Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Oefenpakket Inleiding Recht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

 

Oefententamen november 2012

1. Welk van de onderstaande alternatieven is juist?
a. Natuurrecht is, net als Goddelijk recht, ‘‘volkomen rigide’’ hoger recht.
b. Mensenrechten behoren tegenwoordig altijd tot het positieve recht omdat zij ethische waarden constitueren.
c. Mensenrechten zijn in Grondwetten vastgelegde vrijheidsrechten die de staat alleen daarom al overal en altijd, en dus ook buiten haar grondgebied, moet respecteren en handhaven.  
d. De ‘‘filosofisch-ethische’’ benadering van mensenrechten gaat uit van het idee dat het recht alleen te vinden is in rechtsbronnen die expliciet door in de juridische praktijk erkend zijn.
2. Gewoonterecht geldt zowel in het nationale - als in het internationale recht als een rechtsbron; maar dan alleen als er aan twee voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats dient er sprake te zijn van een gebruik of een gewoonte (usus). In het internationale recht noemen we dat ook wel ‘‘statenpraktijk.’’ Welk van de onderstaande alternatieven met betrekking tot de tweede voorwaarde is juist?
In de tweede plaats moet men er in de (internationale) gemeenschap algemeen van overtuigd zijn dat
a. de mensen (of staten) deze gewoonte daadwerkelijk volgen.
b. de mensen (of staten) deze gewoonte horen te volgen.
c. de (internationale) rechter deze gewoonte hoort te volgen.
d. de (internationale) rechter deze gewoonte daadwerkelijk volgt.
3. Wanneer de eerste premisse als volgt luidt: ‘‘Als ik een kat heb, dan heb ik een huisdier’’, hoe ziet de conclusie van de modus tollens er dan uit?
a. Ik heb een huisdier.
b. Ik heb geen kat.
c. Ik heb geen huisdier.
d. Ik heb een kat.
4. Klaas Jan heeft op grond van zaakwaarneming recht op een schadevergoeding van zijn buurman Kees Dohmen. Tijdens de vakantie van Kees is er in zijn huis ingebroken en de volgende dag heeft Klaas Jan een glaszetter die een ingeslagen ruitje is komen repareren, contant betaald. Dit recht van Klaas Jan is een
a. subjectief recht en vindt zijn juridische grondslag in een wet niet in formele zin.
b. subjectief recht en vindt zijn juridische grondslag in een wet in formele zin.
c. geen subjectief recht want de juridische grondslag van de vordering betreft een wet niet in formele zin.
d. geen subjectief recht want de juridische grondslag van de vordering betreft een wet in formele zin.
5. ‘‘Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 18 juli 1936, Stb. 203, waarbij in de delictsomschrijving van art. 249, eerste lid, Sr is opgenomen het plegen van ontucht met zijn minderjarig stiefkind, volgt dat de wetgever daarbij het oog heeft gehad op het geval dat de dader gehuwd is (geweest) met de ouder van het desbetreffende kind van wie hij zelf niet de ouder is en niet ook op het geval dat de dader in concubinaat leeft of heeft geleefd met de ouder van het desbetreffende kind [...].’’
Bovenstaande passage komt uit het zogenaamde Stiefkind-arrest (HR 7 januari 1997, NJ 1997, 361) waarin de Hoge Raad besliste dat er alleen sprake kan zijn van een stiefkind in de zin van art. 249 lid 1 Sr indien de dader van ontucht getrouwd is met de ouder van het kind waarmee hij ontucht pleegt. Welke interpretatiemethode hanteerde de Hoge Raad in dit arrest blijkens deze passage?
a. De grammaticale interpretatiemethode.
b. De teleologische interpretatiemethode.
c. De wetshistorische interpretatiemethode.
d. De systematische interpretatiemethode.
6. Welke van de onderstaande stellingen met betrekking tot klassieke grondrechten is juist?
a. De overheid heeft slechts een inspanningsverplichting om klassieke grondrechten te beschermen.
b. Klassieke grondrechten zijn in het leven geroepen om burgers een overheidsvrije sfeer te garanderen.
c. Klassieke grondrechten worden in het bijzonder democratische grondrechten genoemd.
d. Klassieke grondrechten gelden absoluut.
