Werkgroepaantekeningen Verbintenissenrecht - UU

Week 1

Aantekening:

Wat is een verbintenis (obligatio): Een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking van rechten en plichten (een recht met een daarmee corresponderende plicht). Het privaatrecht bestaat uit het vermogensrecht, en dit laat zich weer opsplitsen in enerzijds het verbintenissenrecht (BW 3 en 6) en anderzijds het goederenrecht (BW 3 en 5).

Verbintenissenrecht gaat over de verhouding van persoon tot persoon. Een verbintenis ontstaat door Art. 6:1 BW. Dit is een algemene bepaling. Iedere verbintenis moet een grondslag hebben in de weg, HR Quint/te Poel nuanceert dit door te stellen dat niet iedere verbintenis een grondslag hoeft te hebben in de wet. Verbintenissen kunnen ontstaan uit overeenkomsten of uit de wet (zoals de onrechtmatige daad). Een verbintenis is het rechtsgevolg van een overeenkomst.

De eerste 4 weken gaat het over verbintenissen uit overeenkomst, daarna over verbintenissen uit de wet.

Overeenkomsten ontstaan door aanbod en aanvaarding (Art. 6:217 BW). Een geldig aanbod ontstaat door een wil + verklaring. Hetzelfde geldt voor de aanvaarding (Art. 3:33 BW). In Art. 6:213 BW staat dat een overeenkomst een meerzijdige rechtshandeling is, door dat aanbod en de aanvaarding.

In 3:34 BW staat dat als je een geestelijke stoornis hebt, er geen sprake kan zijn van een wil. In Art. 3:35 BW staat de wilsvertrouwensleer: Is de wil doorslaggevend of de verklaring? Art. 3:37 BW regelt de verklaring.

Iedere overeenkomst is een rechtshandeling, maar niet iedere rechtshandeling is een overeenkomst.

Voor elke overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling vereist. Een eenzijdige overeenkomst, bv. schenkingsovereenkomst, is er een plicht tot levering. Het recht is het recht op levering. Er is dan één verbintenis, er is geen tegenprestatie. Dit is een eenzijdige overeenkomst.

Een meerzijdige overeenkomst, bv. koop, heeft twee verbintenissen, namelijk recht op levering, de plicht tot levering en de plicht tot betaling en recht op betaling. Dit is een wederkerige overeenkomst.

Opdracht 1

Is in de volgende zaak een overeenkomst tot stand gekomen?

Van den Meijdenberg versus Logifeed BV

1.Vaststaande feiten

Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist - mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden - het volgende vast.
1.1. Op 7 februari 1994 vond een landbouwbeurs plaats te Zuidlaren. Een van de standhouders was Logifeed. In haar stand stond een zelfrijdende mengvoerwagen, merk RMH, met een capa-citeit van 12 m3.

1.2. Van den Meijdenberg en zijn echtgenote bezochten deze landbouwbeurs samen met het echtpaar Hermus. Toen de echtgenote van Van den Meijdenberg en mevrouw Hermus langs de stand van Logifeed liepen, heeft standhouder Veurink, die het gezelschap niet kende, een mededeling gedaan. Daarbij is een bedrag van f 106.000 genoemd. De echtgenote van Van den Meijdenberg heeft vervolgens haar man geroepen en gezegd dat ze de machine voor f 106.000 zou kunnen krijgen. Daarna heeft ze een folder van de machine gepakt en daarop de tekst geschreven: 12 m3 f 106.000. Na enig aandringen van de kant van Van den Meijdenberg heeft Veurink hieronder zijn paraaf gezet.

1.3. Veurink heeft vervolgens de werking van de machine aan het gezelschap uitgelegd. Van den Meijdenberg gaf te kennen dat hij meteen de financiering wilde regelen bij de op de beurs aanwezige stand van de Rabobank en dat hij de machine meteen wilde meenemen. Veurink gaf daarop te kennen een grapje te hebben gemaakt en de machine niet daadwerkelijk voor f 106.000 te willen verkopen.

1.4. Van den Meijdenberg en zijn echtgenote hebben voorafgaand aan de beurs foldermateriaal en een prijslijst ontvangen. Van den Meijdenberg wist dat de prijs van deze machine in de folder f 213.000 was. Zijn vrouw wist dat het om een zeer dure machine ging.

Uitwerking:

Voor een overeenkomst is vereist, een aanbod en aanvaarding. Wie heeft hier een aanbod gedaan? Dat is Veurink. Veurink heeft omgeroepen dat de machine voor 106.000 gulden verkocht kan worden. Van den Meijdenberg doet vervolgens een aanvaarding. Is deze geldig? Ja, er is sprake van een wil, van den Meijdenberg wil de machine kopen, en een verklaring (Art. 3:37 jo. 6:217 BW), namelijk het briefje. Verklaringen zijn vormvrij, dus deze is geldig. In beginsel is er dan een rechtshandeling tot stand gekomen

Vervolgens is er echter een verklaring geweest van Veurink, maar geen wil, want ‘’het was een grapje’’. Hij beroept zich dus op een discrepantie tussen zijn wil en de verklaring (Art. 3:34 BW). Er zou dan geen rechtshandeling tot stand komen, tenzij Van den Meijdenberg er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Veurink wel degelijk een wilsverklaring heeft geuit met zijn paraaf (Art. 3:35 BW). Van den Meijdenberg heeft hierbij wel een onderzoeksverplichting.

Overwegende dat Van den Meijdenberg en zijn vrouw op de hoogte waren van de daadwerkelijke prijs, namelijk 213.000 gulden, kan er gesteld worden dat de korting die Veurink in eerste instantie bood, niet reëel kon zijn. Dit hadden zij ook kunnen weten. Daarnaast blijkt uit de casus dat Van den Meijdenberg erg heeft aangedrongen dat Veurink zijn paraaf zou zetten. Hieruit kan worden afgeleid dat Veurink enigszins onder druk is gezet door het echtpaar. Gesteld kan worden dat Van den Meijdenberg er niet gerechtvaardigd op kon vertrouwen dat Veurink daadwerkelijk de machine wilde verkopen voor 106.000 gulden. Hij was hiermee niet te goeder trouw (Art. 3:11 BW). Er is derhalve geen rechtshandeling tot stand gekomen en dus ook geen overeenkomst.

Beargumenteerd kan ook worden dat er wel goede trouw (Art. 3:11 BW) kan worden aangenomen, omdat het zich afspeelt op een beurs, en op een beurs is onderhandeling gebruikelijk. Het is gangbaar dat er kortingen worden gegeven, daarnaast is er een wilsverklaring van Veurink op papier.

Opdracht 2

In de jachthaven van Muiden ligt een klein zeiljacht, dat al geruime tijd te koop staat. Op de boot verwijst een bord voor verdere informatie naar jachtmakelaar Van der Ark. Agnes Balk, die geïnteresseerd is, neemt contact op met de makelaar en verneemt van hem dat de eigenaar € 25.000 voor de boot wil hebben. Van der Ark vertelt hoe de boot er van binnen uitziet en verstrekt gegevens over de staat van onderhoud.

  1. Kan de plaatsing van het bord, gecombineerd met het feit dat de makelaar al deze gegevens heeft verstrekt, worden gezien als een aanbod van de eigenaar van de boot, zo ja, wat voor aanbod? N.B. u hoeft niet in te gaan op aspecten van vertegenwoordiging.

Uitwerking:

Voor een aanbod moet gekeken worden of er een wil en een verklaring is. Is er een wil? Ja, in principe wel. Er is een verkoopbord en van der Ark heeft de makelaar ingeschakeld. Is er een verklaring? Ja. Echter is in HR Hofland/Hennis bepaalt dat dit nog niet tot een geldig aanbod hoeft te leiden. Als jij bv. een advertentie plaatst, is dit nog geen aanbod, maar een aanbod om in onderhandeling te treden. Het aanbod is dan dus nog niet aangenomen. Er is i.c. geen sprake van een aanbod, omdat het verkoopbord gezien wordt als een advertentie. Tevens duidt dit verkoopbord een specifieke boot aan, waar tevens waarde aan gehecht kan worden.

Er is dus nog geen sprake van een aanbod.

 

Balk wil de boot nog eens met eigen ogen zien. Zij gaat opnieuw naar de jachthaven en treft dit- maal Vroom, de eigenaar, op de boot aan. Hij laat haar de boot zien en geeft - voor het geval dat Balk nog vragen heeft - zijn huisadres en telefoonnummer op. Nog dezelfde dag laat Balk de makelaar telefonisch weten dat zij de boot voor € 17.500 wil kopen. Van der Ark zegt toe dat hij op korte termijn contact zal opnemen met Vroom.

  1. Hoe kan de verklaring van Balk worden gekwalificeerd?

Uitwerking:

De verklaring van Balk kan worden gekwalificeerd als een aanbod tot het doen van een overeenkomst. Een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst, gericht tot één of meerdere personen vormt een aanbod, indien het voldoende bepaald is en daaruit blijkt van de wil van de aanbieder om in geval van aanvaarding gebonden te zijn. Balk uit i.c. een wilsverklaring, namelijk dat ze de boot voor €17.500 euro wil kopen. Voldaan is dus al aan de wil. Verklaringen zijn vormvrij (Art. 3:37 BW), dus de verklaring door de telefoon is ook geldig. Er is dus sprake van een wilsverklaring en dus van een aanbod.

De makelaar laat weten dat Vroom vasthoudt aan zijn oorspronkelijke verkoopprijs. Balk, die de boot bijzonder graag wil hebben, ziet af van verder loven en bieden, en rijdt direct naar het huis van Vroom, die echter niet thuis is. Zij stopt een briefje in de brievenbus met de volgende tekst: ‘Akkoord, € 25.000’, met daaronder haar naam, adres en telefoonnummer.

Vroom komt pas twee dagen later thuis. Hij vindt het briefje maandagavond. De zaterdag daar-opvolgend heeft Balk nog steeds niets van Vroom vernomen.

  1. Is een koopovereenkomst tot stand gekomen, zo ja op welk moment?

Uitwerking:

Het verkoopbord gecombineerd met de mededeling is een doorlopend aanbod. Dus als Vroom het aanbod van Balk niet aanvaardt, is er nog wel sprake van een aanbod van Vroom, namelijk gewoon die €25,000 euro. De koopovereenkomst komt tot stand op het moment dat de aanvaarding aangekomen is bij Vroom. Art. 3:37 lid 3 BW beschrijft dat een verklaring werking heeft vanaf het moment dat de verklaring de persoon heeft bereikt. De verklaring heeft de persoon bereikt op zaterdag, omdat er toen al sprake was van ontvangst. Op het moment dat Balk de aanvaarding in de brievenbus heeft gestopt, is er een koopovereenkomst tot stand gekomen.

Opdracht 3

In onderstaand vonnis inzake Gemeente Schiedam/SSVZ (gedeeltelijk weergegeven) doet de rechter onder meer uitspraak over de vraag of SSVZ de onderhandelingen met de Gemeente Schiedam mocht afbreken.

Lees het hele vonnis en beantwoord de volgende vragen:

  1. Geef in het kort de relevante feiten weer. N.B. Welke feiten relevant zijn, blijkt onder meer uit het arrest CBB/JPO.

Uitwerking:

Twee ziekenhuizen willen fuseren. De Gemeente Schiedam heeft een plan opgesteld om een nieuwbouwziekenhuis te bouwen. SSVZ heeft verklaard dit project te financieren. SSVZ verklaart echter later af te zien van de bouw van het ziekenhuis. De Gemeente doet vervolgens een vordering tot nakoming, dat SSVZ verplicht zou moeten stellen om mee te werken aan het project en haar verplichtingen dient na te komen. Al jaren zijn er afspraken gemaakt tussen de Gemeente en SSVZ, zodat SSVZ volgens de Gemeente niet op die afspraken terug kan komen.

Subsidiair eist de Gemeente dat SSVZ verder gaat met de onderhandelingen (dooronderhandeling).

Aantekening: Nakoming veronderstelt een overeenkomst. I.c. is er sprake van een rompovereenkomst. Deze bevindt zich in de precontractuele fase.

  1. Waarom wordt de vordering tot nakoming afgewezen?

Uitwerking:

Een vordering tot nakoming is slechts mogelijk indien de overeenkomst tussen de Gemeente en SSVZ perfect tot stand is gekomen, waarbij alle afspraken zijn gemaakt. I.c. is dat niet het geval, omdat er hier en daar nog onduidelijkheden zijn over bepaalde zaken. Zo staat nog niet duidelijk vast hoe de grondexploitatie zal geschieden, of SSVZ de grond in erfpacht krijgt, er waren geen definitieve cijfers en berekeningen etc. Om deze reden is er geen sprake van een perfecte overeenkomst en wordt de vordering tot nakoming afgewezen (r.o. 5.2 t/m 5.7).

Subsidiaire eis: Arrest CJB/JPO (r.o. 3.6) beschrijft het volgende: ‘’Als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de tegenpartij in het totstand komen van de overeenkomst of in verband met andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn’’. Dit is ook wel het onaanvaardbaarheidscriterium. Hieronder staan factoren wanneer iets onaanvaardbaar is:

  • De mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij.

  • Onvoorziene omstandigheden

  1. Heeft de president in het licht van het (later gewezen) arrest CBB/JPO de juiste criteria gehanteerd?

Het onaanvaardbaarheidscriterium komt naar voren. In 5.13 wordt ook gesproken over onvoorziene omstandigheden. In 5.10 en 5.11 komt het gerechtvaardigd vertrouwen aan bod. De president heeft het arrest goed toegepast.

In 5.14 komt de rechter tot de conclusie dat de subsidiaire eis wordt toegewezen.

Opdracht 4

Alberts verleent aan Berendsen twee volmachten. De eerste volmacht betreft de aankoop van een perceel grond dat door Draver te koop is aangeboden. De volmacht is schriftelijk verleend. In dit geschrift is geen maximum genoemd met betrekking tot de koopsom. De volmacht is aan Draver getoond. Monde­ling heeft Alberts aan Berendsen laten weten dat hij beslist niet hoger wil gaan dan € 150.000. Berendsen sluit met Draver in naam van Alberts een overeenkomst tot aankoop van het perceel grond voor € 160.000.

De tweede volmacht betreft de verkoop van een aan Alberts toebehorende antieke klok. Deze volmacht is mondeling verleend. Alberts heeft Berendsen laten weten dat hij hoopt de klok voor € 5.000 te kunnen verkopen, maar dat hij hem eventueel voor € 4.000 van de hand wil doen. Berendsen doet geruime tijd zijn best een koper voor de klok te vinden. Ten slotte sluit hij in naam van Alberts met Everdingen een overeenkomst tot verkoop van de klok voor € 3.600. Nog voordat de klok aan hem is geleverd, verkoopt Everdingen de klok aan Feith voor € 4.200.

  1. Is Alberts verplicht om € 160.000 voor het perceel grond te betalen?

Uitwerking:

Alberts heeft Berendsen een volmachtverlening gegeven (Art. 3:60 jo. 3:33 BW). Er is een rechtshandeling, want er is een wil en een verklaring (mondeling en schrift). Er is tevens een geldige verklaring (Art. 3:37 BW). Een volmacht is een eenzijdig gerichte rechtshandeling. Alberts is de volmachtgever/achterman en Berendsen is de gevolmachtigde/tussenpersoon.

Alberts is tegen zijn wil gebonden aan een koopovereenkomst. Draver mag er vanuit gaan dat wat Berendsen zegt klopt. Berendsen heeft immers de volmacht laten zien die hij van Alberts heeft verkregen. Berendsen is wel gevolmachtigd, maar hij treedt buiten zijn bevoegdheid. Hem is namelijk duidelijk gezegd dat Alberts niet hoger wilde gaan €150.000 euro. De hoofdregel is dat er geen rechtshandeling tot stand komt, als de tussenpersoon niet bevoegd is (Art. 3:66 BW). Berendsen is buiten de grenzen van zijn bevoegdheid in naam van Alberts getreden (HR Kribbebijter). Dit is een alles of niets bepaling. Hij dient niet alleen zijn volmacht te presenteren, maar deze kwaliteit ook te bezitten. In beginsel is op grond van dit Art. Alberts niet gebonden aan de rechtshandeling.

Echter mag er volgens Art. 3:61 lid 2 BW van worden uitgegaan dat Draver er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd en dus de schijn heeft gehad, dat er wél een toereikende volmacht was, en dat deze schijn van volmacht is gewekt door een verklaring of gedraging van Alberts, of door factoren die in zijn risicosfeer liggen (toedoensbeginsel). Er is dan sprake van schijn van volmacht. Dit zou een rechtvaardiging geven voor een lastverschuiving van Draver naar Alberts.

I.c. heeft Alberts een schriftelijke volmacht aan Berendsen meegegeven, deze heeft Draver gezien. In deze volmacht stonden geen vereisten of grenzen opgesteld. Er is dus geen limitering. Draver heeft er dus gerechtvaardigd op kunnen vertrouwen dat Berendsen wel gevolmachtigd was, zonder beperkingen of limitering, en dat deze schijn is gewekt door de volmacht die Alberts aan Berendsen heeft gegeven. De schijn is dus gewekt door Alberts en daarmee is voldaan aan het toedoensvereiste van Art. 3:61 lid 2 BW.

De last verschuift daarmee naar Alberts, hij is verplicht de €160.000 euro voor het perceel grond te betalen (HR Bera/ING).

  1. Gesteld dat Alberts gebonden is aan de overeenkomst met Draver, kan hij Berendsen dan met succes aanspreken tot vergoeding van de schade die hij lijdt doordat hij voor het perceel grond € 10.000 meer moet betalen dan hij er zelf voor wilde betalen?

Uitwerking:

Er is geen overeenkomst tussen Alberts en Berendsen, er is een volmachtiging, dit is een eenzijdige rechtshandeling. Voor een overeenkomst is er een meerzijdige rechtshandeling vereist. Los van de volmachtverlening kan er gesteld worden dat er ook sprake is er een lastgevingsovereenkomst. Dit is wel een meerzijdige rechtshandeling. Alberts verplicht Berendsen dan om het perceel grond te kopen. Berendsen zou hiermee dan in moeten stemmen.

Alberts kan op Berendsen afstappen op grond van de wanprestatie, Art. 6:74 BW. Alberts had Berendsen gevolmachtigd, maar daarnaast de afspraak gemaakt dat Berendsen niet hoger zou gaan dan €150.000 euro. Berendsen heeft dit wel gedaan en daardoor is er door hem niet gedaan wat er van hem werd verwacht. Hiermee heeft Berendsen tekortgeschoten en kan Alberts een beroep doen op Art. 6:74 BW.

Gesteld kan ook worden dat er geen sprake is van een lastgevingsovereenkomst. Dan is een beroep op Art. 6:74 BW niet mogelijk, aangezien dit alleen mogelijk is bij overeenkomsten. Wel resteert er dan een mogelijkheid tot een beroep op Art. 6:162 BW.

  1. Is Alberts verplicht tot levering van de klok voor € 3.600?

 

Uitwerking:

Alberts heeft Berendsen een volmachtverlening gegeven (Art. 3:60 jo. 3:33 BW). Er is een rechtshandeling, want er is een wil en een verklaring (mondeling en schrift). Er is tevens een geldige verklaring (Art. 3:37 BW). Een volmacht is een eenzijdig gerichte rechtshandeling. Alberts is de volmachtgever/achterman en Berendsen is de gevolmachtigde/tussenpersoon.

Alberts is wederom tegen zijn wil gebonden aan een overeenkomst. Hij heeft Berendsen mondeling gevolmachtigd, er is dus geen schriftelijk bewijs hiervan. Tevens heeft hij aangegeven dat hij de klok niet voor minder dan €4000 euro wil verkopen. Berendsen doet dit echter wel, hij verkoopt de klok voor €3600 euro. Berendsen is wel gevolmachtigd, maar niet bevoegd de klok te verkopen voor minder dan €4000 euro. De hoofdregel is dat er dan geen rechtshandeling tot stand komt.

Wel moet nog gekeken worden naar Art. 3:61 lid 2 BW. Er is in dit geval geen sprake van een gerechtvaardigd vertrouwen, want Alberts heeft niets gedaan in de richting van Everdingen. Alberts is dus niet gebonden.

  1. Gesteld dat Alberts niet verplicht is tot levering, kan Everdingen dan Berendsen met succes aanspreken tot vergoeding van schade bestaande in een winstder­ving van € 600?

