Tentamenvragen bij Europees recht algemeen deel

Vragen

Hoofdstuk 1

 

Hoofdstuk 2

Vraag 1

Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is de codecisie procedure verheven tot de gewone wetgevingsprocedure. Tevens werd deze procedure van toepassing op de overgrote meerderheid van beleidsterreinen.

Leg uit wat de bevoegdheden van het Europees Parlement in dit besluitvormingsproces zijn. Verwijs daarbij naar relevante verdragsbepalingen.

 

Hoofdstuk 3

Vraag 1

Stel dat de Commissie krachtens de gewone wetgevingsprocedure een voorstel indient om de Tabaksreclamerichtlijn te herzien. Het Europees Parlement amendeert in de eerste lezing en dit leidt er uiteindelijk toe dat de procedure in de tweede lezing belandt. Stel, de Commissie geeft een negatief advies in de tweede lezing over de amendementen van het Europees Parlement.

Vraag 1 a

Wat zijn de mogelijke consequenties van een negatief advies? Wat zijn de verschillen met een positief advies?

Vraag 1 b

Stel dat de procedure in de derde lezing komt, maar dat er inmiddels zoveel is geamendeerd dat er weinig meer van het oorspronkelijke voorstel over is. De Commissie kan zich niet langer vinden in het voorstel. Welke opties heeft de Commissie nog?

 

Hoofdstuk 4

Vraag 1

Nederland besluit systematisch alle houten bouwmaterialen te controleren die worden ingevoerd vanuit Polen omdat er recentelijk opvallend veel klachten van consumenten over houtrot in deze Poolse bouwmaterialen zijn. EU-rechtelijk valt deze Nederlandse controlemaatregel te kwalificeren als:

A. een heffing van gelijke werking (artikel 30 Wv);

B. een maatregel van gelijke werking (artikel 34 Wv);

C. een protectionistische belasting (artikel 110, tweede alinea, Wv);

D. een consumentenmaatregel (artikel 169 Wv).

 

Vraag 2

In het arrest Keck gaf het Hof van Justitie van de EU (HvJEU):

A. een ruimere uitleg aan het begrip maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

B. een engere uitleg aan het begrip maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

C. een ruimere uitleg aan de uitzonderingen op het verbod van maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

D. een engere uitleg aan de uitzonderingen op het verbod van maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

 

Vraag 3

In het arrest in de zaak Outokumpu (C-213/96) verklaarde het HvJEU de betrokken Finse regeling over belasting op energie in strijd met artikel 110 Wv omdat:

A. die regeling differentieerde tussen de belasting op milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit en de belasting op milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit;

B. volgens die regeling voor in Finland ingevoerde milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit hetzelfde tarief moest worden betaald als voor in Finland milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit;

C. volgens die regeling voor in Finland ingevoerde milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit een hoger tarief moest worden betaald dan voor in Finland milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit;

D. volgens die regeling voor in Finland ingevoerde milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit een hoger tarief (een zogenoemd middentarief) moest worden betaald dan voor in Finland milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit.

 

Vraag 4

De Nederlander Jan Leep besluit om in Nederland te blijven wonen maar zijn eigen tandartsenpraktijk te beginnen net over de grens in Duitsland, omdat hij denkt aldaar – en anders dan in Nederland - een kapitaal te kunnen vergaren met het kiezen trekken c.s. Onder welke verkeersvrijheid van de interne markt valt Jan?

A. Vrij verkeer van werknemers.

B. Vrijheid van vestiging.

C. Vrijheid van dienstverlening.

D. Vrij verkeer van kapitaal.

 

Vraag 5

De beperkende maatregel van de gemeente Maastricht in de zaak Josemans, inhoudende dat niet-ingezetenen van Nederland geen toegang hadden tot de coffeeshops in Maastricht, werd door het HvJEU niet in strijd geacht met het EU-recht inzake het vrij verkeer, wat betreft de aldaar verkochte softdrugs, omdat:

A. de betrokken Maastrichtse maatregel geen direct onderscheid naar nationaliteit maakte;

B. de betrokken Maastrichtse maatregel weliswaar het vrij verkeer belemmerde, maar kon worden gerechtvaardigd met een jurisprudentiële exceptie;

C. de betrokken eigenaar, Marc Josemans, zich lang niet altijd netje aan de Nederlandse regels voor coffeeshops had gehouden;

D. in de betrokken coffeeshops hoofdzakelijk soft drugs wordt verkocht en gebruikt hetwelk een illegaal product is en daarom viel de toegang tot de coffeeshops niet onder enige vrijheid van de interne markt.

 

Vraag 6

Welke van de volgende uitzonderingen op het recht op vrij verkeer in de interne markt geldt als een zogenoemde rule of reason uitzondering?

A. De handhaving van de openbare orde.

B. De handhaving van de openbare veiligheid.

C. De bescherming van het nationale artistiek bezit.

D. De bescherming van het milieu.

 

Vraag 7

Vasili is een nieuwe drank die in Zuid-Europa op de markt is gebracht. Er zit veel codeine in deze drank, en vanwege een innovatief productieproces is het ook niet duur. Voor de prijs van brood kan er nu veel codeine worden gedronken.

