Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Inleiding Privaatrecht van het collegejaar 2016/2017
Week 1 (1)
Opdracht 1
Het privaatrecht is overal; mogelijk minder opvallend dan andere rechtsgebieden, maar het is er wel degelijk. a. Geef en voorbeeld van een juridische transactie die je afgelopen week hebt verricht:
Met de bus reizen (vervoersovereenkomst), met de trein reizen (vervoerovereenkomst), boeken bestellen (koopovereenkomst), boodschappen doen (koopovereenkomst), kleren kopen (koopovereenkomst), spullen voor mijn nieuwe kamer gekocht (koopovereenkomst).
Nieuwsartikel. Verhouding tussen twee partijen. Het niet nakomen van een verbintenis is wanprestatie. Voorbeelden:
Facebook: Facebook mag niet bepaalde mensen zonder toestemming volgen (contract-vrijheid/privaatrecht/privacy)
Privé lease van auto’s: Huurovereenkomst (persoon met garage, huur van de auto). Alleen in beroep tegen de garage waar je zaken mee doet (relatief). Bij verbintenissenrecht (relatief recht) gaat alleen maar tussen de persoon en de garage.
Je koopt een een auto bij een garage. Iemand steelt je auto (geen overeenkomst). Ten opzichte van wie kan ik de rechten op mijn auto geldig maken? Creemers – Persoon – Auto (goed). Het gaat om absolute rechten; geldt tegenover iedereen.
Opdracht 2
Wat is de relatie tussen de begrippen rechtshandeling, overeenkomst en verbintenis?
De relatie tussen de begrippen rechtshandeling, overeenkomst en verbintenis is dat een overeenkomst een meerzijdige rechtshandeling is en daaruit verbintenissen kúnnen ontstaan.
Opdracht 3
Geef bij de volgende dingen aan of het een rechtsfeit en/of rechtshandeling betreft.
Geboorte van een baby: Dit is een rechtsfeit, want je hebt recht op een naam (gevolg).
Tennisafspraak maken: Dit is geen rechtsfeit, want het heeft geen gevolg. Je kunt het niet afdwingen bij de rechter.
Inbreken bij de buurvrouw: Dit is ten eerste een rechtsfeit, want de schade moet worden vergoed (gevolg). Inbreken mag niet, dus het gaat hier om een onrechtmatige daad. Ten tweede gaat het in casu niet om een rechtshandeling. Het doel is de spullen te stelen en niet om de goederen te vergoeden en terug te brengen. Het rechtsgevolg moet beoogd zijn (art. 3:33 BW). Dan zou je schadevergoeding willen betalen. Het rechtsgevolg moet willen zijn.
Een brood kopen: Dit is een meerzijdige rechtshandeling. Jij wilt een brood en de verkoper wil een brood verkopen (verbintenis).
Je partner ten huwelijk vragen: Dit is geen rechtsfeit.
Vergunning verlenen voor bouw van een woning: Dit is een rechtshandeling en een rechtsfeit, omdat je iemand een vergunning wil verlenen.
Testament opmaken: Dit is een rechtsfeit, want het is een gevolg bij wet. Bovendien is het een eenzijdige rechtshandeling, want degene legt zijn wil vast in het testament en heeft daarin zijn wil geopenbaard.
Opdracht 4
Is er sprake van een rechtshandeling bij:
Anton koopt een voetbal bij de Intertoys:
Ja, het is een meerzijdige rechtshandeling (overeenkomst). Er zijn twee personen die iets willen en die iets moeten doen. Er is een wil van beiden en de openbaring daarvan.
Anton trapt per ongeluk zijn voetbal door de ruit van de buren:
Nee, het is niet gericht het op rechtsgevolg. Hij was niet van plan om de bal door de ruit te schoppen en om schade te gaan vergoeden.
Anton trapt met opzet zijn voetbal door de ruit van de buren:
Nee, de wil is wel gericht op het gedrag (bal door de ruit schoppen), maar niet op het vergoeden van schade (rechtsgevolg)
Opdracht 5
Wat voor overeenkomst is een schenking?
Het is een eenzijdige overeenkomst, want er vloeit maar voor een persoon een verbintenis voort. Je neem niet aan, maar je weigert niet.
Is onverschuldigde betaling een overeenkomst?
Geen overeenkomst, omdat het geen meerzijdige rechtshandeling is. Onverschuldigde betaling (heb je niet twee keer willen betalen). Art. 6:203 BW. De verbintenis is om mij terug te betalen en de bron van de verbintenis is de wet. (Waarom moet ik dat? De verplichting).
Is een overeenkomst een verbintenis?
Wil van A (auto) en wil van B (geld) en dat leidt ertoe dat hij mij die auto moet geven en ik hem het geld. De verbintenis vloeit voort uit de overeenkomst, omdat we dat afgesproken hebben. De reden waarom is de overeenkomst en de verbintenis is het recht om te ontvangen en verplichting om te geven.
Opdracht 6
Zijn in de onderstaande gevallen verbintenissen ontstaan? Zo ja, welke verbintenissen en uit welke bron zijn ze ontstaan?
A koopt van B een tweedehands auto; de afgesproken prijs bedraagt € 3.000.
Ja, overeenkomst. De verbintenis is dat B de auto geeft en A het geld betaalt.
C krijgt bij Albert Heyn ruzie met D en beschadigt met zijn zakmes opzettelijk het kunstleren boodschappenwagentje van D.
Ja, omdat C een schadevergoeding moet betalen aan D. Rechtsvordering omdat D bij de rechter kan gaan vragen dat C het moet betalen als hij dat niet doet. D moet geld betalen en C geld ontvangen. De bron is de wet (onrechtmatige daad). Geen overeenkomst want niemand heeft dit gewild.
E spreekt met F af dat hij per 1 januari zal stoppen met roken.
Nee, geen overeenkomst. Want er is niet sprake van een rechtshandeling want het heeft geen rechtsgevolg. Verplichting die buiten het recht valt.
G koopt bij de Hema zes flessen wijn maar krijgt - naar later blijkt - bij de kassa € 5,25 te weinig terug.
Ja, de bron is een onverschuldigde betaling en is de verbintenis dat de Hema nog geld terug moet geven wat G te veel betaald heeft.
I huurt van J een kamer op de Maliebaan voor € 350,- per maand.
Ja een overeenkomst want meerzijdige rechtshandeling, omdat twee personen iets willen (verhuren en huren).
Automobilist K verzuimt fietser L voorrang te verlenen, waardoor deze gewond raakt.
Bron is onrechtmatige daad en de verbintenis is schadevergoeding
M repareert het dak van het huis van N, dat tijdens diens vakantie door een storm beschadigd is.
De bron is geen overeenkomst omdat ze het niet hebben afgesproken. Art. 6:200 BW
O, een chemische fabriek, loost zonder vergunning afvalstoffen in een rivier waaruit waterleidingbedrijf P drinkwater betrekt.
Bron is onrechtmatige daad en de verbintenis is een schadevergoeding.
Q, voetballer, wordt tijdens een wedstrijd hardhandig 'neergelegd' door R en raakt hierdoor geblesseerd
Er zit een vorm van risicoacceptatie in het spel. Afweging is hoe erg het geweld is en is dat voldoende om een rechtsgevolg aan te verbinden (onrechtmatige daad).
S checkt in bij de NS met zijn OV-chipkaart.
Ja, is een overeenkomst. Verbintenis is meenemen en betalen.
Opdracht 7
Twee families, die naast elkaar wonen, zijn al meer dan twintig jaar bevriend, totdat één familie moet verhuizen vanwege het feit dat ze elders in het land een eigen onderneming willen beginnen. Twee maanden na de verhuizing blijkt de Postcodeloterij op de oude straat te zijn gevallen. Dat levert de familie die niet is verhuisd, 10 miljoen euro op. Met zo’n goede vriendschap en zoveel geld op zak ligt het voor de hand dat de winnaars aanbieden om te investeren in de nieuwe onderneming van de andere familie. Een bedrag van € 315.000 wordt overgemaakt met de vermelding dat het hier om een ‘zakelijke transactie’ gaat. En dan beginnen de problemen. Na een aantal jaar eisen de gevers het bedrag (in termijnen) terug, terwijl de ontvangende partij stelt dat ze nooit hebben geweten dat het om een geldlening ging. Als er al een verplichting tot terugbetaling zou zijn, dan zou deze verplichting geen rechtens afdwingbare verplichting zijn, maar slechts een verplichting uit moraal of fatsoen. Op welke rechtsfiguur doelt de ontvangende partij? Zou je dit verweer als rechter gegrond achten?
Natuurlijke verbintenis omdat, het is een niet afdwingbare verbintenis (art. 6:3 B). Is hier een overeenkomst (geld – geld terug)? Meerzijdige rechtshandeling gericht op? Of?
Een natuurlijke verbintenis is niet afdwingbaar. Als er staat zakelijke transactie, is dat dan iets uit moraal en fatsoen? Dat is dan geen zakelijke transactie. Het is een investering en dan wil ik wel iets terug (geld). Wat was de bedoeling en hebben de beide partijen beiden gewild.
Werkgroepaantekeningen I
Rechtsfeit: Feitelijke gebeurtenissen waar het recht gevolgen aan verbindt.
Rechtsgevolg: De wet verbindt daar een gevolg aan. Ik word 18 jaar dus dan heb ik recht op te stemmen en ben ik meerderjarig.
Rechtshandeling: Is een onderdeel van een rechtsfeit. Een rechtshandeling is dus altijd een rechtsfeit maar een rechtsfeit is niet altijd een rechtshandeling. Bijvoorbeeld de huur van een auto. Zie art. 3:33 BW
Overeenkomst: is weer een onderdeel van een rechtshandeling. Overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling. Art. 6:213 BW
Verbintenis: vermogensrechtelijke verhouding tussen twee partijen (de een moet wat doen en de ander is gerechtigd dit te ontvangen) bv. persoon ontvangt de auto – garage verkoopt de auto en levert de auto. Wil van A (auto) en wil van B (geld) en dat leidt ertoe dat hij mij die auto moet geven en ik hem het geld. De verbintenis vloeit voort uit de overeenkomst, omdat we dat afgesproken hebben. De reden waarom is de overeenkomst en wat is de verbintenis (recht om te ontvangen en verplichting om te geven)
Komen uit alle overeenkomsten verbintenissen voort? Nee. Je moet steeds nagaan; wat is er aan de hand? En moet iemand iets doen? Verschil is tussen aantal mensen die iets moeten willen en de een wat moet doen.
Natuurlijke verbintenis is niet afdwingbaar en normale verbintenis wel.
Week 1 (2)
Opdracht 2.
Wat is het verschil tussen een vonnis en een beschikking?
Een beschikking is een specifieke, individuele of concrete vorm van een besluit. Het is een schriftelijk besluit dat niet algemeen is. Een beschikking kan worden genomen op aanvraag (van een burger), maar kan ook door een bestuursorgaan uit eigen initiatief worden genomen. Ook de afwijzing van een aanvraag om een bepaalde beschikking te nemen is op zichzelf een beschikking. Een vonnis is een beslissing van een lagere rechter bij een dagvaardingsprocedure. Beschikking (dagvaardingsprocedure) en een vonnis (verzoekschriftprocedure).
Is de kantonrechter bevoegd om kennis te nemen van een vordering tot schadevergoeding?
De kantonrechter is bevoegd om kennis te nemen van een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van 25.000 euro. Art. 389 Rv
Wat is het verschil tussen een vonnis en een arrest?
Een vonnis is de uitspraak van de civiele rechter bij een dagvaardingsprocedure in eerste aanleg en een arrest is de uitspraak van de civiele kamer van het gerechtshof in hoger beroep (HR) bij een dagvaardingsprocedure.
Wie bepaalt welke rechterlijke uitspraken worden gepubliceerd?
In overleg met www.rechtspraak.nl/uitspraken-uitspraken. In overleg met redactie van een website of tijdschrift welke rechterlijke uitspraken worden gepubliceerd.
Opdracht 3
Lees de beschikking van de rechtbank Den Haag (10 maart 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:2979
Vat het geschil kort samen
De gemeente wordt door de verzoekster aansprakelijk gesteld voor de materiële en immateriële schade die de verzoekster heeft als gevolg van het ongeluk. De gemeente moet binnen 14 dagen een voorschot van 4.500 euro betalen en dit wordt vermeerderd door de rente van de dag van de beschikking tot de dag van de algehele voldoening. Ook de verzoekster moet kosten betalen (griffierecht).
De verzoekster legt ten grondslag op basis van art. 6:172 BW in samenhangt met art. 6:162 BW dat door de wisselende diepte van de treden, de trap ongeschikt is voor verzoekers om naar beneden te lopen, door het gevaar wat mee speelt. De gemeente motiveert verweer op basis van dat de verzoekster beter had moeten opletten met naar beneden lopen. Op deze stellingen wordt later nog op ingegaan. De tribune was gebrekkig en de vrouw is gevallen en de vrouw verwijdt dat aan de gemeente.
Een rechter heeft de mogelijkheid om ter plekke te gaan kijken (de zgn. descente). Waarom laat deze rechter een uitstapje naar de sporthal achterwege?
Omdat een paar maanden na het ongeval de gemeente de trap van de sporthal heeft aangepast, dus de rechter er geen baad meer bij heeft om te gaan kijken hoe de vrouw is gevallen door de verschillende hoogte in traptreden. De rechter heeft beargumenteert waarom hij niet is gaan kijken, zie r.o. 4.2 blz 45. De kantonrechter is van oordeel dat ten tijde van het ongeval geen sprake was van een gebrekkig opstal als bedoeld in art. 6:174BW. Het maakt zijn oordeel niet anders als hij gaat kijken.
Maakt het voor het oordeel van de rechter uit in welk gebouw de trap zich bevindt?
Ja, juist in sporthallen is bekend dat de tribunes afwijken kunnen zijn.
De gemeente heeft de trap na dit ongeval aangepast. Voor deze zaak is dit niet meer van belang. Leg uit hoe deze verbouwing ertoe kan bijdragen dat een vergelijkbaar geval in de toekomst wellicht anders wordt beslist.
Er zou nu geen verschil in hoogte meer moeten zijn en beter met kleur aangegeven moeten worden hoe de trap verloopt. Als in dit geval ook iemand van de trap zou vallen, zou nu waarschijnlijk geoordeeld worden dat degene beter had moeten opletten tijdens het naar beneden lopen. Alle sporthallen worden vanaf dat moment aansprakelijk gesteld. De norm waaraan je moet voldoen om zorgvuldig te zijn, wordt daardoor opgeschroefd.
Opdracht 4
Lees het vonnis van het kantongerecht Zutphen 26 januari 1988, praktijkgids 1988, 2830); zie Tigchelaar p. 49-50. a. Is de juridische grondslag van de vordering tot schadevordering een (on)rechtmatige daad of het niet nakomen van een verbintenis?
Er is hier sprake van het niet nakomen van een verbintenis, omdat de gedaagde de sier een goede en veilige woning moet kunnen garanderen. Er was hier sprake van een huurovereenkomst. De gedaagde heeft niet met opzet niets gedaan aan de aardstralen, omdat hij niets wist van de aardstralen. Dus het is geen onrechtmatige daad.
Zou gedaagde aansprakelijk zijn geweest als de aanwezigheid van aardstralen wetenschappelijk had kunnen worden aangetoond, maar gedaagde deze stralen - door de sterkte ervan - niet had kunnen voorkomen of afdoende bestrijden?
Nee, de rechter oordeelt dat de eiser niks aan de aanwezigheid van aardstralen kan doen en dus ook niet aansprakelijk gesteld kan worden. Zelfs als je het kan aantonen, kan je het ook niet veranderen of er iets aandoen.
Week 2 (1)
Opdracht 1
Otto biedt op haar website drie dagen lang een Philips TV aan voor € 99. Bij andere websites wordt deze TV voor een bedrag tussen € 700 en € 1300 aangeboden. In totaal zijn 17 bestellingen voor deze TV geplaatst. Otto weigert de TV voor deze lage prijs te leveren met de stelling dat de prijs onjuist was en dat er dus geen koopovereenkomst tot stand is gekomen die tot levering verplicht.
Je bent advocaat. Je cliënt behoort tot een van de 17 hierboven genoemde personen. Geef aan welke argumenten voor de plicht tot levering pleiten.
Er is door de informatie op de website een verbintenis gekomen tussen Otto en de koper. Otto is dus verplicht de televisie te leveren en de koper is verplicht de prijs te betalen zoals aangegeven op de site. De koper heeft vervolgens recht op de televisie. Verder heeft de koper de prijs aanvaard zoals aangegeven op de website van Otto. Is hier wel een overeenkomst tot stand gekomen? Art. 6:217 BW heb je nodig. Er moet een wilsovereenstemming over ontstaan. Art. 3:33 BW is nodig voor wil – verklaring. Otto zegt mijn wil is niet gelijk aan mijn verklaring, het is eigenlijk dus geen aanbod. Wij hebben het niet willen aanbieden. De aanbieder zou dit moeten bewijzen! Degene die zich op de wilsgebreken beroept zou zich moeten bewijzen via art. 3:35 BW. Het moet gerechtvaardigd zijn.
Argumenten voor de plicht tot leverring: Otto is een dermate groot professioneel bedrijf dat hij zo’n fout niet kan permitteren, ook heeft het een aantal dagen op de site gestaan. Als het echt een fout geweest zou zijn, zou de afnemer kunnen verwachten dat de fout binnen een uur van de site afgehaald zou worden.
Je bent advocaat van Otto. Geef aan welke argumenten tegen een plicht tot levering pleiten.
Je kunt de aanbieding op de website opvatten als een uitnodiging om in onderhandeling te treden. Dit kan als je de televisie ziet als een individueel bepaalde zaak. Dit is dan een herroepelijk aanbod. Het is een typefoutje bijvoorbeeld. In het voordeel van Otto spreekt dat het nadeel van het bedrag te groot is. (art. 3:35 BW) De wet kiest op een bepaald moment ergens voor: risicoverdeling.
Opdracht 2
Is in de volgende zaak een overeenkomst tot stand gekomen?
Van den Meijdenberg versus Logifeed BV
1.Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist - mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden - het volgende vast. 1.1. Op 7 februari 1994 vond een landbouwbeurs plaats te Zuidlaren. Een van de standhouders was Logifeed. In haar stand stond een zelfrijdende mengvoerwagen, merk RMH, met een capaciteit van 12 m3. 1.2. Van den Meijdenberg en zijn echtgenote bezochten deze landbouwbeurs samen met het echtpaar Hermus. Toen de echtgenote van Van den Meijdenberg en mevrouw Hermus langs de stand van Logifeed liepen, heeft standhouder Veurink, die het gezelschap niet kende, een mededeling gedaan. Daarbij is een bedrag van f 106.000 genoemd. De echtgenote van Van den Meijdenberg heeft vervolgens haar man geroepen en gezegd dat ze de machine voor f 106.000 zou kunnen krijgen. Daarna heeft ze een folder van de machine gepakt en daarop de tekst geschreven: 12 m3 f 106.000. Na enig aandringen van de kant van Van den Meijdenberg heeft Veurink hieronder zijn paraaf gezet. 1.3. Veurink heeft vervolgens de werking van de machine aan het gezelschap uitgelegd. Van den Meijdenberg gaf te kennen dat hij meteen de financiering wilde regelen bij de op de beurs aanwezige stand van de Rabobank en dat hij de machine meteen wilde meenemen. Veurink gaf daarop te kennen een grapje te hebben gemaakt en de machine niet daadwerkelijk voor f 106.000 te willen verkopen. 1.4. Van den Meijdenberg en zijn echtgenote hebben voorafgaand aan de beurs foldermateriaal en een prijslijst ontvangen. Van den Meijdenberg wist dat de prijs van deze machine in de folder f 213.000 was. Zijn vrouw wist dat het om een zeer dure machine ging. Vereiste voor overdracht artikel 3:84 BW. Beschikkingsbevoegdheid, een geldige titel en levering. In de huidige casu is er sprake van een uiteenlopende wil. De paraaf geplaats door Veurink was niet geplaats met dezelfde wil als die van den Meijdenberg.