7. Welke van de onderstaande stellingen is onjuist? De Nederlandse staatsinrichting kent zowel
a. aristocratische als meritocratische elementen  
b. aristocratische als democratische elementen
c. aristocratische als monarchistische elementen  
d. monarchistische als totalitaire elementen
8. Welke van de onderstaande stellingen is juist?
a. Het Burgerlijk Wetboek biedt alleen een recht op schadevergoeding als een onrechtmatige daad is gepleegd.     
b. Verbintenis is een synoniem voor overeenkomst.
c. Eigendom is een absoluut en een volledig recht.
d. Alle privaatrecht staat in het Burgerlijk Wetboek.
9. Het volkenrecht moet volgens Immanuel Kant in zijn tekst Over de Eeuwige Vrede (1795) worden gefundeerd in
a. een niet-aanvalsverdrag tussen democratische rechtsstaten.
b. een economische gemeenschap.
c. een federatie van vrije, in de zin van extern soevereine staten.
d. een politieke unie van democratische rechtsstaten.
10. Sapere aude is volgens Imannuel Kant (1724-1804) het motto van de Verlichting. Kant moedigt de moderne mens aan om
a. niet langer te lui en te laf te zijn om zich van zijn eigen verstand te bedienen.
b. zich volledig te onderwerpen aan het gezag van een redelijk bestuur.
c. de onmondigheid tot tweede natuur te maken.
d. zich volledig te onderwerpen aan het gezag van een Verlicht despoot.
11. Welk van de onderstaande stellingen is juist?
a. Het familierecht en het huwelijksrecht behoren tot het privaatrecht.
b. In het privaatrecht staat het algemeen belang centraal en in het publiekrecht staan er particuliere belangen tegenover elkaar.
c. Het staatsrecht behoort noch tot het publiekrecht, noch tot het privaatrecht.
d. In het privaatrecht gaat het initiatief tot handhaving van de rechtsregels uit van de overheid.
12. Wat is kenmerkend voor de zogenaamde ideeënleer van Plato?   
a. Dat er niets in het intellect is dat niet eerst in de zintuigen is geweest.
b. Dat je weet dat je niets weet.
c. Dat alleen de ideeën in ons hoofd werkelijk zijn en de zintuigelijk waarneembare dingen niet.
d. Dat ideeën als meer werkelijk, als meer ‘‘bestaand’’, worden gezien dan de wereld van de zintuigelijk waarneembare objecten.  

13. In welk rechtssysteem wordt het beginsel van The sovereignty of Parliament  als een fundamenteel staatsrechtelijk gezichtspunt beschouwd?     
a. In het Amerikaanse civil law.
b. In het Engelse civil law.
c. In het Engelse common law.
d. In het Amerikaanse constitutional law.
14. Welke van de onderstaande citaten uit Ontwerp van Staatregeling voor het Bataafse volk uit 1798 illustreert de overgang van de voormoderne naar de moderne politiek orde?
a. ‘’De wet is de wil van het gehele maatschappelijke lichaam, uitgedrukt door de meerderheid, of de burgers, of van hun vertegenwoordigers.’’
b. ‘‘Doe een ander niet, hetgeen gij niet wilt dat u geschiede, - doe anderen te allen tijde zoveel goeds als hij in gelijke omstandigheden van hun wensen te ontvangen.’’
c. ‘’De gemeenschappelijke Godsdienstuitoefening wordt verricht binnen de daartoe bestemde gebouwen, en wel met gesloten deuren.’’
d. ‘’De eerbiedige erkentenis van een albesturend opperwezen versterkt de banden van de maatschappij en blijft iedere burger ten duurste aanbevolen.
15. In het elektriciteitsarrest (HR 23 mei 1921, NJ 1921, 564) komt de Hoge Raad met zijn kwalificatie van elektriciteit als ‘‘enig goed’’ in de zin van art. 310 Sr in de buurt van het overtreden van het  
a. onmiddellijkheidsbeginsel van art. 350 Sv.
b. het verbod op redeneren naar analogie dat volgt uit het legaliteitsbeginsel.
c. opportuniteitsbeginsel van art. 167 Sv.
d. het verbod op a contrario redeneren dat volgt uit het legaliteitsbeginsel.