Uitwerking:

Stel dat Alberts niet gebonden is en dus niet levert, maar Everdingen, is het moeilijker op Berendsen af te stappen. Everdingen kan namelijk wel op hem afstappen, maar hij zal dan zeggen: ‘’Wij hebben geen contract. Ik ben als tussenpersoon geen contractuele relatie aangegaan met jou’’. Echter is Berendsen dan alsnog verplicht het gehele bedrag te betalen aan Everdingen, op grond van Art. 3:70 BW: ‘’Gevolmachtigde staat jegens de derde in voor de gestelde volmacht’’. Instaan moet je lezen als aansprakelijkheid van de gevolmachtigde voor de schade die is ontstaan, door het ontbreken van de volmacht. Er is dus geen overeenkomst, maar er is wel een wettelijke verplichting tot schadevergoeding, die rechtstreeks voortvloeit uit Art. 3:70 BW.

Dit artikel heeft alleen gelding tussen de gevolmachtigde en de derde, dus nooit tussen andere partijen.

  1. Gesteld dat Alberts niet gebonden is aan de overeenkomst met Everdingen, welke invloed heeft dit dan op de rechtsverhouding tussen Everdingen en Feith?

Uitwerkingen:

Everdingen zou de klok verkopen aan Feith. Dit kan nu niet meer. Everdingen en Feith hebben een koopovereenkomst gesloten (Art. 6:217 BW). Everdingen kan deze niet meer nakomen. De rechtsverhouding tussen Everdingen en Feith loopt hierdoor schade op. Feith zou een beroep kunnen doen op de wanprestatie, geregeld in Art. 6:74 BW. Feith kan dan schadevergoeding krijgen. Indien Feith geen schadevergoeding wil, maar wel van zijn verplichting af wil, kan hij de overeenkomst ontbinden op grond van Art. 6:265 BW.

Opdracht 5

Zuidema is al vele jaren in dienst bij taxicentrale Sneltax. Hij heeft zijn werk altijd met plezier gedaan, maar de laatste tijd is de lol er af: met name in het weekend wordt Zuidema nogal eens geconfronteerd met gewelddadige klanten. Na enkele nare ervarin­gen heeft hij aan zijn baas, Versnellen, gevraagd om in het weekend niet meer in de avond- of nachtdienst te hoeven werken. Volgens Versnellen is het echter organisatorisch onmogelijk om dit verzoek in te willigen.

Als Zuidema op een vrijdagavond wéér wordt bedreigd, wordt het hem te veel. Over­stuur rijdt hij terug naar de centrale en levert daar de autosleutels in met de woorden: ‘Ik kap ermee! Ik laat me toch zeker niet kapotmaken!’ Daarop gaat hij naar huis.

Versnellen besluit om de man eerst een paar dagen tot rust te laten komen. Via een uitzendbu­reau huurt hij een andere chauffeur in om de weekenddrukte op te vangen. De woensdag daarna is Zuidema nog steeds niet op zijn werk verschenen. Versnellen stuurt Zuidema vervolgens een brief waarin hij meedeelt dat hij - conform de wens van Zuidema - het dienstverband met onmiddellijke ingang als beëindigd beschouwt. De volgende dag verschijnt Zuidema bij zijn baas: hij heeft spijt van zijn uitlatingen en wil graag weer gaan rijden, zelfs in het weekend. Versnellen antwoordt dat hij daar niet aan kan beginnen. Sneltax gaat op zoek naar een andere chauffeur, die meer stressbestendig is.

Bespreek de rechtspositie van respectievelijk Zuidema en Versnellen. Besteed hierbij tevens aandacht aan de beperkende werking van de redelijkheid en de billijkheid.

Uitwerking:

Bij deze vraag is HR Westhoff/Spronsen aan de orde. In dit arrest stond de vraag centraal of er een ontslag tot stand was gekomen door middel van de verklaring die de werknemer uitte tegenover zijn werkgever. I.c. levert Zuidema zijn sleutels in en zegt: ‘’Ik kap ermee. Ik laat me toch zeker niet kapotmaken!’’ Dit is een verklaring. Versnellen heeft deze verklaring opgevat als een ontslag, omdat mede Zuidema de komende werkweek niet meer op komt dagen. Versnellen stuurt dan ook een brief om het dienstverband te beëindigen. Zuidema komt dan echter op zijn verklaring terug. Hij geeft aan dat er een discrepantie is tussen zijn wil en afgelegde verklaring. Hij wil namelijk toch blijven werken, en ook in het weekend. In beginsel is het ontslag dan niet als rechtshandeling tot stand gekomen, echter is dit wel zo als Versnellen er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Zuidema die wil weldegelijk heeft gehad. Hierbij rust er een onderzoeksverplichting op Versnellen. In dit geval was Zuidema niet alleen weggegaan op vrijdagavond, maar ook is hij daarna niet meer op komen dagen tot zeker een woensdag, dus zegt de werkgever: ‘’In dit geval mocht ik er toch wel gerechtvaardigd op vertrouwen dat Zuidema zijn verklaring heeft gemeend en dus zijn ontslag heeft gewild’’. In dit geval komt het ontslag als rechtshandeling wél tot stand, tenzij dit onaanvaardbaar zou zijn in het licht van de redelijkheid en billijkheid. Het ontslag zou dan gecorrigeerd moeten worden. In het arrest Westhoff/Spronsen heeft de HR hierover bepaald dat hiervoor in dit geval geen aanleiding is. Het ontslag van Zuidema is dus tot stand gekomen.

 

Week 2

Aantekening:

Wilsgebrek is niet zozeer dat de wil niet bestaat, maar dat de wil op een gebrekkige wijze tot stand is gekomen. Het gevolg hierop is vernietigbaarheid. Dit verondersteld een bevoegdheid van degene die slachtoffer wordt van een wilsgebrek.

Opdracht 1

Paul Vroman, dertig jaar en van goede komaf, heeft sinds zijn meerderjarigheid altijd in het koetshuis op het landgoed van zijn ouders in Utrecht gewoond. Omdat hij eindelijk is afgestudeerd en een baan bij een ministerie heeft gevonden, maakt hij zich op om te gaan verhuizen naar Den Haag. Hij is op zoek naar een representatieve huurwoning, waar hij zijn ouders en vrienden zonder gêne zal kunnen ontvangen. Via een advertentie in de krant is hij op het spoor gekomen van een huis in de Van Beuningenstraat. De eigenaresse van het huis, Rita Versloot - die tegen de tachtig loopt - heeft een verzorgingsflat gekocht en wil het huis graag als belegging aanhouden. Vroman is onder de indruk van de rustige voorname uitstraling van de straat. Hij schrikt wel als de huurprijs wordt genoemd. Deze is niet mis. Na een lichte aarzeling zegt hij tegen Versloot dat de buurt precies is zoals hij dat wenst, met een rustige en voorname, Louis Couperusachtige uitstraling. Hij accepteert het bod en sluit een huurovereenkomst voor twee jaar.

Wat Vroman niet weet, is het volgende. Een maand voor het sluiten van de huurovereenkomst heeft de gemeente Den Haag definitief besloten dat het pand tegenover het huis van Versloot een opvangtehuis voor daklozen en verslaafden zal worden. Omwonenden waren al eerder op de hoogte gesteld van de plannen van de gemeente. Aanvankelijk waren er protesten, maar de buurt heeft zich bij de plannen neergelegd toen de gemeente de toezegging deed dat de opvang van de daklozen en verslaafden in de Van Beuningenstraat tijdelijk is, nl. voor een periode van maximaal drie jaar. Versloot heeft zich over het opvangtehuis nooit druk gemaakt. Aan de buren en aan iedereen die het wilde horen heeft ze duidelijk gemaakt dat de gastvrijheid van de Van Beuningenstraat zich ook tot de minder bedeelden en minder gelukkigen moet uitstrekken. Ze verwacht bovendien dat de overlast reuze zal meevallen.

Op de dag van de verhuizing raakt Vroman door een praatje met zijn nieuwe buren op de hoogte van het opvangtehuis. Hij is zeer ontstemd en wil zo snel mogelijk weer zijn intrek nemen in het koetshuis van zijn ouders.

Welke rechtsgrond biedt Vroman het meeste succes om van de huurovereenkomst af te komen? Bespreek van deze rechtsgrond alle vereisten en beoordeel de kans op succes van Vroman’s poging om aan betaling van de huurprijs te ontkomen. NB: U dient bij uw antwoord de bepalingen uit Boek 7 buiten beschouwing te laten.

Uitwerking:

I.c. is er sprake van een wilsgebrek. Vroman heeft een huurcontract getekend, achteraf blijkt dat er in de wijk daklozen en verslaafden worden opgevangen. Vroman is het hier niet mee eens.

Art. 6:228 BW: Dwaling.

Allereerst de volgende vraag: Is er een overeenkomst tot stand gekomen? Ja, er is een huurovereenkomst tot stand gekomen (Art. 6:217 BW). Vroman aanvaardt het aanbod en gaat een overeenkomst aan voor 2 jaar.

  1. Is er een verkeerde voorstelling van zaken? Ja, Vroman weet niet dat er in het pand tegenover zijn huurwoning verslaafden en daklozen worden opgevangen.

  2. Causaal verbad? Ja, hiervan is sprake. Als Vroman had geweten dat er daklozen en verslaafden worden opgevangen in de wijk, had hij de huurovereenkomst niet aangegaan.

  3. Veroorzaakt door verzwijgen (Art. 6:228 lid 1 sub b BW). Versloot heeft Vroman niets verteld over de komst van de verslaafden en daklozen in de wijk.

  4. Kenbaar voor de wederpartij? Ja, hiervan is ook sprake. Versloot heeft er weet van dat Vroman een rustige wijk wil. Hij heeft aangegeven dat de buurt precies is zoals hij wenst. Versloot had hieruit kunnen afleiden dat hij een rustige buurt wil. Versloot heeft zich zelf nooit druk gemaakt over de komst van de verslaafden en daklozen. Van hieruit kun je ook beargumenteren dat zij niet had kunnen raden dat een rustige wijk voor andere bewoners wél belangrijk is. Echter kan dit gerelativeerd worden, want zij is op de hoogte van het feit dat de andere bewoners het níet accepteren, er zijn namelijk protesten door andere mensen uit de buurt. Om deze reden had ze kunnen raden dat Vroman het niet eens zou zijn met de komst van de verslaafden en daklozen. Aan de kenbaarheid is daarmee voldaan.

  5. Lid 2 exceptie?

  • Geen toekomstige omstandigheid? Ja, hieraan is voldaan. De huurovereenkomst is gesloten (HR Booy/Wisman). Al vast stond dat het gaat gebeuren.

  • Niet voor rekening van de dwalende? Hierbij moet gekeken worden naar de aard van de overeenkomst en de verkeersopvatting (onderzoeksplicht en verkopersdwaling = dwaling van verkoper blijft altijd voor rekening van de verkoper). De aard van de overeenkomst verzet zich niet tegen een geldig beroep op dwaling. Er is geen sprake van een bijzondere overeenkomst. Er is daarnaast geen ruimte voor een onderzoeksverplichting. De dwalende is tot slot niet de verkoper en dus gaat deze ook niet op. Het komt niet voor rekening van de dwalende.

  1. Redelijkheid en billijkheid (Art. 6:2 lid 2 BW) + Art. 6:230 BW: Kan de dwaling verwerpen. Hierover valt niets uit de casus af te leiden.

Conclusie: Er is sprake van dwaling, Vroman kan zich het best hierop beroepen. De huurovereenkomst is vernietigbaar.

Opdracht 2

Speer, werknemer bij Altena, ontvreemdt gedurende enkele jaren geld uit de kassa van Altena tot een totaalbedrag van € 50.000. Nadat Altena dit heeft ontdekt, laat hij Speer weten dat hij voortzetting van de arbeids­overeen­komst absoluut niet wenst en legt hij Speer een verklaring ter ondertekening voor waarbij Speer toezegt in vier halfjaarlijkse termijnen van elk € 13.750 aan Altena een som te zullen terugbeta­len van € 55.000, zijnde het ontvreemde bedrag en de daarover berekende wettelijke rente. Altena dreigt de politie te zullen inschake­len indien Speer hiermee niet akkoord gaat. Speer stemt in met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en ondertekent de verklaring betreffende de terugbetaling van het geld.

Enige tijd later sluit Speer een arbeidsovereenkomst met Karelsen. Bij zijn sollicitatie heeft Speer een vervalst getuigschrift overgelegd waarin te lezen staat dat hij gedurende tien jaar naar volle tevredenheid bij Altena heeft gewerkt en ontslag heeft genomen omdat hij zijn positie wilde verbeteren. Karelsen controleert deze gegevens niet, omdat Speer op hem een zeer betrouwbare indruk maakt.

Via een van zijn nieuwe collega's komt Speer in contact met een groep mensen die allen een staanplaats voor hun caravan huren op een idyllisch plekje bij een boer. Na een soort ballotage wordt Speer opgenomen in de groep en huurt hij daar ook een staanplaats voor de tijd van tien jaar.

De eerste termijn van € 13.750 betaalt Speer op tijd aan Altena. De tweede termijn echter betaalt hij niet, zelfs niet als hij daartoe enige malen is gemaand door Altena. Daarop neemt Altena contact op met Karelsen. Hierdoor raakt Karelsen op de hoogte van de werkelijke stand van zaken. Ook de collega van Speer verneemt van deze gebeurtenissen en al heel gauw daarna zijn alle caravanhouders van de camping en de boer eveneens geheel op de hoogte.

Speer zit met het probleem dat hij niet weet hoe hij de resterende termijnen moet betalen. Karelsen zit met het probleem dat hij geen werknemer wil die zijn handen niet kan thuishouden. De boer zit met het probleem dat hij voor de tijd van tien jaar een overeenkomst heeft gesloten met iemand wiens verleden de sfeer bederft in de altijd zo vredige groep.

  1. Kan Speer zich aan de gevolgen van zijn belofte om in vier halfjaarlijkse termijnen € 55.000 te zullen betalen onttrekken op grond van de stelling dat hij de desbetref­fende verklaring alleen maar heeft ondertekend omdat hij vreesde dat Altena anders de politie zou inschake­len?

Uitwerking:

In dit geval zou Speer zich beroepen op bedreiging, een vorm van wilsgebreken (Art. 3:44 lid 2 BW).

‘’Bedreiging is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen. Deze bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed’’. De rechtshandeling is dan vernietigbaar.

Altena heeft gedreigd de politie te bellen als Speer hem het bedrag niet terugbetaalt. Dit is dus wel een bedreiging met enig nadeel in persoon of goed. Altena beweegt Speer tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling, namelijk het terugbetalen van het geldbedrag.

Dan resteert nog de vraag of Altena dit onrechtmatig doet. Aangifte is een recht dat Altena heeft. Om deze dezen is er sprake van een geoorloofd middel. Het doel dat na wordt gestreefd is het terugkrijgen van het bedrag. Dit bedrag komt rechtens toe aan Altena. Het doel is dus geoorloofd, omdat het geld aan Altena toebehoort, maar ook omdat Speer een makkelijke uitweg heeft door de mogelijkheid die Altena hem biedt. Indien hij hier niet op in gaat, wordt er aangifte tegen hem gedaan en krijgt hij een strafblad. Het terugbetalen is dus veel gunstiger voor Speer. Nu er sprake is van een geoorloofd middel en een geoorloofd doel, is er geen sprake van onrechtmatigheid. Conclusie: Er is wel een bedreiging, maar deze is niet onrechtmatig. Er is dus geen geldige vernietigingsgrond. Aan een criterium is wel voldaan, maar aan het leerstuk niet. Er kan níet vernietigd worden.

Onrechtmatig?

Ongeoorloofd doel

Geoorloofd doel

Ongeoorloofd middel?

  • Bedreiging met geweld, schade.

 

 

Geoorloofd middel?

  • Aangifte, ontbinding, vernietiging, beslag.

 

 

X

 

 

X

Als er in een casus wel sprake is van onrechtmatige bedreiging dient er nog te worden getoetst of er een redelijk persoon beïnvloedbaar is, en of er een causaal verband is. Zie hiervoor ook Art. 3:44 lid 2 BW.

Aantekening:

Uitzondering op de regel: Indien het doel en middel beide geoorloofd zijn, kan de bedreiging toch nog onrechtmatig zijn, indien er totaal geen verband bestaat tussen doel en middel. Voorbeeld: Stel, je vriend mishandelt zijn vriendin en jij krijgt nog geld van hem. Indien je dan dreigt aangifte te doen van de mishandeling op zijn vriendin, als je je geld niet snel terugkrijgt, is dit alsnog een onrechtmatige bedreiging, omdat het middel en het doel dan niet in verhouding staan tot elkaar.

  1. Kan Karelsen de arbeidsovereenkomst met Speer vernietigen op grond van de stelling dat hij Speer nooit in dienst zou hebben genomen indien hij had geweten dat Speer bij zijn vorige werkgever geld had ontvreemd?

Uitwerking:

Ja, Karelsen kan de arbeidsovereenkomst vernietigen op grond van art. 6:228 BW, dwaling. Hiervoor is het volgende vereist:

Er is een overeenkomst tot stand gekomen. Dit is het geval. Er is een arbeidsovereenkomst gesloten tussen Speer en Karelsen.

  1. Een onjuiste voorstelling van zaken. Ja, dit is het geval. Karelsen is niet op de hoogte geweest van de vervreemding van Speer bij zijn vorige werkgever.

  2. Causaal verband? Ja, bij een juiste voorstelling van zaken zou de arbeidsovereenkomst niet zijn gesloten. Dit is het geval. Karelsen geeft aan dat als hij weet had gehad van de vervreemding van Speer, hij de arbeidsovereenkomst niet had gesloten.

  3. Veroorzaakt door een onjuiste mededeling, namelijk het valse getuigschrift.

  4. De kenbaarheid: de dwaling is te wijten aan de inlichting van de wederpartij. Voor Karelsen is het belangrijk dat Speer niet liegt over zijn verleden bij zijn vorige werkgever. Dit is voor Speer kenbaar, daar kan geen twijfel over mogelijk zijn.

  5. Excepties van lid 2:

  • Er mag geen sprake zijn van een toekomstige omstandigheid. Hieraan is voldaan, aangezien de arbeidsovereenkomst al is gesloten.

  • Niet voor rekening van de dwalende? De aard van de overeenkomst verzet zich hier niet tegen. Tevens is er geen sprake van een onderzoeksplicht. Karelsen mag als werkgever verwachten dat het getuigschrift geldig is en dat hiermee niet gesjoemeld is. Het komt dus niet voor rekening van de dwalende

  1. Redelijkheid en billijkheid (Art. 6:2 lid 2 BW)? Ook in deze casus is hiervoor geen aanleiding. Speer heeft zelf onrechtmatig gehandeld.

Een beroep op dwaling (Art. 6:228 BW) door Karelsen is mogelijk, nu aan alle criteria hiervoor is voldaan.

Er is echter nog een grond tot vernietiging mogelijk, namelijk bedrog (Art. 3:44 BW). Deze kan ook uitgewerkt worden. Vereist is:

  1. Er is een verkeerde voorstelling van zaken. Hieraan is voldaan, zie voor de toelichting de uitwerking bij de dwaling.

  2. Opzettelijk. Hieraan is ook voldaan. Speer legt opzettelijk een vals getuigschrift aan Karelsen voor. Hij heeft de opzet om Karelsen een verkeerd beeld van zichzelf te geven, waardoor Karelsen hem vertrouwt en hem aanneemt als werknemer.

  3. Er is sprake van een causaal verband. Aan dit criterium is ook voldaan. Door het bedrog gaat Karelsen de arbeidsovereenkomst met hem aan. Indien hij op de hoogte was geweest van de vervreemding, had hij deze niet aangegaan.

Nu ook aan de criteria voor bedrog is voldaan, kan op beide wilsgebreken een beroep worden gedaan. Dwaling is iets makkelijker vast te stellen, omdat het opzetvereiste van bedrog soms moeilijk vast te stellen valt.

  1. Verandert het antwoord op vraag b, als Karelsen pas vier jaar na het sluiten van de arbeidsovereenkomst op de hoogte raakt van de greep in de kas?

Uitwerking:

Vanaf het moment van de ontdekking heeft Karelsen nog 3 jaar (Art. 3:52 lid 1 sub c BW) om in beroep te gaan. Het antwoord op de vorige vraag is dan dus niet anders. Karelsen kan nog steeds een beroep doen op de wilsgebreken, tot drie jaar na hij van de vervreemding van Speer op de hoogte is gebracht.

