechtbank beslist: tenlastelegging is wettig en overtuigend bewezen (art. 358 lid 2 Sv); de rechtbank dient de beslissing te motiveren (art. 359 lid 2, eerste zin en 3 Sv);
  • 2e materiële vraag, de rechtbank beslist: kwalificatie van het bewezenverklaarde feit als art. 285b lid 1 Sr (art. 358 lid 2 Sv); de rechtbank dient de beslissing te motiveren (art. 359 lid 2, eerste zin Sv);
  • 3e materiële vraag, de rechtbank beslist: geen rvg/sug, de dader is strafbaar (art. 358 lid 2 Sv); de rechtbank dient de beslissing te motiveren (art. 359 lid 2, eerste zin Sv);
  • 4e materiële vraag, de rechtbank beslist: geldboete (art. 358 lid 2 Sv); de rechtbank dient de beslissing te motiveren (art. 358 lid 4 en 359 lid 2, eerste zin, 5 Sv).

Beslissing in vonnis o.g.v. motiveren o.g.v:

  • Bewezenverklaring art. 358 lid 2 Sv art. 359 lid 2, eerste zin en lid 3 Sv
  • Feit is strafbaar/kwalificatie art. 358 lid 2 Sv art. 359 lid 2, eerste zin Sv
  • Dader is strafbaar art. 358 lid 2 Sv art. 359 lid 2, eerste zin Sv Strafoplegging art. 358 lid 2 Sv art. 359 lid 2, eerste zin, en 5, en art. 358 lid 4 Sv

B. Beslissingen op 358-3 verweren:

Op de door de verdediging gevoerde verweren hoeft de rechter in het vonnis alleen een beslissing op te nemen, indien het gaat om verweren genoemd in art. 358 lid 3 Sv. Dit kunnen zijn verweren inhoudende dat de rechter art. 349 lid 1 Sv dient toe te passen (dus de 'formele verweren'), dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert (kwalificatieverweer; 2e materiële vraag), of dat er een bepaalde strafverminderings- of strafuitsluitingsgrond (3e materiële vraag) aanwezig is. De verweren dienen voorts 1. door /namens de verdachte 2. uitdrukkelijk ter terechtzitting te zijn voorgedragen, en 3. door de rechter te zijn verworpen.

Ten aanzien van verweer II (overmacht noodtoestand):

  • Dat hangt af van de uitleg van het bestanddeel wederrechtelijkheid. Dit verweer valt in één van de door art. 358 lid 3 Sv genoemde categorieën, indien het ten laste gelegde bestanddeel wederrechtelijk beperkt wordt uitgelegd: er wordt dan een beroep gedaan op overmacht-noodtoestand; een strafuitsluitingsgrond. Het beroep op deze rechtvaardigingsgrond komt bij de 3e materiële vraag aan bod. Wordt het bestanddeel wederrechtelijkheid ruim uitgelegd, dan komt het beroep op overmacht-noodtoestand bij de eerste materiële vraag aan bod.

Indien het een 358 lid 3-verweer betreft:

  • Het verweer wordt door Fitz, de verdachte, uitdrukkelijk ter terechtzitting voorgedragen. (De onderbouwing van het verweer is niet sterk, maar aan verweren door de verdachte zelf ter zitting aangevoerd worden niet hele hoge eisen gesteld).
  • De rechter heeft het verweer verworpen. Hij is immers tot een veroordeling gekomen.

Aan de eisen van art. 358 lid 3 Sv is derhalve voldaan. De rechter dient dus ingevolge art. 358 lid 3 Sv een beslissing in het vonnis op te nemen en dient de rechter deze beslissingen ingevolge art. 359, lid 2, eerste zin Sv, te motiveren.

Beslissing op verweer in vonnis o.g.v. motiveren o.g.v.: Verwerping verweer o-n. art. 358 lid 3 Sv art. 359 lid 2, eerste zin Sv

C. UOS (art. 359 lid 2, tweede zin Sv)

Ten aanzien van de overige verweren/standpunten dient nagegaan te worden of een motiveringsplicht geldt ex art. 359, lid 2, 2e zin Sv. Van een 'uitdrukkelijk onderbouwd standpunt' is mogelijk sprake, als kan worden verdedigd dat het standpunt 'duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie' ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht. Arrest Onderbouwd standpunt en responsieplicht (NJ 2006, 393). Indien de rechter van het UOS afwijkt geldt de responsieplicht van art. 359 lid 2, 2e zin Sv.