16. Een internationaal verdrag heeft volgens de Nederlandse Grondwet verbindende kracht. Maar een verdrag heeft pas verbindende kracht, en is dus pas een rechtsbron in Nederland, nadat
a. het verdrag door een in dit verdrag vastgesteld minimum aantal landen is geratificeerd.
b. de Eerste en Tweede Kamer van de Staten-Generaal goedkeuring hebben verleend met minstens twee derde van het aantal uitgebrachte stemmen.
c. de Koningin het verdrag namens de regering heeft getekend.
d. het verdrag is bekendgemaakt in het Tractatenblad.
17. In het arrest Refah partij tegen Turkije (2003) heeft het EHRM in Straatsburg vastgesteld dat rechtspluralisme, dat wil zeggen het naast de statelijke rechtsorde toestaan van een, of zelfs meerdere alternatieve rechtsorde(s) niet verenigbaar is met het EVRM. Welk alternatief is juist? Volgens het EHRM zou een dergelijk rechtspluralisme
a. de vrijheid van godsdienst, die in het EVRM gegarandeerd wordt, volledig ondermijnen.  
b. in strijd zijn met het verbod op discriminatie dat een fundamenteel democratisch beginsel is.
c. wel heel democratisch zijn, maar het EVRM gaat alleen over mensenrechten en niet over democratie.
d. alleen toelaatbaar zijn als de daaruit voortvloeiende beperking van de vrijheid van godsdienst bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van een van de in art. 9 lid 2 EVRM opgesomde doelcriteria.  
18. Welke van de onderstaande alternatieven is juist?  
a. In een artikel uit 1945, Fünf Minuten Rechtsphilosophie, klaagt Radbruch het rechtspositivisme aan omdat deze rechtstheorie zowel de juristen als het volk weerloos had gemaakt tegen de willekeurige, afgrijselijke en misdadige wetten van de nazi’s.  
b. In een artikel uit 1945, Fünf Minuten Rechtsphilosophie, klaagt Radbruch de natuurrechtsfilosofie aan omdat deze rechtstheorie zowel de juristen als het volk weerloos had gemaakt tegen de willekeurige, afgrijselijke en misdadige wetten van de nazi’s.   
c. In een artikel uit 1958, Positivism and the Separation of Law and Morals, klaagt H.L.A. Hart het rechtspositivisme aan omdat deze rechtstheorie een wetenschappelijk fundament bood voor de Nazistische rassenleer.
d. In een artikel uit 1958, Positivism and the Separation of Law and Morals, klaagt H.L.A. Hart het rechtspositivisme aan omdat deze rechtstheorie zowel de juristen als het volk weerloos had gemaakt tegen de willekeurige, afgrijselijke en misdadige wetten van de nazi’s.   
19. De zogenaamde redenering ex consequentia komt overeen met de drogreden van    
a.de affirmatie oftewel bevestiging van de antecedent.  
b. de affirmatie oftewel bevestiging van de consequent.
c. de negatie oftewel ontkenning van de antecedent.  
d. de negatie oftewel ontkenning van de consequent.
20. Wat is volgens Thomas Hobbes (1588-1679) de ‘‘uiteindelijke reden, het doel en het oogmerk waartoe mensen (die van nature gesteld zijn op vrijheid en macht over anderen) zich de beperkingen opleggen waaraan zij (zoals wij zien) in de staat onderworpen zijn’’?
a. Om te ontsnappen aan de oorlogstoestand toen Engeland in 1650 werd aangevallen door aartsvijand Frankrijk.
b. Het nastreven van rechtvaardigheid door het voorkomen van machtsmisbruik.
c. Het bewerkstelligen van een rechtvaardige verdeling van goederen.
d. De zorg om hun eigen leven veilig te stellen, en daardoor een bevredigender bestaan te verwerven.  
21. Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) formuleer de essentie van het sociaal contract als volgt: ‘‘Ieder van ons brengt zijn persoon en heel zijn kunnen in onder de hoogste leiding van de algemene wil; en gezamenlijk nemen wij ieder lid op als onscheidbaar deel van het geheel. Op hetzelfde moment brengt deze daad van aaneensluiting een zedelijk en collectief lichaam voort, dat in de plaats treedt van de afzonderlijke persoon van iedere contractant en dat bestaat uit evenveel als de vergadering stemmen heeft.’’  
Met welke onderstaande staatsinrichtingen vertoont deze voorstelling van het sociale contract het meeste overeenkomst?
a. De meritocratische staat.
b. De aristocratische staat.
c. De constitutionele monarchie.
d. De democratie.