Een advocaat zou eventueel kunnen bepleiten dat vernietiging toch niet rechtvaardig is, omdat de drie jaar dat Speer werkzaam is bij Karelsen, er niets vervelends gebeurd is. Speer heeft in zijn werkzame jaren voor Karelsen nooit geld vervreemd. Karelsen zou dan geen reden hebben om Speer te wantrouwen en dus zou een vernietiging van de arbeidsovereenkomst dan niet op zijn plaats zijn. Hiertegen is echter weer in te brengen dat Speer in eerste instantie wél gelogen heeft tegen Karelsen tijdens zijn sollicitatie. Dit is een ernstige zaak en geeft Karelsen alsnog reden om Speer te wantrouwen. De overeenkomst is gewoon vernietigbaar.

  1. Kan de boer de overeenkomst van verhuur van de staanplaats voor de caravan vernietigen op grond van de stelling dat hij die overeenkomst nooit zou hebben gesloten indien hij had geweten dat Speer een dief was?

De boer dacht dat Speer zuiver was, dit blijkt niet het geval. Er is echter geen grond om de overeenkomst te vernietigen. Er is geen wilsgebrek dat kan slagen. De boer heeft dus geen mogelijkheid tot het vernietigen van de overeenkomst met Speer.

Opdracht 3

De 16-jarige Anouk, die er uitziet alsof zij 18 is, heeft met zelf verdiend geld een tablet gekocht ter waarde van € 475. Haar ouders willen deze koopovereenkomst vanwege Anouk’s minderjarigheid vernietigen. Zij stellen dat de verkoper voor het sluiten van de koop bij hen had moeten informeren of zij wel toestemming hadden gegeven voor deze aankoop.

De verkoper vermoedt dat Anouk achteraf niet tevreden is geweest met de aankoop, haar geld aan iets anders wil besteden en haar ouders in het ‘complot’ heeft betrokken.

Kan de verkoper de vernietiging van deze koopovereenkomst met succes aanvechten?

Uitwerking:

Art. 3:32 BW, Anouk is handelingsonbekwaam, zij is namelijk minderjarig (Art. 1:234 BW). Enkel indien Anouk toestemming heeft van haar wettelijk vertegenwoordiger kan zij rechtshandelingen verrichten (Art. 1:233 BW). Op grond van lid 3 van Art. 1:234 BW, wordt de toestemming verondersteld aanwezig te zijn ten aanzien waarvan in maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat minderjarigen van zijn leeftijd deze zelfstandig verrichten.

Is het gebruikelijk dat een 16-jarige een tablet koopt voor €475,-? Ja. Als 16-jarige kun je wettelijk gezien een bijbaantje hebben en heb je dus geld om een tablet te kopen. Daarnaast leven we in een moderne tijd, en heeft bijna iedere jongere een tablet. Dat Anouk 18 jaar lijkt is niet relevant, alleen objectieve maatstaven mogen gevolgd worden. De verkoper zou zich op grond van het bovenstaande in beginsel op lid 3 kunnen beroepen. De rechtshandeling is dan wel tot stand gekomen. De vernietiging van de koopovereenkomst zou hij dan met succes kunnen aanvechten, tenzij de ouders van Anouk een bezwaar hebben gemaakt.

De ouders doen dit echter achteraf, dit maakt dan niet meer uit. De rechtshandeling kan dan níet vernietigd worden. Dit was anders geweest indien de ouders vooraf, dus voor de aankoop, aan de winkelier te kennen hadden gegeven dat zij niet wilden dat Anouk het tablet zou kopen. De ouders dienen dus van tevoren bezwaar te maken, indien zij dit achteraf doen gaat de rechtshandeling gewoon door.

Beargumenteerd kan ook worden dat het níet gebruikelijk is dat een 16-jarige een tablet koopt voor €475,-. Het is een duur apparaat, wat langer meegaat, en dus is het gebruikelijk dat de ouders mee zouden gaan voor de aanschaf van het product. Het is namelijk een product dat je niet zomaar koopt, zo’n koop moet je goed overwegen. De casus kan dus vanuit twee richtingen beargumenteerd worden.

Opdracht 4

Ten gevolge van het onverhoopt niet doorgaan van een belangrijke transactie verkeert Adri in financiële problemen. Zo heeft voormalig zakenpartner Moustafa nog 250.000 euro van hem tegoed. Adri is niet in staat om deze vordering te voldoen.

Op 12 september 2014 verkoopt en levert Adri zijn kantoorpand voor € 200.000 aan een vriend. Het pand is in werkelijkheid € 300.000 waard.

  1. Kan Moustafa op 28 september de overdracht van het huis tussen Adri en diens vriend ongedaan maken? Zo ja, schiet Moustafa daar iets mee op?

Ja, dat kan, op grond van ‘’benadeling schuldeisers’’ (Art. 3:45 BW, Actio Pauliana). In dit geval willen de partijen van de overeenkomst deze niet aantasten, maar derden. In casu hebben Adri en zijn vriend een koopovereenkomst gesloten, Moustafa is de derde in dit verhaal. Hij is schuldeiser en kan zich niet meer verhalen op het vermogen van Adri.

Art. 3:45 BW stelt drie vereisten voor een geldig beroep.

  1. Er moet sprake zijn van een onverplichte rechtshandeling. Hiervan is sprake. Niemand is verplicht geweest de rechtshandeling aan te gaan. Adri en zijn vriend hebben hiervoor zelf gekozen.

  2. Er moet sprake zijn van benadeling van de schuldeiser. Hiervan is sprake. Moustafa gaat door de overeenkomst achteruit in zijn vermogen, hij wordt dus op financieel gebied benadeeld.

  3. De schuldenaar wist of behoorde te weten dat hij door zijn rechtshanddeling de schuldeiser in zijn verhaalsmogelijkheden kan benadelen (Art. 3:46 lid 1 sub 1 BW). Hiervan is ook sprake. Hij betaalt relatief weinig voor het pand, hierdoor had hij kunnen vermoeden dat er iets niet klopte.

In principe is de overeenkomst vernietigbaar. Alleen de koopovereenkomst wordt vernietigd. Bij de overdracht van het huis is er geen geldige titel, dus geen geldige overdracht en het huis valt terug in het vermogen van Moustafa. Vernietiging heeft namelijk terugwerkende kracht.

Veronderstel dat de door de vriend betaalde koopsom op de bankrekening van Adri is gestort, met als gevolg dat de bank, die een vordering op Adri had van € 400.000, zijn vordering met dit bedrag deels heeft verrekend.

  1. Hoe zou de vriend de door hem betaalde koopsom kunnen terugkrijgen?

De verbintenis is met terugwerkende kracht komen te vervallen. De vriend moet beslag leggen op het huis. Tevens zou hij zich proberen zicht te beroepen op de onverschuldigde betaling, Art. 6:203 BW.

Opdracht 5

A verkoopt en levert een Johannes Bosboom aan B. Achteraf blijkt dat A ten aanzien van dit schilderij niet beschikkingbevoegd was. B had dit behoren te weten. Enkele maanden later weet A alsnog de eigendom van het schilderij te verkrijgen. Moet de eigendomsoverdracht opnieuw plaatsvinden?

Uitwerking:

A was beschikkingsonbevoegd ten tijde van de levering aan B. Er heeft dan geen geldige overdracht plaatsgevonden, omdat de levering niet geldig is. Dit levert geen geldige titel op. Art. 3:58 BW heeft terugwerkende kracht > Bekrachtiging. Er is geen rechtshandeling geweest.

De eigendomsoverdracht moet dan opnieuw plaatsvinden, dit is nog niet gebeurd.

Opdracht 6

A heeft aan B een perceel grond geleverd. Deze grond blijkt nadien ernstig verontreinigd, hetgeen A wist of had moeten weten. A wil de grond niet terug. Hoe kan hij voorkomen dat de rechter de koopovereenkomst op vordering van B wegens dwaling zal vernietigen?

Uitwerking:

Art. 6:230 BW > als het nadeel kan worden weggenomen en dit wordt ook weggenomen, vervalt het beroep op dwaling. A kan aanbieden dat hij het nadeel van B zal wegnemen, dan vervalt de mogelijkheid van B tot het beroep op dwaling. B heeft dan geen vordering tot vernietiging wegens dwaling meer.  

 

Week 3

Aantekening:

Deze week gaan we het hebben over vernietigingsgronden en algemene voorwaarden.

Algemene voorwaarden zijn een of meer bedingen die zijn opgesteld teneinde in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen, met uitzonderingen van bedingen die de kern van de prestaties aangeven, voor zover deze laatstgenoemde bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd (Art. 6:231 BW).

 

Opdracht 1

Woningexploitant Aarts overhandigt aan al zijn nieuwe huurders een afschrift van een door beide partijen ondertekende schriftelijke huurovereenkomst waarin wordt verwezen naar door Aarts gehanteerde voorwaarden gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel ter plaatse.

Deze voorwaarden bevatten de volgende clausule: ‘Huurder mag de door hem gestorte waarborgsom nimmer verrekenen met enige andere op hem jegens verhuurder rustende verplichting.’

  1. Is op een dergelijke clausule afdeling 6.5.3 van toepassing?

Uitwerking:

Een huurovereenkomst is een wederkerige overeenkomst (beide partijen hebben verplichtingen en rechten). Het gaat hier om een verrekeningsclausule. Op een dergelijke clausule is afdeling 6.5.3 wel van toepassing. Er is sprake van een beding dat is opgenomen in een huurovereenkomst (Art. 6:231 sub a BW). Er is geen sprake van een kernbeding, dit is bv. de prijs.

Aantekening bij kernbeding: Alleen de hoofdverplichtingen mag je als kernbeding zien (eng begrip). Deze moeten duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. Het gaat om de objectieve benadering (bestemmingsleer).

6.5.3 is wel degelijk op de verrekeningsclausule van toepassing.

  1. Kunnen de huurders zich met succes tegen een beroep op de clausule verweren door te stellen dat de algemene voorwaarden geen deel van de overeenkomst zijn geworden?

Uitwerking:

Er is sprake van een aanbod en aanvaarding (Art. 6:217 BW jo. 6:232 BW). Een wederpartij is gebonden ten tijde van de ondertekening. Er is een overeenkomst tot stand gekomen (Art. 3:37 jo. 3:33 BW), deze is geldig. Is het beding wel onderdeel van deze overeenkomst? Ja, er was al duidelijk bij het sluiten van de overeenkomst dat het beding er is. Maar wat nou als niemand het beding heeft gelezen, en zegt: Ja, maar ik heb het niet gelezen, dus ik wist er niets vanaf. Art. 6:232 BW zegt dan: Je bindt jezelf aan het beding, ook als je geen kennis hebt van de inhoud.

Het antwoord is dus nee, de huurders kunnen zich niet met succes tegen een beroep op de clausule verweren door te stellen dat de algemene voorwaarden geen deel van de overeenkomst zijn geworden. Dit zijn de algemene voorwaarden namelijk wel.

  1. Zo nee, bieden de artt. 6:233 t/m 237 de huurders mogelijkheden zich met succes tegen een beroep op deze clausule te verweren?

Uitwerking:

Route sub b:

Art. 6:234 BW: De algemene voorwaarden moeten ter hand worden gesteld, jo. Art. 6:233 sub b BW: Gebruiker dient de wederpartij een redelijke mogelijkheid te bieden kennis te nemen van de algemene voorwaarden.

Je mag alleen bij de Kamer van Koophandel deponeren, als het ter hand stellen van de algemene voorwaarden niet mogelijk is. Dit gebeurt alleen bij bijzondere omstandigheden. In casu was er wel de mogelijkheid om de algemene voorwaarden ter hand te stellen, dus was het niet nodig om ze bij de Kamer van Koophandel te deponeren. Op basis hiervan zijn de algemene voorwaarden vernietigbaar, omdat de verhuurder de algemene voorwaarden niet ter hand heeft gesteld, terwijl dit wel mogelijk was. De huurders kunnen zich verweren tegen een beroep op deze clausule (HR Geurtzen/Kampstaal). De uitzondering in dit arrest is op deze casus niet van toepassing.

Route sub a:

Volgens sub a is het beding vernietigbaar indien het onredelijk bezwarend is. Huurders zijn natuurlijke personen, die niet handelen in de uitvoering van bedrijven, dit is een consument. Huurders mogen zich beroepen op de zwarte lijst of grijze lijst. Indien het gaat om de grijze lijst, is er tegenbewijs mogelijk. In casu kunnen huurders zich beroepen op Art. 237f BW. Tegenbewijs is wel mogelijk, een verrekeningsbeding komt vaak voor en is dus redelijk gebruikelijk. Vernietiging op grond van sub a is dus niet mogelijk.

Opdracht 2

Firma Knoops is gespecialiseerd in het tijdelijk in bewaring houden van jassen op evenementen. Bij een garderobe die door Knoops op een landbouwbeurs is geïnstalleerd, geeft Titia, werkneemster bij een zuivelproductiebedrijf, haar jas tegen betaling van € 2 in bewaring. Aan het eind van de dag blijkt haar jas onvindbaar. Als Titia aanspraak maakt op schadevergoeding, vestigt een medewerker van Knoops haar aandacht op een (overigens duidelijk zichtbaar) bord waarop geschreven staat: ‘Wij zijn niet aansprakelijk voor verlies en/of diefstal.’

Is Knoops aansprakelijk voor het verlies van Titia’s jas?

Uitwerking:

Het gaat hier om de wanprestatie (Art. 6:74 BW). Is er een overeenkomst tot stand gekomen? Is er sprake van een aanbod en aanvaarding? Ja, Titia geeft haar jas af en betaalt 2 euro. Het aanbod wordt gedaan door Knoops, Titia aanvaardt dit door tegen betaling haar jas af te geven. De overeenkomst is vormvrij (Art. 3:37 BW).

Wat als Titia zegt, ik had geen wil, ik heb het bordje niet gezien.

Art. 6:232 BW: Ook al ben je niet op de hoogte van de inhoud van het beding, ben je gebonden. Er is dus een geldige overeenkomst tot stand gekomen.

Is hier wel sprake van algemene voorwaarden? Ja, er is een beding (Art. 6:232 sub a BW) opgesteld in een aantal overeenkomsten. Iedereen die bij Knoops komt, wordt gebonden aan dit beding. Er is geen sprake van een kernbeding, het betreft weldegelijk de plicht tot bewaring, maar het geeft verder niets aan. Indien er had gestaan: ‘’Jij betaalt 2 euro, wij bewaren je jas’’, was dit wel een kernbeding geweest.

Er is dus sprake van een algemene voorwaarde. In casu betreft deze algemene voorwaarde dat het risico voor Titia zelf is, aangezien Knoops niet aansprakelijk is voor verlies en/of diefstal. Kan deze vernietigd worden? Titia is een natuurlijke persoon, Art. 237 sub f BW is mogelijk. Is er tegenbewijs mogelijk? Ja.

Zo’n garderobe moet gewoon aansprakelijk zijn als je voor de bewaring betaalt. Koops heeft dan een verplichting om goed voor je jas te zorgen. Indien je je jas gratis afgeeft, zou het meer als gunst gelden en ligt het risico wel bij jou. Ook indien je de jas gratis afgeeft, maar dit is verplicht, is het beding ook onredelijk.

Het beding is dus onredelijk bezwarend. Titia kan het vernietigen. Waarom hangt dat bordje er dan? Omdat 90% van de mensen geen weet heeft van dat het beding onredelijk bezwarend is.

Alleen route A slaagt (Art. 6:233 sub a BW).

Route B slaagt niet. In principe is de voorwaarde niet ter hand geteld aan Titia, maar de HR zegt in Geurtzen/Kampstaal dat een exoneratieclausule voldoende is, die duidelijk aan klanten wordt gepresenteerd. Dit is in casu het geval.

 

Opdracht 3

Lees onderstaande casus en beantwoord de volgende vraag:

Kan Vivant met een beroep op haar algemene voorwaarden bewerkstelligen dat zij het door Kado Design aan haar betaalde bedrag niet behoeft terug te betalen?

Uitwerking:

Het gaat om een beding waarin staat dat ontbinding niet mogelijk is. Dit beding staat op de zwarte lijst (Art. 6:236 sub b BW) als onredelijk bezwarend (Art. 6:233 sub a BW). Tegenbewijs is niet mogelijk hiertegen. Echter is er sprake van twee rechtspersonen, in beginsel is een beroep op de zwarte lijst dan niet mogelijk. Art. 6:233 sub a BW basisbepaling is van toepassing. Je mag het wel meewegen, ondanks dat het om rechtspersonen gaat. In hoeverre hangt af van de grootte van het bedrijf. In dit geval is er niet zo’n groot bedrijf, flexwerking is dan mogelijk en van toepassing.

De feiten

1.1 Zowel Kado Design als Vivant heeft als bedrijfsactiviteit het (laten) ontwerpen en produceren alsmede verkopen van luxe verpakkingsmaterialen. Zij doen onderling al jaren zaken.

1.2 Vivant heeft op verzoek van Kado Design op 28 juni 2005 een offerte gestuurd voor de productie van voile zakjes met een bedrukking. Deze zakjes waren bestemd voor een klant van Kado Design, te weten Jéh Collection. Jéh Collection verkoopt luxe bijouterieën en de zakjes waren bestemd voor cadeauverpakking voor de producten van Jéh Collection.

1.3 Nadat tussen Kado Design en Vivant een geschil was gerezen over de (door Vivant in eerste instantie foutief) geoffreerde prijs van de voile zakjes, heeft Kado Design op 8 juli 2005 opdracht gegeven aan Vivant om 15.000 zakjes te produceren à € 0,33 per stuk. De zakjes moesten worden bedrukt met de tekst “Jéh Collection”, waarbij het woord “Collection” was gedrukt in een verticale streep die over de gehele lengte van het zakje liep.

1.4 Bij brief van 9 augustus 2005 heeft Vivant een monsterzakje aan Kado Design gestuurd en vermeld dat Vivant zal starten met de productie zodra de zakjes door Kado Design en Jéh Collection zijn goedgekeurd.

1.5 Op 31 augustus 2005 heeft [een medewerkster] van Kado Design aan [naam medewerker], binnendienst-medewerker bij Vivant, een e-mail gestuurd waarin onder meer het volgende is vermeld:

“Ik heb zojuist met de klant gesproken over de monsters en deze zijn door haar niet akkoord bevonden. Ze informeerde mij dat de bedrukking niet overal even dik is en dat het er niet recht op staat. (…) Eigenlijk niet zo’n positief bericht. Ze noemde het zelf een b-keuze…

Ik weet niet of de volledige productie al gereed is, ik hoop het niet, want dan denk ik dat we een probleem hebben. (…)”

1.6 Op 12 september 2005 heeft [naam medewerker] voornoemd een interne e-mail verstuurd aan enkele andere medewerkers van Vivant, met de volgende inhoud:

“Ik heb van Kado Design te horen gekregen dat de zakjes voor Jéh Collection zijn goedgekeurd als ze geproduceerd worden conform het door ons geleverde monster. De enige voorwaarde welke men stelde is dat onderstaande aanpassing wordt doorgevoerd, dwz dat de print recht op het zakje zit. (…)”

1.7 Vivant heeft de zakjes op 15 november 2005 rechtstreeks afgeleverd bij Jéh Collection en op 10 november 2005 aan Kado Design een factuur gestuurd ten bedrage van € 5.890,50 inclusief BTW.

1.8 Als productie 8 bij de dagvaarding is een fax van Jéh Collection aan Kado Design d.d. 15 november 2005 overgelegd waarin is vermeld:

“Hallo [Mevrouw], Krijg ik eindelijk dan toch vanmorgen de voile zakjes binnen. Maar de teleurstelling is groot als wij ze uitpakken… Ziet er niet goed uit! Streep van Jéh Collection is nog steeds niet recht en het is echt een 2e keus zakje! Dit kunnen wij zo niet accepteren. (…)”

1.9 Bij faxbericht van 15 november 2005 heeft [de medewerkster] van Kado Design deze fax van Jéh Collection doorgestuurd aan Vivant en in de begeleidende brief haar onvrede geuit over de gang van zaken bij de bestelling en de trage levering en voorts – onder meer – geschreven:

“Op het moment dat ik de heer [B.] aan de lijn heb om mijn verbazing en boosheid te uiten belt Jéh Collection op de andere lijn met het bericht: goederen binnen! Maar kwaliteit duidelijk onder de maat. Haar uitspraak: “Als je het niet kunt, zeg het dan gewoon !” Bij controle van twee monsterzakjes welke ons zijn toegestuurd kan ik niet anders dan dit beamen.”