Op grond van art. 6:217 BW komen overeenkomsten tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Veurink heeft op de beurs de machine voor een bepaalde prijs aangeboden, en Van den Meijdenberg heeft deze prijs voor de machine aanvaard. Tevens heeft Veurink zijn paraaf gezet onder de aantekeningen van Van den Meijdenberg op de folder. Dit verklaart dat Veurink het met de overeenkomst eens is. Er kan geen herroeping plaatsvinden, omdat het antwoord reeds aanvaard is (art. 6:219 BW) door de gezette paraaf. Beide partijen hebben nu een verbintenis jegens elkaar. Van den Meijdenberg dient de koopsom aan Veurink te betalen en Veurink dient de machine te leveren. De wil en de verklaring van Logifeed zijn niet gelijk. De verklaring was 106.000 gulden voor de landbouwmachine. Artt. 3:33 en 3.35 BW vormen samen de wilsvertrouwensleer.
Van der Meijdenberg kan zich beroepen op dat Logifeed een paraaf eronder heeft gezet.
Logifeed kan zich beroepen op dat de folder die van der Meijdenberg heeft gehad en in de folder staat dat de landbouwmachine 213.000 gulden staat. Parafen zijn op de folder gezet en niet op een contract of offerte, dus kan als niet heel serieus.
Er is geen sprake van aanbod en aanvaarding, want de wil komt niet overeen met de verklaring (art. 3:35 BW). Ze hebben te weinig onderzoek gepleegd voor zoveel risico.
Opdracht 3
A verstuurt op 13 januari een brief waarin hij zijn zeilboot te koop aanbiedt aan B. Op 15 januari komt deze brief bij B aan. Op 18 januari verzendt A een brief aan B waarin hij mededeelt dat hij zijn aanbod herroept. Deze brief bereikt B op 20 januari. Op 19 januari heeft B echter reeds een brief verzonden aan A waarin hij mededeelt dat hij het aanbod aanvaardt. Deze brief komt aan bij A op 21 januari.
Is in deze casus een koopovereenkomst tot stand gekomen? Zo ja, op welk moment?
Er is in deze casus wel degelijk een koopovereenkomst tot stand gekomen. Hiervan was sprake op 21 januari, toen de brief van B bij A aangekomen was. Van een koopovereenkomst is namelijk pas sprake wanneer beide partijen deze bevestigd hebben en deze bevestiging bij de wederpartij aangekomen is. A: op 31-1 A doet een aanbod (herroepelijk) art. 6:219 lid1, 15-1 komt aanbod aan bij B, 18-1 beroept A zich op het aanbod dat hij ’t toch niet meer wil, 19-1 aanvaard B het aanbod, op 20-1 komt de herroeping aan bij B, op 21-1 komt de aanvaarding aan bij A.
Art. 6:217 BW : aanbod + aanvaarding. Wanneer kan ik nog terug en wanneer kan ik niet meer terug? Wat A in eerste instantie doet is een herroepelijk aanbod.
A kan zich niet herroepen omdat de brief eerder was verstuurd dat B het aanbod aanvaard.
Hoe luidt je antwoord op vraag b. indien het aanbod van A de mededeling bevat dat het aanbod geldt tot 31 januari?
Als het aanbod zou gelden tot 31 januari, zou er geen koopovereenkomst tot stand gekomen zijn, omdat A zijn aanbod ingetrokken heeft voor de termijn van aanbod is bereikt. Onherroepelijk aanbod want aanbod geldt tot 31 januari. Kan A dan nog herroepen tussen 30 en 31 januari? Nee want je het die termijn om ja te zeggen.
Hoe luidt je antwoord op vraag b. indien het aanbod van A de mededeling bevat dat het vrijblijvend is?
Bij een vrijblijvend aanbod kan de herroeping nog onverwijld na de aanvaarding geschieden (art. 6:219-2 BW). Er zou dan in deze casus geen overeenkomst tot stand gekomen zijn, omdat het hier niet uitmaakt dat B het aanbod al aanvaard heeft. Als B al aanvaard heeft, kan A het aanbod alsnog altijd herroepen.
Opdracht 4
Lees onderstaande uitspraak en beantwoord de volgende vragen met verwijzing naar relevante wetsartikelen. a. Wat is het argument van Poortvliet voor de stelling dat geen sprake is van een koopovereenkomst?
Poortvliet vindt dat geen sprake is van een koopovereenkomst, omdat hij in zijn aanbod de termijn van 23 juli 1991 12:00u voor aanvaarding gesteld heeft en dat hij die aanvaarding pas na de termijn, namelijk pas om 15:30u, ontvangen heeft. Er zou dan geen geldige koopovereenkomst gesloten zijn.
Wat is het argument van Zeebeleg voor de stelling dat wel sprake is van een koopovereenkomst?
Volgens Zeebeleg is wel sprake van een koopovereenkomst, omdat hij geprobeerd heeft Poortvliet voor de termijn voor aanvaarding telefonisch te bereiken voor 12.00u. Dit is hem echter niet gelukt, waardoor hij besloten heeft een telegram te sturen. (art. 3:37-3 BW) Zeebeleg zegt dat het aan Poortvliet ligt dat hij hem niet kan bereiken.
Op welke datum is de koopovereenkomst gesloten?
De overeenkomst is tot stand gekomen op 23 juli 1991 (art. 6:224 BW).
Opdracht 5
Van de Berg verkoopt zijn woning aan een aanstaand echtpaar. Beide toekomstige echtelieden verbinden zich hoofdelijk tot het betalen van de koopsom. Nog voor de koopovereenkomst wordt uitgevoerd, komt de aanstaande echtgenoot bij een auto-ongeluk om het leven. Bestaat voor de vrouw een mogelijkheid zich te ontdoen van de verplichting tot het betalen van de koopsom?
Nee, voor de vrouw bestaat deze mogelijkheid niet. Bij de overeenkomst is ze namelijk ook zelf de verbintenis aangegaan dat ze de koopsom zou betalen en Van de Berg hen de woning zal leveren. Wanneer slechts de man deze verbintenis aangegaan was, was het een ander verhaal geweest en bestond de mogelijkheid tot het ontdoen van de verplichting tot het betalen van de koopsom wel, omdat zij dan zelf geen overeenkomst zou hebben met Van d Berg. Verbintenissen vervallen niet door overlijden. Iedereen is voor het geheel aansprakelijk
Werkgroepaantekeningen 1
Verklaring: art. 3:33 BW en art. 3:37 lid 1 BW
Overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling art. 6:213 BW. Er komen een of meer verbintenissen uit voort.
Bronnen van verbintenissen: overeenkomst, onrechtmatige daad, zaakwaarneming, onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking (ongeschreven recht)
Twee eenzijdige rechtshandelingen leiden tot een overeenkomst: art. 6:217 BW aanbod en aanvaarding
Welke rechtsgevolgen heeft een overeenkomst; art. 6:248 BW
Soorten aanbod:
1. Herroepelijk
2. Onherroepelijk (wanneer een termijn is opgenomen)
3. Vrijblijvend
Het lijkt dat betaling de koopovereenkomst aanvaard wordt maar volgens de wet is dat niet zo.
Mededeling dat het aanbod ontvangen is; ontvangsttheorie art. 3:37 BW .
Bij herroeping is verzenden voldoende.
En voor totstandkoming van de overeenkomst geldt de ontvangsttheorie.
Week 2 (2)
Opdracht 1
In deze opdracht staat het artikel van Jelle Jansen (over de totstandkoming van een koopovereenkomst in een supermarkt) centraal. Omdat dit artikel in sommige aspecten vooruitloopt op de stof van dit vak, vind je hierboven (bij de inleiding op de stof) een korte uitleg.
Jansen neemt aan dat het handelen van de supermarkt slechts een uitnodiging is om een aanbod te doen.
Waarom ontstaat de koopovereenkomst in die opvatting pas aan de kassa?
De consument kan het eerst nog terugleggen in de winkel en aanvaard het aanbod pas bij de kassa. Het gaat hier om een openbaar aanbod, omdat het gewoon in het schap in een supermarkt ligt.
Verklaar het verschil in rechtsgevolgen tussen zelf benzine tanken en in een supermarkt een pak rijst in een winkelwagentje leggen.
Een benzinetank is onomkeerbaar. Je hebt het aanbod al aanvaard als je gaat tanken. Dit is een openbaar aanbod. Een pak rijst kan je tijdens het winkelen nog terugleggen in het schap waardoor je bepaald dat je de aanbod niet aanvaard.
Is het toegestaan om in de rij voor de kassa een pak melk op te drinken als je vervolgens netjes afrekent?
Nee, want er is nog geen overeenkomst gesloten dus het pak melk is nog niet in jouw bezit. Je bent dan alleen houder van het pak melk en geen bezitter, dus je moet aan de voorwaarden van de houder houden.
Opdracht 2
Lees de volgende rechtsoverwegingen van de Hoge Raad (HR 12 september 1986 (Westhoff/Spronsen), NJ 1987, 267) en beantwoord de volgende vragen:
Op welke leerstukken en wetsartikelen hebben deze rechtsoverwegingen betrekking?
Westhoff zegt iets op, dit is een eenzijdige rechtshandeling. Spronsen doet beroep op gerechtvaardigd vertrouwen (art. 3:35 BW). Daarop zegt Westhoff dat zijn wil niet overeenkomt met zijn verklaring (art. 3:33 BW). Het leerstuk is de wilsvertrouwensleer.
Moet een werkgever contact opnemen met de werknemer om te vragen of hij daadwerkelijk ontslag heeft willen nemen?
Er geldt een onderzoeksplicht. Aan de onderzoeksplicht worden twee dingen gekoppeld namelijk dat de werkgever geen nadeel heeft en de werknemer wel nadeel heeft.
Zijn de rechtsoverwegingen gunstig voor Westhoff of voor Spronsen?
Week 2 Werkgroepaantekeningen 2
Goederenrecht: Absoluut recht; geldt ten opzichte van iedereen
De overeenkomst die ik sluit met bijvoorbeeld de AH om het object te kunnen kopen hoort bij verbintenissenrecht, want het geldt alleen tussen mij en de AH.
Koopovereenkomst: art. 6:217 BW
Eigendomsovergang: art. 3:84 BW
Vereisten voor overdracht:
Titel
Beschikkingsbevoegdheid
Levering
Week 3 (1)
Opdracht 1
Paul Vroman, dertig jaar en van goede komaf, heeft sinds zijn meerderjarigheid altijd in het koetshuis op het landgoed van zijn ouders in Utrecht gewoond. Omdat hij eindelijk is afgestudeerd en een baan bij een ministerie heeft gevonden, maakt hij zich op om te gaan verhuizen naar Den Haag. Hij is op zoek naar een representatieve huurwoning, waar hij zijn ouders en vrienden zonder gêne zal kunnen ontvangen. Via een advertentie in de krant is hij op het spoor gekomen van een huis in de Van Beuningenstraat. De eigenaresse van het huis, Rita Versloot - die tegen de tachtig loopt - heeft een verzorgingsflat gekocht en wil het huis graag als belegging aanhouden. Vroman is onder de indruk van de rustige voorname uitstraling van de straat. Hij schrikt wel als de huurprijs wordt genoemd. Deze is niet mis. Na een lichte aarzeling zegt hij tegen Versloot dat de buurt precies is zoals hij dat wenst, met een rustige en voorname, Louis Couperusachtige uitstraling. Hij accepteert het bod en sluit een huurovereenkomst voor
twee jaar.
Wat Vroman niet weet, is het volgende. Een maand voor het sluiten van de huurovereenkomst heeft de gemeente Den Haag definitief besloten dat het pand tegenover het huis van Versloot een opvangtehuis voor daklozen en verslaafden zal worden. Omwonenden waren al eerder op de hoogte gesteld van de plannen van de gemeente. Aanvankelijk waren er protesten, maar de buurt heeft zich bij de plannen neergelegd toen de gemeente de toezegging deed dat de opvang van de daklozen en verslaafden in de Van Beuningenstraat tijdelijk is, nl. voor een periode van maximaal drie jaar. Versloot heeft zich over het opvangtehuis nooit druk gemaakt. Aan de buren en aan iedereen die het wilde horen heeft ze duidelijk gemaakt dat de gastvrijheid van de Van Beuningenstraat zich ook tot de minder bedeelden en minder gelukkigen moet uitstrekken. Ze verwacht bovendien dat de overlast reuze zal meevallen.
Op de dag van de verhuizing raakt Vroman door een praatje met zijn nieuwe buren op de hoogte van het opvangtehuis. Hij is zeer ontstemd en wil zo snel mogelijk weer zijn intrek nemen in het koetshuis van zijn ouders.
Welke rechtsgrond biedt Vroman het meeste succes om van de huurovereenkomst af te komen? Bespreek van deze rechtsgrond alle vereisten en beoordeel de kans op succes van Vroman’s poging om aan betaling van de huurprijs te ontkomen. NB: U dient bij uw antwoord de bepalingen uit Boek 7 buiten beschouwing te laten.
Vroman heeft het meeste succes om van de huurovereenkomst af te komen door middel van art. 6:228 BW dwaling. (er is sprake van wilsgebreken) 4 soorten wilsgebreken: dwaling & bedrog, bedreiging & misbruik van omstandigheden.
Er zijn een aantal vereisten waaraan voldaan moet worden, namelijk:
Ten eerste dat de overeenkomst onder invloed dient te zijn van een onjuiste voorstelling van zaken gesloten.
Dit klopt, omdat Vroman de overeenkomst heeft gesloten met voorstelling van dat hij in een rustige buurt zou wonen. Dit blijkt achteraf niet het geval te zijn omdat er een tijdelijk opvangtehuis tegenover zijn huis komt voor daklozen en verslaafden. Mevrouw Versloot heeft dit niet aan meneer Vroman gemeld. Zodra meneer Vroman dit te horen krijgt van de buren wil hij zo snel mogelijk terug naar zijn ouderlijk huis. De informatie die Vroman had stemde niet overeen met de realiteit.
Ten tweede dat bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst, althans niet onder dezelfde voorwaarden, zijn gesloten. (causaal verband). Er moet zijn gedwaald met betrekking tot een voor de dwalende essentiële omstandigheid. Dit klopt, omdat meneer Vroman nooit deze huurovereenkomst zou hebben gesloten als hij had geweten dat tegenover zijn woning een opvangtehuis voor daklozen en verslaafden zou komen.
Ten derde moet er sprake zijn van een van de in art. 6:228 lid 1 genoemde gevallen.
In het geval van de huurovereenkomst tussen meneer Vroman en mevrouw Versloot gaat het om het geval wat beschreven wordt in art. 6:228 lid 1 sub b licht toe dat de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of de behoorde te weten, de walende had behoren in te lichten. wederpartij (mevrouw Versloot), (tenzij deze (mevrouw Versloot) had meneer Vroman moeten inlichten over het opvangtehuis voor daklozen en verlaafden. Dit is niet geval, aangezien meneer Vroman de huurovereenkomst nooit gesloten zou hebben als hij wist van het opvangtehuis voor daklozen en verslaafden.Ten slotte moet aan de wederpartij kenbaar zijn gemaakt dat de omstandigheid waarover werd gedwaald voor de ander essentieel was voor het aangaan van de overeenkomst. Kenbaarheid: meneer Vroman heeft duidelijk kenbaar gemaakt dat hij in een rustige nette buurt wilde wonen.
Klopt, de omstandigheid waarover gedwaald werd namelijk het tehuis voor daklozen en verslaafden was essentieel voor meneer Vroman voor het aangaan van de overeenkomst.
Aan alle vereisten van de rechtsgrond Dwaling is voldaan. Hierdoor schat ik de kans heel groot dat Vroman succes zal hebben om onder uit de betaling van de huurprijs te komen.
Mededelingsplicht -> onderzoeksplicht : je kunt niet je eigen mededelingsplicht verdedigen door te tegen dat de ander had moeten gaan kijken (Vroman).
Opdracht 2.
Wat is bewijsrechtelijk een belangrijk verschil tussen bedrog en dwaling?
Bewijsrechtelijk is een belangrijk verschil tussen bedrog en dwaling dat bedrog te beschouwen is als een opzettelijk met willens en wetens opgewekte dwaling. Volgens art. 3:44 lid 3 BW acht bedrog aanwezig wanneer iemand een ander ertoe beweegt een rechtshandeling aan te gaan door hem opzettelijk een onjuiste mededeling te doen, opzettelijk iets verzwijgen dat men verplicht was mee te delen. (nr. 409)
Dwaling houdt in dat men een overeenkomst sluit met het ontbreken van een juiste voorstelling van zaken, maar deze informatie is niet opzettelijk achter gehouden, wat wel bij bedrog het geval is.
Bedrog -> geen onderzoeksplicht, opzet
Stel dat de feiten zowel een veroordeling op grond van bedrog als van dwaling rechtvaardigen, onder welke omstandigheden zou dan een veroordeling op grond van bedrog voor eiser te prefereren zijn?
Volgens art. 3:44 lid 3 BW zou een beoordeling op basis van bedrog worden geuit als iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededing, door het opzettelijk daartoe te verzwijgen van enig feit dat verzwijgen verplicht was mede te delen of door een ander kunstgreep.
Welk wetsartikel geeft een koper recht op teruggave van zijn geld, als sprake is van dwaling?
- Art. 3:203 BW -> terugvordering/ongedaanmaking (Onverschuldigde betaling).
Kan een verkoper zich beroepen op dwaling, indien blijkt dat de door hem verkochte zaak veel meer waard is dan hij had aangenomen?
- Artikel 6:228 lid 2. Gezien de Kantharos van Stevensweert kan dit over het algemeen niet. Het zou wel kunnen wanneer koper verkoper had kunnen inlichten over bijzondere eigenschappen die de prijs van het verkochte verhoogde. Dit niet doen is immers in strijd met redelijkheid en billijkheid, gezien Kantharos Stevensweert.
Opdracht 3
Speer, werknemer bij Altena, ontvreemdt gedurende enkele jaren geld uit de kassa van Altena tot een totaalbedrag van € 50.000. Nadat Altena dit heeft ontdekt, laat hij Speer weten dat hij voortzetting van de arbeidsovereenkomst absoluut niet wenst en legt hij Speer een verklaring ter ondertekening voor waarbij Speer toezegt in vier halfjaarlijkse termijnen van elk € 13.750 aan Altena een som te zullen terugbetalen van € 55.000, zijnde het ontvreemde bedrag en de daarover berekende wettelijke rente. Altena dreigt de politie te zullen inschakelen indien Speer hiermee niet akkoord gaat. Speer stemt in met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en ondertekent de verklaring betreffende de terugbetaling van het geld.
Enige tijd later sluit Speer een arbeidsovereenkomst met Karelsen. Bij zijn sollicitatie heeft Speer een vervalst getuigschrift overgelegd waarin te lezen staat dat hij gedurende tien jaar naar volle tevredenheid bij Altena heeft gewerkt en ontslag heeft genomen omdat hij zijn positie wilde verbeteren. Karelsen controleert deze gegevens niet, omdat Speer op hem een zeer betrouwbare indruk maakt.
Via een van zijn nieuwe collega's komt Speer in contact met een groep mensen die allen een staanplaats voor hun caravan huren op een idyllisch plekje bij een boer. Na een soort ballotage wordt Speer opgenomen in de groep en huurt hij daar ook een staanplaats voor de tijd van tien jaar.
De eerste termijn van € 13.750 betaalt Speer op tijd aan Altena. De tweede termijn echter betaalt hij niet, zelfs niet als hij daartoe enige malen is gemaand door Altena. Daarop neemt Altena contact op met Karelsen. Hierdoor raakt Karelsen op de hoogte van de werkelijke stand van zaken. Ook de collega van Speer verneemt van deze gebeurtenissen en al heel gauw daarna zijn alle caravanhouders van de camping en de boer eveneens geheel op de hoogte.