De Europese Commissie is erg bezorgd over de gezondheidsrisico’s van deze drank. Zij overweegt de productie, de verkoop, en het nuttigen van Vasili in de gehele EU te verbieden. Zodoende zullen er minder mensen in het ziekenhuis belanden wegens codeine overdosis. Daarnaast is het mooi meegenomen dat de verkoop van allerhande andere dranken en hoestsiropen niet in de weg wordt gestaan.

Denkt u dat er een (of meer) rechtsgrondslag(en) voor dit voorstel in het VWEU-Verdrag te vinden is?

Waarom wel/niet? Verwijs naar toepasselijke jurisprudentie.

 

Vraag 8

Zeer recentelijk is een groot aantal Franse burgers ziek geworden na het eten van biologische kip die besmet was met de salmonellabacterie. Sindsdien is Italiaanse erg op haar hoede, want ook in de Italiaanse supermarkten wordt deze kip verkocht. De Italiaanse overheid laat er geen gras over groeien en verbiedt de import van biologische uit Frankrijk per direct.

Voor de zekerheid breidt Italië dit verbod uit tot alle lidstaten van de Europese Unie. Stel dat de Europese Commissie van oordeel is dat Italië het Unierecht schendt door te strikte regels te hanteren over de import van biologische uit andere lidstaten en daarom een procedure tegen Italië wil starten.

Welke procedure uit het Werkingsverdrag heeft de Europese Commissie hiervoor ter beschikking? Leg vervolgens uit welke stappen de Commissie in deze procedure moet volgen.

 

Vraag 9

De afgelopen jaren zijn er steeds vaker ongelukken op snelwegen in de herfstperiode. Na onderzoek van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat blijkt dat deze ongelukken vaak plaatsvinden wanneer het enkele uren daarvoor hard geregend heeft en dat bij ongelukken bijna altijd auto’s zijn betrokken die gele lampen hebben. De Nederlandse overheid besluit daarop een verkoopverbod in te voeren voor auto’s met gele koplampen. Vanaf oktober 2014 is het alleen toegestaan om auto’s met witte koplampen te verkopen.

De Franse autohandelaren zijn niet blij met deze nieuwe wetgeving, omdat vrijwel alle Franse autos’ gele koplampen hebben. Ze betwisten bovendien dat er een causaal verband is tussen de ongelukken en de kleur van het autolicht. De Franse autofabrikantenspreken vervolgens met hun collega’s uit andere lidstaten en ontdekken dat feitelijkalleen Nederlandse autofabrikanten witte koplampen gebruiken. De auto’s die uit andere lidstaten komen hebben in 90% van de gevallen gele koplampen ingebouwd. De Franse autofabrikanten besluiten de Nederlandse wetgeving aan te vechten, nadat bij de Nederlandse grens auto’s bestemd voor de verkoop in Nederland werden tegengehouden.

Vraag 9 a

Bent u van mening dat de Nederlandse maatregel het vrij verkeer van goederen beperkt? U hoeft nog niet in te gaan op eventuele rechtvaardigingsgronden. Beargumenteer de aard van de beperking en onderbouw uw antwoord met relevante regelgeving en rechtspraak.

Vraag 9 b

Stel dat er sprake is van een inbreuk, kan deze inbreuk dan gerechtvaardigd worden? Beargumenteerd en onderbouw uw antwoord met relevante regelgeving en rechtspraak.

 

Vraag 10

Het aantal ziekenhuisopnames van jongeren door comazuipen is het afgelopen jaar met 48 procent gestegen. Het aantal jonge alcoholmisbruikers zit voornamelijk in de categorie 16 tot 18-jarigen. Deze groep jongeren mag officieel drinken en doet dat ook. De gezondheidsschade door alcohol is bij deze groep echter groot. De hersenen zijn op 16-jarige leeftijd nog volop in ontwikkeling en alcoholgebruik remt de groei van de hersenen.

De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) roept de Tweede Kamer daarom op om zo snel mogelijk een voorgestelde, nieuwe alcoholwet te aanvaarden. In deze wet wordt de leeftijd waarop alcoholische dranken aan jongeren mogen worden verkocht verhoogd van 16 naar 18 jaar.

Adviseer de Tweede kamer over de verenigbaarheid van deze nieuwe wet met het Europese recht, meer specifiek met het vrij verkeer van goederen.