1.10 In een reactie op deze brief heeft Vivant bij brief van 8 december 2005 aan Kado Design onder meer geschreven:

“In uw brief vergroot u de zaak buitenproportioneel.

Laten we het theater voor wat het is en ons tot de relevante feiten beperken.

(…)

Ten aanzien van de kwaliteit, zien wij dat de druk goed is en de plaatsing niet afwijkt van de norm bij gebruik. Het iets weglopen van de streep aan de bovenkant is een gevolg van het zich verplaatsen van de opdekkende zijnaden en is slechts vóór gebruik waar te nemen, maar staat als zodanig niet scheef.

U kunt zelf constateren dat de bedrukking, na vulling en sluiting van het zakje, perfect geplaatst is. Wij kunnen derhalve uw afkeuring niet accepteren en houden u aan uw afnameverplichting.”

1.11 Jéh Collection weigert de factuur van Kado Design te betalen en heeft alle zakjes bij Kado Design afgeleverd. Kado Design heeft de factuur van Vivant, naar eigen zeggen door een fout van de boekhouder, betaald op 20 november 2005. Ondanks herhaalde sommatie van Kado Design om tot terugbetaling van de factuur over te gaan, heeft Vivant dit niet gedaan.

1.12 Op de onderhavige overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Vivant van toepassing. In artikel 13 van deze voorwaarden is – voor zover van belang - bepaald:

“Wij zijn nimmer aansprakelijk voor gebreken van onze producten, daaronder begrepen beschadigingen of tenietgaan van onze producten tijdens het vervoer, tenzij aan de navolgende voorwaarden voldaan is:

1. (…)

2. De goederen zijn nog in de oorspronkelijke staat van levering aanwezig, anders gezegd, zij zijn nog niet verwerkt of bewerkt.

3. Onze contractspartij houdt de gebrekkige goederen te onzer beschikking en staat deze op eerste verzoek aan ons af.

4. Onze contractspartij toont aan dat de gebreken te wijten zijn aan door ons gepleegde opzet of grove nalatigheid, daaronder niet begrepen opzet of grove nalatigheid van onze ondergeschikten en/of de door ons ingeschakelde vervoerders.

Indien aan alle genoemde voorwaarden is voldaan zijn wij gehouden, met uitsluiting van iedere verdere aansprakelijkheid, om de gebrekkige goederen door deugdelijke te vervangen. Onze contractspartij heeft derhalve nooit het recht om indien aan genoemde voorwaarden voldaan is, de overeenkomst aan te tasten en evenmin zijn wij aansprakelijk voor eventuele bedrijfsschade van onze contractspartij.

Wij zijn voorts in geen geval aansprakelijk voor geringe kleur- kwaliteit- model, design-, en/of maatverschillen tussen de monstergoederen en de eigenlijk geleverde goederen.”

Opdracht 4

Arie Doornebos koopt bij een dierenspeciaalzaak in Nieuwegein een maleo, een exemplaar van een uitsluitend op Sulawesi voorkomende hoendersoort, die op de lijst van met uitsterven bedreigde diersoorten is geplaatst en derhalve een beschermde status heeft. De Flora- en Faunawet verbiedt de verkoop van een dergelijk exemplaar, maar daarvan is Arie niet op de hoogte.

Is deze overeenkomst geldig? Zo ja, kan zij worden aangetast?

Uitwerking:

In dit geval is er strijd met de openbare orde of de goede zeden (Art. 3:40 BW). De verkoop van een dergelijk exemplaar is verboden, dus de rechtshandeling is ook verboden (lid 1).

Lid 2 ziet op het verrichten, en in de Flora en Fauna wet is het verkopen verboden, dus dit is het verrichten van een rechtshandeling. Lid 2 is dus van toepassing. De Wet Flora en Fauna is een wet in formele zin, dus dit is dwingend recht. Daarnaast is er sprake van een rechtshandeling, want er wordt een koopovereenkomst gesloten. De bepaling is niet gericht op bescherming van één der partijen, de wet beschermt de flora en de fauna, en dus niet een contractspartij. Het gaat om een algemeen belang. De koopovereenkomst is dan nietig (HR parkeerexploitatie Amsterdam).

 

Opdracht 5

Van de Berg verkoopt zijn woning aan een aanstaand echtpaar. Beide toekomstige echtelieden verbinden zich hoofdelijk tot het betalen van de koopsom. Nog voor de koopovereenkomst wordt uitgevoerd, komt de aanstaande echtgenoot bij een auto-ongeluk om het leven. Bestaat voor de vrouw een mogelijkheid zich te ontdoen van de verplichting tot het betalen van de koopsom?

Uitwerking:

Er is in casu sprake van hoofdelijke aansprakelijkheid: Juridisch gezien hebben ze wel voorzien dat er een dood zou gaan, en de ander dan het gehele bedrag zou afbetalen. Ze hebben hoofdelijk verbonden, dit impliceert dat de een moet instaan voor de plicht als de ander dat niet meer kan. Indien er geen hoofdelijke verbondenheid was geweest, had het onvoorzienbaar zijn geweest en had de vrouw wel een beroep kunnen doen op Art. 6:258 BW, indien was voldaan aan de gestelde criteria. 

 

Week 4

Opdracht 1

Lees het navolgende vonnis en beantwoord de volgende vragen

  1. Wat is de grondslag van de vordering tot betaling van bijna vijf miljoen euro?

Uitwerking:

Nakoming van de overeenkomst wordt primair geëist, (Art. 3:296 BW).

Subsidiair is er sprake van een tekortkoming in de nakoming (Art. 6:74 BW). Het gaat om een verbintenis, daarom is dit artikel van toepassing, zie r.o. 3.1.

  1. Waarover wordt in deze zaak getwist?

Uitwerking:

Er wordt getwist over de uitleg van de overeenkomst, zoals de partijen deze afgesproken hebben. Er was sprake van winning van koolwaterstof. De overeenkomst wordt gesloten tussen Unocal en Clyde en door een fusie gaat Clyde over in Wintershall. 20% van de winning ging naar DSM en 80% naar Unocal. MEZ verleent het winningsvergunning aan Unocal en DSM. Unocal geeft de rechten uit de winningsvergunning over aan Clyde, tegen een door Clyde aan Unocal te betalen royalty. Uit de getuigenverklaringen die zijn afgelegd in het voorlopig getuigenverhoor dat voorafgaand aan deze procedure heeft plaatsgevonden, blijkt dat de onderhandelaars aan de zijde van Clyde er vanuit gingen dat de royalty 4% zou bedragen van alleen Clyde's aandeel in de bruto-opbrengsten van de totale productie van koolwaterstoffen uit de deep van blok Q1. Deze uitleg van de overeenkomst van Clyde stemt niet overeen met het door Clyde zelf geredigeerde artikel 3 van de overeenkomst, waarin is bepaald dat de royalty 4% van de bruto-opbrengsten van de TOTALE productie van koolwaterstoffen uit de deep van blok Q1 bedraagt.

  1. In welk soort zaken staat de Haviltex-norm voorop; in welk soort zaken de cao-norm?

Uitwerking:

De Haviltex-norm staat voorop in zaken waarbij er een overeenkomst gesloten wordt tussen partijen, die daarbij ook aanwezig zijn. De bedoeling van die partijen staat dan centraal, en niet de letterlijke tekst die in de overeenkomst staat (partijbedoelingen). Het gaat dus om de uitleg van een overeenkomst.

De cao-norm staat voorop in zaken waarbij er een overeenkomst gesloten wordt, en de betrokken contractspartijen niet betrokken waren bij de totstandkoming van de overeenkomst. Niet alleen de Haviltex-norm is daarbij van belang, maar ook de zuivere taalkundige betekenis van de overeenkomst. Dit is veel het geval indien de betrokken contractspartijen derden zijn en derhalve niet betrokken waren bij de totstandkoming van de overeenkomst (HR DSM/Fox). De bewoordingen zijn dan van doorslaggevende betekenis. (Blz. 448, r.o. 4.3). Echter gaat de cao-norm niet alleen over de taalkundige uitleg, maar ook over de uitleg naar objectieve maatstaven. Voor derden is de wil van de partijen namelijk niet kenbaar, daarom is het bekijken van de tekst niet genoeg. De derde moet zich op iets objectiefs kunnen richten.

De cao-norm is eigenlijk hetzelfde als de Haviltex-norm, echter bij de Haviltex norm begin je bij het bekijken van de wil en kom je later bij de verklaring uit, en bij de cao-norm richt je je het eerst op de verklaring, en als dit nergens toe leidt, richt je je op de wil. Er is dus sprake van een vloeiende overgang.

Derden zijn mensen die niet bij totstandkoming van de overeenkomst betrokken waren.

  1. Welke norm is relevant voor de onderhavige zaak?

In de onderhavige zaak wordt de Haviltex- norm gebruikt. De overeenkomst is niet bestemd of gericht om de rechtspositie van derden te beïnvloeden of te wijzigen. Er is wel een derde in de casus, maar zijn rechtspositie verandert niet.

Door de opvolging onder algemene titel (fusie) is Wintershall geen derde, maar een vervanging van de oorspronkelijke partij.

Aantekening bij Haviltex: Je mag niet alleen naar de verklaring kijken, maar ook naar de wil en het gerechtvaardigd vertrouwen (Art. 3:33 jo. 3:35 BW). Je moet dus kijken naar de bedoeling van de partijen, naar de wil, naar het contract etc. Dit arrest is dus een uitwerking van hoe je met de wilsvertrouwensleer om moet gaan.

  1. Past de rechtbank deze norm correct toe?

Rechtsoverweging 4.5. Eerst wordt gekeken of de partijen op de hoogte waren van de wederzijdse verwachtingen (gerechtvaardigd vertrouwen). Daar bestaat geen uniformiteit, en dus wordt er opgeschoven naar de verklaring. Dit is dus een goede toepassing van de maatstaf. Er wordt niet alleen gefocust op de wil, maar ook op de andere elementen, zoals het gerechtvaardigd vertrouwen, de bedoeling van de partijen, de rechtskennis van de partijen, in welke maatschappelijke kringen zij zich bevinden etc. Nu dit nergens toe leidt, wordt er geëindigd door te kijken naar de verklaring en daarmee naar de taalkundige uitleg.

Je dient al deze elementen te toetsen, wordt hier door de rechter naar gekeken?

 

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Vonnis van 13 december 2006

in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 247088 / HA ZA 05-2291 van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNOCAL NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te 's-Gavenhage,
eiseres,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WINTERSHALL NOORDZEE B.V.,
gevestigd te 's-Gavenhage,
gedaagde,
procureur voorheen mr. H.C. Grootveld,
thans mr. W. Heemskerk  

Partijen zullen hierna Unocal en Wintershall worden genoemd.

(…)

2.  De feiten
2.1 Bij besluit van 9 juni 1980 heeft de Minister van Economische Zaken op grond van de destijds geldende Mijnwet continentaal plat van 23 september 1965 (hierna te noemen: 'de Mijnwet') een vergunning verleend aan Unocal en DSM Energie B.V. (hierna te noemen: 'DSM'). Deze vergunning geeft recht op het winnen van aardolie en aardgas alsmede van andere in dezelfde afzetting voorkomende delfstoffen (hierna te noemen: 'koolwaterstoffen') in het deel van het continentaal plat dat is aangeduid als blok Q1 (hierna te noemen: 'de winningvergunning').

2.2 Unocal heeft krachtens een overeenkomst met DSM recht op een aandeel van 80% van de productie van koolwaterstoffen in blok Q1 en DSM heeft recht op een aandeel van 20% daarin.  

2.3 Unocal heeft haar aandeel, voor zover dit betrekking heeft op het diepe gedeelte van het continentaal plat (in navolging van partijen hierna aan te duiden als 'de deep'), overgedragen aan Clyde Petroleum Exploratie B.V. (hierna te noemen: 'Clyde'). Op 29 september 2000 hebben Unocal en Clyde daartoe een zogenoemde Farm-in Agreement gesloten (hierna te noemen: 'de overeenkomst'). Hierin is onder meer het volgende bepaald:

'ARTICLE 1   DEFINITIONS AND INTERPRETATION
(..)
'Hydrocarbons'  means natural gas, crude oil, natural gas liquids and similar substances before refining.

'Interest'  means the interest of UNOCAL in respect of the Deep, comprising of 80% (eighty percent) of all right, title and interest in any way related to the Deep and all property, assets, rights and liabilities which are directly or indirectly connected therewith, as such interest is further specified in Annex I hereto.
(..)
'Reservoir'  means a reservoir of Hydrocarbons fully or partly located in the Deep.

ARTICLE II  TRANSFER  

2.1 Subject to the terms, provisions and conditions set forth in this Agreement, UNOCAL hereby transfers the Interest to CLYDE, which transfer is hereby accepted by CLYDE.
(..)

ARTICLE III  CONSIDERATION

3.1 In consideration for the transfer of the Interest by UNOCAL to CLYDE as per Article II hereof, Unocal will receive from CLYDE a royalty interest payment (hereinafter referred to as 'ORI') with respect to Hydrocarbons produced by Clyde from the Deep, calculated as follows:

a. UNOCAL will have the ORI on the gross revenues from any Hydrocarbons produced from the Reservoirs;
b. (..)
c. CLYDE will calculate and pay at the end of each calendar month the ORI according to the following formula:
Gross Revenue * Royalty Rate
Where:
* Gross Revenue = gross revenue from any Hydrocarbons produced and delivered to any buyer from the Reservoir in the previous calendar month.
* Royalty Rate = 4% (four percent)'

2.4 In de overeenkomst is voorts bepaald dat Clyde 'operator' zal zijn met betrekking tot de deep, hetgeen betekent dat zij zorgdraagt voor de feitelijke winning van koolwaterstoffen uit de deep.

2.5 Bij besluit van 12 april 2001 heeft de Minister van Economische Zaken toestemming verleend tot overdracht van de winningsvergunning aan Unocal, DSM en Clyde, waardoor Clyde medehoudster van de winningsvergunning is geworden.

2.6 De Staat heeft via Energie Beheer Nederland B.V. (hierna te noemen: 'EBN') voor 40 % deelgenomen in de winning van koolwaterstoffen in blok Q1. Sinds de staatsdeelname bedraagt het aandeel van Clyde in de winning van koolwaterstoffen in de deep in blok Q1 48% en dat van DSM 12%.

2.7 Op 30 september 2003 zijn ingevolge een juridische fusie alle rechten en verplichtingen van Clyde onder algemene titel overgaan op Wintershall, waaronder de rechten en verplichtingen uit de overeenkomst.

2.8 Bij brief van 5 december 2003 heeft Unocal Wintershall onder meer meegedeeld dat Wintershall inbreuk maakt op de overeenkomst en heeft zij Wintershall aansprakelijk gesteld voor de daaruit voortvloeiende schade.

3.  Het geschil
3.1 Unocal vordert, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
-een verklaring voor recht dat de uitleg door Wintershall van artikel 3 van de overeenkomst onjuist is, Wintershall derhalve tekort schiet in de nakoming van haar verplichtingen onder de overeenkomst en Wintershall jegens Unocal tot nakoming van haar verplichtingen onder de overeenkomst gehouden is;
-veroordeling van Wintershall tot betaling aan Unocal van EUR 4.989.329,88, alsmede de sedert april 2005 tot heden verschuldigde bedragen, alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de respectieve bedragen verschuldigd zijn, tot aan de dag van algehele voldoening, en
-veroordeling van Wintershall in de kosten van het geding, waaronder die van de voorlopige getuigenverhoren, inclusief getuigengelden.

3.2 Unocal legt hieraan samengevat het volgende ten grondslag. Unocal heeft haar rechten uit de winningsvergunning overgedragen aan Clyde tegen een door Clyde aan Unocal te betalen royalty. Uit de getuigenverklaringen die zijn afgelegd in het voorlopig getuigenverhoor dat voorafgaand aan deze procedure heeft plaatsgevonden, blijkt dat de onderhandelaars aan de zijde van Clyde er vanuit gingen dat de royalty 4% zou bedragen van Clyde's aandeel in de bruto-opbrengsten van de totale productie van koolwaterstoffen uit de deep van blok Q1. Deze uitleg van de overeenkomst van Clyde stemt niet overeen met het door Clyde zelf geredigeerde artikel 3 van de overeenkomst, waarin is bepaald dat de royalty 4% van de bruto-opbrengsten van de totale productie van koolwaterstoffen uit de deep van blok Q1 bedraagt. Unocal mocht in goed vertrouwen afgaan op de door Clyde aangeleverde tekst van artikel 3 van de overeenkomst en daaruit afleiden dat het ook de bedoeling van Clyde was dat de royalty zou worden berekend over de bruto-opbrengsten van de totale productie van koolwaterstoffen. Artikel 3 van de overeenkomst moet in deze zin worden uitgelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 3:35 BW kan Wintershall geen beroep doen op het ontbreken van een met haar verklaring overeenstemmende wil. Wintershall betaalt Unocal echter slechts 4% van haar eigen aandeel in die bruto-opbrengsten en schiet daarmee toerekenbaar tekort in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Wintershall is jegens Unocal gehouden tot nakoming van de overeenkomst en tot betaling van de volledige royalty. Het verschil, berekend tot en met maart 2005, bedraagt het gevorderde bedrag van EUR 4.989.329,88.

3.3 Wintershall voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.  De beoordeling
4.1 Partijen verschillen van mening over de wijze waarop artikel 3 van de overeenkomst moet worden uitgelegd en meer in het bijzonder over de hoogte van de door Wintershall aan Unocal te betalen royalty. Volgens Unocal blijkt uit artikel 3 van de overeenkomst dat de royalty 4% bedraagt van de totale opbrengst van koolwaterstoffen uit de deep van blok Q1. Unocal baseert deze uitleg hoofdzakelijk op de tekst van artikel 3.1 sub a. en c. van de overeenkomst, waarin staat dat de royalty moet worden berekend over 'any Hydrocarbons produced from the Reservoirs' respectievelijk 'any Hydrocarbons produced and delivered to any buyer from the Reservoir'. Wintershall stelt hier tegenover dat de royalty 4% bedraagt van het aandeel van Wintershall (zijnde 48%) in de totale opbrengst van koolwaterstoffen uit de deep van blok Q1. Zij baseert haar uitleg mede op de aanhef van artikel 3.1 van de overeenkomst, waarin is bepaald dat Unocal van Clyde zal ontvangen een royalty 'with respect to Hydrocarbons produced by Clyde from the Deep'. Voorts stelt Wintershall dat het in de olie- en gasindustrie gebruikelijk is dat een royalty wordt berekend over het aandeel in de winning.

4.2 (…)

4.3 Uit het voorlopig getuigenverhoor dat voorafgaand aan de onderhavige procedure heeft plaatsgevonden blijkt dat de toenmalige onderhandelaren aan de zijde van Clyde tijdens de onderhandelingen en bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen hebben gehad dat de royalty zou worden berekend over het aandeel van Clyde in de totale productie van koolwaterstoffen uit de deep van blok Q1, mede ook omdat Clyde slechts een aandeel in de totale productie van koolwaterstoffen in blok Q1 verwierf. Voorts blijkt dat de onderhandelaar van Unocal er daarentegen vanuit is gegaan dat de royalty betrekking had op de totale productie en dat hij daarom in de definitie van 'Gross Revenue' heeft opgenomen dat deze ziet op 'any Hydrocarbons produced and delivered to any buyer from the Reservoir'.

4.4 Uit bedoelde getuigenverklaringen blijkt dat er bij het aangaan van de overeenkomst tussen Unocal en Clyde geen wilsovereenstemming heeft bestaan. Dit is ook het standpunt van partijen. De getuigenverklaringen zijn echter niet richtinggevend voor de uitleg van de hoogte van de royalty als bedoeld in artikel 3 van de overeenkomst, omdat gesteld noch gebleken is dat de bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken onderhandelaren destijds op de hoogte waren van hun wederzijdse voornemens en verwachtingen in dit verband.

4.5 De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het beroep van Unocal op getuigenverklaringen waaruit volgens Unocal blijkt dat zij destijds niet zou hebben ingestemd met een royalty berekend over het aandeel in de winning waartoe Wintershall gerechtigd is, en dat Clyde de overeenkomst hoogstwaarschijnlijk ook zou hebben gesloten indien zij zou hebben geweten dat de royalty zou moeten worden berekend over de totale opbrengsten uit de deep van blok Q1. Ook in dit verband is immers gesteld noch gebleken dat de destijds onderhandelende partijen op de hoogte waren van hun wederzijdse voornemens en verwachtingen.