Speer zit met het probleem dat hij niet weet hoe hij de resterende termijnen moet betalen. Karelsen zit met het probleem dat hij geen werknemer wil die zijn handen niet kan thuishouden. De boer zit met het probleem dat hij voor de tijd van tien jaar een overeenkomst heeft gesloten met iemand wiens verleden de sfeer bederft in de altijd zo vredige groep. Kan Speer zich aan de gevolgen van zijn belofte om in vier halfjaarlijkse termijnen € 55.000 te zullen betalen onttrekken op grond van de stelling dat hij de desbetref-fende verklaring alleen maar heeft ondertekend omdat hij vreesde dat Altena anders de politie zou inschakelen?
Er is geen sprake van bedreiging art. 3:44 lid 2 BW (onrechtmatig, bedreiging van een ander persoon of derde met enig nadeel, in persoon of goed, causaal verband). Omdat Athena hem niet onrechtmatig bedreigd heeft. Er is geen sprake van misbruik van omstandigheden omdat zijn eigen geld terugkrijgt, er wordt dus geen misbruik gemaakt.
Kan Karelsen de arbeidsovereenkomst met Speer vernietigen op grond van de stelling dat hij Speer nooit in dienst zou hebben genomen indien hij had geweten dat Speer bij zijn vorige werkgever geld had ontvreemd?
Volgens art. 6:228 lid 1 sub a is de dwaling van Karelsen te wijten aan Speer (wederpartij) omdat Speer Karelsen niet heeft ingelicht. Als Karelsen geweten zou hebben dat Speer bij de vorige werknemer geld had ontvreemd, had Karelsen Speer nooit aangenomen. Karelsen kan op basis van art. 6:228 lid 1 sub a kan Karelsen de arbeidsovereenkomst met Speer vernietigen. (Inlichting achtergehouden). Ook op basis van art. 3:44 lid 3 -> Bedrog. Speer heeft opzettelijk Karelsen niet ingelicht over het ontvreemden van geld bij zijn vorige werknemer. Dwaling kan ook.
Verandert het antwoord op vraag b, als Karelsen pas vier jaar na het sluiten van de arbeidsovereenkomst op de hoogte raakt van de greep in de kas?
Het verjaard naar 3 jaar. 3:52 lid 1 sub c -> de verjaring begint pas de lopen na dat de benadeling zelf is ontdekt. Hierdoor veranderd het antwoord van b hierdoor niet.
Kan de boer de overeenkomst van verhuur van de staanplaats voor de caravan vernietigen op grond van de stelling dat hij die overeenkomst nooit zou hebben gesloten indien hij had geweten dat Speer een dief was?
- Nee het was voor Speer niet kenbaar dat de boer niet wilde verhuren aan dieven. Aan de kenbaarheidsvereiste van dwaling is dus niet voldaan. Artikel 6:228, lid 1 sub b. Speer had hem hierover niet behoren in te lichten.
Opdracht 4.
Wat is het meest kenmerkende verschil tussen bedreiging en misbruik van omstandigheden.
Het meest kenmerkende verschil tussen bedreiging en misbruik van omstandigheden is dat bedreiging (art. 3:44 lid 2) ‘enig nadeel’ in het vooruitzicht heeft. Daarmee wordt bedoeld dat dit nadeel wordt gerealiseerd als degene de overeenkomst niet sluit. Bedreiging moet altijd onrechtmatig zijn. Misbruik van omstandigheden (art. 3:44 lid 4) is dat er sprake moet zijn van ‘bijzondere omstandigheden’. Deze omstandigheden hebben als gevolg dat degene die in die omstandigheid verkeert, in een zwakke positie tegenover de ander staat, maar er niet meteen een nadeel aan vast zit. Dit is wel zo bij bedreiging.
Is voor vernietigbaarheid van een overeenkomst op grond van misbruik van omstandigheden vereist dat de overeenkomst tot financieel nadeel leidt van degene die zich op vernietiging beroept?
Nee, bij een vernietigbare overeenkomst is er sprake van een volkomen geldige overeenkomst, maar er zit wel een bijzonderheid aan. Die bijzonderheid betekend dat de overeenkomst vernietigd kan worden. De geldigheid van de overeenkomst wordt dan ontnomen. -> terugwerkende kracht. 416, pagina 230 had ik moet weten dat ik hem had moeten weerhouden.
Stel dat een derde (iemand die geen partij bij de overeenkomst was) de abnormale geesttoestand van de getroffene heeft veroorzaakt, kan de getroffene zich dan jegens de wederpartij op misbruik van omstandigheden beroepen?
Ja, zie art. 3:44 lid 5, maar door lid 5 wordt de mogelijk wel beperkt. Ja maar de tenzij is zo groot dat het in de praktijk niet vaak voorkomt.
Opdracht 5.
De 16-jarige Anouk, die er uitziet alsof zij 18 is, heeft met zelf verdiend geld een tablet gekocht ter waarde van € 475. Haar ouders willen deze koopovereenkomst vanwege . De verkoper vermoedt dat Anouk achteraf niet tevreden is geweest met de aankoop, haar geld aan iets anders wil besteden en haar ouders in het ‘complot’ heeft betrokken. Kan de verkoper de vernietiging van deze koopovereenkomst met succes aanvechten?
Anouk heeft zonder toestemming van haar ouders de tablet gekocht. Maar aangezien Anouk al wat ouder is, wordt deze rechtshandeling goed gekeurd door art. 1:234 lid 3.
Hierdoor kan de verkoper de vernietiging van de koopovereenkomst met succes aanvechten, omdat de rechtshandeling die Anouk heeft verricht voor haar leeftijd heel normaal is in de maatschappij. (art. 1:234 lid 3). art. 3:32 lid 2 BW -> is een rechtsbeginsel vernietigbaar.
Werkgroepaantekeningen week 3 deel 1
Art. 3:35 -> gerechtvaardigd vertrouwen
Als de wil en overeenkomst niet overeenkomen, mag je zomaar aannemen dat je dat kan aanvaarden? Nee, het verschil mag niet te groot zijn. Als je niet rechtvaardig mag vertrouwen dan is er geen wilsovereenstemming.
Nietig: je zegt dat er nooit een beoogd rechtsgevolg is geweest vanaf het begin
Vernietigbaarheid: terugwerkende kracht (dat de partijen terug gaan naar de situatie dat er nooit een overeenkomst is geweest). Tot aan de vernietiging is de overeenkomst geldig.
Handelingsonbekwaamheid: geestelijke stoornis art. 3:34, minderjarigheid, onder curatele gesteld.
3:32 lid 2 -> rechtshandeling van een onbekwame is vernietigbaar
3:33 en 3:34 wel bij 3:35 terecht komen! -> wil en verklaring stemmen niet overeen 3:35
3:32 kan je nooit bij 3:35 terugkomen!
Bedreiging en bedrog zijn sterkere vormen, want daar zit opzet in.
Onderzoeksplicht: dat je aanneemt dat iets niet klopt en het gaat onderzoeken of het klopt.
Week 3 (2)
Opdracht 1.
Ulpianus, Op Sabinus XXVII: II.I Indien ik meende een slavin te kopen die maagd was terwijl zij dat niet meer was, zal de koop geldig zijn; er is immers niet gedwaald in de sexe. Maar indien ik een slavin verkocht en u dacht een jonge slaaf te kopen, is er, omdat in de sexe gedwaald is, geen koop en verkoop tot stand gekomen. Stel dat dergelijk aankopen ook naar huidig recht nog mogelijk zouden zijn. Zou de rechter dan in het eerste geval een beroep op dwaling afwijzen en in het tweede geval toewijzen?
Er is sprake van een onjuiste voorstelling van zaken.
Er is ook een causaal verband omdat als hij had geweten dat zij geen maagd meer was had hij de rechtshandeling om haar te kopen nooit verricht.
Kenbaarheid (feit dat de wederpartij wist van de omstandigheden). Als de wederpartij zegt dat hij een slavin wilt kopen dan is het kenbaar.. maar als hij dat niet gezegd heeft dan niet. Dus niet zeker.
Art. 6:228 lid 1 sub b de verkoper had moeten melden dat de slavin geen maagd was.
Geen uitsluitend de toekomst betreffende omstandigheid (niet in de toekomst). De slavin is ookal geen maagd meer bij de verkoop.
Verder tot slot komt de dwaling niet voor rekening van de dwalende zelf.
Dus de rechter zal het beroep op dwaling niet afwijzen, doordat aan bijna alle eisen voldaan is.
In het tweede geval de dwaling niet toewijzen want er is geen koop en verkoop tot stand gekomen dus er kan dan ook geen sprake van dwaling.
Opdracht 2.
Dwaling is bij ons geregeld in boek 6 BW (bij de verbintenisscheppende overeenkomsten) en dus niet in boek 3 bij de rechtshandelingen (waar bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden deel van uitmaken). In welk boek van het BW zou dwaling een plaats hebben gekregen als we het Romeinse recht zouden hebben
gevolgd?
Dwaling zou bij het romeinse recht niet in boek 6 maar in boek 3 (3:33) neer te zetten. Vanwege wilsovereenkomst – consensus.
Boek 7 zou ook kunnen omdat dat gaat om de koopovereenkomst.
Opdracht 4.
Vindplaats: NJ 1970/154
Eerste aanleg
Instantie: Rechtbank Dordrecht
Eiser: Van Geest
Gedaagde: Nederlof
Datum: 3 december 1986
Vordering: Primair: ontbinding, subsidiar: vernietiging
Uitspraak: De vordering is afgewezen.
Hoger beroep:
Instantie: Hof te ’s Gravenhage
Appelant: Nederhof
Geïntimeerde: Van Geest
Datum: 22 november 1988
Uitspraak: Het hof het vernietigde vonnissen en de vorderingen van Geest alsnog afgewezen.
Cassatie
Eiser tot cas: Van Geest
Verweerder in cas: Nederhof
Datum: 21 december 1990
Uitspraak: Het arrest van het Hof wordt vernietigd. Hoge raad is het niet met het Hof eens. De verwijzen terug naar het Hof Amsterdam.
De feiten: 22 januari 1985 heeft Nederlof een tweedehandsauto die bij een ongeluk betrokken geweest is (schadeverleden) en heeft dat niet gezegd aan van Geest die de auto heeft gekocht en wil de auto niet meer. Beroept zich op dwaling.
Leerstuk: De dwaling
Rechtsvraag: Hoe verhouden de medelings- en onderzoeksplicht zicht tot elkaar bij een beroep op dwaling?
De belangrijkste overweging van de Hoge Raad met betrekking tot de rechtsvraag: 3.2 Wanneer een partij voor de totstandkoming van een overenkomst aan de wederpartij bepaalde inlichtingen had behoren te geven ten einde te voorkomen dat de wederpartij zich omtrent het betreffende punt een onjuiste voorstelling zou maken, zal de goede trouw zich in het algemeen ertegen verzetten dat eerstgenoemde partij ter afwering van een beroep op dwaling aan zichzelf heeft te wijten.
De beslissing:
Opdracht 5.
Een Amerikaan heeft een pied a terre in Amsterdam nodig voor zijn werk. Aangezien hij moeite heeft met trappen lopen, is hij op zoek naar een appartement ‘on the first floor’ (Amerikaans-Engels voor begane grond). Bij aankomst in Amsterdam komt hij erachter dat het door hem gehuurde appartement niet op de begane grond ligt, maar slechts te bereiken is via een steile trap. Is hij gebonden aan het huurcontract en zo ja, zal hij het kunnen vernietigen
Het ligt eraan of hij duidelijk heeft aangegeven dat hij moeite heeft met traplopen en daarom een appartement op de begane grond wil. Dan is hij namelijk niet meer gebonden aan het huurcontract en zou hij het kunnen vernietigen. Als hij het niet zou hebben aangegeven of gevraagd is hij wel gebonden aan het huurcontract omdat hij het niet kenbaar heeft gemaakt. Dan zou hij het huurcontract niet kunnen vernietigen.
Het ligt ook aan het taalgebruik omdat in het Amerikaans; ‘on the first floor’ uitgaat van begane grond en in Nederlands is ‘on the first floor’ de eerste verdieping.
Kijk naar art. 6:228 lid 1
Week 4 (1)
Opdracht 1.
In een aantal wetsartikelen (bijv. de artt. 6:74 lid 2 en 6:265 lid 2 BW) wordt in beginsel het verzuimvereiste gesteld. Welke functie vervult dit vereiste?
Een verzuimvereiste houdt in dat de schuldenaar een tweede kans krijgt om zijn prestatie te verrichten tegenover de schuldeiser. Op het moment dat de schuldenaar in verzuim raakt is hij aansprakelijk jegens de wederpartij, dan moet hij de schade gaan vergoeden vanwege zijn tekortkoming. De schuldenaar draagt het risico van de tekortkoming. Als je in verzuim verkeert, verbindt het recht daar gevolgen aan.
Geef aan of in de volgende gevallen verzuim vereist is en zo ja, of dan een ingebrekestelling moet worden uitgebracht. 1. Klaver stopt al snel met studeren. Zijn studieboeken verkoopt hij aan Blokzeil. Helaas breekt er brand uit in de studentenkamer van Klaver. Ook de aan Blokzeil verkochte boeken verbranden. Blokzeil wil het door hem voor deze boeken betaalde bedrag terug.
- 1. Omdat de boeken van Klaver zijn verbrand is de nakoming van deze boeken blijvend onmogelijk. Daarom is er geen sprake van verzuim en ook niet van een ingebrekestelling. Klaver wil zijn geld terug en daarom kijken we naar ontbinding. Ontbinding is geregeld in artikel 6:265 en uit artikel 6:271blijken de gevolgen van ontbinding: een ontbinding bevrijdt de partijen van de daardoor getroffen verbintenissen. Voor reeds nagekomen prestaties ontstaat een verbintenis tot ongedaanmaking. Er kan ontbinding plaatsvinden omdat er sprake is van een tekortkoming.
Jansen handelt in tweedehands telefoons. Van een grote - door hem van Roelofs gekochte - partij blijft levering achterwege. Jansen had deze partij op zijn beurt al weer doorverkocht aan een derde – voor een hogere prijs-, maar kan ten opzichte van deze derde dus ook niet aan zijn leveringsverplichting
voldoen. De gederfde winst wil hij verhalen op Roelofs.
- 2. Levering door Roelofs blijft achterwege. Janssen wil gederfde winst (schade) verhalen op Roelofs. Er is sprake van een wanprestatie art. 6:74 BW. Hiervoor moeten we de vereisten afgaan van 6:74. In deze casus is sprake van tekortkoming (want hij levert hem niet), sprake van schade (want sprake van gederfde winst), causaal verband tussen schade en tekortkoming en toerekenbaarheid (art. 6:75 BW). De verzuimregeling is van toepassing omdat de nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is en er moet ook een ingebrekestelling plaatsvinden (6:82 jo 81).
Teeuwsen koopt een tweedehands auto. De verkoper wil de auto nog een week gebruiken en Teeuwsen vindt dat prima. Als de week voorbij is, eist Teeuwsen
dat de auto aan hem geleverd wordt.
- 3. De verkoper is in verzuim getreden door de auto nog een week langer te gebruiken. Na deze week heeft de verkoper (schuldenaar) een tweede kans om de zijn prestatie te verrichten, namelijk de auto te verkopen. Er is geen sprake van ingebrekestelling want als de schuldenaar zijn afspraak nakomt, krijgt Teeuwsen zijn auto na deze week. Teeuwsen eist nakoming volgens art. 3:296 BW.
Opdracht 2.
A heeft zijn auto op 1 mei in reparatie gegeven aan garage G, omdat de remmen niet goed werken. Met de garagehouder komt hij overeen dat de auto uiterlijk 3 mei gerepareerd zal zijn. Als A de auto op 3 mei komt ophalen, wordt hem medegedeeld dat de auto pas over drie dagen klaar zal zijn, omdat een belangrijk onderdeel niet voorradig is. A is genoodzaakt voor die dagen een andere auto te huren. Deze huurkosten vordert hij van de garage. Reparatieovereenkomst, A betaling voor de reparatie, G auto voor 3 mei gerepareerd. a. Betreft het in deze casus een inspanningsverbintenis of een resultaatsverbintenis?
Resultaatsverbintenis, want het resultaat op 3 mei zou moeten zijn dat A zijn auto op zou kunnen komen halen en dat de remmen gerepareerd zouden zijn, alleen is dit niet het geval doordat een belangrijk onderdeel niet voorradig was.
Welke drie soorten van tekortkomingen kunnen worden onderscheiden en waarvan is in dit geval sprake?
Helemaal niet nagekomen.
Wat is het verschil tussen vertragingsschade, gevolgschade (door Brahn/Reehuis: ‘bijkomende schade’ genoemd) en vervangende schadevergoeding? Waarvan is in casu sprake?
– Vertragingsschade: zie art. 6:85 BW “Tot vergoeding van schade wegens vertraging in de nakoming is de schuldenaar slechts verplicht over de tijd waarin hij in verzuim is geweest”.
– Gevolgschade: bijkomende schade
Op welke grond zal A de garage aansprakelijk stellen?
– Vervangende schade: zie art. 6:87 BW: “Voor zover nakoming reeds blijvend onmogelijk is, wordt de verbintenis omgezet in een tot vervangende schadevergoeding, wanneer de schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser hem schriftelijk mededeelt dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert”.
In deze casus is sprake van vertragingsschade, aangezien garage G drie dagen extra nodig had om de auto te repareren omdat er een belangrijk onderdeel niet voorradig was. De huurkosten van de auto die A deze drie dagen meekrijgt is dan ook voor rekening van de garage G. Er is sprake van schadevergoeding. Sprake van niet tijdig nakomen dus er sprake van tekortkoming. Art. 6:75 BW.
Is hier sprake van overmacht?
Ja in deze casus is geen sprake van overmacht in de zin van artikel 6:75 omdat de garage G zelf had kunnen kijken of hij het in voorraad had voordat hij de afspraak maakte.
Zal de vordering van A slagen?
Rijtje van eisen dat artikel 6:74 stelt: tekortkoming, schade, toerekenbaarheid, causaal verband en verzuim.
Er is sprake van tekortkoming. Het is niet toerekenbaar (art. 6:75 BW). Er is schade conform art. 6:85 ook. In 6:85 staat dat hij pas schuldig is vanaf het moment dat hij in verzuim treedt. Je hoeft geen ingebrekestelling te sturen, in verband met art. 6:83 sub a BW.
Opdracht 3
Het arrest Cadix/AEH is gewezen onder het oude recht (het recht dat gold voor 1992). Pas op de feiten van dit arrest (zoals uitgelegd in Brahn/Reehuis nr. 543) de vereisten toe van art. 6:74 BW e.v. en leg uit hoe de rechter naar huidig recht tot aansprakelijkheid zou komen.
- Tekortkoming , Cadix verkoopt volledig neutraal en onschadelijke schoonmaakmiddel, aan Hessing maar dit blijkt toch niet zo onschadelijk. Schade, aantasting van aluminium voorwerpen Causaal verband, Ja het schoonmaakmiddel heeft de schade veroorzaakt Toerekenbaar, hier loopt het lastig. HR zegt dat volgens de verkeersopvatting de verkoper de verantwoordelijk heeft over wat hij verkoopt. Verzuim
Opdracht 4
Saskia heeft dringend geld nodig en leent € 3000 bij Peter, een van haar huisgenoten. Over het tijdstip van terugbetaling wordt niets afgesproken. Vier maanden later heeft Peter zelf plotseling dringend geld nodig. Hij stelt recht te hebben op onmiddellijke terugbetaling van de hoofdsom door Saskia. Daarnaast meent hij recht te hebben op de wettelijke rente over het door hem aan Saskia uitgeleende bedrag.