 

Hoofdstuk 5

Vraag 1

Vader Ruiz Zambrano had volgens het HvJEU in het gelijknamige arrest een recht op verblijf en een recht op arbeid in België omdat:

A. anders aan hem het effectieve genot van de belangrijkste aan zijn status van burger van de Unie ontleende rechten zou worden ontzegd;

B. hij een gezinslid van een geëmigreerd EU-burger was en dus recht op gezinshereniging en op arbeid had volgens de zogenoemde Burgerschapsrichtlijn (richtlijn 2004/38);

C. anders zijn kinderen het effectieve genot van de belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten zou worden ontzegd;

D. hij anders terug naar Colombia moest waar schending van zijn mensenrechten dreigde.

 

Vraag 2

Volgens het kaderbesluit over het Europese arrestatiebevel moet een EU-lidstaat altijd zijn eigen onderdanen overleveren aan een andere EU-lidstaat indien:

A. die eigen onderdaan voor strafvervolging in die andere EU-lidstaat wordt opgevraagd;

B. die eigen onderdaan voor het uitzitten van een gevangenisstraf in die andere EU- lidstaat wordt opgevraagd;

C. aan het vereiste van dubbele strafbaarheid is voldaan, dat wil zeggen dat het door de eigen onderdaan begane feit zowel strafbaar is in zijn eigen lidstaat als in de lidstaat die om zijn overlevering vraagt;

D. het gaat om moord of doodslag begaan in die andere EU-lidstaat, dit vanwege de uitzonderlijke ernst van deze misdrijven.

 

Vraag 3

Vraag 3 a

In beginsel is het Europese recht alleen van toepassing op situaties waarin er sprake is van een grensoverschrijdende situatie. Welke implicaties bracht het Zambrano-arrest met zich mee voor de toepassing van dit criterium in het kader van de toekenning van verblijfsrecht aan derdelanders?

Vraag 3 b

Hoe vergaand zijn deze implicaties gebleken in latere rechtspraak? Verwijs naar relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie.

 

Hoofdstuk 6

Vraag 1

In de context van het Europese mededingingsrecht, wat wordt verstaan onder een horizontale overeenkomst?

A. Een overeenkomst tussen twee of meer bedrijven die zich bezighouden met een zelfde soort bedrijfsactiviteit, zoals de distributie van televisies.

B. Een overeenkomst tussen twee of meer bedrijven die zich bezighouden met hetzelfde product, zoals een overeenkomst tussen de producent en de distributeur van hetzelfde merk televisie.

C. Een overeenkomst tussen twee of meer bedrijven die geschikt is om te worden ingeroepen voor de nationale rechter omdat deze overeenkomst voldoende duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk is.

D. Een overeenkomst tussen twee of meer bedrijven die economisch gezien ongeveer even sterk zijn, zodat geen van die bedrijven in het kartel een duidelijk overwicht heeft.

 

Vraag 2

Welke van de onderstaande afspraken in een overeenkomst tussen ondernemingen is geen zogenoemde hardcore restrictie?

A. Prijsafspraken.

B. Marktverdelingsafspraken.

C. Afspraken om de productie van goederen te beperken, om zo de prijs van deze goederen op te drijven.

D. Een exclusieve dealerafspraak tussen de producent en een distributeur van hetzelfde merk auto.

 

Vraag 3

Alvorens kan worden beslist of een onderneming over een machtspositie beschikt in de zin van artikel 102 Wv, moet eerst worden vastgesteld:

A. of deze onderneming misbruik heeft gemaakt van deze machtpositie;

B. wat de relevant markt is;

C. welk marktaandeel deze onderneming heeft;

D. of de handel tussen de EU-lidstaten ongunstig wordt beïnvloed.

 

Vraag 4

Wie mag heden ten dage de uitzondering van artikel 101, lid 3, Wv op het kartelverbod van artikel 101, lid 1, Wv toepassen?

A. Alleen de Europese Commissie.

B. Alleen de nationale kartelautoriteiten, zoals in Nederland de ACM.

C. Alleen de nationale rechterlijke instanties die belast zijn met de toepassing van het Europese mededingingsrecht.

D. De Europese Commissie, de nationale kartelautoriteiten en ook de nationale rechters belast met de toepassing van het Europese mededingingsrecht.

 

Vraag 5

In het arrest Altmark is gebleken dat overheidssubsidies aan ondernemingen die belast zijn met een dienst van algemeen economisch belang niet altijd verboden staatsteun vormt, mits aan een aantal strenge voorwaarden is voldaan. Welke van deze zogenoemde Altmark- voorwaarden hoeft niet altijd vervuld te zijn om de overheidssubsidie vrij te stellen van het verbod van artikel 107, lid 1, Wv?

A. De begunstigde onderneming moet daadwerkelijk belast zijn met de uitvoering van een openbaredienstverplichting en deze moet duidelijk zijn afgebakend.

B. De parameters/voorwaarden op basis waarvan de financiële compensatie wordt berekend, moet vooraf op objectieve en doorzichtige wijze zijn vastgesteld.

C. De financiële compensatie mag niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering van de openbaredienstverplichting geheel of gedeeltelijk te dekken, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering van die verplichting.

D. De financiële compensatie moet worden vastgesteld aan de hand van de kosten die een gemiddelde, goed beheerde onderneming, zou hebben gemaakt om de betrokken openbaredienstverplichting uit te voeren, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitoefening van deze verplichting.

 

Vraag 6

Tot wie is de zogenoemde nuttig-effect norm gericht in de context van het EU- mededingingsrecht?