4.6 Nu de onderhandelingen geen aanknopingspunten opleveren voor de wijze waarop de overeenkomst ter zake van de hoogte van de royalty moet worden uitgelegd - of beter gezegd: de wijze waarop Unocal de overeenkomst redelijkerwijs heeft mogen opvatten - moet worden teruggevallen op een taalkundige uitleg van de bepalingen en de context van de overeenkomst. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende. In artikel 3.1 van de overeenkomst staat dat Unocal van Clyde zal ontvangen een royalty 'with respect to Hydrocarbons produced by Clyde from the Deep'. Uitgangspunt bij de berekening van de royalty zoals nader geregeld in artikel 3.1. sub a. tot en met c. is derhalve dat de royalty van 4% moet worden berekend over de opbrengst van koolwaterstoffen uit de deep van blok Q1 die door Clyde zijn geproduceerd.

4.7 De vraag rijst wat moet worden verstaan onder 'Hydrocarbons produced by Clyde from the Deep' in de aanhef van artikel 3.1 van de overeenkomst. Volgens Unocal ziet deze zinsnede op de productie van Wintershall als licence operator. Aangezien Wintershall als licence operator alle koolwaterstoffen uit de deep van blok Q1 produceert moet de royalty over de opbrengst van de totale productie uit de deep van blok Q1 worden berekend, aldus Unocal.
Wintershall stelt hier tegenover dat 'produced by Clyde' ziet op de winning van koolwaterstoffen door Clyde, thans Wintershall, als medehoudster van de winningsvergunning, en niet op het feitelijk onttrekken van koolwaterstoffen aan de bodem van het continentaal plat door Wintershall in haar hoedanigheid van operator. Wintershall voert hiertoe aan dat een winningvergunning in de Mijnwet is gedefinieerd als 'een vergunning voor het winnen van daarin vermelde delfstoffen' en dat de houders van de winningsvergunning en EBN op grond van de wet worden beschouwd als de producenten van de gewonnen koolwaterstoffen, die ieder gerechtigd zijn hun aandeel in de koolwaterstoffen zelfstandig te verkopen. Dit moet volgens Wintershall worden onderscheiden van de feitelijke winning van koolwaterstoffen, die wordt gerealiseerd door de operator. De operator produceert niet, maar is opdrachtnemer van de vergunninghouders en EBN en brengt voor zijn werkzaamheden een vergoeding in rekening, aldus Wintershall. Artikel 3 van de overeenkomst gaat volgens Wintershall niet over het operatorship maar over het belang van Wintershall als medehoudster van de winningsvergunning in de deep van blok Q1.

4.8 De rechtbank stelt voorop dat het woord 'to produce' niet in de overeenkomst is gedefinieerd. Op zichzelf bezien kan hieronder worden verstaan de feitelijke winning van koolwaterstoffen zoals deze is uitbesteed aan Clyde, thans Wintershall, maar evengoed kan hieronder worden verstaan de winning van koolwaterstoffen door de daartoe op grond van de winningsvergunning gerechtigde partijen. Deze laatste uitleg ligt naar het oordeel van de rechtbank het meest voor de hand en wel op basis van de constructie van de overeenkomst. In de overeenkomst is immers onderscheid gemaakt tussen enerzijds de (gedeeltelijke) overdracht van de winningsrechten door Unocal als medehoudster van de winningsvergunning en de royalty die daar tegenover staat (artikel 2 en 3 van de overeenkomst) en anderzijds het operatorship dat Clyde op zich neemt (artikel 7 en 8 van de overeenkomst). De in artikel 3 overeengekomen royalty heeft betrekking op de (gedeeltelijke) overdracht van de rechten uit de winningvergunning en de zinsnede 'Hydrocarbons produced by Clyde' kan dan ook zo worden begrepen dat deze betrekking heeft op de winning door Clyde als medehoudster van de winningsvergunning, en niet op de activiteiten van Clyde als operator. Gelet hierop, en gelet op de bij Unocal bekende omstandigheid dat Clyde slechts een aandeel in de winning verwierf, had Unocal er rekening mee dienen te houden dat de verwachting van Clyde was dat de royalty slechts aan dit aandeel zou zijn gerelateerd.

4.9 De stelling van Unocal dat de toevoeging van het woord 'any' aan 'Hydrocarbons' in artikel 3.1 sub a. en c. van de overeenkomst alleen zo moet en kan worden geïnterpreteerd dat de royalty moet worden berekend over de totale productie van koolwaterstoffen in de deep van blok Q1, wordt verworpen. De omstandigheid dat het woord 'Hydrocarbons' in de overeenkomst is gedefinieerd, neemt niet weg dat de toevoeging van het woord 'any' zo kan worden begrepen dat daarmee bedoeld is meer expliciet tot uitdrukking te brengen dat het om verschillende soorten delfstoffen gaat.

4.10 De rechtbank verwerpt voorts de stelling van Unocal dat de overeenkomst moet worden uitgelegd ten nadele van Wintershall als (rechtsopvolger van) de partij die de overeenkomst heeft opgesteld. Voor een uitleg ten nadele van de partij die de overeenkomst heeft opgesteld is in dit geval geen aanleiding, nu de overeenkomst is gesloten tussen twee professionele en gelijkwaardige partijen die ieder konden beschikken over juridische bijstand. Overigens overweegt de rechtbank dat de onderhandelaar aan de zijde van Unocal tijdens het getuigenverhoor heeft verklaard dat de tekst van artikel 3.1 van de overeenkomst van Clyde afkomstig is, behoudens de definitie van Gross Revenue, die door hemzelf is opgesteld. Het woord 'any' waarop Unocal zich beroept staat nu juist in deze definitie.

4.11 Het voorgaande brengt mee dat Unocal aan de door Clyde aangeleverde tekst van artikel 3 van de overeenkomst niet redelijkerwijs de betekenis heeft mogen toekennen dat de royalty over de totale productie zou worden berekend. Unocal had in elk geval niet zonder meer van Clyde mogen verwachten dat Clyde dezelfde betekenis aan artikel 3 van de overeenkomst toekende. De vorderingen dienen derhalve te worden afgewezen.

(….)

Opdracht 2

De eigenaar van een expositiehal, Fuchs, laat al jaren na afloop van elke tentoonstelling de hal reinigen door schoonmaakbedrijf Sauber. In maart 2005 geeft Fuchs weer een opdracht tot het schoonmaken aan Sauber. Sauber accepteert de opdracht, maar heeft het op dat moment zo druk dat hij de opdracht laat uitvoeren door een ander schoonmaakbe­drijf, Pronten, dat hij wel vaker inschakelt bij grote drukte. Fuchs is hiervan op de hoogte. De werknemers van Pronten gaan echter onzorgvuldig om met de schoonmaakmachines, waardoor een gedeelte van de vloer kapotgaat.

  1. Sauber stuurt Fuchs een rekening voor de schoonmaakbeurt. Fuchs stelt zich op het standpunt dat hij aan Sauber in het geheel niets behoeft te betalen nu het werk niet goed is uitgevoerd. Bespreek dit standpunt.

Uitwerking:

Fuchs gaat proberen de overeenkomst te ontbinden (Art. 6:265 BW).

Het gaat om een wederkerige overeenkomst, omdat er voor beide partijen een verplichting is (recht op betaling, plicht tot betaling, recht op schoonmaken, plicht tot schoonmaken). Het is een dienstovereenkomst.

Lid 1:

  • Tekortkoming? Het gaat om een tekortkoming in de nakoming, doordat het werk niet goed is uitgevoerd (Art. 6:74 BW). In dit geval is er sprake van een resultaatsverplichting, namelijk dat de expositiehal schoon moet zijn.

  • Niet te gering? De ontbinding moet gerechtvaardigd zijn, het moet gaan om een tekortkoming die rechtvaardigt dat de overeenkomst ontbonden wordt. Dit is het geval, want de vloer is kapot.

Lid 2:

  • In dit geval is nakoming niet meer mogelijk, want de vloer is al kapot. Hierdoor is verzuim niet nodig. Aan de vereisten is voldaan. Het gevolg kan niet worden weggenomen door de oorspronkelijke overeenkomst na te komen, want de vloer kan wel schoongemaakt worden, maar hij blijft kapot.

De verbintenis komt te vervallen en er ontstaat een nieuwe verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties (Art. 6:271 BW). Volgens Art. 6:272 lid 2 BW kan Sauber kan geen aanspraak maken op de betaling van een geldbedrag.

Aantekening: Indien er sprake is van een inspanningsverplichting, en je hebt hieraan voldaan, je hebt je inspanning geleverd, is ontbinding niet mogelijk, aangezien er dan geen sprake kan zijn van een tekortkoming in de nakoming. Bij een inspanningsverplichting is het dus moeilijker om een tekortkoming in de nakoming vast te stellen. Stel dat de persoon zijn inspanningsverplichting sterk verwaarloost (hij houdt zich niet aan de afspraak), blijft de mogelijkheid tot ontbinding wel aanwezig.

Fuchs beroept zich op de tekortkoming in de nakoming. Nu er tekortgekomen is kan hij zijn deel van de verbintenis opschorten, waardoor hij zelf geen prestatie meer hoeft te verrichten. Dit is het opschortingsrecht (Art. 6:262 BW). Nu Sauber zijn verplichting niet is nagekomen, kan Fuchs zijn verplichting tot betaling opschorten.

  1. Fuchs vordert van Sauber vergoeding van de schade toegebracht aan de hal. Is Sauber tegenover Fuchs schadeplichtig, zo ja, op welke grondslag?

Uitwerking:

Aantekening:

Art. 6:74 BW

  • Tekortkoming?

  • Schade (vervangende schade, vertragingsschade, bijkomende schade)

  • Causaal verband

  • Toerekenbaarheid > Art. 6:75 BW >

schuld (toerekenbaarheid, verwijtbaarheid),

wet (6:76 en 6:77)

Rechtshandeling

Verkeersopvattingen (onervarenheid of jeugdigheid staat niet in de weg aan toerekening).

Art. 6:76 BW:

Maakt de schuldenaar bij de uitvoering van een verbintenis gebruik van de hulp van andere personen, dan is hij voor hun gedragingen op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk.

Dit Art. valt onder regelend recht, en dus mag hiervan worden afgeweken. Indien er sprake is van opzet of grove schuld van Sauber, is Sauber aansprakelijk te stellen voor de toegebrachte schade aan de hal. Gesteld kan worden dat Sauber zelf niet opzettelijk heeft gehandeld, tevens is Sauber ook geen grove schuld toe te rekenen. Grove schuld is een van ernstige tegen opzet aangrenzende mate van verwijtbaarheid in civiele of in strafrechtelijke zin. Sauber schakelt Pronten wel vaker in voor schoonmaak klussen, hieruit kan worden geconcludeerd dat Sauber tevreden is over de werkzaamheden van Pronten, en dat zij dus niet vaker onzorgvuldig handelen. Sauber is dus niets te verwijten.

Echter is Pronten wel te verwijten dat er schade is. Dit is gebeurd door de grote onzorgvuldigheid van Pronten. Pronten heeft dus wel grove schuld aan de toegebrachte schade. Nu Pronten is ingehuurd door Sauber, en daarmee een hulppersoon is van Sauber, is Sauber wel aansprakelijk. Sauber kan zich niet vrijtekenen voor tekortkomingen veroorzaakt door opzet of grove schuld van een door hem voor de uitvoering van zijn verbintenis gebruikte tot de bedrijfsleiding behorende hulppersonen. Sauber is dus aansprakelijk op grond van Art. 6:76 BW.

Is er verzuim vereist? Dat hangt af of nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is. Er is sprake van bijkomende schade, en hiervoor is geen verzuim vereist. In principe kan deze schade bij de overeenkomst niet weggenomen worden.

Suaber is schadeplichtig.

  1. Gesteld dat Sauber schadeplichtig is tegenover Fuchs, zou Fuchs zich dan met succes tegen een vordering tot betaling van een eerdere (correct uitgevoerde) schoonmaak-beurt kunnen verweren door te stellen dat hij die rekening niet hoeft te betalen tot Sauber de schade heeft vergoed?

Uitwerking:

Er is sprake van een wederkerige overeenkomst. Eerst wordt gekeken naar opschorting (Art. 6:262 BW).

In beginsel heeft Fuchs het opschortingsrecht (Art. 6:262 BW). Dat wil zeggen dat nu Sauber haar verplichtingen volgens de verbintenis niet is nagekomen, Fuchs bevoegd is de nakoming van zijn eigen verplichtingen op te schorten. Hij kan zijn prestatie dan uitstellen, in dit geval het betalen van de schoonmaak. Wel geldt dat de opschorting slechts is toegelaten voor zover de tekortkoming dit rechtvaardigt. Fuchs wil nu wachten met het betalen van de rekening tot Sauber de geleden schade heeft vergoed. Dit artikel kan niet toegepast worden, aangezien het een eerdere schoonmaakbeurt betreft. Gekeken moet dan worden naar Art. 6:52 BW.

Art. 6:52 BW is wel van toepassing > Als het gaat om een voldoende samenhang tussen beide verplichtingen, kun je die met elkaar verrekenen. Er moet dan wel voldoende samenhang bestaan. Het gaat hier om terugkerende schoonmaakovereenkomsten, dus er is voldoende samenhang. Zie ook (Art. 6:127 BW).

  1. Heeft Fuchs recht op wettelijke rente over het bedrag van de schade en zo ja, vanaf welk moment begint deze rente te lopen?

Uitwerking:

De wettelijke rente staat geregeld in Art. 6:119 BW jo. Art. 6:83 BW. Volgens dit artikel heb je recht op wettelijke rente vanaf het moment de schade is ontstaan. Fuchs heeft dus recht op wettelijke rente vanaf het moment de vloet kapot is gegaan.

Opdracht 3

Lees onderstaande tekst en beantwoord de volgende vragen:

  1. Waarover wordt in deze zaak getwist? Zet de relevante feiten in chronologische volgorde.

Uitwerking:

Z koopt een auto van X. Hij doet een aanbetaling en de auto zou daarna geleverd worden, incl. kentekenbewijs en andere papieren. X laat echter na de auto incl. documenten te leveren. Z stuurt een e-mail naar X, namelijk dat als hij niet binnen 48u bewijst dat de auto echt bestaat, hij zijn geld zal terugvorderen. X reageert dat hij ziek is, vervolgens blijft de nakoming alsnog uit. Z doet een laatste e-mail ter terugvordering van zijn geld, X betaalt echter niet en treedt dus in verzuim. Z ontbindt hierop de overeenkomst en wil betaling.

  1. Welke twee fouten maakt de advocaat van Z (zie 4.3.1)?

Uitwerking:

  • De advocaat noemt bij ontbinding Art. 6:74 BW. Dit klopt niet, want ontbinding is Art. 6:262 BW. Art. 6:74 BW is de wanprestatie.

  • Art. 7:22 BW gaat over een afgeleverd product, maar de auto is nooit geleverd, dus dit artikel kan niet van toepassing zijn.

  1. Wijst u als rechter de hoofdvordering van Z toe?

Uitwerking:

Voor een geldige ontbinding is een ingebrekestelling vereist, want verzuim is vereist. X kan de auto gewoon afleveren, dus de nakoming is nog mogelijk. Verzuim is dan vereist. Via een redelijke gebrekestelling treedt het verzuim in (Art. 6:82 lid 1 BW). Echter is er nooit een duidelijke ingebrekestelling aan X gestuurd, en ook geen termijn gesteld. De ingebrekestelling is wel vereist. Er is nu niet aan voldaan, dus is er geen verzuim, dus kan Z niet ontbinden.

Art. 6:83 BW is niet van toepassing, dit artikel gaat niet op.

Echter had X zo lang de kans gehad de auto te leveren, dat het niet redelijk is dat X een beroep doet op die verzuimregeling. Deze regeling is er om mensen de tijd te geven nog iets te doen, i.c. de auto te leveren, maar X heeft voldoende tijd gehad. Dus naar redelijkheid en billijkheid krijgt Z volgens de rechter gelijk.

Casus:

4.2.1.

X heeft een bedrijf, Track Promotions, dat onder meer handelt in oude auto's van het merk Volvo.

4.2.2.

Eind 2005/begin 2006 heeft X aan Z een Volvo 262C Coupe Blauwmetallic (hierna: de auto) verkocht .

4.2.3.

Z heeft van X ook een versnellingsbak ‘Overdrive/Automaat Volvo 262C’ gekocht voor € 1.750. X heeft Z daarvoor op 19 september 2005 een factuur gestuurd en Z heeft dit bedrag op 20 september 2005 betaald.

4.2.4.

Op 14 januari 2006 hebben partijen afspraken gemaakt over onder meer de restauratie van de auto door X. X heeft op 16 januari 2006 aan Z een factuur verzonden. In deze factuur staat, voor zover van belang, het volgende:

‘Betreft: Aankoopnota van Volvo 262C Blauwmetallic (…) bouwjaar 1981.

Volgens offerte, gedateerd 9 september 2005

Auto wordt geleverd zoals besproken op zaterdag 14 januari 2006. (…)

Omschrijving EURO

— Aanbetaling Volvo 262C Coupe Blauwmetallic Chassisnummer (…)

volgens offerte en koopovereenkomst zaterdag 14 januari 2006 10.250

Wij zullen de auto conform onze afspraken gereedmaken. (…)

Het resterende bedrag voor restauratie, spuitwerk en opbouw wordt gefactureerd aflevering van de auto!’

Op 21 februari 2006 heeft Z aan X een bedrag van € 10.500 voldaan.

4.2.5.

In de periode vanaf 21 februari 2006 tot en met oktober 2006 heeft tussen partijen een uitgebreide e-mail wisseling plaatsgevonden. Daarbij heeft Z meer malen verzocht om toezending van foto's en eigendomsbewijzen c.q. het kentekenbewijs van de auto, X heeft de toezending daarvan diverse malen toegezegd doch zulks nagelaten. Z heeft bovendien in diverse e-mails vanaf maart 2006 gevraagd wanneer de auto gereed is en in aantal e-mails vanaf augustus 2006 om toezending van een planning.

4.2.6.

Op 1 augustus 2006 heeft Z in een e-mail aan X geschreven:

‘Ik moet heel eerlijk zeggen dat ik er helemaal klaar mee ben, ik heb nog nooit een bewijs gezien dat deze auto bestaat terwijl ik in totaal al wel € 12.500 heb betaald. Ik wil binnen 48 uur bewijs dat de auto bestaat, het minste wat je had kunnen doen is een foto maken om te laten zien, als ik binnen 48 uur geen bewijs en kenteken bewijs heb ontvangen, zoals al meerder malen verzocht is voor mij de koek op en geef ik het uit handen en laat ik mijn geld terugvorderen.’

4.2.7.

X heeft hierop gereageerd met de mededeling dat hij erg ziek was en bed moest houden. Z heeft daarop weer afgewacht maar is tevens blijven aandringen op toezending van de eigendomsbewijzen en een planning, waarbij hij erop wees dat de auto in april 2006 klaar zou zijn. Toen dit ondanks toezeggingen van X wederom uitbleef, heeft Z bij e-mail van 27 september 2006 aan X geschreven:

‘Het is nu 27 september en ik heb nog geen kentekenbewijs gekregen zoals beloofd in je mail van 31/08 deze zelfde belofte had je ook al 3 maart 2006 gedaan verder heb ik nog steeds geen planning gehad bijna 1 maand later.

Zoals je al uit eerdere mails begrepen hebt ben ik er aardig klaar mee! Ik zou graag mijn geld terug ontvangen op reknr. (...) t.n.v. mezelf en kom de versnellingsbak wel halen en zet hem op marktplaats.

Ben mijn geloof in jou en je bedrijf nu compleet verloren en wens ook niet verder met je te gaan.

ik benadruk nogmaals dat ik er alles aan heb gedaan om deze relatie goed te houden zoals ook te lezen is in de eindeloze reeks verzoeken die ik je per mail heb gestuurd.

Mocht je niet tot terugbetaling over willen gaan laat ik je hierbij ook weten dat ik dan via de rechter mijn geld terug eis.

En kan je een brief van mijn advocaat tegemoet zien!’

Hierna zijn er tussen partijen nog meer mails gewisseld. X is niet tot betaling overgegaan.

4.2.8.