Standpunt verdachte (verweer I):

  • Ter zitting heeft Fitz aangevoerd dat van stelselmatigheid geen sprake is ('duidelijk standpunt').
  • Hij verwijst daarbij naar de jurisprudentie en past dat toe op zijn zaak ('door argumenten geschraagd').
  • Ten slotte stelt hij dat de tenlastelegging niet kan worden bewezen ('ondubbelzinnige conclusie'). Dit is een bewijsverweer (dit moet worden toegelicht); dus geen art. 358 lid 3 Sv verweer.
  • De rechter is afgeweken van het in het verweer verwoorde standpunt.

Conclusie: de rechter heeft een nadere motiveringsplicht ex art. 359 lid 2, 2e zin Sv. (Een beslissing hoeft niet in het vonnis.)

Standpunt verdachte (verweer II):

Indien het bestanddeel wederrechtelijkheid ruim wordt uitgelegd, betreft het hier een bewijsverweer. In dat geval moet op dezelfde criteria als hierboven worden ingegaan (duidelijk standpunt, door argumenten geschraagd, ondubbelzinnige conclusie en de rechter is afgeweken van het in het verweer verwoorde standpunt) en moet een conclusie volgen (nadere motiveringsplicht of niet).

Vraag 3

O.g.v. art. 51e lid 1 Sv kan het spreekrechtworden uitgeoefend indien het tenlastegelegde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld.

Belaging (art. 285b Sr)wordt bedreigd met een maximumstraf gevangenisstraf van drie jaar. Afgaande op het strafmaximum is het spreekrecht niet van toepassing op het misdrijf belaging. Maar, art. 51e lid 1 Sv noemt verder een aantal misdrijven waarop het spreekrecht toch ook van toepassing is. Daar wordt art. 285b Sr genoemd, zodat het spreekrecht i.c. dus wel van toepassing is. O.g.v. art. 51e lid 2 Sv (jo. art. 51a lid 1 Sv) is het slachtoffer spreekgerechtigd. Mollie is het rechtstreekse slachtoffer en mag dus van het spreekrecht gebruikmaken.

Uit hetzelfde artikellid volgt dat van het voornemen van het spreekrecht gebruik te willen maken, voor de aanvang van de terechtzitting schriftelijk kennis aan de officier van justitie wordt gegeven opdat deze hem tijdig kan oproepen. Uit de casus blijkt dat Mollie dat heeft gedaan.

Uit art. 51e lid 2 Sv volgt dat het slachtoffer op de terechtzitting een verklaring mag afleggen over de gevolgen die de strafbare feiten genoemd in het eerste lid, bij hen teweeg hebben gebracht. Mollie mag dus vertellen wat deze zaak voor invloed heeft op haar privéleven. Het huidige spreekrecht is beperkt tot de gevolgen die het strafbare feit bij de spreekgerechtigde teweeg hebben gebracht. Spreken over bijvoorbeeld de strafoplegging of de bewezenverklaring is niet toegestaan. Mollie mag dus niet vertellen dat zij Fitz geen toestemming heeft gegeven contact met haar op te nemen.

Vraag 4

  • Is er sprake van een 'conditio sine qua non'? Ja. De gedraging van de verdachte kan niet worden weggedacht.
  • Is er sprake van een 'relevante' veroorzakende factor? Nee, deze wijze van intreding van de dood past niet bij het grondfeit (gijzeling, Schutznorm). Voor het redelijkerwijs kunnen toerekenen van de dood is niet beslissend dat de vrijheidsberoving voorzienbaar tot de dood van het slachtoffer zou leiden. Waar het om gaat is 'of en in hoeverre de vrijheidsberoving als zodanig heeft bijgedragen aan de dood van het slachtoffer. Waar het overlijden veroorzaakt is door mishandeling van het gegijzelde slachtoffer, dan is die mishandeling de oorzaak van het overlijden, en niet de vrijheidsbeneming. [Indien u in het schema door bent gegaan naar stap 3 van het causaliteitsschema, dan wordt dit - mits juist besproken - ook goed gerekend:
  • Zijn er indicatoren op grond waarvan mag worden aangenomen dat het (verboden) gevolg 'in redelijkheid aan de verdachte is toe te rekenen'? 'Differentiatie' naar delict: Het gaat hier om delict met een geobjectiveerd gevolg. De dood is een geobjectiveerd gevolg, d.w.z. Fitz' opzet hoeft niet op de dood gericht te zijn. Bij dergelijke delicten gaat het om de (in de ogen van de wetgever) 'bij het grondfeit behorende gevolgen', gevolgen die zich daarbij normaliter laten denken. De wijze van intreding van het gevolg moet 'typisch' zijn. Dat is i.c. niet zo. Zie voorts antwoord onder 2.