A. Tot EU-burgers, niet zijnde ondernemingen, dat wil zeggen natuurlijke personen.

B. Tot ondernemingen, dat wil zeggen elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht rechtsvorm en wijze van financieren.

C. Tot de EU-lidstaten.

D. Tot de EU-instellingen.

 

Vraag 7

Stichting de Bewuste Mens is een vrijwilligersorganisatie die zich bezighoudt met het ophalen van voedsel dat dreigt verloren te gaan. Zij werken samen met de Gemeente Den Haag. De vrijwilligers rijden op bakfietsen langs restaurants, hotels, en andere grote organisaties om het overschot aan eten op te halen en te verdelen aan voedselbanken en andere soortgelijke organisaties.

Eens per jaar worden de lang houdbare goederen (zoals groenteconserven of rijst) geinventariseerd en het overschot wordt verkocht op een duurzame markt. De middelen worden tegen kostprijs aangeboden. De Stichting heeft geen winstoogmerk en blijft overeind door donaties.

Vraag 7 a

Kan Stichting de Bewuste Mens worden aangemerkt als een onderneming in de zin van het Europees mededingingsrecht?

Vraag 7 b

Had uw antwoord anders geluid als bovenstaande casus niet Stichting de Bewuste Mens betrof, maar de Gemeente Den Haag – een publiekrechtelijk orgaan dat wordt gefinancierd uit de gemeentelijke belastingen?

 

Vraag 8

Bespreek het arrest Consten en Grundig in het licht van de visie dat ‘consumentenwelvaart’ één van de belangrijkste doelen is van het mededingingsrecht.

 

 

Hoofdstuk 7

 

Hoofdstuk 8

 

Hoofdstuk 9

Vraag 1

Welke van onderstaande uitspraken over de voorrang en de rechtstreekse werking van EU- recht is juist?

A. Alle bepalingen van EU-recht hebben voorrang op het nationale recht van de lidstaten, en alle bepalingen van EU-recht hebben rechtstreeks werking.

B. Niet alle bepalingen van EU-recht hebben voorrang op het nationale recht van de lidstaten, en niet alle bepalingen van EU-recht hebben rechtstreeks werking.

C. Alle bepalingen van EU-recht hebben voorrang op het nationale recht van de lidstaten, maar niet alle bepalingen van EU-recht hebben rechtstreeks werking;

D. Niet alle bepalingen van EU-recht hebben voorrang op het nationale recht van de lidstaten, maar alle bepalingen van EU-recht hebben rechtstreeks werking

 

Vraag 2

Indien een nationale rechter geconfronteerd wordt met een bepaling van nationaal recht die duidelijk strijdig is met een rechtstreeks werkende bepaling van EU-recht, dan moet hij deze strijdige bepaling van nationaal recht:

A. ongeldig verklaren;

B. buiten toepassing verklaren;

C. in stand laten in dualistische EU-lidstaten, en buiten toepassing laten in monistische EU-lidstaten;

D. zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de rechtstreeks werkende bepaling van EU- recht.

 

Vraag 3

Vraag 3 a

De bevoegde nationale autoriteiten en rechters moeten nationaal recht zoveel mogelijk uitleggen in het licht van EU-recht. Noem drie situaties waarin de conforme interpretatie van het nationaal recht niet mogelijk is.

Vraag 3 b

Leg uit waarom het Hof van Justitie conforme interpretatie als de eerste wijze van doorwerking beschouwt, en het de voorkeur zou moeten verdienen boven rechtstreekse werking?

 

Vraag 4

Waarom heeft het Hof van Justitie in haar rechtspraak wel de verticale maar niet de horizontale directe werking van richtlijnen erkend?

 

Vraag 5

Voorrang en rechtstreekse werking zijn belangrijke begrippen in het Unierecht. Wat houden deze begrippen in en hoe verhouden deze beginselen zich tot elkaar?

 

Hoofdstuk 10

Vraag 1

In de zaak Energyclaim wees de rechtbank Den Haag het verzoek van deze stichting af om de Nederlandse staat aansprakelijk te stellen voor schending van EU-recht omdat:

A. Nederland geen voldoende gekwalificeerde schending van EU-recht kon worden verweten;

B. er geen causaal verband tussen de schade bij (de achterban van) Energyclaim en de schending van EU-recht door Nederland kon worden aangetoond;

C. de beweerdelijk door Nederland geschonden EU-norm niet strekte tot bescherming van de belangen van (de achterban van) Energyclaim;

D. Energyclaim niet voldoende duidelijk had gemaakt welk soort schade zijzelf en haar achterban hadden geleden.

 

Vraag 2

Over de vraag of nationaal recht van een lidstaat strijdig is met EU-recht, kan een uitspraak van het HvJEU worden verkregen via:

A. een inbreukprocedure (artikel 258 Wv);

B. een prejudiciële geldigheidsvraag (artikel 267, sub b, Wv);

C. een beroep tot schadevergoeding (artikel 268 jo. 340 Wv);

D. een beroep wegens nalaten (artikel 265 Wv).

 