Bij brief van 5 oktober 2006 heeft de raadsman van Z X bericht dat Z de overeenkomst bij e-mail van 27 september 2006 buitengerechtelijk heeft ontbonden en dat deze ontbinding bij deze brief wordt bevestigd. Voorts wordt in deze brief betaling gevorderd binnen zeven dagen van een bedrag van € 13.018 (€ 12.250 in hoofdsom en € 768 aan buitengerechtelijke incassokosten). X heeft noch aan deze sommatie noch aan de herhaalde sommatie van 13 oktober 2006 gehoor gegeven.

4.2.9.

Z heeft op 8 juni 2007 ten laste van X conservatoir beslag doen leggen op een onroerende zaak alsmede conservatoir beslag onder derden.

4.3.1.

Z vordert in de onderhavige procedure, voor zover thans nog van belang, uitvoerbaar bij voorraad, X hoofdelijk te veroordelen om tegen bewijs van kwijting aan Z te betalen in hoofdsom een bedrag van € 12.250, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2006 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van X in de kosten van de procedure, de kosten van het beslag daaronder begrepen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na vonnisdatum.

Z legt aan zijn vordering tot terugbetaling van de koopsom primair ten grondslag dat hij de koopovereenkomst wegens een toerekenbare tekortkoming op grond van artikel 6:74 BW heeft ontbonden en dat X van rechtswege in verzuim verkeert op grond van het bepaalde in artikel 6:83 sub a dan wel sub c BW. Subsidiair baseert Z zijn vordering op non-conformiteit en stelt hij dat hij op grond van artikel 7:22 lid 1 sub a BW bevoegd was de (consumenten)koopovereenkomst te ontbinden. Meer subsidiair grondt Z zijn vordering op vernietigbaarheid van de overeenkomst wegens dwaling c.q. bedrog.

4.3.2.

X heeft de vorderingen gemotiveerd betwist en in dat verband gesteld dat Z niet bevoegd was de overeenkomst te ontbinden omdat X niet in verzuim verkeert. Volgens X is geen fatale termijn overeengekomen en is hij ook niet in gebreke gesteld. Ingeval wordt geoordeeld dat sprake is van verzuim, stelt X dat de eventuele tekortkomingen geen ontbinding rechtvaardigen. Z heeft, aldus X, recht op nakoming, aan welke vordering hij zal voldoen. X stelt dat hij inmiddels kosten heeft gemaakt in verband met het restaureren en opspuiten van (onderdelen van) de auto, welke kosten € 10.650 bedragen, te vermeerderen met de kosten van opbouw van de auto. Alvorens de auto kan worden opgehaald, dient Z deze kosten te voldoen, aldus X. Subsidiair beroept X zich op verrekening. Voorts betwist X de gestelde non-conformiteit, dwaling en bedrog.

Opdracht 4

In beide onderstaande gevallen is sprake van de koop van nieuwe artikelen, door een particulier, in een voor het desbetreffende artikel gebruikelijke winkel.

  1. Mijnheer A koopt een trui voor € 50. Na twee weken trekt hij de trui voor het eerst aan en ontdekt dan dat in het breiwerk een fout zit. Hij gaat terug naar de winkel, ziet dat er nog enkele identieke truien hangen en vraagt de verkoper zijn trui te ruilen voor een exemplaar zonder breifout. De verkoper weigert, onder verwijzing naar de kassabon, waarop staat dat ruilen alleen mogelijk is met bon en binnen acht dagen. A heeft geen bon en de acht dagen zijn ook voorbij. Overigens betwist de verkoper niet dat de trui bij hem is gekocht. Heeft A recht heeft op een andere trui?

Uitwerking:

Het gaat over een koopovereenkomst.

Art. 7:5 BW: Het gaat over een verkoop van een roerende zaak tussen een verkoper en een koper, en de verkoper handelt in bedrijfsvorm en de koper is een natuurlijke persoon. I.c. is dit het geval.

Art. 7:17 BW: De afgeleverde zaak moet aan de overeenkomst beantwoorden. Lid 2: Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. I.c. is hieraan voldaan. Als je een trui koopt ga je ervanuit dat het breiwerk goed is.

Art. 7:18 lid 2 BW: Bij een consumentenkoop is de terugbrengtermijn 6 maanden. I.c. is er sprake van 2 weken, dus zit A nog binnen de termijn. Aan dit criterium is voldaan.

Art. 7:21 sub c BW: Er hangen identieke truien, dus vervanging van de afgeleverde zaak is mogelijk. Hij kan gewoon een nieuwe trui krijgen. Aan dit criterium is voldaan.

Art. 7:6 BW: Kenbare ter hand gestelde algemene voorwaarde, Bonnetje met de termijn van 8 dagen telt niet. Hiervan mag worden afgeweken.

A heeft dus recht op een nieuwe trui op grond van bovenstaande wetsartikelen.

  1. Mevrouw B koopt een wasmachine voor € 1.000. Wasmachines van deze prijs gaan doorgaans zeker tien jaar mee. Na drie jaar gaat er echter iets mis met de machine van B, want de was wordt niet goed schoon. De verkoper stuurt een monteur, die constateert dat er een defect is aan de motor. Hij deelt mee dat reparatie voor rekening zal komen van B, aangezien de fabrieksgarantie (termijn: twee jaar) inmiddels is verstre­ken en B niet van de mogelijkheid gebruik heeft gemaakt om garantie bij te kopen. De reparatie zal zeker € 100 kosten. Moet B deze reparatiekosten inderdaad betalen?

Uitwerking:

De gewoonte is dat zo’n wasmachine 10 jaar meegaat, en dus niet na 3 jaar ophoudt met werken.

Er is sprake van een consumentenkoop (Art. 7:5 BW). B koopt een wasmachine. Er is ook sprake van een non-conformiteit (Art. 7:17 lid 2 BW), want de machine werkt niet meer, terwijl hij veel langer mee zou moeten gaan. Dit is niet wat B redelijkerwijs heeft mogen verwachten van het product. Zij verwachtte namelijk dat die wasmachine wel 10 jaar mee zou gaan.

Art. 7:21 BW: Reparatie, aflevering, of vervanging. Recht op reparatie.

Fabrieksgarantie heeft geen invloed op de relatie tussen de verkoper en de koper. Art. 7:6 BW is dwingend recht. De termijn gesteld op de bon mag opzij geschoven worden.

B heeft echt op kosteloos herstel en hoeft de reparatiekosten dus niet te betalen, op grond van bovenstaande wetsartikelen. 

 

Week 5 geen werkgroepaantekeningen

 

Week 6

ONDERWERPEN

Onrechtmatige daad: onrechtmatigheid van de daad en toerekening aan de dader
 

VOORBEREIDEN

Literatuur SBR 5 (Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding)

  • hfdst.1; hfdst. 2; hfdst. 14

Rechtspraak uit de AA-bundel

  • Kelderluik (HR 5 november 1965)

  • Taxusstruik (HR 22 april 1994)

  • Wendy & Monique (HR 12 mei 2000)

  • Jetblast I (HR 28 mei 2004)

  • Skeeler (HR 25 november 2005)

Veronderstelde voorkennis Brahn/Reehuis

  • hfdst. 21.1-21.2

Aantekening:

Het aansprakelijkheidsrecht regelt een uitzondering op de regel dat een ieder in beginsel zijn eigen schade betaalt. We gaan het vandaag hebben over de bevestiging van aansprakelijkheid. Eerst kijk je of er aansprakelijkheid is en vervolgens bepaal je de omvang van de aansprakelijkheid (Moet je alles betalen, of een deel?). Er bestaat een verschil tussen het aansprakelijkheidsrecht en het schadevergoedingsrecht. Vandaag hebben we het over de vestigingsvraag.

OPDRACHTEN

Opdracht 1

Geef aan of in de volgende casusposities sprake zou kunnen zijn van een onrechtmatige daad van A ten opzichte van B. Bespreek daartoe alle vereisten van art. 6:162 BW.

Mocht een andere rechtsgrond voor aansprakelijkheid meer voor de hand liggen, geef dan aan om welke rechtsgrond het gaat.

  1. A, 85 jaar oud en slecht ter been, stoot in het huis van haar vriendin, mw B, een kostbare Chinese schaal van de muur. De schaal valt kapot.

Aantekening:

Art. 6:162 BW luidt: ‘’Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden’’.

Lid 2: ‘’Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond’’.

Als je het artikel goed bestudeert, vloeien hier de volgende eisen voor onrechtmatige daad uit voort:

  • Onrechtmatige gedraging:

  1. Welke gedraging toets ik? (Nooit het gevolg toetsen!)

  2. A. Strijd met wettelijke plicht (relativiteit of bijzondere omstandigheden kunnen leiden tot dat strijd met een wettelijke plicht die niet onrechtmatig is),

  1. rechtstreekse of opzettelijke inbreuk op subjectief recht (moet de kern van het recht betreffen). Bij opzet mag je de gedraging koppelen aan het gevolg.

  2. Strijd met ongeschreven recht (maatschappelijke onzorgvuldigheid:

Gaat het hier om een gevaarzettingscasus?

Ja > Kelderluik + Jetblast + Skeeler.

Nee > Algemene onvoorzichtigheid, huis tuin en keuken ongelukken > HR Wendy & Monique, HR Bushalte & HR Taxusstruik > Heeft er nou iemand een ongeoorloofd risico genomen? HR neemt dit niet snel aan).

  1. Is er een rechtvaardigingsgrond? (Noodweer, ambtelijk bevel etc.)

  • Toerekenbaarheid (schuld, wet, verkeersopvatting, Art. 6:164 & 165 BW)

  • Schade (Art. 6:95 e.v. BW)

  • Causaal verband (conditio sine qua non)

  • Relativiteit (Art. 6:163 BW)

Uitwerking:

Mevrouw A stoot in het huis van B een schaal om, waardoor deze kapot gaat. Bekend is uit de casus dat A oud en slecht ter been is. Is er sprake van een strijd met een wettelijke plicht, inbreuk van een recht of strijd met het ongeschreven recht? De gedraging is het lopen dicht langs de schaal, en niet het stukmaken van de schaal. Er wordt dus geen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht door langs de schaal te lopen. Het is dus niet een rechtstreekse inbreuk. Er is dus geen sprake van een inbreuk op een recht. Daarnaast handelt A niet in strijd met een wettelijke plicht. Wat resteert is dan de strijd met het ongeschreven recht, de maatschappelijke onzorgvuldigheid. Heeft die vrouw door langs de schaal te lopen een ongeoorloofd risico genomen? Op basis van algemene omstandigheden moet je deze vraag beantwoorden. De casus is hier niet duidelijk over
 

Stel dat je zegt, ja, dit heeft ze gedaan: Dan is er geen rechtvaardigingsgrond. Dan is het ook toerekenbaar en is er causaal verband (zonder de gedraging was de schade niet ingetreden), relativiteit hoef je niet te toetsen, dit moet alleen bij strijd met de wettelijke plicht.

Je kunt ook beargumenteren dat A geen ongeoorloofd risico heeft genomen en er sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden (HR Wendy & Monique)

  1. Bij een volledig uit de hand gelopen feest heeft agent A een man (B) neergeschoten. B heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen. De aanwezige politiemacht was aan alle kanten ingesloten en voelde zich ernstig bedreigd door een oprukkende menigte die ter voorbereiding op haar aanval op de politie aan het aftellen was (tien, negen, acht …). Reconstructie wijst uit dat het zicht slecht was en dat A waarschijnlijk heeft geschoten op de benen van de oproerkraaiers, maar dat B op het moment van schieten iets van de grond aan het oprapen was.

Uitwerking:

  • Onrechtmatige gedraging?

  1. Welke gedraging? Het schieten van de politieman.

  2. Inbreuk op een subjectief recht. Is er sprake geweest van opzet? Ja, er is sprake van inbreuk op een subjectief recht, namelijk het schenden van de persoonlijke integriteit van B. B heeft letselschade door het schot van de politieman. De politieman had opzet op het toebrengen van schade aan de benen. De politieman had echter geen opzet op het gevolg, maar wel het schaden van de persoonlijke integriteit.

  3. Rechtvaardigingsgrond? Ja, er was sprake van een bedreigende situatie. De politieman kan zich beroepen op noodweer.

In beginsel heeft de politieman geen onrechtmatige daad gepleegd, omdat hij zich kan beroepen op een rechtvaardigingsgrond. Indien je tot de conclusie komt dat hij wél een onrechtmatige gedraging zou hebben gepleegd, moet je het schema verder aflopen.

  1. Amina raakt tijdens een uitstapje bij ‘Cartingbaan Utrecht’ met haar hoofddoek bekneld, waardoor zij tegen de vangrail rijdt. Sindsdien heeft zij nek- en schouderklachten bij het verrichten van haar werk. Daarnaast heeft Amina een duidelijk litteken van 6 centimeter op haar rechterwang overgehouden aan het ongeval. Amina stelt dat de cartingbaan aansprakelijk is voor de door haar geleden schade. De cartingbaan verweert zich door te stellen dat voor het gevaar is gewaarschuwd en dat daarom geen sprake is van aansprakelijkheid. Er hing een instructielijst bij de kassa die zichtbaar is als je daar langsloopt. In bepaling 2.5 van deze lijst stond vermeld: ‘Los hangende kleding, hoofdbedekking en lang los hangend haar kunnen gevaar opleveren

Uitwerking:

  • Onrechtmatige gedraging?

  1. Welke gedraging? Niet voldaan aan de waarschuwingsplicht (HR Skeeler, r.o. 3.3).

  2. Er is geen sprake van een inbreuk op een subjectief recht. Het nalaten informatie te geven zorgt niet voor een inbreuk op de lichamelijke integriteit. Er is ook geen wettelijke plicht geschonden, dus dan kom je uit bij strijd met maatschappelijke onzorgvuldigheid. Is er gevaarzetting? Ja > Je gaat dan kijken naar HR Kelderluik

  • Mate van waarschijnlijkheid dat het slachtoffer niet oplettend zal zijn: Gesteld kan worden dat deelnemers op een cartingbaan wel oplettend zijn.

  • Hoe groot de kans is dat hieruit ongevallen ontstaan: Het is niet waarschijnlijk dat er een ongeval gebeurt. Het zal waarschijnlijk niet heel vaak gebeuren. (Dit kan onderzocht worden door lijsten op te vragen met cijfers hoe vaak er ongevallen gebeurd zijn in het afgelopen jaar)

  • Ernst van de gevolgen: Letselschade wordt gezien als een ernstige vorm van schade. Als er een kans is dat er letselschade ontstaat, is de ernst van de gevolgen erg. Dit is het geval in deze casus. De mogelijkheid is aanwezig dat er letselschade ontstaat bij een ongeluk. Zo heeft Amina nekklachten en een litteken op haar wang.

  • Mate van bezwaarlijkheid van eventuele maatregelen: De Cartingbaan had makkelijk kunnen attenderen op het waarschuwingsbord, of Amina kunnen attenderen op dat een hoofdoekje gevaar kan opleveren.

De Cartingbaan handelt in strijd met het Kelderluik arrest. Tevens is volgens HR Jetblast een waarschuwingsbord niet genoeg om te voldoen aan de waarschuwingsplicht. De waarschuwing moet doeltreffend /effectief zijn.

Er is dus sprake van een strijd met maatschappelijke zorgvuldigheid.

  1. Is er een rechtvaardigingsgrond > Nee, deze is niet aanwezig.

  • Toerekenbaar? Ja, verkeersopvatting en schuld

  • Er is schade, namelijk letselschade. Amina heeft nekklachten en een litteken op haar wang.

  • Causaal verband? Er is causaal verband tussen de gedraging en de schade. Als Amina goed was gewaarschuwd, zou dit misschien niet zijn gebeurd.

  • Relativiteit hoeft niet getoetst te worden, het betreft namelijk geen strijd met een wettelijke plicht.

Opdracht 2

Op zondag 19 september 2010 is Arnold Heringa de roltrap naar spoor 11 van het Centraal Station te Utrecht afgedaald waar de trein van 8.33 uur met bestemming Arnhem, waarmee hij verder wilde reizen, het station binnenreed. Op het perron is hij in de rijrichting van de trein meegelopen om in de stiltecoupé, die hij langs had zien komen, te kunnen stappen. Op een gegeven moment heeft Heringa zijn evenwicht verloren en de rijdende trein aangeraakt. Vervolgens is hij tussen de perronwand en de rails en onder de nog rijdende trein terechtgekomen. Als gevolg van de val heeft Heringa zijn beide benen verloren.

Heringa heeft bij exploot van 7 september 2011 ProRail gedagvaard voor de rechtbank Utrecht en gevorderd, kort gezegd, te verklaren voor recht dat ProRail jegens hem volledig aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van het ongeval van 19 september 2010.

  1. U bent advocaat van Heringa. Geef aan waarom Prorail aansprakelijk zou kunnen zijn.

Uitwerking:

ProRail heeft een onrechtmatige daad gepleegd. Er is sprake van schade bij Heringa, hij is zijn twee benen verloren. Er is ook sprake van causaal verband, nu hij zijn benen kwijt is door de aanrijding met de trein. De trein is altijd sterker dan de persoon op het perron, dus heeft ProRail een zekere schuld, waardoor de aanrijding toerekenbaar is aan ProRail. De aanrijding is een grote inbreuk op de persoonlijke integriteit van Heringa, en is derhalve onrechtmatig.

Nalaten van het nemen van voldoende veiligheidsmaatregelen. > Strijd met maatschappelijke zorgvuldigheid.

Is er sprake van gevaarzetting? Zo ja, werk je de Kelderluik criteria weer uit.

 

  1. U bent rechter in deze zaak. Wijst u de vordering toe?

Uitwerking:

Nee, er is geen sprake van een onrechtmatige daad door ProRail. Heringa heeft zelf zijn evenwicht verloren, waardoor hij de rijdende trein heeft geraakt en tussen de perronwand en de rails is terechtgekomen. Voor de trein was er geen mogelijkheid meer om in zo’n korte tijd nog te stoppen. Een treinmachinist kan niet voorzien dat iemand zijn evenwicht verliest, noch kan hij dit voorkomen. Er zijn geen goedkope manieren om preventieve maatregelen te treffen (HR Kelderluik).

ProRail is niet aansprakelijk en derhalve wordt de vordering niet toegewezen.

Opdracht 3

Lees onderstaand citaat (overgenomen uit HR 13 april 2007, NJ 2008, 576 (Staat/Y)).

  1. Markeer de twee zinnen die volgens u de kern van de overwegingen van de Hoge Raad vormen.

Uitwerking:

Zie de casus voor de markeringen.

  1. Geef vervolgens aan op welk artikel het verweer van de Staat is gebaseerd.

Uitwerking:

Het verweer van de Staat is gebaseerd op relativiteit, Art. 6:163 BW. De norm die Yazdanlatif geschonden acht, strekt niet tot bescherming tegen de schade die is geleden door de benadeelde (Art. 6:163 BW). Zoals in het arrest staat vermeld: ‘’De toelating vindt plaats om humanitaire redenen, teneinde hem te beschermen tegen vervolging in het land van herkomst. Zij strekt niet tot bescherming van enig vermogensrechtelijk belang van de vluchteling’’.

De relativiteit is een extra vereiste van de onrechtmatige daad. Indien de onrechtmatige daad niet jegens iemand is verricht, of de opgelopen schade en de wijze waarop deze is ontstaan niet worden beschermd door de strekking van de geschonden norm, is er geen sprake van een onrechtmatige daad. In casu loopt de onrechtmatigheid stuk op de soort schade. Deze valt niet onder de strekking van de geschonden norm.

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Yazdanlatif is afkomstig uit Iran. Op 14 september 1994 heeft zij aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf.

(ii) Op 28 november 1994 is de aanvraag om toelating als vluchteling niet-ontvankelijk verklaard omdat Yazdanlatif zich niet onverwijld had gemeld bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en is ook de aanvraag om een vergunning tot verblijf niet ingewilligd. Daarnaast is overwogen dat in redelijkheid geen twijfel kan bestaan dat er geen gevaar bestaat voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en de Vreemdelingenwet. Het tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift is op 28 oktober 1996 ongegrond verklaard.

(iii) Bij uitspraak van 6 mei 1998 heeft de rechtbank de beslissing op bezwaar vernietigd. De rechtbank overwoog dat Yazdanlatif niet kon worden tegengeworpen dat zij zich na aankomst in Nederland niet onverwijld als asielzoeker had aangemeld. Voorts was de rechtbank van oordeel dat de beslissing niet op zorgvuldige wijze, en in strijd met art. 3:2 Awb, was voorbereid.