Is Saskia tot onmiddellijke terugbetaling verplicht?
- Ja artikel 6:38 indien er geen tijd is afgesproken, kan de verbintenis terstond worden nagekomen en kan terstond nakoming worden gevorderd.
Is Saskia verplicht om wettelijke rente aan Peter te betalen?
- Nee er is niets over opgenomen over de rente dus kan Peter dit niet vorderen van Saskia.
Opdracht 5.
De eigenaar van een expositiehal, Fuchs, laat al jaren na afloop van elke tentoonstelling de hal reinigen door schoonmaakbedrijf Sauber. In maart 2005 geeft Fuchs weer een opdracht tot het schoonmaken aan Sauber. Sauber accepteert de opdracht, maar heeft het op dat moment zo druk dat hij de opdracht laat uitvoeren door een ander schoonmaakbedrijf, Pronten, dat hij wel vaker inschakelt bij grote drukte. Fuchs is hiervan op de hoogte. De werknemers van Pronten gaan echter onzorgvuldig om met de schoonmaakmachines, waardoor een gedeelte van de vloer kapotgaat. Schoonmaakovereenkomst. Sauber moet schoonmaken, en Fuchs moet betalen. Sauber stuurt pronten op pad. a. Sauber stuurt Fuchs een rekening voor de verrichte werkzaamheden. Fuchs stelt zich op het standpunt dat hij aan Sauber in het geheel niets behoeft te betalen nu het werk niet goed is uitgevoerd. Bespreek dit standpunt (maak onderscheid tussen opschorting en ontbinding en geef aan waarom art. 6:74 BW voor deze vraag niet relevant is).
Verbintenissen: Sauber moet schoonmaken en Fuchs moet aan Sauber betalen.
Sauber blijft verantwoordelijk voor het kapotmaken van de vloer door Pronten. Fuchs kan niet zomaar zeggen ik betaal je niet, ondanks dat Sauber is tekortgekomen in zijn nakoming.
Opschorting zie art. 6:262 BW ⇒ Bij opschorting mag de wederpartij van de schuldenaar haar prestatie uitstellen.
Ontbinding zie art. 6:265 BW ⇒ Bij ontbinding mag de wederpartij van de schuldenaar de prestatie afstellen.
Voor deze vraag is art. 6:74 BW niet relevant omdat de verbintenis door de schuldenaar tegenover de schuldeiser is nagekomen. Sauber heeft er namelijk voor gezorgd dat de expositiehal is schoongemaakt. Alleen het resultaat van het schoonmaken is niet wat Fuchs verwacht zou hebben. Er is dus wel voldaan aan de nakoming van de overeenkomst en daarom is art. 6:74 BW hier niet van toepassing.
Fuchs vordert van Sauber vergoeding van de schade toegebracht aan de hal. Is Saubers tegenover Fuchs schadeplichtig, zo ja, op welke grondslag?
- Fuchs wil schade vergoed hebben van Sauber. Dit kan hij doen op basis van art. 6:74 BW. Daarvoor moet zijn voldaan aan een aantal eisen.
-Causaal verband: ja want er is een fout gemaakt bij het schoonmaken
-Schade: ja want de vloer is kapot
-toerekenbaarheid (art. 6:75 BW) ja, het is toerekenbaar aan Sauber want Sauber schakelt een hulppersoon in namelijk Pronten en die vernielt de vloer (art. 6:76 BW), dus toerekenbaar volgens de wet.
- Verzuim, is de nakoming van de schoonmaakvergoeding blijvend onmogelijk? Ja, dus het verzuim treedt onmiddellijk in. Verzuim is niet nodig.
Gesteld dat Sauber schadeplichtig is tegenover Fuchs, zou Fuchs zich dan met succes tegen een vordering tot betaling van een eerdere (correct uitgevoerde) schoonmaakbeurt kunnen verweren door te stellen dat hij die rekening niet hoeft te betalen tot Sauber de schade heeft vergoed?
Opschortingsbevoegdheid 6:262 BW en 6:52 BW lid 1
Opdracht 6.
Lees onderstaande tekst en beantwoord de volgende vragen:
4.2.1. X heeft een bedrijf, Track Promotions, dat onder meer handelt in oude auto's van het merk Volvo. 4.2.2. Eind 2005/begin 2006 heeft X aan Z een Volvo 262C Coupe Blauwmetallic (hierna: de auto) verkocht . 4.2.3. Z heeft van X ook een versnellingsbak ‘Overdrive/Automaat Volvo 262C’ gekocht voor € 1.750. X heeft Z daarvoor op 19 september 2005 een factuur gestuurd en Z heeft dit bedrag op 20 september 2005 betaald. 4.2.4. Op 14 januari 2006 hebben partijen afspraken gemaakt over onder meer de restauratie van de auto door X. X heeft op 16 januari 2006 aan Z een factuur verzonden. In deze factuur staat, voor zover van belang, het volgende: ‘Betreft: Aankoopnota van Volvo 262C Blauwmetallic (…) bouwjaar 1981. Volgens offerte, gedateerd 9 september 2005 Auto wordt geleverd zoals besproken op zaterdag 14 januari 2006. (…) Omschrijving EURO — Aanbetaling Volvo 262C Coupe Blauwmetallic Chassisnummer (…) volgens offerte en koopovereenkomst zaterdag 14 januari 2006 10.250 Wij zullen de auto conform onze afspraken gereedmaken. (…) Het resterende bedrag voor restauratie, spuitwerk en opbouw wordt gefactureerd aflevering van de auto!’ Op 21 februari 2006 heeft Z aan X een bedrag van € 10.500 voldaan. 4.2.5. In de periode vanaf 21 februari 2006 tot en met oktober 2006 heeft tussen partijen een uitgebreide e-mail wisseling plaatsgevonden. Daarbij heeft Z meer malen verzocht om toezending van foto's en eigendomsbewijzen c.q. het kentekenbewijs van de auto, X heeft de toezending daarvan diverse malen toegezegd doch zulks nagelaten. Z heeft bovendien in diverse e-mails vanaf maart 2006 gevraagd wanneer de auto gereed is en in aantal e-mails vanaf augustus 2006 om toezending van een planning. 4.2.6. Op 1 augustus 2006 heeft Z in een e-mail aan X geschreven: ‘Ik moet heel eerlijk zeggen dat ik er helemaal klaar mee ben, ik heb nog nooit een bewijs gezien dat deze auto bestaat terwijl ik in totaal al wel € 12.500 heb betaald. Ik wil binnen 48 uur bewijs dat de auto bestaat, het minste wat je had kunnen doen is een foto maken om te laten zien, als ik binnen 48 uur geen bewijs en kenteken bewijs heb ontvangen, zoals al meerder malen verzocht is voor mij de koek op en geef ik het uit handen en laat ik mijn geld terugvorderen.’ 4.2.7. X heeft hierop gereageerd met de mededeling dat hij erg ziek was en bed moest houden. Z heeft daarop weer afgewacht maar is tevens blijven aandringen op toezending van de eigendomsbewijzen en een planning, waarbij hij erop wees dat de auto in april 2006 klaar zou zijn. Toen dit ondanks toezeggingen van X wederom uitbleef, heeft Z bij e-mail van 27 september 2006 aan X geschreven: ‘Het is nu 27 september en ik heb nog geen kentekenbewijs gekregen zoals beloofd in je mail van 31/08 deze zelfde belofte had je ook al 3 maart 2006 gedaan verder heb ik nog steeds geen planning gehad bijna 1 maand later. Zoals je al uit eerdere mails begrepen hebt ben ik er aardig klaar mee! Ik zou graag mijn geld terug ontvangen op reknr. (...) t.n.v. mezelf en kom de versnellingsbak wel halen en zet hem op marktplaats. Ben mijn geloof in jou en je bedrijf nu compleet verloren en wens ook niet verder met je te gaan. ik benadruk nogmaals dat ik er alles aan heb gedaan om deze relatie goed te houden zoals ook te lezen is in de eindeloze reeks verzoeken die ik je per mail heb gestuurd. Mocht je niet tot terugbetaling over willen gaan laat ik je hierbij ook weten dat ik dan via de rechter mijn geld terug eis. En kan je een brief van mijn advocaat tegemoet zien!’ Hierna zijn er tussen partijen nog meer mails gewisseld. X is niet tot betaling overgegaan. 4.2.8. Bij brief van 5 oktober 2006 heeft de raadsman van Z X bericht dat Z de overeenkomst bij e-mail van 27 september 2006 buitengerechtelijk heeft ontbonden en dat deze ontbinding bij deze brief wordt bevestigd. Voorts wordt in deze brief betaling gevorderd binnen zeven dagen van een bedrag van € 13.018 (€ 12.250 in hoofdsom en € 768 aan buitengerechtelijke incassokosten). X heeft noch aan deze sommatie noch aan de herhaalde sommatie van 13 oktober 2006 gehoor gegeven. 4.2.9. Z heeft op 8 juni 2007 ten laste van X conservatoir beslag doen leggen op een onroerende zaak alsmede conservatoir beslag onder derden. 4.3.1. Z vordert in de onderhavige procedure, voor zover thans nog van belang, uitvoerbaar bij voorraad, X hoofdelijk te veroordelen om tegen bewijs van kwijting aan Z te betalen in hoofdsom een bedrag van € 12.250, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2006 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van X in de kosten van de procedure, de kosten van het beslag daaronder begrepen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na vonnisdatum. Z legt aan zijn vordering tot terugbetaling van de koopsom primair ten grondslag dat hij de koopovereenkomst wegens een toerekenbare tekortkoming op grond van artikel 6:74 BW heeft ontbonden en dat X van rechtswege in verzuim verkeert op grond van het bepaalde in artikel 6:83 sub a dan wel sub c BW. Subsidiair baseert Z zijn vordering op non-conformiteit en stelt hij dat hij op grond van artikel 7:22 lid 1 sub a BW bevoegd was de (consumenten)koopovereenkomst te ontbinden. Meer subsidiair grondt Z zijn vordering op vernietigbaarheid van de overeenkomst wegens dwaling c.q. bedrog. 4.3.2. X heeft de vorderingen gemotiveerd betwist en in dat verband gesteld dat Z niet bevoegd was de overeenkomst te ontbinden omdat X niet in verzuim verkeert. Volgens X is geen fatale termijn overeengekomen en is hij ook niet in gebreke gesteld. Ingeval wordt geoordeeld dat sprake is van verzuim, stelt X dat de eventuele tekortkomingen geen ontbinding rechtvaardigen. Z heeft, aldus X, recht op nakoming, aan welke vordering hij zal voldoen. X stelt dat hij inmiddels kosten heeft gemaakt in verband met het restaureren en opspuiten van (onderdelen van) de auto, welke kosten € 10.650 bedragen, te vermeerderen met de kosten van opbouw van de auto. Alvorens de auto kan worden opgehaald, dient Z deze kosten te voldoen, aldus X. Subsidiair beroept X zich op verrekening. Voorts betwist X de gestelde non-conformiteit, dwaling en bedrog.
Waarover wordt in deze zaak getwist? Geef de relevante feiten kort weer (in chronologische volgorde).
Ze hebben ruzie over dat Z (koper) van X (verkoper) een tweedehandsauto heeft gekocht met een versnellingsbak en al betaald heeft. Er is dus sprake van een koopovereenkomst. X wil zijn auto zien maar hij krijgt niks te zien. Hij wil bewijs dat de auto bestaat. Na een maand geeft hij het uit handen.
Welke twee fouten maakt de advocaat van Z (zie 4.3.1)?
Bij ontbinding hoeft er geen toerekenbaarheid conform artikel 6:75 te zijn.
Stel dat je rechter bent en deze zaak krijgt. Wijs je de hoofdvordering van Z toe?
Ja want vanuit de overwegingen met redelijkheid.
Werkgroepaantekeningen
Vorige week:
art. 3:33 samen met 3:34 of 3:35: wilsontbreken: de wil en de verklaring komen niet overeen.
Wilsgebreken: dwaling, dwang, bedrog en bedreiging, misbruik van omstandigheden. De wil komt wel overeen met de verklaring, maar de wil is gebrekkig tot stand gekomen.
Verschil tussen nietigheid en vernietigbaarheid: nietigheid houdt in dat de rechtshandeling nooit heeft bestaan en bij vernietigbaarheid heeft de rechtshandeling bestaan maar wordt ongedaan gemaakt. Vernietiging heeft terugwerkende kracht (3:53 BW), dus de rechtshandeling wordt geacht nooit te hebben bestaan vanaf dat moment.
Deze week:
Ontbinding: De rechtshandeling wordt ongedaan gemaakt en heeft geen terugwerkende kracht (6:269)
Als de schuldenaar zijn verplichting niet nakomt aan de schuldeiser kan er sprake zijn van: nakoming, ontbinding en opschorting.
Voor verzuimregeling kijk je naar art. 6:81 en art. 6:82 en art. 6:83 BW.
Op de ingebrekestelling van artikel 6:82 kunnen ook uitzonderingen zijn.Kijk voor tekortkoming bij art. 6:74 lid 2 en voor ontbinding bij art. 6:265 lid 2.
Bij ontbinding moet telkens gekeken worden wie wat wil en wat er gedaan moet worden.
Normale schade is geregeld in art. 6:74
Rijtje van vereisten van art. 6:74 BW: tekortkoming, schade, toerekenbaarheid, causaal verband en verzuim.
Week 4 (2)
Lees onderstaand arrest en beantwoord de volgende vragen:
a. Welk zinnetje gaat standaard vooraf aan de feitenweergave door de Hoge Raad? b. Schrijf enkele steekwoorden neer aan de hand waarvan je een kort verhaal over
de feiten kunt houden. c. Welk wetsartikel ligt ten grondslag aan r.o. 3.3? d. Geef aan waar de doorslaggevende rechtsoverweging van de Hoge Raad is te vinden. e. De A-G gaat in zijn conclusie in op het belang van een toereikende verzekering. Vind je dat een rechter bij zijn beslissing mag laten meewegen dat een partij al/dan niet is verzekerd? Welke mening heeft de A-G zelf?