Vraag 3

In het arrest in de zaak Cilfit (283/81) bepaalde het HvJEU dat:

A. lagere rechters in de lidstaten onder bepaalde omstandigheden verplicht prejudiciële vragen te stellen;

B. hoogste rechters in de lidstaten onder bepaalde omstandigheden verplicht prejudiciële geldigheidsvragen te stellen;

C. lagere rechters in de lidstaten onder bepaalde omstandigheden niet verplicht prejudiciële vragen te stellen;

D. hoogste rechters in de lidstaten onder bepaalde omstandigheden niet verplicht prejudiciële vragen te stellen.

 

Vraag 4

De eis van het ‘individueel raken’ speelt een rol in een beroep tot nietigverklaring, ingesteld door een particulier bedrijf, tegen:

A. een tot hem gericht besluit van de Europese Commissie waarin dit bedrijf schending van het kartelverbod van artikel 101, lid 1, Wv wordt verweten;

B. een tot (vermeende) mededeelnemers in een kartel gericht besluit van de Europese Commissie waarin deze mededeelnemers schending van het kartelverbod van artikel 101, lid 1, Wv wordt verweten;

C. een regelgevingshandeling die dit particuliere bedrijf rechtstreeks raakt en geen uitvoering vereist;

D. een besluit van de Raad waarin negatief wordt beslist op een eerder verzoek van dit particuliere bedrijf om toegang tot bepaalde documenten in een kartelzaak.

 

Vraag 5

Verordening 2018/199 betreffende de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving (de nieuwe Algemene Verordening Levensmiddelen, kortweg “AVL”), tot stand gekomen via de gewone wetgevingsprocedure van Art. 294 VWEU, schrijft voor dat levensmiddelen niet in de handel worden gebracht wanneer zij onveilig zijn. Indien een exploitant van een levensmiddelenbedrijf van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een levensmiddel dat hij in de handel gebracht heeft niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, is hij verplicht om het betrokken levensmiddel uit de handel te nemen en de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te stellen. De Nederlandse onderneming Say Cheese B.V. produceert o.a. room, die zij in de gehele Europese Unie verkoopt. Say Cheese B.V. is van mening dat deze Verordening hem een onevenredig belastende controleplicht oplegt, die bovendien veel extra kosten met zich meebrengt, en hoopt de Verordening aan te kunnen vechten voor het Hof van Justitie.

Is Say Cheese B.V. beroepsgerechtigd om een beroep tot nietigverklaring in te stellen? Verwijs in uw antwoord naar relevante jurisprudentie. 

 

Vraag 6

Zeer recentelijk is een groot aantal Nederlandse burgers ziek geworden na het eten van gerookte zalm die besmet was met de salmonellabacterie. Sindsdien is België erg op haar hoede, want ook in de Belgische supermarkten wordt deze zalm verkocht. De Belgische overheid laat er geen gras over groeien en verbiedt de import van gerookte zalm uit Nederland per direct.

Voor de zekerheid breidt België dit verbod uit tot alle lidstaten van de Europese Unie. Stel dat de Europese Commissie van oordeel is dat België het Unierechtschendt door te strikte regels te hanteren over de import van gerookte zalm uit andere lidstaten en daarom een procedure tegen Frankrijk wil starten.

Vraag 6 a

Welke procedure uit het Werkingsverdrag heeft de Europese Commissie hiervoor ter beschikking? Leg vervolgens uit welke stappen de Commissie in deze procedure moet volgen.

Vraag 6 b

Stel dat het Hof van Justitie van oordeel is dat België het Unierecht schendt en haar verplichtingen niet nakomt. België is echter niet van plan om deze uitspraak van het Hof van Justitie na te komen. Welke procedure kan de Commissie starten als een lidstaat een uitspraak van het Hof niet nakomt? 

 

Vraag 7

Overheidsorganen die in strijd handelen met hun Europeesrechtelijke verplichtingen zijn gehouden de daaruit voor particulieren voortvloeiende schade te vergoden. Bespreek de volgende stellingen; beargumenteer of je een of oneens met de stellingen bent.

Vraag 7 a

Net als het beginsel van non-contractuele aansprakelijkheid van de EU is het beginsel van staatsaansprakelijkheid expliciet in het Verdrag vastgelegd en is van toepassing op elk overheidsorgaan;

Vraag 7 b

Schade die particulieren lijden als gevolg van schendingen van Europees recht komt in de praktijk nooit in aanmerking voor vergoeding vanwege de strenge voorwaarden voor staatsaansprakelijkheid.

 

Hoofdstuk 11

 

Antwoorden

Hoofdstuk 1

 

Hoofdstuk 2

Vraag 1

Het Europees Parlement oefent samen met de Raad de wetgevingstaak uit, art. 14 lid 1 VEU. In de gewone wetgevingsprocedure ex art. 294 VEU is het Europees Parlement ‘gelijkwaardige’ medewetgever. Zonder instemming van het Europees Parlement komt er geen wetgeving tot stand. Het Europees Parlement kan amendementen indienen, art. 294 lid 3 en lid 7 sub c VWEU. Het Europees Parlement kan ieder besluit blokkeren (vetorecht). 