Conclusie: Toerekening van de dood van Mollie aan Fitz is daarom niet redelijk. Het feit kan daarom niet bewezen worden verklaard.

Vraag 5a

Het eerste deel van de stelling is juist; het tweede deel is onjuist. Bij voorwaardelijk opzet is de aanmerkelijke kans op het gevolg af te leiden uit algemene ervaringsregels, maar niet uit de aard van het gevolg. Arrest Slaan met pistool.

Vraag 5b

De bepalingen uit de titels I-VIIIa van het Algemeen Deel (eerste boek) van het Wetboek van Strafrecht gelden ook voor de bijzondere wetten (art. 91 Sr). Dat geldt niet voor de betekenistitel van hoofdstuk IX. De stelling is dus onjuist.

Vraag 6

Einduitspraak rechter:

In casu leidt het onderzoek zoals bedoeld in art. 348 Sv niet tot toepassing van art. 349 lid 1 Sv. De eerste materiële vraag van art. 350 Sv is of het ten laste gelegde feit bewezen kan worden. Voor culpan is verwijtbare, aanmerkelijke onvoorzichtigheid vereist.

  • Is er sprake van onvoorzichtigheid?

Er is zowel sprake van objectieve als subjectieve voorzienbaarheid: Wim heeft niet alleen een concreet voorschrift (dat er mede op gericht is dit soort incidenten te voorkomen) overtreden, hij is ook gewoon onzorgvuldig geweest door op deze manier te handelen. Van belang bij de subjectieve voorzienbaarheid is dat de onvoorzichtigheid betrekking moet hebben op het relevante gevolg (dat is niet het geobjectiveerde gevolg). Er is voorts geen sprake van het nemen van een geoorloofd risico of een mogelijk succesvol beroep op een rechtvaardigingsgrond.

  • Is deze onvoorzichtigheid aanmerkelijk?

Ja, deze onvoorzichtigheid is aanmerkelijk te noemen. Bij de vraag of er sprake is van een aanmerkelijke mate van onoplettendheid of onachtzaamheid komt het aan op 'het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de omstandigheden waaronder die gedraging is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen (..) kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin' (Rechtshouden te Winssen-arrest). Wim heeft zijn drone niet alleen niet goed in de gaten gehouden, maar deed dit meerdere malen niet, en ook gedurende onder deze omstandigheden lange periodes (meer dan een minuut). En dat alles in de buurt van een vliegveld, de daar aanwezige radarinstallaties en het overige vliegverkeerd.

  • Is het verwijtbaar?

De aanmerkelijke onvoorzichtigheid is ook verwijtbaar, want deze was vermijdbaar. Er kan geen beroep worden gedaan op een schulduitsluitingsgrond, en met de aanmerkelijke onvoorzichtigheid is de verwijtbaarheid onder normale omstandigheden gegeven.

Verder is er dus ook een werk dienende voor het openbaar verkeer vernield en onbruikbaar gemaakt en beschadigd, en is het verkeer daardoor onveilig geworden. Causaal verband tussen de gedraging en het gevolg is aanwezig.

Verweer van Wim:

Het veroorzaken van de onveiligheid is een geobjectiveerd bestanddeel. Hier hoeft de culpa dus niet op betrokken te zijn geweest. De opmerking van Wim is dus irrelevant. De rechter zal tot een bewezenverklaring kunnen komen.

De tweede materiële vraag van art. 350 Sv: het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als een strafbaar feit ex art. 163 aanhef en sub 1 Sr.

De derde materiële vraag van art. 350 Sv betreft de strafbaarheid van de dader; in casu is dit het geval.

De vierde materiële vraag van art. 350 Sv: de rechter zal tot een veroordeling komen en een sanctie op kunnen leggen (art. 351 Sv).

Vraag 7

Het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstrafvan 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaar, is mogelijk; art. 14a Sr (voorwaardelijke gevangenisstraf) en art. 14b lid 1 jo. lid 2 Sr (proeftijd). De maximumstraf die op art. 163 aanhef en sub 1 staat is 6 maanden. De algemene voorwaarden uit art. 14c lid 1 Sr zijn niet genoemd in het sanctiepakket. De bijzondere voorwaardevan de vergoeding van alle aan de radarinstallatie veroorzaakte schade kan worden opgelegd op grond van art. 14c lid 2 aanhef en sub 2 Sr. Dit geldt in ieder geval in deze vorm echter niet voor de bijzondere voorwaarde van het verbod om zich gedurende een periode van 4 jaar in een straal van 1000 meter in de omgeving van het vliegveld Kwarts te bevinden. Dit locatieverbod zou wel kunnen worden opgelegd, maar de daarbij vastgestelde termijn mag de proeftijd niet overschrijden en dat doet hij hier wel (art. 14c lid 2 aanhef en sub 6 Sr).