Hoge Raad 24 oktober 1997, NJ 1998, 69
Paula Spruijt, te Waalwijk, eiseres tot cassatie, adv. mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, tegen Tigchelaar Autoverhuur B.V., te Breda, verweerster in cassatie, adv. mr. J.C. Meijroos. Rechtbank: 3. De overwegingen Tussen partijen staat vast dat het voor Spruijt niet mogelijk was de gehuurde auto tijdig terug te brengen bij Tigchelaar, ten gevolge van diefstal van de auto. Onder omstandigheden kan dit overmacht voor Spruijt opleveren. De vraag die hierbij dient te worden beantwoord is, of het feit dat de auto door een kennis van Spruijt is meegenomen nadat Spruijt hem de sleutels van de auto had gegeven, te wijten is aan haar schuld, dan wel krachtens in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt. Niet juist is dat van Spruijt geen verdergaande zorgvuldigheid kon worden verlangd dan van een eigenaar van een auto. Krachtens in het verkeer geldende opvattingen dient men met goederen van een ander zorgvuldiger om te springen dan met eigen goederen. Niet is gesteld of gebleken dat degene aan wie Spruijt de autosleutel heeft overhandigd een dusdanig onbetrouwbaar persoon was, dat Spruijt hem niet de sleutel had mogen geven om even iets uit de auto te halen. Ook in het licht van de extra zorgvuldigheid die in acht moet worden genomen waar het om andermans goederen gaat, is dit handelen van Spruijt niet onzorgvuldig. De diefstal van de auto levert derhalve overmacht voor Spruijt op, welke overmacht niet voor haar rekening komt. Nu op grond van het bovenstaande de vordering van Tigchelaar wordt afgewezen behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking meer. Als in het ongelijk gestelde partij wordt Tigchelaar veroordeeld in de kosten. (enz.) Hof: 4. De beoordeling (…) 4.2 Op grond van de inhoud van de inleidende dagvaarding lijkt Tigchelaar nakoming van de tussen haar en Spruijt gesloten huurovereenkomst te vorderen, maar uit de repliek volgt dat zij in feite haar vordering doet rusten op de stelling dat Spruijt toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichting de gehuurde auto op 1 oktober 1992 uiterlijk te 22.00 uur terug te brengen, waardoor Tigchelaar de door haar gevorderde schade — berekend op basis van het aantal dagen dat de auto uit haar macht is gebleven, vermeerderd met inleverschade — heeft geleden. Spruijt heeft tegen die wijziging van de grondslag van de eis geen bezwaar gemaakt. 4.3 Spruijt heeft zich als verweer op de vordering beroepen op overmacht, hierin bestaande dat zij de haar bekende G., die met haar was meegereden naar Antwerpen, de sleutels van de auto heeft gegeven om daar iets uit te halen en dat G., zonder dat zij dat gemerkt heeft, de bij de auto behorende papieren uit haar tas moet hebben gepakt; dat zij die papieren in ieder geval niet zelf aan die G. heeft gegeven. Dat G. zich vervolgens de auto heeft toegeëigend is haar dan ook niet te verwijten, stelt zij. 4.4 De rechtbank heeft voormeld beroep op overmacht gehonoreerd en de vordering van Tigchelaar afgewezen. Grief I richt zich daartegen, en terecht. G. was een bekende van Spruijt en zij heeft hem de sleutels van de auto ter beschikking gesteld. Krachtens in het verkeer geldende opvattingen hoort dan het risico, dat G. zich de auto toeëigent, voor rekening van Spruijt te komen en niet voor rekening van Tigchelaar. 4.5 Door het slagen van grief I komen de overige weren van Spruijt aan de orde. Zij heeft gesteld dat zij voor het gebruik van de auto op 1 oktober 1992 een volledige casco-verzekering had afgesloten, waarvoor in de huurovereenkomst — blijkens de daarvan opgemaakte akte, een bedrag van ƒ 12 per dag vermindering eigen risico is berekend. 4.6 Uit de door Spruijt overgelegde huur- en verzekeringsvoorwaarden, behorende bij de huurovereenkomst, blijkt de juistheid van voormeld verweer niet. Onder 'kosten huurder' is onder meer vermeld 'bedrijfsschade tengevolge van diefstal'. Het hof gaat er daarbij vanuit dat daaronder mede bedoeld is verduistering, voor het geval het handelen van G. als verduistering zou moeten worden gekwalificeerd. 4.7 De vermindering eigen risico heeft, blijkens de tekst van de voorwaarden, betrekking op de in geval van schade voor rekening van de huurder komende bedragen, waarbij het, gelet op tekst en context van het bepaalde, kennelijk gaat om schade als gevolg van een ongeval met de gehuurde auto. Uit de tekst is niet af te leiden dat met 'vermindering eigen risico' ook is bedoeld het risico van diefstal of verduistering mede te verzekeren. 4.8 Nu Spruijt zich voor de juistheid van haar in overweging 4.5 vermelde verweer uitsluitend beroept op het bepaalde in de huur- en verzekeringsvoorwaarden en, zoals hierboven overwogen onder 4.6 en 4.7, van de juistheid daarvan niet blijkt, faalt haar verweer en is er evenmin aanleiding Spruijt ambtshalve te laten bewijzen dat zij anderszins het risico van diefstal bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst heeft gedekt. 4.9 Spruijt heeft verder met betrekking tot de clausule in de huur- en verzekeringsovereenkomst luidende: 'Deze schuld of nalatigheid wordt geacht aanwezig te zijn', welke clausule volgt op de zin: 'Bedrijfsschade tengevolge van een ongeval of diefstal of door niet bedrijfsklaar zijn van de wagen door schuld of nalatigheid van de huurder' aangevoerd dat dit als onredelijk bezwarend moet worden aangemerkt op grond van art. 6:236 sub d en sub k BW en dat op grond van de reflexwerking van die bepalingen ook vermoed wordt te zijn voor niet-consumententransacties. 4.10 Ook dit verweer faalt al omdat de aangevallen clausule blijkens haar bewoordingen kennelijk ziet op het niet bedrijfsklaar zijn van de auto door schuld of nalatigheid van de huurder, en niet op diefstal. 4.11 Spruijt heeft bij memorie van antwoord voorts gesteld dat Tigchelaar in eerste instantie heeft gesteld dat haar — Tigchelaars — verzekeringsmaatschappij geen uitkering voor het onderhavige onzekere voorval verstrekt. Die beweerde stelling van Tigchelaar kan het hof in de van Tigchelaar afkomstige processtukken niet lezen. In punt 13 van de conclusie van repliek bedoelt Tigchelaar duidelijk het verweer van Spruijt weer te geven, inhoudende dat zij, Spruijt, voor de auto een verzekering had afgesloten. 4.12 Niettemin is de vraag of de door Tigchelaar ten behoeve van de auto gesloten verzekering mede dekking bood voor het geval van diefstal/verduistering en, zo ja, of de verzekeraar al dan niet voor het onderhavige geval dekking heeft verleend, van belang voor de vraag of en in hoeverre Spruijt gehouden is de schade van Tigchelaar te vergoeden. Het hof zal, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, de zaak naar de rol verwijzen teneinde Tigchelaar — als de meest gerede partij — in de gelegenheid te stellen het hof omtrent de hier aan de orde gestelde vragen voor te lichten. (enz.) Cassatiemiddel: Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, doordien het Hof recht heeft gedaan en beslist als in het bestreden arrest opgenomen om de volgende, mede in onderling verband in aanmerking te nemen, redenen: Het gaat in deze zaak om het volgende: Eiseres in cassatie, hierna: 'Spruyt', heeft op 1 oktober 1992 van verweerster in cassatie, hierna: 'Tigchelaar', het autoverhuurbedrijf voerende, een personenauto gehuurd en wel voor de duur van één dag, te weten de eerste oktober 1992. Spruyt behoefde die auto om zich naar Antwerpen te begeven alwaar zij haar aldaar verblijvende echtgenoot wenste te bezoeken. Spruyt was in het gezelschap van een zekere heer G., haar persoonlijk goed bekend en tevens een relatie van haar echtgenoot. Onderweg naar Antwerpen zijn Spruyt en G. een kop koffie gaan drinken in een restaurant. Op een gegeven moment verzocht G. aan Spruyt iets uit de voor het restaurant geparkeerde huurauto te mogen halen en daartoe de beschikking te kunnen krijgen over de sleuteltjes. Spruyt gaf gehoor aan dat verzoek. G. heeft van het in hem gestelde vertrouwen misbruik gemaakt. Hij heeft zich met de huurauto onverwacht uit de voeten gemaakt terwijl hij daar vóór op slinkse wijze de bij de huurauto behorende papieren uit de tas van Spruyt moet hebben ontvreemd. G. is alstoen met de auto naar de Nederlandse woning van Spruyt gereden en heeft aldaar diefstal met braak gepleegd. Vervolgens is hij met de spreekwoordelijke noorderzon vertrokken. Spruyt heeft van beide strafbare feiten aangifte bij de Politie gedaan en Tigchelaar verwittigd van een en ander. Na conservatoir beslag onder Spruyt te hebben gelegd betrok Tigchelaar Spruyt bij exploit van 16 december 1993 in rechte, stellende — zakelijk weergegeven — dat Spruyt gehouden is het overeengekomen huurbedrag van ƒ 65 per dag over (nog eens) 57 huurdagen te betalen aangezien zij (Spruyt) de huurauto aan het einde van 1 oktober 1992 niet had ingeleverd. Voorts worden nog bijkomende kosten gevorderd. Spruyt beriep zich op overmacht. De rechtbank te 's-Hertogenbosch kwam bij vonnis van 17 februari 1995 tot de slotsom dat G. de auto had gestolen en dat die diefstal voor Spruyt (onder de gegeven omstandigheden) overmacht oplevert welke overmacht niet voor haar rekening komt. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch verwierp evenwel in appèl het beroep op overmacht. Te dier zake overweegt het Hof in ro. 4.4: (…) De Rechtbank heeft in zijn vonnis van 17 februari 1995 in ro. 3 onder meer overwogen: (…) 1 Rechtbank en Hof getuigen, overigens op basis van nagenoeg hetzelfde feitencomplex, van diametraal tegenover elkaar staande rechtsopvattingen met betrekking tot de 'in het verkeer geldende opvattingen'. Niet alleen omdat de twee feitenrechters kennelijk totaal van elkander verschillende visies hebben met betrekking tot de in het verkeer geldende opvattingen, maar ook omdat naar de mening van Spruyt het Hof te dien aanzien getuigt van een verkeerde rechtsopvatting, is Spruyt van mening dat Uw Raad het arrest van het Hof behoort te vernietigen, althans dient vast te stellen welke de opvattingen zijn die in het verkeer gelden ten aanzien van een geval als het onderhavige. Vaststaat dat G. niet een willekeurige vreemde voor Spruyt was. Voorts is niet vastgesteld dat Spruyt, voordat zij ontdekte dat G. de auto had ontvreemd, diende te twijfelen aan de bedoelingen van G. Gelet op de omstandigheden van het geval (een autorit in het buitenland met een goede bekende en een alledaags en niet-verdacht verzoek tijdens een rustpauze om iets uit de auto te mogen halen), vereisen de gewoonlijk in acht te nemen vormen van beleefdheid dat een verzoek als het onderhavige wordt ingewilligd. Sterker nog, het niet-inwilligen van zo een verzoek zal in onze cultuur min of meer als een motie van wantrouwen en dus als een grove onbeleefdheid worden uitgelegd/opgevat. Temeer nu, zoals de Rechtbank terecht heeft overwogen, niet is gesteld of is gebleken dat degene aan wie Spruyt de autosleutels heeft overhandigd een dusdanig onbetrouwbaar persoon was, getuigt het Hof van een verkeerde rechtsopvatting althans heeft het Hof zijn arrest onvoldoende gemotiveerd. 2 Niettegenstaande het feit dat het Hof er via ro. 4.12 blijk van geeft dat de hoogte van het door Spruyt aan Tigchelaar verschuldigde bedrag ten nauwste samenhangt met het antwoord op de vraag hoe Tigchelaar de onderwerpelijke auto verzekerd hield, had het Hof, gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, nader moeten onderzoeken wat partijen over en weer meenden met elkander overeen te zijn gekomen en wat zij van elkander meenden te kunnen verwachten bij het aangaan van de huurovereenkomst. Daarbij doelt Spruyt op de uitleg van de toepasselijke huur- en verzekeringsvoorwaarden in het algemeen en hetgeen daarin is verwoord in de hoofdstukken 'Kosten huurder' en 'Bedrijfsschade' in het bijzonder alsmede het antwoord op de vraag of de auto volledig casco-verzekerd was. Temeer nu Spruyt in beide feitelijke instanties (CvD, derde alinea en MvA, alinea 12) nadrukkelijk heeft aangevoerd dat Tigchelaar haar bij het sluiten van de huurovereenkomst had meegedeeld dat auto volledig casco-verzekerd was, miskent het Hof — ten onrechte — dat, gelet op de positie die partijen in het maatschappelijk verkeer ten opzichte van elkander innemen, Tigchelaar in rechte niet kon volstaan met de enkele mededeling dat haar bedrijfsschade niet door haar verzekering wordt gedekt. Althans bezien in het licht van de stellingen van Spruyt, met name ten aanzien van de op zijn minst zeer onduidelijk geredigeerde huur- en verzekeringsvoorwaarden en de daarin kennelijk vervatte onredelijk bezwarende bedingen alsmede de zijdens Tigchelaar onvoldoende weersproken stelling dat de auto niet volledig casco-verzekerd zou zijn geweest, heeft het Hof het arrest onvoldoende (deugdelijk) gemotiveerd. Hoge Raad: 1. Het geding in feitelijke instanties Verweerster in cassatie — verder te noemen: Tigchelaar — heeft bij exploit van 16 december 1993 eiseres tot cassatie — verder te noemen: Spruijt — gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch en gevorderd Spruijt te veroordelen om aan Tigchelaar te betalen een bedrag van ƒ 8154,24 met de wettelijke rente over ƒ 6433,37 vanaf 1 januari 1994. Spruijt heeft de vordering bestreden. Na een ingevolge een tussenvonnis van 25 maart 1994 op 29 april 1994 gehouden comparitie van partijen heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 17 februari 1995 de vordering van Tigchelaar afgewezen. Tegen voormeld eindvonnis heeft Tigchelaar hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Bij tussenarrest van 7 mei 1996 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen. (…) 2. Het geding in cassatie (…) 3. Beoordeling van het middel 3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende. i. Tigchelaar heeft aan Fonteyne Management Wassenaar BV (verder: de huurder) een auto — een Ford Escort — verhuurd voor ƒ 65 per dag. De huur ging volgens de overeenkomst in op 1 oktober 1992 te 9.00 uur en eindigde die dag te 22.00 uur. ii. In de huurovereenkomst is Spruijt, die enig directeur was van de huurder, als bestuurder van de auto vermeld. iii. De huurovereenkomst houdt onder meer de volgende bepaling in: 'zowel de huurder als de bestuurder verklaren (…) zich hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor alle nadelige gevolgen, welke bij het niet voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen voor de verhuurster hieruit ontstaan.' iv. De auto is in België ontvreemd door de aan Spruijt bekende G. die met haar was meegereden. G. was daartoe in staat omdat Spruijt hem de autosleutels ter hand had gesteld. 3.2 De grondslag van de vordering van Tigchelaar laat zich aldus weergeven dat de huurder toerekenbaar is tekortgeschoten in zijn verplichting de auto op 1 oktober 1992 uiterlijk te 22.00 uur terug te brengen; Spruijt is met de huurder hoofdelijk aansprakelijk voor de door die tekortkoming door Tigchelaar geleden schade. Spruijt heeft zich tegen deze vordering verweerd met een beroep op overmacht. Zij heeft daartoe aangevoerd, kort samengevat: dat zij toen zij G. op zijn verzoek de sleutels van de auto gaf teneinde iets uit de auto te halen, geen reden had om aan zijn betrouwbaarheid te twijfelen; dat het ongepast geweest zou zijn om G., die haar bekend was en die met haar was meegereden naar Antwerpen, dit alledaags verzoek te weigeren; dat G., zonder dat zij iets gemerkt heeft, de bij de auto behorende papieren uit haar tas moet hebben gepakt en zij die papieren in ieder geval niet zelf aan G. heeft gegeven; dat dan ook niet aan haar te verwijten valt dat G. vervolgens zich die auto heeft toegeëigend. 3.3 De Rechtbank heeft bij haar eindvonnis het beroep van Spruijt op overmacht gegrond bevonden en de vordering van Tigchelaar afgewezen. Het Hof — dat kennelijk veronderstellenderwijs is uitgegaan van de juistheid van de stellingen van Spruijt — heeft in het midden gelaten of in dit geval de tekortkoming van de huurder in zijn verplichting de auto bij het einde van de huur terug te geven is te wijten aan schuld van de huurder. Het heeft in rov. 4.4 van zijn tussenarrest echter overwogen dat nu G. een bekende was van Spruijt en zij hem de sleutels van de auto ter beschikking heeft gesteld, krachtens in het verkeer geldende opvattingen het risico dat G. zich de auto zou toeëigenen, voor rekening van Spruijt — waarmede het Hof kennelijk bedoelt: de huurder — behoort te komen en niet voor rekening van Tigchelaar. Daartegen keert zich het middel. 3.4.1 Onderdeel 1 strekt ten betoge dat 's Hofs hiervoor onder 3.3 weergegeven oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. 3.4.2 Het Hof is, oordelend als hiervoor is weergegeven, kennelijk en in het voetspoor van de Rechtbank, ervan uitgegaan dat de huurovereenkomst geen regels inhoudt met betrekking tot de vraag of een tekortkoming als waarvan te dezen sprake is, al dan niet aan de huurder kan worden toegerekend. Nu dit oordeel in cassatie niet is bestreden, moet daarvan worden uitgegaan. Voorts moet bij de beoordeling van dit onderdeel worden vooropgesteld dat bij een huurovereenkomst als de onderhavige de aansprakelijkheid van de huurder in de eerste plaats moet worden beoordeeld aan de hand van de art. 7A:1600 en 1602 BW. Het Hof heeft evenwel niet vastgesteld dat G. moet worden gezien als een persoon die met goedvinden van de huurder de gehuurde auto heeft gebruikt of zich daarin heeft bevonden in de zin van art. 1602, zoals het G. ook niet heeft aangemerkt als een hulppersoon in de zin van art. 6:76. Art. 1600 verschaft voor de beoordeling van de door het Hof tot uitgangspunt genomen feiten evenmin een uitgewerkte maatstaf. De beoordeling door het Hof van de vraag of sprake was van een aan de huurder toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van zijn verplichting tot teruggave van de auto bij het einde van de huur, diende derhalve te geschieden aan de hand van de algemene maatstaf van art. 6:75. 3.4.3 Het voorgaande brengt mee dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de vraag of de tekortkoming in het onderhavige geval aan de huurder moet worden toegerekend, moet worden beantwoord aan de hand van de in het verkeer geldende opvattingen. Het Hof heeft evenwel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door aan de hand van deze maatstaf en veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van de door Spruijt gestelde feiten, te oordelen dat het risico dat G. zich de auto zou toeëigenen voor rekening van de huurder diende te komen. Wanneer een auto voor betrekkelijk korte tijd is gehuurd van een professionele verhuurder van auto's en de huurder niet in staat is die auto op het overeengekomen tijdstip weer aan de verhuurder af te geven omdat zij is gestolen zonder dat te dier zake sprake is van schuld van de huurder, komt deze tekortkoming van de huurder naar in het verkeer geldende opvattingen in beginsel niet voor zijn rekening. 3.4.4 Het voorgaande leidt tot de gevolgtrekking dat het onderdeel doel treft. Onderdeel 2 behoeft geen behandeling meer aangezien ook de hier bedoelde stellingen van Spruijt na verwijzing nog aan de orde kunnen komen. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 mei 1996; verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing; veroordeelt Tigchelaar in de kosten van het geding in cassatie tot op deze uitspraak aan de zijde van Spruijt begroot op ƒ 4044,37, op de voet van art. 57b Rv. te voldoen aan de Griffier. Conclusie A-G mr. Vranken Het geschil in cassatie 1 In deze zaak wordt van de Hoge Raad een oordeel verlangd over de vraag of, in de concrete omstandigheden van het geval, de diefstal/verduistering van een huurauto bij de huurster, krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor risico komt van de huurster of van de verhuurster. 2 De vaststaande feiten zijn, blijkens de verwijzing door het hof in r.o. 4.1 van zijn tussenarrest naar r.o. 2 vonnis rechtbank, als volgt. Wassenaar BV heeft op 1 oktober 1992 van Tigchelaar een auto gehuurd voor de duur van één dag. Spruijt was de enige en zelfstandig bevoegde directeur van Wassenaar BV en was hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de huurovereenkomst. De auto is op 1 oktober 1992 in België ontvreemd door een kennis van Spruijt (hierna ook G. te noemen), die als passagier met haar meereed en aan wie zij tijdens een stop de sleutels had gegeven, omdat hij iets uit de auto wilde halen. 3 Uit de stukken is op te maken dat de auto 57 dagen na de diefstal/verduistering beschadigd is teruggevonden. Tigchelaar heeft, naast enkele kleinere posten, 57 huurdagen à ƒ 65 in rekening gebracht, alsmede de kosten van de reparatie ad ƒ 1672,40. Inclusief incassokosten, BTW en rente gaat het om een bedrag van ƒ 8154,24. Tigchelaar heeft betaling gevorderd van Spruijt, maar deze heeft dit geweigerd. Daarop heeft Tigchelaar conservatoir beslag gelegd op het woonhuis van Spruijt en is zij de onderhavige procedure begonnen. Blijkens het in r.o. 4.2 tussenarrest hof overwogene steunt de vordering op de stelling dat Spruijt toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichting de huurauto op 1 oktober 1992 tijdig terug te brengen, waardoor Tigchelaar de hiervoor genoemde schade heeft geleden. 