 

Hoofdstuk 3

Vraag 1

Vraag 1 a

De gewone wetgevingsprocedure is te vinden in art. 294 Wv. Volgens lid 8 kan de raad binnen drie maanden na ontvangst van de amendementen van het Europees Parlement met gekwalificeerde meerderheid van stemmen: alle amendementen goedkeuren, de handeling wordt dan vastgesteld; of niet alle amendementen goedkeuren, de voorzitter van de Raad roept dan binnen zes weken het bemiddelingscomite bijeen. In lid 9 staat dat de Raad met eenparigheid van stemmen besluit over de amendementen waarover de Commissie negatief advies heeft uitgebracht. De mogelijke consequenties zijn dus dat het voorstel niet kan worden aangenomen, of alsnog wel. Bij een positief advies van de Commissie wordt de handeling aangenomen.

Vraag 1 b

De Commissie maakt deel uit van het bemiddelingscomite. In de derde lezing, zij kunnen er dan voor zorgen dat het bemiddelingscomite de handeling niet goedkeuren, waardoor de handeling niet wordt geacht te zijn vastgesteld (volgens lid 11, 13 en 14).

 

Hoofdstuk 4

Vraag 1

B.

 

Vraag 2

B.

 

Vraag 3

D.

 

Vraag 4

C.

 

Vraag 5 

D.

 

Vraag 6

D.

 

Vraag 7

Er zijn twee kandidaat-rechtsbases, art. 114 VWEU (interne markt) staat harmonisatie toe en art. 168 lid 5 VWEU (volksgezondheid) staat geen harmonisatie toe. De relevante jurisprudentie is Tabaksreclame. In par. 84 staat: bovendien moet een op basis van art. 114 VWEU vastgestelde handeling “metterdaad ten doel hebben de voorwaarden voor de instelling en de werking van de interne markt te verbeteren”. In par. 88 staat: indien aan deze voorwaarden is voldaan “kan het feit dat bij de te maken keuzen de bescherming van de volksgezondheid doorslaggevend was voor de gemeenschapswetgever geen beletsel vormen om deze artikelen als rechtsgrondslag te nemen”. Toepassing: men kan beargumenteren dat de maatregel metterdaad ten doel heeft de voorwaarden voor de instelling en de interne markt te verbeteren (immers, het zal de interne markt voor de traditionele gedestilleerde dranken weer openen). Conclusie: De Europese Commissie kan art. 114 VWEU als rechtsgrondslag gebruiken voor haar wetsvoorstel.

 

Vraag 8

De Commissie is dan van mening dat er een inbreuk wordt gemaakt op het verdrag, hiervoor kan de Commissie een verdragsinbreukprocedure volgens art. 258 Wv instellen. Dit is een procedure die een instelling tegen een lidstaat in te stellen. Er zijn twee fasen: de administratieve fase en de rechterlijke fase. De administratieve fase: De Commissie dient hiervoor eerst een aanmaningsbrief te sturen naar de lidstaat. Hierop volgt overleg bij de lidstaat. De derde stap is een met redenen omkleed advies van de Commissie. In het advies moet een termijn worden gesteld door de Commissie binnen welke de lidstaat opmerkingen in moet dienen. De rechterlijke procedure: Als de lidstaat niet voldoet aan het advies, kan zij een procedure starten bij het Hof van Justitie. Dit is bepaald in art. 258 Wv en het arrest Commissie t. Italië (ro. 7 t/m 10). Ook arrest Spaanse aardbeien is van belang.

 

Vraag 9

Vraag 9 a

Volgens artikelen 34 zijn kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking verboden tussen lidstaten. In het arrest Dassonville is bepaald wat een kwantitatieve invoerbeperking is: rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren. Aangezien er niet meer gehandeld kan worden tussen Nederland en andere lidstaten, is er sprake van een belemmering van de intracommunautaire handel. Er is sprake van een maatregel van gelijke werking, omdat er een verkoopverbod is en geen directe invoerbeperking. Aangezien het verboden is om auto’s met gele koplampen in te voeren in Nederland, ben ik van mening dat hier sprake is van een kwantitatieve invoerbeperking, en dus een beperking van het vrij verkeer van goederen. Ook kijken naar: is er sprake van goederen? -> ja, want ze zijn op geld waardeerbaar. Is het tarifair of non-tarifair? -> kijken naar art. 34. Is er sprake van harmonisatie? -> is er een verordening of richtlijn? Is er sprake van een interstatelijk element? -> staat ook in Dassonville. Dan kijken naar schema van art. 34. Is het een maatregel van gelijke werking? Er is geen sprake van verkoopmodaliteit (Keck-uitzondering) kijken naar Dassonville en Cassis de Dijon om te kijken wat een maatregel van gelijke werking is. Er is wel een inbreuk.