(iv) Bij beslissing van 16 juli 1999 is het bezwaar gegrond verklaard en is Yazdanlatif toegelaten als vluchteling.

(v) Per 1 januari 2000 is Yazdanlatif gaan werken als sterilisatieassistente tegen een bruto maandsalaris van f 3145. Tot die tijd ontving zij vanaf juli 1996 voor haarzelf en haar dochter RvA-verstrekkingen van in totaal € 14.031,82.

3.2 De - hiervoor onder 1 vermelde - door Yazdanlatif tegen de Staat ingestelde vordering strekt tot vergoeding van schade wegens verlies van arbeidsvermogen en pensioenschade alsmede tot betaling van smartengeld wegens gederfde levensvreugde. Yazdanlatif heeft daartoe gesteld dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door haar pas vijf jaar na datum aanvraag de vluchtelingenstatus te geven waarop zij van meet af aan aanspraak had. De gevorderde schade stelde zij te hebben geleden omdat zij als gevolg van dat onrechtmatig handelen gedurende die periode niet in staat was de arbeidsmarkt te betreden. De Staat heeft deze vordering gemotiveerd betwist.

De rechtbank heeft het op art. … gebaseerde verweer van de Staat aanvaard en op deze grond de vordering tot materiële schadevergoeding afgewezen. De rechtbank was voorts van oordeel dat Yazdanlatif onvoldoende had gesteld om aan te nemen dat sprake is geweest van een zodanige aantasting van haar persoon, bestaande uit meer dan een psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen als gevolg van onrechtmatig handelen van de Staat, dat zij aanspraak kan maken op smartengeld.

In het door Yazdanlatif ingestelde hoger beroep heeft het hof, na gegrondbevinding van grief I, de vordering tot vergoeding van materiële schade gedeeltelijk toegewezen als hiervoor in 1 is vermeld en, onder verwerping van grief II, overwogen dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vordering ter zake van smartengeld niet kon worden toegewezen. Deze laatste vordering is in cassatie niet meer aan de orde.

3.3 Het hof heeft in rov. 2.2 van het thans bestreden arrest, samengevat, geoordeeld dat de toelating als vluchteling, naast de primaire bescherming die hem moet worden geboden tegen vervolging in het land van herkomst, er (mede) toe strekt het de vluchteling mogelijk te maken een nieuw bestaan op te bouwen door hem in Nederland rechten te bieden die personen zonder verblijfsvergunning hier in beginsel niet hebben. Daartoe is onder meer in art. 17 van het Vluchtelingenverdrag het recht op het verrichten van loonvormende arbeid aan (rechtmatig verblijvende) vluchtelingen toegekend. Het recht om arbeid te verrichten is mitsdien mede een belang dat door de toelating als vluchteling wordt beschermd.
3.4 Het middel bestrijdt het hiervoor in 3.3 weergegeven oordeel van het hof en treft doel.
Op zichzelf is juist dat de toelating van een vluchteling tot Nederland de vluchteling in staat stelt hier te lande een nieuw bestaan op te bouwen. Anders dan het hof heeft geoordeeld, betekent dit echter niet dat de toelating als vluchteling ertoe strekt deze in staat te stellen inkomen (uit betaalde arbeid) te verwerven. Het recht in Nederland betaalde arbeid te verrichten vloeit voort uit de toelating als vluchteling, en ontstaat pas nadat hij in Nederland als vluchteling is toegelaten. De toelating vindt plaats om humanitaire redenen, teneinde hem te beschermen tegen vervolging in het land van herkomst. Zij strekt niet tot bescherming van enig vermogensrechtelijk belang van de vluchteling. Het belang van de vluchteling om inkomen uit arbeid te kunnen verwerven speelt bij de beoordeling tot toelating als vluchteling geen rol en de Staat dient bij zijn beslissing omtrent de toelating als vluchteling hiermee geen rekening te houden. Als de Staat in het kader van de procedure tot toelating een voor die procedure geldende regel heeft geschonden, heeft de aanvrager toegang tot de rechter om deze schending te doen herstellen. Deze schending geeft in beginsel echter geen recht op vergoeding van schade als hier door Yazdanlatif is gevorderd.

Opdracht 4

Bestudeer de volgende zaak en beantwoord de vraag of S. kan worden veroordeeld tot betaling, en - zo ja - op welke grondslag.

In de nacht van 10 op 11 augustus 2007 is een openluchthouseparty gehouden in het Juliana-plantsoen te Hoorn. Om 02.00 uur is de geluidsapparatuur door de politie in beslag genomen. Dit riep verzet op bij een aantal aanwezige bezoekers van de houseparty, welk verzet uitmondde in geweld tegen de politie. Daarbij werd onder andere met stenen naar de politie-ambtenaren gegooid, ten gevolge waarvan twee politieambtenaren gewond raakten en politie-voertuigen werden beschadigd. S. bevond zich vooraan de groep die de politie achternazat. Hij heeft basaltkeien opgeraapt en aan een ander gegeven, die de keien naar de politie gooide. Een deel van de achtergebleven aanwezigen heeft vervolgens twee op de Schellinkhouterdijk geparkeerd staande auto's van de dijk afgeduwd. Een van deze auto's - een rode Volkswagen Golf, met Belgisch kenteken GAH 591 - behoorde toe aan Vangu. Door deze actie is schade aan zijn auto ontstaan, die blijkens een expertiserapport van 5 juli 2009 BEF 380 545 bedraagt. Vervolgens is door een deel van de aanwezigen een nabij gelegen tankstation geplunderd; ook zijn ruiten van een scoutinggebouw ingegooid.

Vangu stelt dat S., door zich actief te gedragen in de groep die zich tegen de politie keerde, mede verantwoordelijk is voor de sfeer van geweld die op dat moment ontstond en die het mogelijk maakte dat onder andere zijn auto van de dijk werd geduwd. Hij vordert van S. dan ook de daardoor ontstane schade ad BEF 380 545 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2007. Tevens vordert hij een bedrag van BEF 55 261 en f 3842,50 als buitengerechtelijke kosten, bestaande uit sleepkosten, taxikosten, sloopkosten, bewakingskosten, expertisekosten en kosten/honorarium correspondent.

S. betwist dat hij verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schade aan de auto van Vangu. Zijn aandeel in de groep was uitsluitend gericht tegen de politie. Hij heeft niet kunnen voorzien dat zich van de groep waarin hij zich bevond een groep zou afscheiden die vervolgens geweld zou plegen jegens de eigendommen van anderen.

S. heeft tegenover de politie een verklaring afgelegd. Deze luidt, voor zover van belang:
’(...) Ik zag en hoorde dat er rellen ontstonden ten gevolge van het in beslag nemen van de apparatuur. Ik zag kleine groepjes van een man of 7 met keien naar een ME-bus maar ook naar andere politievoertuigen gooien. Ik zag dat daardoor schade ontstond. (...) Ik zag de agenten instappen, ik denk een man of 15. Alle auto's reden weg. Ik zag dat er twee agenten, waaronder de man met de hond, achteraan liepen. Vanaf dat moment werd het heftig. Ik zag dat er op dat moment namelijk vreselijk met keien werd gegooid naar deze twee agenten en ook naar de auto's. De stenen vlogen over mij heen. Ik liep vooraan in de groep die zich dus achter mij bevond en de stenen over mijn hoofd heen gooide. (...) U vraagt mij wat mijn rol is geweest bij deze mishandelingen en vernielingen. Ik heb een aantal basaltkeien van de grond opgeraapt en deze steeds doorgegeven aan de jongen achter mij. (...) Ik zag hem er niet mee gooien maar ik realiseerde mij wel dat deze stenen gebruikt werden door hem of door anderen om naar de politiemensen en de politievoertuigen te gooien. Ik besef dat daardoor ernstig letsel en ook schade kon ontstaan. U zegt mij dat een collega van u behoorlijk gewond is geraakt ten gevolge van zo'n basaltkei. Ik begrijp dat ik foutief heb gehandeld. Ik zag en hoorde dat er ook met kluiten werd gegooid want er waren kluiten die precies op een witte Peugeot terechtkwamen die langs de dijk geparkeerd stond. We liepen namelijk achter de politie aan in de richting van de dijk. Toen de politie net weg was werden er direct twee auto's van de dijk gegooid, namelijk die witte Peugeot en een rode VW Golf. (...) Ik zag dat beide auto’s total loss waren. Dit werd gedaan door een groep van een man of 15. Ik behoorde daar zelf niet toe.’

Uitwerking:

In de casus is er sprake van groepsaansprakelijkheid (Art. 6:166 lid 1 BW). ‘’Als jij je in een groep ophoudt die verkeerde dingen doet, moet je je van gedragingen onthouden’’.

Hierbij geldt Hoofdelijke aansprakelijkheid, dat wil zeggen dat een ieder die deel uitmaakt van de groep, individueel aansprakelijk wordt gehouden.

Kun je i.c. S. verwijten dat hij niet uit deze groep is weggegaan? Ja, dit kun je hem verwijten.

  • Hij was zelf ergens aan het rellen. Dat de groep gesplitst is maakt hierbij niet uit. Hij is zelf ook doorgegaan en behoorde met zijn gedragingen dus tot dezelfde sfeer. De aard van de gedraging van de groep past bij de gedraging van S.

  • S. heeft zich ook niet onttrokken aan de groep. Hij heeft daarnaast niets gedaan om de gedragingen van de anderen te stoppen.

Conclusie: S. is aansprakelijk. In dit geval is S. aansprakelijk te stellen.

 

Week 7&8 geen werkgroepaantekeningen

 

Week 9

Opdracht 1

Twee meisjes, Monica (12 jaar) en Astrid (14 jaar), fietsen al pratend zonder op te letten vanuit een uitrit de weg op. Zij worden aangereden door automobilist Bakker, die in de buurt woont, ongeveer 40 km per uur reed en door de bomen rond de uitrit de meisjes niet kon zien aanko­men. De meisjes raken zwaar gewond.

NB: Voor onderstaande vragen geldt dat het antwoord slechts kan worden gegeven na bestudering van de voorgeschreven jurisprudentie!

  1. Zowel de ouders van Monica als die van Astrid spreken als wettelijk vertegenwoor­digers de automobilist voor de volledige schade van de meisjes aan. De automobilist beroept zich in eerste instantie op overmacht en vervolgens op ‘eigen schuld’ van de meisjes.

Bespreek de vraag of de automobilist de volledige schade van de beide meisjes zal moeten vergoeden. Maak hierbij onderscheid tussen de vestiging van de aansprakelijkheid en de omvang van de aansprakelijkheid.

Bij de vestiging van de aansprakelijkheid spelen vragen als: Welke rechtsgrond (wets-\artikel) ligt aan de aansprakelijkheid ten grondslag? Is aan alle vereisten voor inroeping van deze rechtsgrond voldaan? Kan de automobilist aan aansprakelijkheid ontkomen door zich op overmacht te beroepen?

De discussie over de omvang van de aansprakelijkheid wordt, zoals uit de jurisprudentie blijkt, vrijwel geheel gevoerd in het kader van de eigen schuld van het slachtoffer. Bestudeer onder meer het desbetreffende wetsartikel.

Aantekening:

Aansprakelijkheid bij verkeersongevallen: in het verkeer is er sprake van een ongelijkheid in partijen (auto is sterker dan de fiets). Wat voor verkeersongeval is dit?

3 categorieën:

  • Tussen ongemotoriseerde voertuigen: De vestiging van aansprakelijkheid wordt bepaald door Art. 6:162, en de omvang door Art. 6:101 BW.

  • Tussen gemotoriseerde voertuigen: De vestiging van aansprakelijkheid wordt bepaald door Art. 6:162, en de omvang door Art. 6:101 BW.

  • Tussen gemotoriseerd en ongemotoriseerd: De vestiging van aansprakelijkheid wordt bepaald door Art. 185 WVW of Art. 6:162 BW. Ongemotoriseerde verkeersdeelnemers worden extra beschermd door deze regeling.

Aantekening:

Verkeersongevallen 185 WVW jo. 6:101 BW

Ongemotoriseerde slachtoffer jonger dan 14

Ongemotoriseerde slachtoffer ouder dan 14

Algemene vereisten vestiging aansprakelijkheid ex art. 185 WVW.

Verkeersongeval op de openbare weg (zie ook Art. 1 lid 1 sub b WVW)

Gemotoriseerd voertuig veroorzaakt schade

Causaal verband tussen ongeval en schade

 

Verkeersongeval op de openbare weg (zie ook Art. 1 lid 1 sub b WVW)

Gemotoriseerd voertuig veroorzaakt schade

Causaal verband tussen ongeval en schade

Overmachtsexceptie bij vestiging ex. 185 WVW

Geen overmacht behoudens opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid bij het slachtoffer (HR Marbeth van Uitregt)

Geen overmacht behalve wanneer de gemotoriseerde geen enkel verwijt kan worden gemaakt (HR Staat/Royal Nederland).

Vaststelling omvang aansprakelijkheid gemotoriseerde dader op grond van ‘eigen schuld’ (Art. 6:101 BW).

A1: Causaal verband gedraging slachtoffer en schade

A2: Gedrag slachtoffer toerekenbaar

B1: Causaliteitsverdeling
B2: Billijkheidscorrectie: behoudens opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid bij het slachtoffer 100% schadeplichtigheid (tenzij regresnemer)

(HR Ingrid Kolkman)

A1: Causaal verband gedraging slachtoffer en schade

A2: Gedrag slachtoffer toerekenbaar

B1: Causaliteitsverdeling
B2: Billijkheidscorrectie: behoudens opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid bij het slachtoffer schadeplichtigheid voor minstens 50% (tenzij regresnemer)

(HR IZA/Vrerink) & (HR Anja Kellenaers).

Dit is van belang om de omvang van de schadevergoedingsplicht te bepalen.

Uitwerking:

Wat is hier voor verkeersongeluk? Het gaat hier om categorie C: gemotoriseerd – ongemotoriseerd. Het gaat om de vraag of de automobilist aansprakelijk is. Gekeken moet worden naar Art. 185 WVW.

Art. 185 WVW kent de volgende vereisten. Onderzocht moet worden of dit artikel in casu van toepassing is.

  • Gebeurd op een openbare weg? Voldaan

  • Gemotoriseerd voertuig? Voldaan, het gaat om een auto.

  • Slachtoffers ongemotoriseerd? Voldaan. De meiden waren op de fiets.

  • Er is schade? Voldaan, want ze zijn gewond

  • Causaal verband? Aanwezig, auto botst op tegen de fietsers, waardoor de schade is ontstaan.

Art. 185 WVW is van toepassing.

Kan de automobilist een beroep doen op overmacht?

Eerst de bespreken: Monica

Er is overmacht als het slachtoffer, Monica, opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid heeft gehandeld.

Monica is 12 jaar, gekeken moet worden of er opzet of grenzende roekeloosheid aanwezig was bij haar. Ze was gewoon aan het fietsen en is nog jong, dus heeft niet zoveel kennis van het verkeer.

Er is dus geen overmachtsexceptie, dus er is een vestiging van aansprakelijkheid. Let op! De overmachtsexceptie kan bij kinderen jonger dan 14 jaar alleen blijken uit de gedraging van het kind zelf. Wat de bestuurder weet of behoort te weten is niet relevant.

De omvang van de aansprakelijkheid is dan 100% voor de automobilist. Er hoeft geen causaliteitsverdeling gemaakt te worden (HR Ingrid Kolkman).

‘’De HR heeft bepaald dat in gevallen betreffende zeer jeugdige kinderen, de billijkheid eist dat de eigenaar van het motorrijtuig in beginsel voor de gehele door het kind geleden schade aansprakelijk is, ook indien de gedragingen van het kind in belangrijke mate tot het ontstaan van de aanrijding hebben bijgedragen’’. Dit mede omdat kinderen impulsief en onberekenbaar kunnen zijn. Daarnaast is het gemotoriseerde verkeer sterker dan fietsers.

 

Dan Astrid, zij is 14 jaar. Het betreft hetzelfde ongeval, dus we hebben nog steeds te maken met Art. 185 WVW.

Is hier sprake van een overmachtsexceptie? Hier kan aan voldaan worden als de gemotoriseerde geen enkel verwijt kan worden gemaakt (HR Staat/Royal Nederland). Uit de casus blijkt dat de automobilist niet heeft geremd om de botsing te voorkomen. Daarnaast kende hij het gebied, en had hij dus kunnen weten dat er kinderen uit de uitrit zouden komen fietsen. De man reed 40 km/h, dit is niet per se te hard.

Er is geen sprake van een overmachtsexceptie, nu de gedraging van de automobilist hem gewoon verweten kan worden. Bij kinderen boven de 14 jaar wordt er dus wél gekeken naar de gedragingen van de automobilist. Heeft hij rekening gehouden met de kans dat..? Dit is dus een belangrijk verschil met kinderen jonger dan 14 jaar!

Dan de omvang van de aansprakelijkheid. Is er eigen schuld bij Astrid? Ja, ze is overgestoken zonder rond te kijken of dit wel veilig kon. Als Astrid niet de weg op gegaan was, was het ongeluk niet gebeurd. Daarnaast kwamen de kinderen uit een uitrit, de regel is dat zij het andere verkeer dan voor moeten laten gaan. Daarnaast reed de automobilist op een voorrangsweg. De kinderen kwamen ook uit op het midden van de weg. De automobilist reed daarentegen gewoon op normale snelheid. Het enige wat hij had kunnen doen is remmen.

Hoeveel procent van het gedrag van de automobilist is schadeplichtig en hoeveel procent door Astrid? Je zou kunnen stellen dat de automobilist voor 30% schadeplichtig is en Astrid voor 70%.

Op grond van de billijkheidcorrectie zal de automobilist voor 50% schadeplichtig zijn.

  1. De situatie is nu in zoverre anders dat niet de ouders, maar de verzekeraars van de meisjes de door hen aan de ouders van de meisjes uitgekeerde schade op de automobilist willen verhalen. Bespreek de vraag of de automobilist de schade aan de verzeke­raars zal moeten vergoeden en zo ja, of dit de gehele schade zal zijn. Maak ook hier onderscheid tussen de vestiging en de omvang van de aansprakelijkheid.

Uitwerking:

Wat verandert er als niet de ouders, maar de verzekeraar de schade wil verhalen? Dan verandert er iets bij de billijkheidscorrectie. Zodra er een regresnemer is, gelden de 50% regel en 100% regel niet. Dan moet je een causaliteitsverdeling maken (HR IZA/Vrerink).

  1. Ook de auto van de heer Bakker is flink beschadigd. Bespreek de vraag of de heer Bakker de schade op (de ouders van) de meisjes kan verhalen en zo ja, of dit de gehele schade zal zijn. Maak ook hier onderscheid tussen de vestiging en de omvang van de aansprakelijkheid.

Uitwerking:

Je moet dan kijken naar aansprakelijkheid op grond van Art. 6:162 BW. Zie voor de toepassing week 6.

  • Welke gedraging? > Het onoplettend de weg op rijden

  • Schending van een wettelijke bepaling > WVW

  • Strijd met een maatschappelijke zorgvuldigheid? Ja

  • Onrechtmatige gedraging? Ja

  • Toerekenbaar? Ja, krachtens schuld (in ieder geval voor Astrid). Monica is niet toerekenbaar, zij is nog geen 14. Voor Monica zijn haar ouders aansprakelijk, omdat zij vallen onder Art. 6:169 lid 1 BW, risicoaansprakelijkheid). De ouders van Astrid zouden niet aansprakelijk kunnen zijn op grond van lid 2, want je kunt niet van hen verwachten dat ze een kind van 14 jaar nog ieder moment in de gaten houden.

  • Schade? Ja, er is schade aan de auto.

  • Is er causaal verband? Ja, zonder onoplettend wegrijden was de schade niet ontstaan.

  • Relativiteit (6:163 BW)? Strekt de WVW ter bescherming van automobilisten en blikschade? Ja.

Vaststelling omvang:

Is er eigen schuld van de automobilist? Ja, voor 30%. Hij had extra gas terug kunnen nemen of moeten remmen. Billijkheidsexceptie? Niet ten gunste van de automobilist.

Reflexwerking: De automobilist lijdt schade, maar zal deze altijd voor een deel zelf moeten betalen. (HR Chang-a-Hung/Maalsté).

Opdracht 2

NB: lees voor deze opdracht nogmaals Schelhaas, De koopovereenkomst (zie week 4), met name het gedeelte dat over art. 7:24 lid 2 gaat.