4 De rechtbank heeft overwogen dat het voor Spruijt niet mogelijk was de auto tijdig bij Tigchelaar terug te brengen, omdat de auto gestolen/verduisterd was. Bij de beoordeling van de vraag of Spruijt zich dienaangaande op overmacht kan beroepen, heeft de rechtbank vooropgesteld dat naar de in het verkeer geldende opvattingen een huurder van een auto een verdergaande zorgvuldigheid dient te betrachten dan een eigenaar. Aangezien echter in casu gesteld noch gebleken is dat G. aan wie Spruijt de autosleutels heeft overhandigd om iets uit de auto te halen, een dusdanig onbetrouwbaar persoon was dat Spruijt dit niet had mogen doen, heeft Spruijt volgens de rechtbank de hogere zorgvuldigheidsnorm niet geschonden en levert de diefstal/verduistering van de auto overmacht voor haar op in haar rechtsverhouding met Tigchelaar. 5 In appel is onder meer gesteld dat G. aan wie Spruijt de autosleutels heeft overhandigd, ook de beschikking had over de autopapieren. Spruijt heeft hierover gezegd dat G. deze papieren uit haar tas moet hebben gepakt. In ieder geval heeft zij de papieren niet zelf aan G. overhandigd. Ook wist ze naar haar zeggen niet dat G. de papieren had toen ze hem de autosleutels meegaf. 6 Het hof is omtrent het beroep van Spruijt op overmacht tot een ander oordeel dan de rechtbank gekomen. Het heeft in r.o. 4.4 overwogen dat G. een bekende was van Spruijt en dat zij hem de sleutels van de auto ter beschikking heeft gesteld. Krachtens de in het verkeer geldende opvattingen hoort dan, aldus het hof, het risico dat G. zich de auto toeëigent, voor rekening van Spruijt te komen en niet voor rekening van Tigchelaar. 7 Het hof heeft vervolgens enkele andere weren van Spruijt verworpen en de zaak aangehouden teneinde door Tigchelaar ingelicht te worden over de vraag of de verzekering die Tigchelaar ten behoeve van de auto heeft gesloten, mede dekking biedt voor een geval als het onderhavige. Het antwoord op deze vraag acht het hof van belang voor zijn oordeel of en in hoeverre Spruijt gehouden is de schade van Tigchelaar te vergoeden. 8 Spruijt is tijdig van het tussenarrest in cassatie gekomen en heeft een in twee onderdelen verdeeld middel aangevoerd. Tigchelaar heeft tot verwerping geconcludeerd. De advocaten van partijen hebben de zaak schriftelijk toegelicht. Bespreking van het cassatiemiddel 9 Onderdeel 1 keert zich tegen de verwerping door het hof in r.o. 4.4 van het beroep van Spruijt op overmacht. Het voert aan dat G. geen willekeurige vreemde was voor Spruijt en dat evenmin is vastgesteld dat Spruijt voor de diefstal/verduistering diende te twijfelen aan de goede bedoelingen van G. In de omstandigheden van het geval — een autorit in het buitenland met een goede bekende en een alledaags, niet-verdacht verzoek — bracht de gewoonlijk in acht te nemen beleefdheid juist mee om een verzoek als G. deed, in te willigen. Een weigering zou in onze cultuur min of meer als een motie van wantrouwen en dus als een grove onbeleefdheid zijn opgevat. Het hof heeft volgens het onderdeel blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting over het begrip 'in het verkeer geldende opvattingen', althans heeft het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Onderdeel 2 gaat hierop, blijkens de schriftelijke toelichting onder nr. 8, verder. Kort gezegd betoogt het dat het hof in casu de verkeersopvattingen tevens had moeten toetsen aan de contractuele verhouding van partijen en met name aan wat partijen waren overeengekomen en van elkaar mochten verwachten. 'Ik teken aan dat Tigchelaar onderdeel 2 anders heeft begrepen dan Spruijt in haar schriftelijke toelichting aangeeft. Ik kan mij daarin verplaatsen, omdat ook ik het onderdeel zonder de schriftelijke toelichting heb gelezen zoals Tigchelaar heeft gedaan.' 10 Ik meen dat onderdeel 1 gegrond is. De enkele omstandigheid dat Spruijt de autosleutels aan G. ter beschikking heeft gesteld, maakt nog niet dat het risico dat G. zich de auto toeëigent, voor haar rekening komt. Mede van belang[1] zijn de omstandigheden waaronder dit gebeurde, maar die het hof ten onrechte niet heeft beoordeeld en meegewogen: — G. was een goede bekende van Spruijt; — Spruijt had naar haar zeggen geen enkele reden om G. te wantrouwen of te vermoeden dat hij tot een dergelijke daad in staat was; — Spruijt heeft G. de sleutel niet overhandigd om hem de gelegenheid te geven zelf in de auto te gaan rijden, maar om hem, die als haar passagier meereed, iets uit de auto te laten halen, welke auto geparkeerd stond vóór of bij het restaurant waar zij een tussenstop hadden gemaakt; — Spruijt heeft gesteld dat zij op het moment dat zij de sleutels overhandigde aan G. niet wist dat G. zich had meester gemaakt van de autopapieren. 11 In deze omstandigheden is de inwilliging door Spruijt van het verzoek van G. hem de autosleutels te geven om iets uit de auto te halen volgens mij niet nodeloos onzorgvuldig, roekeloos of onverantwoord. Onderdeel 1 wijst er terecht op dat in normale verhoudingen[2] juist het niet-inwilligen van een dergelijk verzoek niet gebruikelijk zou zijn geweest, omdat dit zou zijn aangemerkt als een, op dat moment, door niets gerechtvaardigde motie van wantrouwen en dus op een grove onbeleefdheid. Kortom: wat Spruijt gedaan heeft, is geheel in overeenstemming met de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke omgangsvormen tussen bekenden die geen reden hebben aan elkaars goede trouw te twijfelen. Ik benadruk hierbij dat Spruijt niet de sleutels heeft afgegeven aan G. om hem, in strijd met het huurcontract (zie onder het hoofdje 'Gebruik'), met de auto te laten rijden. 12 Het voorgaande zou slechts anders zijn indien in de huidige tijd ook in normale verhoudingen tussen goede bekenden uitgangspunt dient te zijn dat men elkaar niet mag vertrouwen en dat men derhalve, toegespitst op de casus, nooit en te nimmer autosleutels aan een goede bekende mag overhandigen om hem, wanneer men samen een autorit maakt, iets uit de auto te laten halen, aangezien immers het risico bestaat dat die goede bekende er met de auto vandoor gaat. Ik geloof echter niet dat in de huidige tijd dit uitgangspunt geldt. Wel zal men voorzichtig moeten zijn, maar het is (gelukkig) nog steeds niet zo dat wantrouwen het leidende beginsel moet zijn in het gewone intermenselijke verkeer tussen goede bekenden (of tussen buren, vrienden, familieleden, clubgenoten e.d.m.). Zelfs in het handelsverkeer geldt dit sinds — in ieder geval — HR 15 november 1957, NJ 1958, 67 (Baris/Riezenkamp) niet meer. 13 Evenmin geldt dat men voor goede bekenden met wie men op een normale manier verkeert en mag verkeren, aansprakelijk is alsof die bekenden hulppersonen zouden zijn in de zin van art. 6:76 BW. De benaderingswijze van het hof lijkt tot deze opvatting c.q. tot deze consequentie te leiden. Ik acht dit, mede om de hierna in nr. 14– 17 uiteen te zetten redenen, onjuist en ook niet wenselijk. 14 Bij de vraag wie het risico draagt van diefstal/verduistering in een geval als het onderhavige, komt behalve aan de hiervoor besproken omstandigheden, veel betekenis toe aan de aard van de onderhavige rechtsverhouding en de daarmee samenhangende verzekeringsaspecten. Het gaat in casu om het gebruik van een auto voor zeer korte tijd (één dag). Daarvoor moet de huurster een zeker, gering bedrag betalen. Iedereen weet dat de risico's van het autoverkeer zeer groot zijn en dat iedere automobilist grote schade kan veroorzaken. Zonder verzekering tegen schade veroorzaakt door een auto zijn de risico's onverantwoord groot. Vandaar dat een autoverzekering wettelijk verplicht is. Bij het huren van een auto is dit niet anders. 15 Ook diefstal is een risico dat iedere automobilist loopt en dat, indien het zich realiseert, tot grote vermogensschade kan leiden. Daarom behoort tot het standaardpakket van een WA beperkt casco en van een all risk-autoverzekering[3] dat de verzekering mede dekking biedt tegen diefstal. Wel wordt meestal een uitzondering gemaakt voor het geval de eigenaar de auto heeft verhuurd en de diefstal bij de huurder plaatsvindt, maar die polisvoorwaarde is in het algemeen niet geschreven voor een geval als het onderhavige waarin de verhuurster Tigchelaar er haar bedrijf van maakt auto's te verhuren. In casu staat niet vast of de diefstal/verduistering door de autoverzekering van Tigchelaar wordt gedekt, maar ongeacht of dit wel of niet het geval is, meen ik dat een autoverhuurbedrijf een klant niet zonder hem daarop gewezen te hebben[4] het risico mag laten lopen dat hij bij diefstal/verduistering van de auto de schade zal moeten betalen. De klant kan dan onderzoeken of hij de mogelijkheid heeft zich hiertegen te verzekeren en, wanneer het antwoord negatief luidt, dit bij zijn keuze voor het huren van een auto betrekken. Hij kan dan het gemak van het huren van een auto voor relatief weinig geld afwegen tegen het risico van een grote schadepost wegens diefstal, ook wanneer deze diefstal, zoals in casu, plaatsvindt door iemand uit de kennissenkring die misbruik maakt van de gebruikelijke omgangsvormen tussen goede bekenden. 16 Kortom en in alle scherpte en duidelijkheid: ik zeg niet dat wanneer het gebruikelijk zou zijn (is) dat autoverhuurders zich tegen het risico van diefstal/verduistering verzekeren, dit een omstandigheid is die van belang is voor het oordeel of de verkeersopvattingen meebrengen dat het risico van diefstal/verduistering van een gehuurde auto bij de huurder of de verhuurder moet worden gelegd (HR 5 januari 1968, NJ 1968, 102 inzake Zentveld/Fokker). Mijn standpunt gaat verder en houdt in dat een autoverhuurder het zijn klanten niet mag aandoen om ze, zonder ze daarop te wijzen, onverzekerd tegen diefstal/verduistering van de huurauto op pad te laten gaan. 17 Bij het voorgaande heb ik gebruik gemaakt van de navolgende literatuur: Asser-Hartkamp, 4 I, 1996, 309–338; Rogmans, Verkeersopvattingen, Mon. NBW-A20, 1995, hoofdstukken 3 en 4, alsmede nr. 49–53; Hartlief en Tjittes, Verzekering en aansprakelijkheid, 1994, hoofdstuk 2, met name par. 2.5; E. Bauw, Een onberekenbare bepaling, in: Te Pas (P.A. Stein-bundel), 1992, p. 51 e.v.; G.T. de Jong, Artikel 6:75: een merkwaardige bepaling, in: CJHB, 1994, p. 197 e.v.; Rossel, De verkeersopvatting, in: CJHB, 1994, p. 335 e.v. 'In een verder verband staat HR 11 januari 1991, NJ 1991, 271 betreffende de vraag of een kostbaarhedenverzekering ook dekking biedt als het verzekerd risico zich realiseert als gevolg van een moment van onachtzaamheid: de Hoge Raad besliste van wel. Zie voorts HR 18 januari 1991, NJ 1992, 667 en HR 17 mei 1991, NJ 1992, 668 waarin is geoordeeld dat onachtzaamheid niet in de weg staat aan een recht op terugvordering als bedoeld in art. 2014 lid 2 (oud) BW. Ook art. 3:86 lid 3 BW stelt het vereiste van afwezigheid van onachtzaamheid niet.' 18 Onderdeel 2 dat in mijn uitleg en die van Tigchelaar betrekking heeft op r.o. 4.12 van het tussenarrest van het hof, waarin het hof inlichtingen heeft gevraagd aan Tigchelaar, behoeft na het voorgaande geen bespreking meer. De conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing. Voetnoten [1] Zie ook hierna bij nr. 14–17. [2] Nu het hof niet anders heeft vastgesteld, moet er in cassatie van worden uitgegaan dat er op het moment van de diefstal/verduistering tussen Spruijt en G. normale verhoudingen bestonden. [3] Alleen bij een WA-verzekering is dit uiteraard anders. [4] Uit een niet representatieve navraag is mij gebleken dat niet alle autoverhuurbedrijven hun klanten een verzekering (kunnen) meegeven tegen het risico dat de auto bij hen wordt gestolen of verduisterd.
Opdracht 2
Henk en Marieke gaan trouwen op 23 mei 2015. Pieter is zzp’er en gespecialiseerd in het maken van uitgebreide foto-reportages van feesten en partijen. Henk en Marieke spreken met Pieter af dat Pieter foto’s zal maken op hun bruiloft. Pieter zal van de mooiste foto’s een foto-album maken; alle foto’s worden daarnaast ook (bewerkt) op DVD gezet. Pieter en Marieke betalen hiervoor een totaalprijs van € 1350. Ze spreken af dat het foto-album en de DVD uiterlijk één maand na de bruiloft, te weten op 23 juni 2015, aan Henk en Marieke ter beschikking zullen worden gesteld. Van de € 1350 betalen Henk en Marieke, zoals afgesproken € 270 (20 %) vooruit, op 1 mei 2015. Schrijf in groepjes van vier of vijf personen een vervolg op deze casus waarbij ieder groepje één van de volgende rechten van de schuldeiser nader uitwerkt: - nakoming eisen; - opschortingsbevoegdheid; - ontbindingsbevoegdheid; - schadevergoeding vorderen.
Week 6 (1)
Opdracht 1
Vul onderstaand schema in
| Onrechtmatig handelen | Niet nakomen van een contractuele verbintenis | Geen van beide |
Het afleveren van de bestelde bruidstaart twee dagen na de bruiloft |
| x |
|
Rijden zonder rijbewijs | x |
|
|
Per ongeluk met de fiets tegen de auto van de buurman aanrijden
| x |
|
|
Hacken van een website van de universiteit om je cijfer te veranderen | x |
|
|
weglopen uit een restaurant zonder te betalen |
| x |
|
Geen bijdrage leveren aan een groepsopdracht voor een vak aan de universiteit |
|
| x |
Opdracht 2.
Een van de elementen die aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad doet ontstaan is het element ‘onrechtmatigheid’. Hoe wordt vastgesteld of een gedraging ‘onrechtmatig’ is? Het antwoord moet uit drie elementen bestaan. Werk deze drie
elementen kort uit en geef per element een voorbeeld. A. Inbreuk op een subjectief recht: Persoonlijkheidsrechten en vermogensrechten. B. Doen/laten in strijd met wettelijke plicht: C. Zorgvuldigheid: HR Lindenbaum/Cohen
- a. Er wordt vastgesteld hoe een gedraging ‘onrechtmatig’ is als er sprake is van inbreuk op een (subjectief recht), de gedraging in strijd is met een wettelijke plicht: art. 162 lid 2 (schuur bouwen zonder vergunning, rijden zonder rijbewijs) het is meer dan alleen de wet (let op art. 6:163 BW) en maatschappelijk onzorgvuldig gedrag: handelen in strijd met de ‘zorgvuldigheid’ die in het maatschappelijke verkeer voorkomt. Dit heeft te maken met fatsoen.
- b. Recht op schadevergoeding; tekortkoming in de overeenkomst waarbij schade wordt geleden. Deze tekortkoming moet worden nagekomen door het vergoeden van schade.
- c.
Onrechtmatige daad; hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt dient deze schade te vergoeden.
Het verschil is dat de bron bij de verbintenis is dat het een overeenkomst is (komt de contractuele prestatie niet na), bij een onrechtmatige daad schend je een norm die vastgelegd is in de wet.
Het zit hem in waar het vandaan komt (de bron).
Leg kort uit wat het verschil is tussen aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad en aansprakelijkheid op grond van een toerekenbare tekortkoming in een (contractuele) verbintenis.
- Toerekenbare tekortkoming is een rechtshandeling, en een overeenkomst die gesloten is met een wilsovereenstemming. Bij onrechtmatige daad kan er ook per ongeluk schade ontstaan.
Opdracht 3.
Bert is 20 jaar oud en heeft een ernstige verstandelijke beperking, waardoor hij gauw het overzicht verliest. Terwijl hij op de bus staat te wachten, raakt hij overstuur van de drukte bij de bushalte. Juist als de bus aan komt rijden duwt hij Marlies onder de bus. Marlies raakt ernstig gewond. Is Bert aansprakelijk voor de schade die Marlies heeft geleden?
- Onrechtmatigheid: art. 6:162 lid 2 BW: inbreuk, subject, zorgvuldigheid.
Schade: duw, letsel.
Causaal verband: art.6:162 lid 1 BW dientengevolge (als hij niet duwt valt zij niet onder de bus).
Relativiteit: art. 6:163 BW (de norm die moet als doel hebben om de schade die je daardoor gaat lijden, je daartegen te beschermen). De norm die overtreden wordt is de onzorgvuldigheid (inbreuk op persoonlijkheidsrecht).
Toerekenbaarheid art. 6:162 lid 1 BW: hij die jegens een andere een onrechtmatige daad pleegt welke hem kan worden toegerekend. Ook in art. 6:165 BW het doen.
Conclusie: Bert is aansprakelijk.
Stel dat Bert 11 jaar oud is en geen verstandelijke beperking heeft. Verandert dit iets aan je antwoord op vraag a?
- Art. 6:164 BW. Je moet ouder zijn dan 14 jaar als je de onrechtmatige daad aan Bert wil toerekenen. (art. 6:165 BW) Dus je ouders zijn aansprakelijk voor Bert. Art. 6:169 BW.
Opdracht 4.
Een medewerker van schoonmaakbedrijf Vosveld is bezig met het dweilen van de hal van het kantoor waar Leo werkt. De vloer van de hal bestaat uit geglazuurde plavuizen. De schoonmaker maakt gebruik van een blauwe emmer waar op staat ‘Caution wet floor’. Tijdens het dweilen loopt Leo na een bespreking de hal in. Hij komt ten val en heeft een gecompliceerde beenbreuk. Leo wil het schoonmaakbedrijf aansprakelijk stellen op grond van onrechtmatige daad. a. Aan de hand van welke factoren kan de onrechtmatigheidsvraag worden beantwoord? Onrechtmatigheid: Inbreuk op subjectief recht en onzorgvuldigheid.
- Kelderluikfactoren:
Onrechtmatigheid: onzorgvuldigheid, gevaarzetting. De ernst van de gevolgen (de aard en de omvang van de voorziende schade). De mate van de veiligheidsredenen.
Opdracht 5.
Geef aan of de volgende stelling juist of onjuist is. Motiveer je antwoord. “De ‘kelderluikfactoren’ zijn harde eisen waaraan moet zijn voldaan om aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad aan te kunnen nemen.”
De 4 kelderluikfactoren:
1. de mate van waarschijnlijkheid van niet-oplettendheid,
2. de kans dat daaruit ongevallen ontstaan,
3. de ernst van de gevolgen daarvan,
4. de bezwaarlijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen
De stelling is onjuist omdat deze factoren alleen gelden bij gevaarzetting. Je zit namelijk in een van de drie van de factoren. Je moet aan de hand van de feiten van een concreet geval oordelen. Deze criteria helpen bij het kijken naar de uitspraak en feiten. Het zijn met namelijk vuistregels die helpen bij het vaststellen van een schending van een zorgvuldigheidsnorm.
Opdracht 6.
Casus Karels is trambestuurder van beroep. Hij rijdt regelmatig te hard, hetgeen in strijd is met de verkeersregels die gelden voor trams. Op zekere dag rijdt Karels ook weer eens te hard. Bovendien staat er een zeer harde wind. Door een plotselinge windvlaag valt er onverwacht een boom om die naast de tramrails staat, net op het moment dat de tram van Karels passeert. De tram wordt geraakt door de boom. Een van de passagiers raakt gewond. De passagier stelt Karels aansprakelijk en hanteert daarbij de volgende redenering: “Karels heeft in strijd met geldende regelgeving te hard gereden. Als hij de tram op normaal tempo had laten rijden, was de boom niet op de tram gevallen, omdat de tram dan nog niet op die specifieke plaats geweest was.” Vraag Is Karels aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad? Betrek in je antwoord de stelling van de passagier.
Los van de criteria moet de passagier geen gelijk krijgen.
causaal verband en relativiteit
1 Onrechtmatigheid: art. 6:162 lid 2 BW: in strijd met de wet want de trambestuurder reed te hard.
2 Schade: de passagier is gewond geraakt
3 Toerekenbaarheid: art. 6:162 lid lid 3 BW ; schuld en verkeersopvattingen. Schuld want de trambestuurder rijdt te hard.
4 Causaal verband: de boom valt om en valt op de vrouw. Het vallen van de boom is veroorzaakt door de wind en niet door te hard rijden van de tram. Dus geen causaal verband.
5 Relativiteit: Geen relativiteit; de norm: jij zult niet te hard rijden zodat de tram niet ontspoort raakt etc. Geen relativiteit.
Conclusie: De stelling is onjuist. De trambestuurder kan hierdoor niet aansprakelijk gesteld worden op grond van een onrechtmatige daad.
Week 7 (1)
Opdracht 1.
Op weg van school naar huis zien Johan (13 jaar oud) en Klaas (15 jaar oud) een gat in de weg, dat niet door de gemeente is afgezet. Zij stappen af en blijven in de buurt van het gat staan kijken naar het verkeer. Van de andere kant komt Roos aangereden per fiets, die het gat over het hoofd ziet. Johan noch Klaas grijpt in en zij zien dat Roos in het gat valt. Roos raakt gewond en lijdt schade. Roos stelt zich op het standpunt dat Johan en Klaas haar hadden kunnen waarschuwen en stelt hen aansprakelijk voor de door haar geleden schade. a. Welke van de volgende partijen kan Roos met succes aansprakelijk stellen? Geef bij uw antwoord steeds aan op welke wetsartikelen u uw antwoord baseert. Maakt het voor uw antwoord op de vorige vraag verschil of Johan en Klaas het gat zelf gegraven hebben?
Johan is 13 jaar, dus volgens art. 6:164 BW kan Johan nog niet aansprakelijk gesteld worden voor een onrechtmatige daad omdat hij de leeftijd van 14 jaar nog niet heeft bereikt. Volgens art. 6:169 lid 1 BW kunnen de ouders van Johan niet aansprakelijk gesteld worden voor zijn onrechtmatige daad omdat hij niet aan het vereiste ‘als een te doen te beschouwen gedraging van het kind’. Johan heeft iets nagelaten -> niet ingrijpen terwijl Roos in het gat in de weg fietst.
Klaas van 15 jaar oud kan wel aansprakelijk gesteld worden voor de onrechtmatige daad (nalaten) volgens art. 6:169 lid 2 BW. Klaas zijn ouders kan het niet worden verweten dat hij niet heeft ingegrepen toen Roos in het gat in de weg fietste. Klaas kan dus aansprakelijk gesteld worden op basis van art. 6:162 BW.