Een taakstraf van 60 uur kan ook worden opgelegd in geval van veroordeling tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel ten hoogste 6 maanden bedraagt, en dat is hier het geval (art. 9 lid 4 Sr, art. 22c lid 1 jo. lid 2 Sr. De vervangende hechtenis (art. 22d lid 1 Sr) van 40 dagen is echter te lang. Ex art. 22d lid 3 Sr mag voor elke twee uren van de taakstraf niet meer dan één dag vervangende hechtenis worden gerekend. 60 / 2 = maximaal 30 dagen. 

Onttrekking aan het verkeer van de drone: (art. 36b jo. 36c aanhef en sub 3 Sr) is niet mogelijk, nu de drone niet in beslag is genomen (art. 36b lid 1 Sr). De rechter had kunnen kiezen voor verbeurdverklaring van de drone, op basis van art. 33 jo. 33a lid 1 sub c jo. 34 Sr.

Vraag 8

In casu leidt het onderzoek bedoeld in art. 348 Sv niet tot toepassing van art. 349 lid 1 Sv.

De eerste materiële vraag van art. 350 Sv:k an het ten laste gelegde feit (mishandeling) bewezen worden?

Heeft Wim opzettelijk en wederrechtelijk pijn of letsel veroorzaakt bij Wouter?

  • Pijn of letsel veroorzaakt: ja
  • Opzettelijk: ja, opzet blijkt duidelijk uit de casus. Hij spuit met de bedoeling om zich te verdedigen.

Heeft hij dit ook wederrechtelijk gedaan?

  • Het beroep op noodweer (art 41 lid 1 Sr) komt bij mishandeling bij de eerste materiële vraag aan bod, aangezien dit een rechtvaardigingsgrond is, die betrekking heeft op het stilzwijgende bestanddeel wederrechtelijk.
  • Is er sprake van ogenblikkelijke aanranding? Ja, niet enkel vrees, maar onmiddellijk dreigend gevaar (opgeheven hand, klaar om uit te halen) (Vrees en Bijlmer Schietpartij-arrest). Is dit aan het lijf, de eerbaarheid of een goed van zichzelf of van een ander? Ja, het lijf van Wim.

Is de handeling wederrechtelijk? Ja, nu het hier geen aanhouding in de zin van art. 53 Sv betreft.

Is er sprake van noodzakelijke verdediging? Ja, Wim kon geen kant op, want hij stond ingeklemd tussen het hek en zijn auto. Er is sprake van een noodweersituatie.

Was de verdediging geboden?

  • Proportionaliteit: het belang van de bescherming van het lijf van Wim tegen pijn of letsel staat hier tegenover hetzelfde belang van Wouter. Er is dus geen sprake van een wanverhouding. Aan het vereiste van proportionaliteit is voldaan.
  • Subsidiariteit: heeft Wim gekozen voor het minst zware alternatief dat hem ter beschikking stond? Nee, hij gaat te lang door met het spuiten. Er is dus niet voldaan aan het vereiste van subsidiariteit.

Conclusie: beroep op noodweer slaagt niet. Het gedrag van Wim is wederrechtelijk.

2e materiële vraag art. 350 Sv: het feit is te kwalificeren als eenvoudige mishandeling (art. 300 lid 1 Sr).

3e materiële vraag art. 350 Sv: slaagt het beroep op noodweerexces (art. 41 lid 2 Sr)?

Dit is een schulduitsluitingsgrond, die dus bij de derde materiële vraag aan bod komt. Hier is sprake van een vorm van 1e graads extensief exces. Wim gaat te lang door met zijn verdediging, ook nog na het moment dat de ogenblikkelijke aanranding al is afgelopen (maar die er dus in eerste instantie wel is geweest, zie de redenering bij de bespreking van noodweer). De overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging is echter het onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt. De aanval van Wouter zorgt ervoor dat Wim heel boos en angstig wordt, en daardoor gaat hij te lang door met zijn verdediging. Er is sprake van de benodigde dubbele causaliteit. Wim is niet strafbaar. Beroep op noodweerexces (1e graads) zal slagen. De rechter zal tot OVAR wegens niet-strafbaarheid van de dader komen (art. 350 jo. 352 lid 2 Sv).

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2505