Vraag 9 b

Is er sprake van een belemmering met onderscheid of zonder onderscheid? Aangezien er geen onderscheid wordt gemaakt naar nationaliteit, is er geen sprake van discriminatie en kun je op allebei de rechtvaardigingsgronden beroepen. Het kan gerechtvaardigd worden door openbare veiligheid. Daarna nog kijken naar proportionaliteit: geschikt, noodzakelijk en stricto sensu. Deze maatregel is geschikt om de openbare veiligheid te verzekeren. Deze maatregel is noodzakelijk (kijken of middel en doel = openbare veiligheid verbeteren in verhouding staan), omdat het een kleine moeite is om lampen te vervangen. Stricto sensu wordt eigenlijk niet getoetst door HvJ, dus wel noemen (= balans tussen wat belangrijker is, openbare veiligheid (hier dan) of interne markt), maar niet helemaal uitgebreid uitwerken.

 

Vraag 10

  • Grensoverschrijdend element?
  • Is er een EU regeling/harmonisatie?
  • Tarifair of non-tarifar?
  • Keck-uitzondering?
  • Art. 34 Wv, MGW (toelichting, Dassonville)
  • Is er sprake van een belemmering, indirecte discriminatie of directe discriminatie?
  • Is het mogelijk om de maatregel te rechtvaardigen ? (verdrag, Rule of Reason, Cassis de Dijon)
  • Proportionaliteitstoets – toetsen aan de drie onderdelen van het proportionaliteitsbeginsel
  • Conclusie
  • Alle bovenvermelde punten moeten volledig onderbouwd en beargumenteerd worden!

 

Hoofdstuk 5

Vraag 1

C.

Vraag 2

A.

 

Vraag 3

Vraag 3 a 

Nu de kinderen (Unieburgers dankzij hun Belgische nationaliteit) geen gebruik hadden gemaakt van hun vrij verkeersrechten, kon Zambrano geen afgeleid verblijfsrecht ontlenen aan Richtlijn 2004/38 en art. 21 VWEU. Zambrano betrof een ‘zuiver interne situatie’. Men zou dus verwachten dat het Belgische nationale recht bepaalt of Zambrano een verblijfsvergunning krijgt. Het Hof introduceerde echter het Zambrano-criterium: art. 20 VWEU verzet zich tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat burgers van de Unie het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten (r.o. 42). Ondanks het bestaan van een ‘zuiver interne situatie’ kon Zambrano een verblijfsrecht ontlenen aan art. 20 VWEU. Met dit arrest leek het Hof af te wijken van de ‘zuiver interne situatie’ doctrine en het criterium dat voor de toepassing van het Europese recht er sprake moet zijn van een grensoverschrijdend element.

Vraag 3 b

Het Hof maakt in Dereci duidelijk dat de zuiver interne situatie doctrine nog geen verleden tijd is en dat het grensoverschrijdende element in beginsel nog steeds vereist is om een situatie binnen de werkingssfeer van het Unierecht te brengen. De implicaties bleken dus niet zo vergaan als oorspronkelijk gespeculeerd werd.

 

Hoofdstuk 6

Vraag 1

A.

 

Vraag 2

D.

 

Vraag 3

B.

 

Vraag 4

D.

 

Vraag 5

D.

 

Vraag 6 

C.

 

Vraag 7

Vraag 7 a

De definitie van ‘onderneming’ is te vinden in het Höfner-arrest in r.o. 21: “elke eenheid (...) die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd” 
De definitie van economische activiteit is te vinden in het arrest Commissie/Italië: “het aanbieden van goederen of diensten op een bepaalde markt”. Stichting de Bewuste Mens biedt verschillende groenten en fruit (goederen) aan op een bepaalde markt. Dit is een economische activiteit, en daarmee is de Stichting aan te merken als een onderneming in de zin van het Europees mededingingsrecht.

Dus ja, de Stichting kan worden aangemerkt als een onderneming in de zin van het Europees mededingingsrecht.

Vraag 7 b

Zoals net genoemd is de definitie van ‘onderneming’ te vinden in het Höfner-arrest in r.o. 21: “elke eenheid (...) die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd”
Voor de kwalificatie van ‘onderneming’ in het Europees mededingingsrecht is het niet relevant dat het gaat om een publiekrechtelijk orgaan (rechtsvorm) of dat de middelen afkomstig zijn uit de gemeentelijke belastingen (wijze van financiering).

Dus het antwoord had niet anders geluid.

 

Vraag 8

Leg eerst uit wat de feiten zijn in de zaak Consten en Grundig en wat de uitspraak is van het HvJ. Het komt er op neer dat het HvJ de afspraken zoals die door Grundig zijn gemaakt verbiedt. Licht de ‘consumentenwelvaart’-visie op het mededingingsrecht toe (zie de hoorcollegesheets). Beargumenteer in uw antwoord vervolgens of de afspraken naar uw mening positieve of negatieve effecten (of beide) op de consumentenwelvaart kunnen hebben. Geef aan of vanuit het standpunt van de consumentenwelvaart de uitspraak anders had moeten zijn, of gelijk zou moeten blijven.