Johan zelf kan niet aansprakelijk gesteld worden volgens art. 6:164 BW omdat hij nog niet de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt. Roos wil schadevergoeding op basis van onrechtmatige daad. Je gaat dan vervolgens naar art. 6:162 BW. Dan loop je de vereisten na: het moet een onrechtmatige handeling zijn, er moet schade zijn, het moet toerekenbaarheid zijn, er moet een causaal verband zijn, en je moet kijken naar de relativiteit (Is de norm voldoende om de schade van Roos te dekken?). Het is een onrechtmatige handeling omdat het volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Verder is er schade omdat Roos in het gat is gevallen. Ook heeft het onrechtmatig handelen geleidt tot de schade van Roos. Bij het overschrijden van de zorgvuldigheidsnorm kan je er bijna altijd vanuit gaan dat de zorgvuldigheidsnorm er voor is om de schade voor Roos te voorkomen.
Op grond van art. 6:164 BW is Johan niet aansprakelijkheid.
Op het tentamen moet je het alleen uitwerken als dat er staat, anders alleen artikel. Als je niet verder komt dan toerekenbaarheid, hoef je de andere criteria niet na te lopen.
De ouders van Klaas kunnen niet aansprakelijk gesteld worden volgens art. 6:169 lid 2 BW, omdat de ouders niet te verwijten valt dat Klaas het heeft nagelaten om Roos niet te waarschuwen. Ze waren er niet bij, dus ze hebben het niet kunnen voorkomen. Klaas heeft wel al de leeftijd van 14 jaar gepasseerd, hierdoor kan hij op basis van art. 6:162 BW wel aansprakelijk gesteld worden.
Is er schade toegebracht aan Roos? Ja
Is er een fout (toerekenbare onrechtmatige daad) Ja, want zie art. 6:169 lid 1 BW.
Tussen 14 en 16 jaar? Hij is 15 dus klopt
Kan de ouders verweten worden dat de ouders niet op het kind heb gelet? Hebben ze het kunnen voorkomen? TENZIJ-formule: omkering van de bewijslast (ze moeten zelf aantonen dat het hen niet kan worden verweten dat zij de gedraging niet hebben belet/dat je ze de gedraging niet hadden kunnen voorkomen.
Johan: voor Johan zelf maakt het niet uit omdat hij nog niet de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt volgens art. 6:164 BW. Geen verschil in ‘doen’ of ‘nalaten’ vanwege het woord gedraging.
Klaas: voor Klaas maakt het ook niet uit want het blijft een onrechtmatige daad.
De ouders van Johan: Dit verandert wel, omdat alle drie de vereisten van art. 6:169 lid 1 BW kloppen. Nu zijn de ouders van Johan wel aansprakelijk vanwege de fictie en omdat het om een doen ging.
De ouders van Klaas: verandert niks omdat hen nogsteeds niet kan worden verweten dat de ze de gedraging van Klaas niet hebben belet.
Opdracht 2.
Bouwbedrijf ‘Visionair NV’ is bezig met de sloop van een oud pand. Vanwege de aanwezigheid van gewapend beton in het pand schakelt Visionair het bedrijf Betonbeuk BV in. Visionair had het beton ook wel zelf kunnen verwijderen, maar vindt het toch gemakkelijker om dit uit te besteden. Terwijl werknemer Jansen, werkzaam bij Betonbeuk, bezig is met het verwijderen van het beton, let hij niet goed op en zijn gereedschapskist valt van een steiger op voorbijganger Berkens.
a. Wie kan Berkens aansprakelijk stellen en op welke grondslag?
Volgens art. 6:170 BW kan het Bouwbedrijf Betonbeuk aansprakelijk gesteld worden. De werknemer Jansen is namelijk een ongeschikte in dienst van het bouwbedrijf Betonbeuk. Jansen kan aansprakelijk gesteld worden op basis van art. 6:162 BW omdat er sprake is van schade aan Berkens en aan alle vijf de vereisten van art. 6:162 BW is voldaan + vereiste: art. 6:163 BW. Op grond van 6:171 BW is Visionair NV aansprakelijk omdat hij het zelf ook had kunnen doen, maar hij besteedde het nu toevallig uit. Berkens kan kiezen wie hij van de drie aansprakelijk stelt.
Wat vindt u van de stelling van werknemer Jansen dat hij niet aansprakelijk is, omdat hij niet opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld?
Dit is geen goede verdediging waarom werknemen Jansen niet aansprakelijk gesteld kan worden. Hij kan niet aansprakelijk gesteld worden omdat hij in dienst is van het bouwbedrijf Betonbeuk en niet omdat hij niet opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld. De stelling klopt niet want Jansen is wel aansprakelijk op basis van art. 6:162 BW.
Opdracht 3.
Bestudeer het volgende feitencomplex:
In de nacht van 10 op 11 augustus 2007 is een openluchthouseparty gehouden in het Juliana-plantsoen te Hoorn. Om 02.00 uur is de geluidsapparatuur door de politie in beslag genomen. Dit riep verzet op bij een aantal aanwezige bezoekers van de houseparty, welk verzet uitmondde in geweld tegen de politie. Daarbij werd onder andere met stenen naar de politie-ambtenaren gegooid, ten gevolge waarvan twee politieambtenaren gewond raakten en politie-voertuigen werden beschadigd. S. bevond zich vooraan de groep die de politie achternazat. Hij heeft basaltkeien opgeraapt en aan een ander gegeven, die de keien naar de politie gooide. Een deel van de achtergebleven aanwezigen heeft vervolgens twee op de Schellinkhouterdijk geparkeerd staande auto's van de dijk afgeduwd. Een van deze auto's - een rode Volkswagen Golf, met Belgisch kenteken GAH 591 - behoorde toe aan Vangu. Door deze actie is schade aan zijn auto ontstaan, die blijkens een expertiserapport van 5 juli 2009 BEF 380 545 bedraagt. Vervolgens is door een deel van de aanwezigen een nabij gelegen tankstation geplunderd; ook zijn ruiten van een scoutinggebouw ingegooid.
Vangu stelt dat S., door zich actief te gedragen in de groep die zich tegen de politie keerde, mede verantwoordelijk is voor de sfeer van geweld die op dat moment ontstond en die het mogelijk maakte dat onder andere zijn auto van de dijk werd geduwd. Hij vordert van S. dan ook de daardoor ontstane schade ad BEF 380 545 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2007. Tevens vordert hij een bedrag van BEF 55 261 en f 3842,50 als buitengerechtelijke kosten, bestaande uit sleepkosten, taxikosten, sloopkosten, bewakingskosten, expertisekosten en kosten/honorarium correspondent. S. betwist dat hij verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schade aan de auto van Vangu. Zijn aandeel in de groep was uitsluitend gericht tegen de politie. Hij heeft niet kunnen voorzien dat zich van de groep waarin hij zich bevond een groep zou afscheiden die vervolgens geweld zou plegen jegens de eigendommen van anderen. S. heeft tegenover de politie een verklaring afgelegd. Deze luidt, voor zover van belang: ’(...) Ik zag en hoorde dat er rellen ontstonden ten gevolge van het in beslag nemen van de apparatuur. Ik zag kleine groepjes van een man of 7 met keien naar een ME-bus maar ook naar andere politievoertuigen gooien. Ik zag dat daardoor schade ontstond. (...) Ik zag de agenten instappen, ik denk een man of 15. Alle auto's reden weg. Ik zag dat er twee agenten, waaronder de man met de hond, achteraan liepen. Vanaf dat moment werd het heftig. Ik zag dat er op dat moment namelijk vreselijk met keien werd gegooid naar deze twee agenten en ook naar de auto's. De stenen vlogen over mij heen. Ik liep vooraan in de groep die zich dus achter mij bevond en de stenen over mijn hoofd heen gooide. (...) U vraagt mij wat mijn rol is geweest bij deze mishandelingen en vernielingen. Ik heb een aantal basaltkeien van de grond opgeraapt en deze steeds doorgegeven aan de jongen achter mij. (...) Ik zag hem er niet mee gooien maar ik realiseerde mij wel dat deze stenen gebruikt werden door hem of door anderen om naar de politiemensen en de politievoertuigen te gooien. Ik besef dat daardoor ernstig letsel en ook schade kon ontstaan. U zegt mij dat een collega van u behoorlijk gewond is geraakt ten gevolge van zo'n basaltkei. Ik begrijp dat ik foutief heb gehandeld. Ik zag en hoorde dat er ook met kluiten werd gegooid want er waren kluiten die precies op een witte Peugeot terechtkwamen die langs de dijk geparkeerd stond. We liepen namelijk achter de politie aan in de richting van de dijk. Toen de politie net weg was werden er direct twee auto's van de dijk gegooid, namelijk die witte Peugeot en een rode VW Golf. (...) Ik zag dat beide auto’s total loss waren. Dit werd gedaan door een groep van een man of 15. Ik behoorde daar zelf niet toe.’ Vraag Kan S. aansprakelijk worden gehouden voor de schade van Vangu, en - zo ja - op welke grondslag? Motiveer uw antwoord.
Volgens art. 6:166 lid 1 BW kan S. aansprakelijk gesteld worden voor de schade van Vangu omdat hij wel tot de groep behoorde die schade heeft aangericht tegen de politie en de twee auto’s op de dijk. Een iemand uit deze groep kan dus aansprakelijk gesteld worden en het maakt niet uit wie van deze personen omdat het uit een groepsverband. Art. 6:166 BW is de grondslag.
Nodig voor groepsverband:
Een optreden in groepsverband
Iemand van de groep brengt schade aan, je weet alleen niet van wie
Kans op de die manier schade aanbrengen, had de deelnemers moeten weer houden van groepsverband
Moet aan de aangesproken deelnemer toerekenbaar zijn, dat deze deelnemer niet weg is gegaan
Opdracht 4.
Van Beek bewoont een landhuis in de bossen. Inbreker Boersma dringt zijn huis binnen en probeert het tafelzilver te stelen. Van Beek wordt wakker, loopt naar beneden en treft Boersma aan die dreigend met een kandelaar op hem afkomt. Op dat moment springt de hond van Van Beek tegen Boersma op en bijt hem hard in zijn arm. Boersma wordt achteraf aangehouden, maar heeft permanente schade aan zijn arm opgelopen. Hij stelt Van Beek aansprakelijk. Kan Boersma Van Beek met succes aansprakelijk stellen?
Boersma kan Van Beek niet aansprakelijk stellen op grond van art. 6:179 BW doordat Van Beek de bezitter is van zijn hond. Op het moment dat zijn hond Boersma beet had Van Beek zijn hond niet de opdracht gegeven om die handeling te verrichten. Van Beek had op dat moment zijn hond niet in zijn macht. Het is dus een handeling van de hond zelf. Als Van Beek de hond wel op Boersma had afgestuurd is dat dan een onrechtmatige daad op basis van art. 6:162 BW? Volgens art. 6:162 lid 2 BW is het geen onrechtmatigheid en dus geen onrechtmatige daad. De tenzij gaat dus werken. Van Beek kan dus niet aansprakelijk gesteld worden.
Aantekeningen werkgroep
Opdracht 1.
Wat wil Roos? Schadevergoeding OD
Grondslag – contractueel / buiten contractueel
Vereisten
Vereisten toepassen
Concluderen
Fout = toerekenbare onrechtmatige daad
Week 8 (1)
Opdracht 1.
Wat is de verhouding tussen afd. 6.1.9, 6.3.1 en 6.3.2 enerzijds en afd. 6.1.10 anderzijds?
De eerste drie stellen vast wanneer je aansprakelijk bent. En de laatste gaat over de omvang van de schadevergoeding. (grondslag: staan de vereisten in).
Afd. 6.1.10 gaat over de omvang van de schadevergoeding.
Opdracht 2.
Beoordeel of de volgende stellingen juist of onjuist zijn.
1. Bij het bepalen van de omvang van de schadevergoeding die is verschuldigd op grond van wanprestatie is art. 6:98 BW niet van belang.
Onjuist: staat alleen wanneer je aanmerking komt voor schadevergoeding en niet de omvang ervan. Het gaat eerst om de oorzaak van de schadevergoeding en vervolgens kom ik pas bij art. 6:98 BW
Het Nederlandse aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht kent een causaliteitsbenadering die bestaat uit twee fasen.
Juist -> Vestigingsfase en Omgangsfase -> zie art. 6:174 BW ‘daardoor’
Opdracht 3.
Koek heeft een kuikenboerderij in bedrijf. De bedrijfsvoering is in hoge mate geautomatiseerd. Zo wordt de temperatuur in de kuikenschuren automatisch geregeld en zendt de verwarmingsinstallatie automatisch een semafoonbericht aan Koek wanneer de temperatuur buiten een bepaalde marge komt, zodat hij kan ingrijpen. Op 4 juli om 20.15 uur verzendt de verwarmingsinstallatie een dergelijk bericht, maar door een storing in de telefooncentrale van Bellis BV bereikt dit bericht Koek niet. De storing is het gevolg van het
feit dat een werknemer van aannemer Bijl BV tijdens graafwerkzaamheden een kabel van Bellis heeft beschadigd. De volgende dag blijkt de schade: door een temperatuurstijging
zijn 40.000 kuikens door oververhitting gestorven. De schade aan de kuikens bedraagt € 80.000. Koek spreekt Bijl BV aan tot vergoeding van zijn schade. Zij verweert zich evenwel met de stelling dat deze schade voor haar niet voorzienbaar was en dat zij derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komt. a. Ziet het verweer van Bijl BV op de vraag of Bijl BV op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk is voor de geleden schade? Zo nee, waarop dan precies?
Koek – Bellis: contractueel
Bijl Bv – Werknemer :ondergeschikt
Bijl BV zegt dat het niet voorzienbaar was tegen Koek, dus op basis van art. 6:98 BW
Nee, op basis van art. 6:98 BW: causaal verband
Slaagt het verweer?
b. Het verweer ziet toe op art. 6:162 BW: hij zegt dat het niet voorzienbaar was. Het verweer gaat niet slagen. Zie aantekening hieronder, hij pakt alleen voorzienbaarheid en dat is niet genoeg omdat het maar een vereiste is.
Aantekening
Art. 6:162 BW geldt voor de werknemer -> art. 6:170 BW
Omvangsfase (art. 6:98): toerekening naar redelijkheid (aan de dader) = verdeling van risico
Betreft een weging van factoren:
Aard van de aansprakelijkheid
Aard van de schade -> letselschade reken je ruimer toe dan zakenschade en zakenschade reken je ruimer toe dan zuivere vermogensschade (grove opzet of schuld mag je de criteria voor schade ruimer toerekenen)
Aard van de geschonden norm
Voorzienbaarheid
Lengte van de causale keten -> is de schade niet te ver verwijderd van de gebeurtenis waarop de schade zich berust?
Opdracht 4.
Oscar (17 jaar) heeft als hobby vuurwerk maken. Samen met zijn neef Harry (16 jaar) heeft hij een vuurwerkbom gemaakt die zij samen gaan afsteken. Harry heeft niet zoveel
verstand van vuurwerk, maar hij vindt het wel leuk en spannend om mee te doen. Als Oscar de vuurwerkbom wil afsteken, gebeurt er niets. Samen met Harry loopt hij naar de
bom toe. Oscar raapt de vuurwerkbom op en probeert deze onschadelijk te maken. Dan ontploft de bom in zijn handen. Harry loopt verwondingen aan zijn oog en handen op,
Oscar blijft wonder boven wonder ongedeerd. Harry spreekt Oscar aan voor de geleden schade, omdat hij als expert nalatig is geweest in het zorgvuldig onschadelijk maken van
de vuurwerkbom.
a. Op welke grond stelt Harry Oscar aansprakelijk? Je kunt volstaan met het noemen van de grondslag en het wetsartikel.
Art. 6:162 BW want Oscar heeft een onrechtmatige daad gepleegd.
Eigen schuld – regeling: art. 6:101 BW -> criteria van art. 6:101 BW wegen.
Oscar heeft de grootste rol in deze casus. 50% of meer van de schade ligt bij Oscar want hij knutselt aan de vuurwerkbom en heeft er verstand van. Ook pakt Oscar de bom op.
Harry heeft er niet zo veel verstand van, maar hij is wel medeschuldig want hij heeft wel soort van ‘mee gedaan’. De verwijtbaarheid ligt meer bij Oscar.
Geen billijkheidscorrectie nodig.
Stel dat Oscar met succes aansprakelijk kan worden gesteld. Geef aan of en zo ja, in hoeverre Harry de door hem geleden schade op Oscar kan verhalen.
De opgelopen verwondingen zijn rechtstreeks het gevolg van het handelen van Oscar. Daarom kunnen medische kosten kunnen verhaald worden op Oscar, deze kunnen concreet begroot worden door de rechter. Ook toekomstige schade (105), gederfde winst (96) en
smartengeld (106) kunnen in rekening gebracht worden. Toch zouden de kosten misschien niet helemaal voor de rekening van Oscar komen, omdat eigen schuld van Harry aan de schade heeft bijgedragen. Ex. art. 101 lid 1 kan wanneer de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht verminderd worden (…). De omstandigheid dat hij deelneemt aan het afsteken van een gevaarlijke vuurwerkbom kan Harry toegerekend worden. Ook had hij misschien meer afstand kunnen houden bij het onschadelijk maken van de bom. Deze factoren kunnen tot gevolg hebben dat de schadevergoeding minder wordt.
Opdracht 5.
De heer Dijksma heeft een vakantiehuisje. Op een kwade dag krijgt hij een telefoontje met de mededeling dat het huisje totaal is afgebrand. Nader onderzoek wijst uit dat brandstichting de oorzaak is. Tijdens het politieonderzoek komen er meerdere getuigen met het volgende verhaal. Op de bewuste avond van de brand was het onrustig in het dorp. Om 20:00 kwam er een groepje jongeren (groep 1) die een brandend voorwerp door de brievenbus duwde. Om 22:30 kwam er een ander groepje jongeren (groep 2) langs die een molotovcocktail door het raam gooide. Om 23:00 stond het huis in brand en om 0:00 was het huis volledig afgebrand. Vaststaat dat beide acties de brand kunnen hebben veroorzaakt. Het onderzoek wijst uit dat alleen de leden van groep 1 zijn te identificeren. Dijksma spreekt deze groepsleden aan voor de geleden schade. Deze groepsleden verweren zich door te stellen dat Dijksma niet kan bewijzen dat de schade door hun gedrag is veroorzaakt, omdat het veel waarschijnlijker is dat het huis door de molotovcocktail is afgebrand. Kan Dijksma de jongeren die behoren tot groep 1 met succes aansprakelijk stellen? Betrek in uw antwoord het verweer van de groepsleden.
Dijksma kan de jongeren van groep 1 met succes aansprakelijk stellen op grond van art. 6:99 BW omdat de schade door een van deze twee gebeurtenissen is ontstaan, dus ieder van deze personen kunnen worden aansprakelijk gesteld worden. De groep 1 kan niet bewijzen dat het niet door hun gebeurd is.
Opdracht 6.
Geef aan of de volgende stelling juist of onjuist is. “Art. 6:99 BW inzake alternatieve causaliteit heeft naast art. 6:166 BW inzake groepsaansprakelijkheid geen zelfstandige betekenis.”
Onjuist want art. 6:99 BW gaat ook over 2 of meer gebeurtenissen, maar er is sowieso schade. Art. 6:166 BW gaat over de personen en maar 1 gebeurtenis.
Week 8 (2)
Eerste uur: Arrest HR
Feiten: In de namiddag van 8 juni 1911 op de Handelskade in Amsterdam liep Morré wilde het spoor oversteken en werd door een aankomende rijdende trein aangereden, bestaande uit vier wagons. Hij viel met als gevolg dat zijn linkerarm onder de wielen kwamen zo erg verminkt was dat hij moest worden afgezet.
De benadeelde partij is veroordeeld tot het vergoeden van de helft door de verweerder opgelopen schade.
De rechtbank vind het gestelde onvoldoende achtende om daaruit de schuld van de eiseres af te leiden en heeft de verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Het hof vindt dat door de eigen onvoorzichtigheid van de eiseres, het ook haar schuld is van de aanrijding en dus ook aansprakelijk is voor haar personeel.