Verhulst koopt bij garagehouder Terwee een nieuwe Peugeot 306. Omdat de auto ruim een half jaar in de showroom heeft gestaan, biedt Terwee aan de auto vóór de aflevering te controleren en eventuele mankementen te verhelpen.

Na de aflevering maakt Verhulst met zijn buurman Bode een rit. Bode is hevig in auto's geïnteresseerd en repareert weleens auto's uit liefhebberij. Tijdens de rit valt beiden op dat de remmen piepen. Bode schrijft dit toe aan een onjuiste afstelling van de remschijven en biedt aan het probleem te verhelpen. Verhulst maakt graag van dit aanbod gebruik, want dat bespaart hem een tocht naar de garage. Na een halve dag sleutelen deelt Bode mee dat de remmen niet meer piepen en het probleem verholpen is.

Bij gebruik van de auto door Verhulst, een dag na de reparatie door Bode, blijken de remmen opeens niet te werken, hetgeen een ernstige aanrijding tot gevolg heeft. De auto van Verhulst is flink beschadigd en Verhulst zelf is gewond.

Bij onderzoek achteraf naar de remmen blijkt dat er verschillende oorzaken kunnen zijn:

  • er was te weinig remvloeistof aanwezig, hetgeen bij de controle in de garage had kunnen worden vastgesteld;

  • de remschijven waren ondeugdelijk, hetgeen pas na intensief onderzoek had kunnen worden geconstateerd;

  • de reparatie door de buurman op zichzelf was ondeugdelijk; bovendien heeft de buurman de twee andere problemen niet opgemerkt.

  1. Gesteld dat het tekort aan remvloeistof de enige schadeoorzaak was. Zijn de fabrikant en de garagehouder aansprakelijk voor de door Verhulst zelf geleden schade, zo ja, op welke grondslag(en)? NB: Het is in de autobranche gebruikelijk dat de producent de auto aanlevert met te weinig remvloeistof. De verkoper maakt de auto vervolgens rijklaar door onder meer de remvloeistof tot de vereiste hoeveelheid aan te vullen.

Uitwerking:

Er is sprake van een consumentenkoop (Art. 7:5 BW) en een non-conformiteit, nu er niet genoeg remvloeistof is (Art 7:17 BW), waardoor de auto niet voldoet aan de verwachtingen. Verhulst heeft al schade gereden, dus hij wil een schadevergoeding (Art. 7:24 BW).

Deze kan hij krijgen op grond van Art. 6:74 lid 2 BW. Er is sprake van een tekortkoming, schade, toerekenbaarheid en causaal verband.

Lid 1:

  • Tekortkoming: Remvloeistof hoort gewoon aangevuld te zijn, waardoor de remmen goed werken. De garagehouder heeft dit niet goed genoeg gedaan, er is sprake van een resultaatsverplichting en het resultaat is niet geleverd.

  • Schade: Deze is aanwezig. Verhulst heeft een ongeluk gehad, waardoor bijkomende schade is ontstaan (auto is kapot)

  • Toerekenbaarheid: Ja, krachtens Art. 6:75 BW: schuld of verkeersopvatting.

  • Causaal verband: Dit is ook aanwezig, als de tekortkoming er niet was geweest was het ongeluk ook niet gebeurd. Dan was de schade dus ook niet ontstaan.

Lid 2:

  • Verzuim vereist? Nee, nakoming is namelijk niet meer mogelijk. Door alsnog de oorspronkelijke verbintenis na te komen (het leveren van de auto met voldoende remvloeistof), kan de schade niet worden weggenomen. De schade is namelijk al veroorzaakt. Er zou dan een nieuwe verbintenis tot stand komen.

De garagehouder kan aansprakelijk worden gesteld.

 

  1. Gesteld dat de ondeugdelijkheid van de remschijven de enige schadeoorzaak was. Zijn de fabrikant en de garagehouder aansprakelijk voor de door Verhulst zelf geleden schade, zo ja, op welke grondslag(en)?

Uitwerking:

Art. 6:185/6:186 BW: Productaansprakelijkheid.

  • Gebrekkig product > Art. 6:186 lid 1 sub b BW.

  • Schade veroorzaakt: Art. 6:190 BW, i.c. sub a. Er is sprake van letselschade.

  • Causaal verband: Aanwezig. Door de ondeugdelijkheid van de remschijven is het ongeluk gebeurd ten gevolge waarvan de automobilist letsel heeft opgelopen.

  • Geen uitzondering Art. 6:185 sub a t/m f. I.c. Niet van toepassing.

De garagehouder is aansprakelijk voor het lichamelijk letsel.

De producent is niet aansprakelijk, er is geen verbintenis tussen hem en de koper. De producent kan wel aansprakelijk gesteld worden op basis van d eonrechtmatige daad, namelijk dat hij een auto heeft verkocht die niet deugde.

  1. Gesteld dat de ondeugdelijke reparatie de enige schadeoorzaak was. Is de buurman aansprakelijk voor de door Verhulst zelf geleden schade, zo ja, op welke grondslag(en)?

Uitwerking:

De buurman heeft een aanbod gedaan, Verhulst heeft dit aanbod aanvaard. Er is dus een overeenkomst tot stand gekomen. Verhulst en de buurman hebben een verbintenis.

Dit is deels inspanningsverplichting (de buurman doet zijn best om de auto te verbeteren), maar je kunt dit ook zien als een resultaatsverplichting (dat de auto in ieder geval nog wel werkt als de buurman klaar is met sleutelen).

Je komt dan uit bij Art. 6:74 BW. De buurman kan aansprakelijk gesteld worden.

 

Opdracht 3

  1. Fred Voorhoeve, woonachtig te Den Haag, houdt postduiven. Tijdens een wedvlucht wordt een van zijn duiven in Zuid-Limburg uit de lucht geschoten door een onbekende dader. De duif valt door het glazen dak van het broeikasje van Riet Kramer. Kan Kramer haar schade krachtens art. 6:179 verhalen op Voorhoeve?

Uitwerking:

De casus gaat over kwalitatieve aansprakelijkheid voor dieren (Art. 6:179 BW). In beginsel is Fred Voorhoeve aansprakelijk voor deze schade, tenzij hij de actie niet had behoren te verhinderen als hij deze in zijn macht had gehad. In dit geval had Voorhoeve de actie niet behoren, en überhaupt niet kunnen, verhinderen – wat kan hij doen aan het neerschieten? Hij is daarom niet aansprakelijk.. Gaat niet om de onberekenbare uiting van eigen energie van de duif.

  1. Tijdens Prinsjesdag wordt de koets, waarin de koningin zich bevindt, geëscorteerd door leden van de bereden marechaussee. Een paard uit dit escorte slaat op hol en brengt schade toe aan Corrie van Vloten. Kan Corrie deze schade krachtens art. 6:179 verhalen op de berijder van dit paard?

Uitwerking:

De voorwaarde voor aansprakelijkheid is dat de schade door een dier wordt aangericht. Dit is het geval. Het paard slaat op hol, waardoor Corrie schade oploopt. Het paard is daarnaast geen wild dier, maar een door mens gehouden dier. Het paard dat op hol staat verwezenlijkt zich het onberekenbare karakter, zich uitend in eigen energie. Dit staat niet in de weg aan aansprakelijkheid op grond van Art. 6:179 BW. De berijder van dit paard is dus aansprakelijk. 

 

Week 10

Opdracht 1

Tijdens een verbouwing in opdracht van mevrouw Mol gebruikt aannemer X een kabel om de antieke kristallen lichtkroon die in de woonkamer van mevrouw Mol hangt, omhoog te trekken. Door het breken van de kabel tijdens de uitvoering van de werk­zaamheden valt de lichtkroon in gruzelementen. De waarde ervan was door een taxateur enige jaren tevoren geschat op € 8.000. Daarnaast had de kroon voor mevrouw Mol nog een affectieve waarde, omdat het ornament al generaties lang bij haar familie in bezit was.

Mevrouw Mol, die al geruime tijd hartklachten heeft, schrikt van het gebeurde zo dat zij met spoed moet worden opgenomen op de hartafdeling van het plaatselijke ziekenhuis. De ziekenhuiskosten bedragen € 15.000. Mevrouw Mol spreekt de aannemer aan tot vergoeding van de vermo­gensschade van € 23.000 en tot vergoeding van de immate­riële schade gelegen in het verlies van het familiestuk, nader op te maken bij staat.

De aannemer stelt zich op het standpunt dat hij de immateriële schade in het geheel niet hoeft te vergoeden en de vermogensschade slechts gedeeltelijk. Bespreek dit standpunt. Betrek bij uw antwoord de zogenoemde deelregels van Brunner en vraag u in het kader van deze deelregels onder meer af wat de rechtsgrond voor de aansprakelijkheid van de aannemer is.

Uitwerking:

De grondslag van de aansprakelijkheid is Art. 6:74/75 BW. Mevrouw Mol en de aannemer hebben een overeenkomst. Er is sprake van een tekortkoming in de nakoming, nu de kroonluchter naar beneden valt.

  • Causaal verband: Er is sprake van causaal verband, als de kroonluchter niet was gevallen was deze ook niet kapot gegaan en was er dus geen schade geweest.

  • Toerekenbaar: Dit kan worden toegerekend aan het bedrijf, het is zijn baan om zijn opdracht goed uit te voeren. (Art. 6:77 BW) De kabel is ondeugdelijk.

  • Verzuim vereist: Geen verzuim vereist, nakoming is namelijk blijvend onmogelijk.

In casu is er sprake van zowel zaakschade als personenschade. Mevrouw Mol heeft namelijk letsel opgelopen, wat valt onder personenschade, en er is schade aan de lichtkroon, wat valt onder zaakschade. Er is sprake van vermogensschade: ziekenhuiskosten en kapotte kroonluchter. Immateriële schade: erfenis, waarde. Kan niet vergoed worden, er was geen opzet. Geen grond in Art. 6:106 BW.

De kroonluchterschade en ziekenhuiskosten moeten worden vergoed. Er wordt concreet begroot (Art. 6:97 BW). Dit zou dan neerkomen op die €23.000 euro.

Is er reden om die vergoedingsplicht te matigen? Ja, want het causale verband is ver te zoeken, omdat mevrouw Mol wel schrikt, maar ze had al hartklachten, dus het was niet de enige oorzaak. Kan dit wel worden toegerekend aan de fout van de aannemer?

  • Mate van waarschijnlijkheid: Niet echt waarschijnlijk of voorzienbaar. Dit lijdt minder snel tot toerekening.

  • Het gevolg moet dicht bij de veroorzaakte gebeurtenissen staan: Het is één hele duidelijke causale schakel.

  • Naar de aard van de aansprakelijkheid:

  • Doel van de beschermingsnorm: Veiligheid in het werk dat er geen ongelukken gebeuren.

  • Mate van schuld: Aannemer heeft schuld, je moet wel de juiste materialen gebruiken. Dit lijdt sneller tot toerekening.

  • Aard van de activiteit: Bedrijfsmatig. Dit lijdt sneller tot toerekening

Eerder toe te rekenen aan de aannemer. Is er sprake van letselschade of vermogensschade? Er is sprake van letselschade. Het bedrijf veroorzaakt de schade.

De aannemer kan dus aansprakelijk gehouden worden voor zowel de ziekenhuiskosten en schade aan de kroonluchter, maar ook voor de letselschade van Mevrouw Mol, omdat hem dit toe te rekenen valt.

Opdracht 2

Een vijf maanden oude baby is door de oppas geschud en geslagen, toen de ouders van de baby een avond weg waren. Ten gevolge daarvan is zij enkele dagen later gestorven. Bij de moeder is geestelijk letsel vastgesteld, waardoor zij 50 % arbeidsongeschikt is geraakt. Zij vordert vergoeding voor zowel haar schade inzake de inkomstenderving als voor het door haar geleden en nog te lijden verdriet.

U bent rechter. Geef gemotiveerd aan waarom u de vordering van de moeder zou toewijzen of afwijzen.

Uitwerking:

De oppas heeft de baby geschud en geslagen. Naar algemene bekendheid is bekend dat dit groot gevaar oplevert voor een baby. De kans dat de baby letsel zou oplopen of zelfs zou sterven is aanzienlijk groot. Het gevolg is nu zelfs ingetreden. De baby is gestorven. De oppas heeft een onrechtmatige daad begaan (Art. 6:162 BW).

De onrechtmatige daad is begaan jegens de baby, niet tegen de moeder. Welk element ontbreekt? ‘’Jegens de ander’’, oftewel de relativiteit (Art. 6:163 BW).

In beginsel is de oppas niet aansprakelijk jegens de moeder. HR Kindertaxi kan wel een uitkomst bieden. Deze biedt een uitzondering. De HR heeft het relativiteitsvereiste uitgebreid (r.o. 4.3).

‘’Voor zover er sprake is van een verkeers- of veiligheidsnorm en daarbij een derde direct geconfronteerd wordt met de gevolgen, en de derde daardoor een heftige shock heeft opgelopen, in die gevallen is ook degene diegene die de norm schendt aansprakelijk jegens die derde’’.

Affectieschade valt hier echter niet onder, maar slechts psychisch letsel. Verdriet komt niet voor vergoeding in aanmerking.

De ontstane immateriële schade komt op grond van Art. 6:106 lid 1 sub b BW voor vergoeding in aanmerking.

Voldoet de moeder in casu aan de volgende vereisten voor schadevergoeding?

  • Schending van verkeers- of veiligheidsnorm

  • Letsel of overlijden direct gekwetste

  • Derde direct geconfronteerd met de gevolgen

  • Derde daardoor

  • Heftige shock (geestelijk letsel) opgelopen

Er is in casu geen sprake van een verkeersnorm, maar wel van een veiligheidsnorm. Er is daarbij letsel of overlijden toegebracht aan de baby. De moeder is echter niet direct geconfronteerd geweest met de gevolgen, waardoor de rechter de vordering niet toe kan wijzen. De directe confrontatie wordt heel nauw genomen.

Zie de uitspraak: 25/07/2011

Opdracht 3

Monica is bij een verkeersongeluk ernstig gewond geraakt. Zij werd op haar fiets aangereden door een automobilist. De vader van Monica is vertegenwoordiger. Een groot deel van zijn inkomen bestaat uit provisie die hij van zijn werkgever ontvangt wegens het aanbrengen van nieuwe klanten. Door het ongeluk van zijn dochter was hij enige tijd niet in staat zijn werkzaamheden op normale wijze te vervullen. Hierdoor derft hij inkomen. Bespreek de vraag of de vader van Monica deze door hem geleden schade op de automobi­list kan verhalen.

Uitwerking:

Art. 6:107 BW, regreswerking: De vader is derde.

‘’Indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk of geestelijk letsel oploopt, is die ander behalve tot vergoeding van de schade van de gekwetste zelf, ook verplicht tot vergoeding van de kosten die een derde anders dan krachtens een verzekering ten behoeve van de gekwetste heeft gemaakt en die deze laatste, zo hij ze zelf zou hebben gemaakt, van de ander had kunnen vorderen’’.

jo. Art. 6:96, gederfde winst.

Opdracht 4

In alle gevallen waarin twee personen tegenover een gelaedeerde verplicht zijn tot vergoeding van dezelfde schade kan de vraag rijzen of, en - zo ja - in hoeverre, betaling van die schade door één van hen regresrecht op de ander doet ontstaan.

  1. Welke algemene regel(s) geeft het BW met betrekking tot dit regresrecht? NB: Dus niet de regels voor specifieke situaties!

Uitwerking:

Regres is een onderlinge afrekening van diegene die hoofdelijk aansprakelijk is. De artikelen 6;10, 6:102 en 6:101 BW moeten hierbij gebruikt worden. Je moet dan kijken naar de causaliteitsmaatstaf en daarna eventueel naar de billijkheidscorrectie.

Beantwoord aan de hand van deze algemene regel(s) de vraag of, en - zo ja - in hoeverre, regresrecht bestaat in de volgende situaties:

  1. Tegenover de gelaedeerde zijn aansprakelijk de bestuurder van een auto (die een verkeersfout heeft gemaakt waardoor een aanrijding is ontstaan) en de eige­naar van de auto, die zijn auto een dagje aan de bestuurder had uitgeleend. De eigenaar van de auto heeft de schade aan de gelaedeerde vergoed.

Uitwerking:

De eigenaar van de auto is aansprakelijk op grond van art. 185 WvW als de gewonde ongemotoriseerd was. Indien dit niet het geval is, is hij aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad (6:162 BW). De bestuurder van de auto is sowieso aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad. De vraag is of de eigenaar regres kan nemen.

Ze zijn beiden hoofdelijk aansprakelijk op grond van art. 6:102 lid 1. De gedraging van de bestuurder heeft gezorgd voor de meeste schade, hij is immers degene die reed. De eigenaar loopt echter een bepaald risico door de auto aan die bestuurder uit te lenen. Art. 6:101 jo. 6:102 BW hebben werking. Het gedrag van de bestuurder draagt voor het grootste gedeelte bij aan de aanrijding. Door middel van de billijkheidscorrectie zou de eigenaar 100% regres kunnen nemen.

  1. Tegenover de gelaedeerde zijn aansprakelijk een veertienjarige jongen (die met een windbuks een kat heeft verwond) en zijn vader. De vader heeft de schade aan de gelaedeer­de vergoed.

Uitwerking:

De aansprakelijkheidsgrond van het gedrag van de jongen is Art. 6:162 BW. Hij heeft een onrechtmatige daad gepleegd. De aansprakelijkheidsgrond van het gedrag van de vader is Art 6:169 lid 2.

Naar causale verdeling is de jongen draagplichtig, omdat aangenomen kan worden dat hij opzettelijk heeft gehandeld. Echter, naar billijkheid moet de vader een deel van de schade voor zijn rekening nemen, door de zorgplicht die op hem rust.

Het BW kent ook specifieke regels met betrekking tot het regresrecht. Beantwoord aan de hand van deze specifieke regels de vraag of, en - zo ja - in hoeverre, regresrecht bestaat in de volgende situaties:

  1. Tegenover de gelaedeerde zijn aansprakelijk een geestelijk gestoorde (die brand heeft gesticht) en zijn toezichthouder. De toezichthouder heeft de schade aan de gelaedeerde vergoed.

Uitwerking:

Geestelijk gestoorde: 6:165 lid 2 BW.

Toezichthouder: Art. 6:162 BW

Beide aansprakelijk, in principe is volgens Art. 6:165 lid 2 BW de toezichthouder voor de volledige schade aansprakelijk.

  1. Tegenover de gelaedeerde zijn aansprakelijk een werknemer (die tijdens schilders­werkzaam­heden zo onhandig met een trap manoeuvreert dat hij een spiegelruit breekt) en zijn werkgever. De werkgever heeft de schade aan de gelaedeerde vergoed.

Uitwerking:

Werknemer: 6:162

Werkgever : 6:162, 170 lid 1

Werkgever moet betalen, tenzij sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Nu is daar geen sprake van, de werknemer handelde onhandig, maar er was geen sprake van opzet of bewuste roekeloosheid. De werkgever moet alles betalen.

Opdracht 5

In de Australische Grazia van augustus 2012 wordt gewaarschuwd voor eventuele tumorvorming door het gebruik van mobiele telefonie. Vastgesteld is het nu nog niet, maar er komt wellicht een moment dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat telefoongebruik hersentumoren kan veroorzaken.

Stelt u zich voor dat u in 2025 als advocaat werkzaam bent en een cliënt treft die een tumor heeft in zijn hoofd ter hoogte van zijn linkeroor. Inmiddels is vast komen te staan dat 25% van alle hersentumoren veroorzaakt wordt door mobiele telefoons. Uw cliënt heeft altijd gebruik gemaakt van een type telefoon dat op de hele wereld gangbaar is en veel wordt verkocht.

Ziet u kans om de producent van deze telefoon met succes aansprakelijk te stellen voor de schade van uw cliënt? Geef eerst de grondslag van de aansprakelijkheid aan.

N.B. Bij deze vraag mag u ervan uitgaan dat het recht in 2025 geheel gelijk is aan dat van nu.

Uitwerking:

HR Nefalit/Karamus.

Er is sprake van een onzeker causaal verband. 25% kans is geen verwaarloosbare kans. Dit is nog een aanzienlijke kans. Op grond van de ratio van Art. 6:99 BW is moet bewijsproblematiek niet ten laste blijven van het slachtoffer. Er is sprake van een proportionele schadevergoedingsplicht.

Het slachtoffer moet uiteindelijk 75 % van zijn schade dragen en de producenten 25%. De verdeling is naar het percentage

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:
This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2058