 

Hoofdstuk 7

 

Hoofdstuk 8

 

Hoofdstuk 9

Vraag 1

C.

 

Vraag 2

B.

 

Vraag 3

Vraag 3 a

  1. Er is geen toepasselijke nationale bepaling die enige ruimte laat voor interpretatie (randvoorwaarde).
  2. Conforme interpretatie zou leiden tot schending van algemene rechtsbeginselen zoals rechtszekerheid (begrenzing).
  3. Conforme interpretatie zou leiden tot een uitlegging contra legem van het nationaal recht (begrenzing).

Vraag 3 b

Het instrument is minder ingrijpend, fijnmaziger, past beter in de subsidiariteitsgedachte en heeft een verzoenend effect in een conflictueuze situatie (de nationale rechter hoeft de nationale bepaling immers niet buiten toepassing te laten). Conforme interpretatie voorkomt dat er strijd ontstaat tussen de nationale en Europese rechtsorde. 

 

Vraag 4

  • Begrip rechtstreekse werking
  • Verticale werking = burger vs overheid
  • Doel verticale werking: zie Becker en/of Faccini Dori
  • Horizontale werking = tussen particulieren
  • Faccini Dori noemen - Toelichtingen uit Faccini Dori betreffende verbod horizontale werking uitwerken. Vermeld de relevante rechtsoverwegingen en leg ze uit.

 

Vraag 5

  • Voorrang: Costa/ENEL.
  • Rechtstreekse werking: van Gend en Loos.
  • Verhouding: hebben elkaar nodig om effectiviteit Unierecht te garanderen
  • (licht dit toe door te verwijzen naar relevante bepalingen uit de arresten).

 

Hoofdstuk 10

Vraag 1

C.

 

Vraag 2

A.

 

Vraag 3

D.

 

Vraag 4

B.

 

Vraag 5

Blijkens artikel 263 vierde alinea VWEU kan “iedere natuurlijke of rechtspersoon (...) beroep instellen tegen handelingen die tot hem gericht zijn of die hem rechtstreeks en individueel raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen”. Say Cheese B.V. is geen normadressaat; de handeling is niet aan Say Cheese B.V. gericht. Boer B.V. wordt niet individueel geraakt door de handeling. Plaumann: “dat zij, die niet zijn de adressaten ener beschikking slechts zouden kunnen stellen dat zij individueel worden geraakt, indien deze beschikking hen betreft uit hoofde van zekerebijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie, welke hen ten opzichte van ieder ander
karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat”.

Say Cheese B.V. behoort niet tot een ‘gesloten categorie’ aan belanghebbende. De rechtspersoon wordt (evenals Plaumann) niet geraakt uit hoofde van een zekere bijzondere hoedanigheid of feitelijke situatie, welke hem ten opzichte van iedere andere karakteriseert en derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat. Daarentegen wordt Say Cheese B.V. (wederom evenals Plaumann) geraakt uit hoofde van een commercieel beroep, hetwelk ten allen tijde door iedere justitiabele kan worden uitgeoefend. Say Cheese B.V. wordt niet individueel geraakt door deze Verordening.

De handeling betreft niet een regelgevingshandeling (die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt en waardoor Say Cheese B.V. rechtstreeks geraakt wordt). Onder regelgevingshandeling verstaat het Hof “alle handelingen van algemene strekking, met uitzondering van wetgevingshandelingen”(Microban, r.o. 21). De Verordening is daarmee geen regelgevingshandeling in de zin van art. 263 vierde alinea VWEU. Conclusie: Say Cheese B.V. is niet beroepsgerechtigd om een beroep tot nietigverklaring in te stellen.

Bonus: correcte bespreking van “rechtstreeks geraakt” onder verwijzing naar Microban r.o. 27.

 

Vraag 6

Vraag 6 a

Art. 258 Wv actie wegens verdragsschending. De procedure bestaat uit twee fasen: de administratieve fase en de rechterlijke fase.

  • Administratieve fase – Aanmaningsbrief - Overleg tussen de Commissie en de lidstaat - Indien nog nodig na overleg: het ‘met redenen omkleed advies’ + termijn
  • Rechterlijke fase - Als dit uitblijft, kan tenslotte de rechterlijke fase van de tweede alinea van artikel 258 Wv worden ingaan. De Commissie is niet verplicht de zaak aanhangig te maken bij het Hof.

Vraag 6 b

Art. 260(2) om dwangsom of/en forfaitaire som op te leggen.

 

Vraag 7

Vraag 7 a

Deels oneens. Non-contractuele aansprakelijkheid van de EU – art. 268 juncto 340 Wv. Staatsaansprakelijkheid is niet in het Verdrag geregeld maar vloeit voor uit de jurisprudentie van HvJ – arresten Francovich en Brasserie. Het beginsel is wel van toepassing op elk overheidsorgaan.

Vraag 7 b

Deels oneens. Voor de voorwaarden (ze dienen genoemd en volledig besproken te worden) zie Brasserie. De voorwaarden zijn streng maar niet onmogelijk.

 

Hoofdstuk 11

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Yara
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1561 1