Kan een aansprakelijke partij ook voor een deel de schade moeten vergoeden?
Oordeel van de HR ivm met schade moet de vergoedingsplicht worden afgemeten naar de mate met wiens ieder schuld heeft meegewerkt aan de schade. Raar hieraan is: dat ze een mede-daderschap creëeren
Omdat dit het eerste arrest is waar de vergoeding van de schuld werd verdeeld. Daarvoor was het altijd alles of niets.
Week 9 (1)
Opdracht 1
Beargumenteer of in de volgende situaties sprake is van zaakwaarneming van A.
a. A wast ongevraagd de auto van B.
Nee. Bij het behartigen van andermans belangen moet een redelijke grond bestaan. Deze grond is bij het wassen van de auto van B niet voldoende (redelijk grond houdt ook in de noodzakelijkheid, dringende aard in van bemoeienis/behartigen belangen).
b. A brengt het kind van B naar het ziekenhuis met een ernstig uitziende schaafwond.
Ja, er is hier sprake van zaakwaarneming. De belangen van B worden namelijk behartigd wanneer A het kind van B te hulp schiet en naar het ziekenhuis brengt. A handelt willens en wetens, ne heeft geen bevoegdheid voor de handeling. Er bestaat een redelijke grond voor de zaakwaarneming aangezien de schaafwond er ernstig (spoedeisend/noodzakelijk) dus) uitziet. Ex. art. 6:200 lid 1 heeft A recht op vergoeding van de door de zaakwaarneming geleden schade.
c. A betaalt de onbetaald gelaten telefoonrekening van de reeds verhuisde B.
Nee, er is geen sprake van zaakwaarneming. Er bestaat geen redelijke grond, het belang is te klein, er is geen noodzaak om te handelen voor B. Bovendien had A B ook gewoon kunnen inlichten over de onbetaalde rekening. Ten aanzien van vierde eis: Toestemming geven is rechtshandeling, wettelijke verhouding is bijvoorbeeld wettelijk vertegenwoordiger van onder curatele gestelde. Beargumenteer of in de volgende situaties sprake is van onverschuldigde betaling door A.
d. A heeft een huis verkocht aan B. De overeenkomst wordt wegens dwaling vernietigd.
Ja, er is sprake van een onverschuldigde betaling. Er is namelijk sprake van een betaling, A heeft B een huis betaald en B heeft A een geldsom betaald. De rechtsgrond voor deze betalingen ontbreekt echter, zoals is vereist voor art. 6:203. Een vernietiging zoals mogelijk is bij dwaling, heeft terugwerkende kracht volgens art. 3:53 lid 1. Dit betekent dat de rechtsgrond tot betaling vervalt en B van A (en andersom) het betaalde bedrag/goed kan terugvorderen.
e. A heeft € 50 verloren bij het kaarten aan B. A betaalt B, maar krijgt spijt en wil zijn geld terug.
Nee. De rechtsgrond tot de betaling van A aan B, vervalt niet doordat A spijt heeft. Daarom is er geen sprake van een betaling zonder rechtsgrond (namelijk kansspelovereenkomst) zoals genoemd in art. 6:203 en is er dus geen sprake van onverschuldigde betaling.
Opdracht 2
Beoordeel of de volgende stelling juist of onjuist is. ‘Als datgene wat onverschuldigd betaald is, niet kan worden teruggegeven, kan men zich ten aanzien van de betreffende prestatie in geen enkel geval op de regeling van onverschuldigde betaling beroepen’.
Onjuist. Wanneer ongedaanmaking van een prestatie niet meer mogelijk is door de aard daarvan, dan kan men zich beroepen op art. 6:210 lid 2. Volgens dit artikel dient de ontvanger onder bepaalde voorwaarden de waarde van de prestatie te vergoeden. Men kan zich dus wel beroepen op de regeling van onverschuldigde betaling wanneer het niet teruggeven in de aard van de prestatie gelegen is.
Opdracht 3
Welke eisen worden gesteld aan aansprakelijkheid op grond van ongerechtvaardigde verrijking? Betrek in uw antwoord het arrest Verbouwing (NJ 2008/481) en leg uit hoe de kernoverweging van de Hoge Raad de eisen uit de wet van een nadere invulling voorziet.
De eisen zijn
- Een verrijking (kan ook een besparing van kosten inhouden – HR verbouwing)
- Een verarming
- Een causaal verband daartussen
- En een ongerechtvaardigde verrijking
- Aanvullende redelijkheidstoets – omstandigheden geval etc…
Hoge raad R.O. 3.2 m.b.t. eis van (ongerechtvaardigde) verrijking: Van een ongerechtvaardigde verrijking van de vrouw kan ook sprake zijn indien en voor zover de uitgaven ten behoeve van de verbouwing, ook al heeft die verbouwing niet tot een waardestijging van het pand geleid, voor rekening van de man zijn gekomen en de vrouw zich die uitgaven aldus heeft bespaard. De maximumhoogte van de schadevergoeding bedraagt ten hoogste het bedrag van de verrijking, kan nooit meer zijn dan het bedrag van de verarming en bestaat er de plicht tot schadevergoeding slechts voor zover dit redelijk is. Wanneer niets speciaals bij vijfde criterium: Uit feiten omstandigheden uit casus blijkt niet …
Opdracht 4
Beantwoord de vragen die betrekking hebben op het hiernavolgende vonnis.
1. Waarom vordert eiser schadevergoeding?
Eiser beweert dat Stichting Dierenopvang Rijnmond tekort is geschoten in de nakoming van haar zorgplicht jegens eiser en uit dien hoofde jegens hem aansprakelijk is. Artikel 6:199 lid 1 BW bepaalt namelijk dat de zaakwaarnemer verplicht is bij de waarneming de nodige zorg te betrachten. Schending van deze verbintenis levert een tekortkoming in de zin van artikel 6:74 BW op, waarvoor de zaakwaarnemer jegens de belanghebbende aansprakelijk is.
2. Is sprake van een contract tussen betrokken partijen? Waarom wel/niet?
Nee. De rechtbank gaat er vanuit dat van een wil van eiser tot het aangaan van een overeenkomst met Stichting Dierenopvang Rijnmond geen sprake is geweest. De wil is volgens art. 3:33 echter wel vereist voor een OVK/rechtshandeling, en daarom is er in dit geval geen sprake van een contract tussen beide partijen.
3. Wat is de grondslag voor de aanspraken die partijen jegens elkaar hebben?
Zaakwaarneming art. 6:198 (jo. art. 6:199 lid 1. ). Naar het oordeel van de rechtbank heeft Stichting Dierenopvang Rijnmond zich in het onderhavige geval willens en wetens en op redelijke grond ingelaten met de behartiging van het belang van eiser, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen. Evt. ook nog 6:74 want je kan tekortschieten in de verbintenis die komt uit zaakwaarneming. Aan de kant van het asiel is de grondslag art.
4. Vordert eiser met succes schadevergoeding van gedaagde? Bespreek de relevante
overwegingen met bijbehorende wetsbepalingen.
Nee. Er ontbreekt onvoldoende feitelijke bewijs om te veronderstellen dat Stichting Dierenopvang Rijnmond tekortgeschoten is in haar zorgplicht ter zake van de verzorging en opvang van A.
5. Vordert gedaagde met succes schadevergoeding van eiser? Bespreek de relevante overwegingen met bijbehorende wetsbepalingen.
Artikel 6:200 lid 1 BW bepaalt dat de belanghebbende, voor zover zijn belang naar behoren is behartigd, gehouden is de zaakwaarnemer de schade te vergoeden, die deze als gevolg van de waarneming heeft geleden. Op grond van artikel 6:200 lid 2 BW heeft de zaakwaarnemer, indien is gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf, bovendien, voor zover dit redelijk is, recht op een vergoeding voor zijn verrichtingen, met inachtneming van de prijzen die daarvoor ten tijde van de zaakwaarneming gewoonlijk werden berekend.
4.19. Zoals volgt uit hetgeen in conventie is overwogen is sprake van zaakwaarneming en moet voorts worden aangenomen dat Stichting Dierenopvang Rijnmond ter zake aan haar zorgplicht heeft voldaan. Dat brengt mee dat de door Stichting Dierenopvang Rijnmond gevorderde verblijf- en medische kosten op grond van de hiervoor onder 4.18 weergegeven wetsartikelen in beginsel toewijsbaar zijn. Een specifiek verweer tegen de hoogte van de gevorderde kosten ontbreekt. Het gevorderde bedrag van € 7.600 komt de rechtbank redelijk voor en zal dan ook worden toegewezen.
Partij(en)
Vonnis in de zaak van:
Eiser, adv. mr. A.T. Tilburg,
Tegen
Stichting Dierenopvang Rijnmond, gedaagde, adv. F. Bonefaas.
Uitspraak
Rechtbank:
(...)
2. De feiten
2.1. In mei 2007 is eiser door de politie aangehouden op verdenking van een strafbaar feit. Zijn hond, een Duitse herder met de naam A, bevond zich ten tijde van de
aanhouding in de auto van eiser. Die auto is bij de aanhouding in beslag genomen.
2.2. Op 14 mei 2007 is A door de politie overgebracht naar Stichting Dierenopvang Rijnmond, locatie Spijkenisse. A is daar in ieder geval gedurende 539 dagen opgevangen.
2.3. Na zijn vrijlating heeft eiser op 17 april 2009 van zijn toenmalige advocaat vernomen dat A op 5 november 2008 zou zijn overleden. A is geboren op 9 april 2005 en
was op 5 november 2008 dus drieënhalf jaar oud. Een medewerkster van Stichting Dierenopvang Rijnmond heeft aan eiser medegedeeld dat A is overleden aan de gevolgen van een maagkanteling en/of maagtorsie.
2.4. Op een op 12 november 2008 afgegeven formulier van Stichting Dierenopvang Rijnmond is onder meer het volgende vermeld: Roepnaam dier A (…) Bestemming Overleden
2.5. In de brief van het Huisdieren- en Paardencrematorium te Rotterdam aan Stichting Dierenopvang Rijnmond van 21 december 2011 is onder meer het volgende vermeld: Hiermede bevestigen wij de crematie van uw overleden hond A, welke wij hebben gecremeerd op zaterdag 13 december 2008 om 11:30.
3. Het geschil In conventie
3.1. Eiser heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Stichting Dierenopvang Rijnmond te veroordelen tot betaling aan hem van:
a) € 33.380, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, ter zake van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2012;
b) € 1.158 ter zake van buitengerechtelijke kosten; met veroordeling van Stichting Dierenopvang Rijnmond in de kosten van de procedure.
3.2. Stichting Dierenopvang Rijnmond heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd tot afwijzing ervan, met veroordeling van eiser in de kosten van de procedure. In reconventie
3.3. Stichting Dierenopvang Rijnmond heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, eiser te veroordelen tot betaling aan haar, binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis, van € 7.600 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding (7 februari 2012) en met veroordeling van eiser in de kosten van de procedure.
3.4. Eiser heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd tot afwijzing ervan, met veroordeling van Stichting Dierenopvang Rijnmond in de kosten van de procedure. In conventie en in reconventie
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
4. De beoordeling In conventie
4.1. De eerste vraag, die in deze procedure moet worden beantwoord, is of Stichting Dierenopvang Rijnmond tekortgeschoten is in de nakoming van haar zorgplicht jegens eiser en uit dien hoofde jegens hem aansprakelijk is. Volgens eiser dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord, volgens Stichting Dierenopvang Rijnmond ontkennend. (…)
4.4. Juridische grondslag van de vordering is volgens eiser een overeenkomst van bewaarneming (artikel 7:600 e.v. BW). Bewaarneming is de overeenkomst waarbij de ene partij, de bewaarnemer, zich tegenover de andere partij, de bewaargever, verbindt een zaak die de bewaargever hem toevertrouwt of zal toevertrouwen, te bewaren en terug te geven. Nu eiser heeft gesteld dat hij nooit heeft verzocht om de opvang en verzorging van A door Stichting Dierenopvang Rijnmond en ook nooit toestemming heeft gegeven daarvoor, kan naar het oordeel van de rechtbank van bewaarneming geen sprake zijn. Een overeenkomst komt op grond van artikel 6:217 lid 1 BW immers tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan, waarvan in het onderhavige geval — gelet op het hiervoor weergegeven standpunt van eiser — geen sprake is geweest. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet wilde dat door Stichting Dierenopvang Rijnmond zou worden opgevangen en verzorgd, omdat zijn zoon daarvoor zorg had kunnen dragen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat van een wil van eiser tot het aangaan van een overeenkomst met Stichting Dierenopvang Rijnmond geen sprake is geweest.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Stichting Dierenopvang Rijnmond zich in het onderhavige geval willens en wetens en op redelijke grond ingelaten met de behartiging van het belang van eiser, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen. eiser bevond zich, door zijn aanhouding, in een positie waarin hij niet langer voor A kon zorgen. Nadat de politie naar Stichting Dierenopvang Rijnmond heeft
gebracht, heeft Stichting Dierenopvang Rijnmond zich over A ontfermd. Daarmee is sprake van zaakwaarneming (artikel 6:198 BW). Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij Stichting Dierenopvang Rijnmond bij brieven van 14 mei 2007 en van 25 augustus 2007 heeft verzocht om A over te dragen aan zijn zoon, maar namens Stichting Dierenopvang Rijnmond is ter gelegenheid van de comparitie van partijen verklaard dat die brievenhaar niet bekend zijn. Het had, nu een reactie uitbleef, op de weg van eiser gelegen nadere actie te ondernemen om, indien hij dat wenste, A weg te laten halen bij Stichting Dierenopvang Rijnmond. Dat eiser dat heeft gedaan, is niet gesteld en evenmin gebleken. Stichting Dierenopvang Rijnmond is zich daarom op redelijke grond blijven inlaten met de opvang en verzorging van A. De rechtbank zal, met inachtneming van het bepaalde in artikel 25 Rv, zaakwaarneming hanteren als juridische grondslag van de vorderingen. Partijen zijn ter comparitie in de gelegenheid gesteld hun stellingen voor zover nodig aan te passen aan deze grondslag. Beide partijen hebben verklaard dat het niet noodzakelijk is hun stellingen in dit kader aan te passen.
4.6. Artikel 6:199 lid 1 BW bepaalt dat de zaakwaarnemer verplicht is bij de waarneming de nodige zorg te betrachten. Schending van deze verbintenis levert een tekortkoming in de zin van artikel 6:74 BW op, waarvoor de zaakwaarnemer jegens de belanghebbendeaansprakelijk is.
4.7. De zorgplicht van een organisatie als Stichting Dierenopvang Rijnmond ziet in de eerste plaats en vooral op een gedegen opvang en verzorging van de dieren die bij haar worden gebracht. Daarnaast kan er — afhankelijk van de omstandigheden van het geval — tevens een zorgplicht bestaat jegens de eigenaren van de dieren.
4.13.Probleem is, dat niet meer vast te stellen is wat er nu precies met A is gebeurd. Dat brengt mee dat het voor eiser lastig is zijn vordering voldoende feitelijk te onderbouwen. Deze omstandigheid dient naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden voor rekening en risico van eiser te blijven. De rechtbank ziet geen reden zwaarder te tillen aan de omstandigheid dat Stichting Dierenopvang Rijnmond zich niet nader heeft ingespannen om eiser van het overlijden van A op de hoogte te stellen dan aan de omstandigheid dat eiser zich niet nader heeft ingespannen om contact met Stichting Dierenopvang Rijnmond te zoeken. Dat leidt tot de conclusie dat er in rechte — bij gebreke van voldoende feitelijke onderbouwing daarvan — niet van kan worden uitgegaan dat Stichting Dierenopvang Rijnmond tekortgeschoten is in haar zorgplicht ter zake van de verzorging en opvang van A.
4.14.Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering bij gebreke van een deugdelijke grondslag niet toewijsbaar is. Aan de stellingen van partijen ter zake van de hoogte van de gevorderde schadevergoeding wordt dan ook niet toegekomen.
4.15.Als de in het ongelijk gestelde partij zal eiser worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie. Die kosten worden aan de zijde van Stichting Dierenopvang Rijnmond begroot op € 1.789 aan griffierecht en € 1.158 aan salaris voor de advocaat (2 punten × tarief € 579). De totale kosten bedragen dus € 2.947. In reconventie
4.16. Aan haar vordering tot veroordeling van eiser tot betaling van een totaal bedrag van € 7.600 heeft Stichting Dierenopvang Rijnmond ten grondslag gelegd dat A gedurende een periode van 539 dagen bij Stichting Dierenopvang Rijnmond opgevangen is geweest. De verblijfskosten bedragen € 14 per dag en dus in totaal € 7.546. Daarnaast zijn tot een bedrag van € 54 medische kosten gemaakt. De kosten komen voor rekening van eiser als eigenaar van A. Eiser blijft in gebreke met betaling daarvan, aldus Stichting Dierenopvang Rijnmond.
4.17. Ter onderbouwing van zijn verweer tegen de vordering in reconventie heeft eiseraangevoerd dat hij nooit om opvang en verzorging van A door Stichting Dierenopvang Rijnmond heeft gevraagd en dat hij ook nooit akkoord is gegaan met de daaraan verbonden kosten. Volgens eiser bestaat kennelijk een overeenkomst tussen de politie en Stichting Dierenopvang Rijnmond en dient Stichting Dierenopvang Rijnmond de kosten te verhalen bij haar contractuele wederpartij.
4.18. Artikel 6:200 lid 1 BW bepaalt dat de belanghebbende, voor zover zijn belang naarbehoren is behartigd, gehouden is de zaakwaarnemer de schade te vergoeden, die deze als gevolg van de waarneming heeft geleden. Op grond van artikel 6:200 lid 2 BW heeft de zaakwaarnemer, indien is gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf, bovendien, voor zover dit redelijk is, recht op een vergoeding voor zijn verrichtingen, met inachtneming van de prijzen die daarvoor ten tijde van de zaakwaarneming gewoonlijk werden berekend.
4.19. Zoals volgt uit hetgeen in conventie is overwogen is sprake van zaakwaarneming en moet voorts worden aangenomen dat Stichting Dierenopvang Rijnmond ter zake aan haar zorgplicht heeft voldaan. Dat brengt mee dat de door Stichting Dierenopvang Rijnmond gevorderde verblijf- en medische kosten op grond van de hiervoor onder 4.18 weergegeven wetsartikelen in beginsel toewijsbaar zijn. Een specifiek verweer tegen de hoogte van de gevorderde kosten ontbreekt. Het gevorderde bedrag van € 7.600 komt de rechtbank redelijk voor en zal dan ook worden toegewezen.
4.20. De gevorderde rente zal als op de wet gegrond en onweersproken gebleven worden toegewezen op de wijze als gevorderd. De rechtbank ziet, nu de gevorderde rente wordt toegewezen, geen aanleiding de gevorderde veroordeling tot betaling binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis toe te wijzen. Niet gesteld is in hoeverre Stichting Dierenopvang Rijnmond belang heeft bij die veroordeling onder tijdsbepaling.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Inleiding Privaatrecht: Verbintenissenrecht - UU - Aantekeningenbundel
- Inleiding Privaatrecht 1: verbintenissenrecht - UU - B1 - Hoorcollegeaantekeningen 16/17
- Inleiding Privaatrecht I: Verbintenissenrecht - UU - Aantekeningen
- Uitwerking colleges Inleiding Privaatrecht
- Werkgroepaantekeningen Inleiding Privaatrecht I
- Inleiding Privaatrecht I - Verbintenissenrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU
Contributions: posts
Spotlight: topics
Inleiding Privaatrecht: Verbintenissenrecht - UU - Aantekeningenbundel
Deze bundel bevat aantekeningen bij de hoorcolleges en werkgroepen van het vak Inleiding Privaatrecht: Verbintenissenrecht aan de Universiteit Utrecht
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2311 |
Add new contribution