22. Waarom wordt René Descartes (1596-1650) gezien als de vader van de moderne filosofie? Omdat hij als eerste
a. de radicale twijfel als uitgangspunt nam en het individuele denkende verstand centraal stelde.
b. kritiek uitoefenende op het theocratische denken van de Rooms-Katholieke Kerk.
c. de theorie van het sociaal contract zag als grondslag voor de gehoorzaamheid van de burgers.
d. brak met de theorie van het goddelijk bevel als grondslag van de moraal.
23. ‘’In algemene zin berusten de Europese Unie en de daarbij aangesloten lidstaten, waaronder Nederland, op het beginsel van de democratie en het beginsel van de rechtsstaat. Terrorisme wordt als een van de ernstige schendingen van deze beginselen beschouwd. Het is een gevaar voor de democratie, de vrije uitoefening van de mensenrechten en de economische en sociale ontwikkeling. Organisaties (netwerken) die, in het geheim, zeer ernstige misdrijven, welke de rechtsorde zeer ernstig schokken en de veiligheid van de staat direct of indirect kunnen schaden, voorbereiden, worden in dat kader buitengewoon gevaarlijk geacht.’‘ (Rechtbank Rotterdam 25 maart 2008, LJN BC7539)   
In bovengenoemde zaak wordt de verdachte vervolgd op grond van art. 140a van het Wetboek van Strafrecht. Welke van de onderstaande stellingen is juist?

a. Voor de toepasbaarheid van artikel 140a Sr geldt het vereiste van het zogeheten ‘dubbele oogmerk’.
b. Wil de rechter de verdachte kunnen veroordelen op basis van artikel 140a Sr, dan is voldoende dat de leden van de terroristische organisatie misdrijven plegen.
c. Onder deelneming aan een terroristische organisatie wordt niet mede verstaan het verlenen van geldelijke steun.
d. Artikel 6 van de Grondwet biedt een rechtvaardigingsgrond voor deelneming aan een terroristische organisatie en leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging.   
24. Lees onderstaande passage uit een arrest van het Gerechtshof Arnhem en vul het juiste beginsel van burgerlijk procesrecht in.  
3.7 De rechtbank heeft blijkens haar vonnis ambtshalve informatie ingewonnen bij de Stadsbank oost Nederland inzake de schulden aan de telefoonmaatschappijen. Mede op de daardoor verkregen gegevens heeft zij haar oordeel gebaseerd, zonder deze gegevens aan Y. voor te leggen. Daarmee heeft de rechtbank gehandeld in strijd met het beginsel van
a. openbaarheid van de behandeling.
b. hoor en wederhoor.
c. motivering van de beslissing.
d. lijdelijkheid van de rechter.
25. Welke van onderstaande stellingen is onjuist?
a. Ook de decentrale overheid, zoals de gemeente, mag gedrag strafbaar stellen.  
b. Ter wille van de rechtseenheid en de rechtsbescherming is het vaststellen van het formele strafrecht slechts voorbehouden aan de formele wetgever.
c. In artikel 1 Sr verwijst het woord ‘‘wet’’ naar zowel de wet in formele zin als in niet-formele zin.
d. In artikel 1 Sv verwijst het woord ‘‘wet’’ naar zowel de wet in formele zin als in niet-formele zin.
26. Wat is volgens Ernest Renan (1823-1892) kenmerkend voor een ‘‘natie’’?
a. Een ‘‘ziel’’, in de zin van een ‘‘spiritueel principe’’ bestaand uit, in de eerste plaats, de wil om met elkaar verder te leven en, ten tweede, collectieve herinneringen.  
b. Een ‘‘volk’’ in de zin van een etnische groep met diepe wortels in oude stamverbanden.
c. Een gemeenschappelijke taal van een bepaalde etnische groep voortkomend uit een gedeelde geschiedenis en cultuur.
d. Een gemeenschappelijke identiteit gebaseerd op gedeelde al dan niet religieuze overtuigingen en gewoonten.  
27. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft de bevoegdheid om resoluties aan te nemen. Deze resoluties zijn te kwalificeren als  
a. dwingend recht omdat naleving desnoods met behulp van economische sancties door de Veiligheidsraad moet worden afgedwongen.   
b. dwingend recht omdat deze resoluties desnoods met behulp van militair ingrijpen door de Veiligheidsraad moet worden afgedwongen.
c. soft law omdat het algemene regels betreft die bindend zijn voor de lidstaten.  
d. soft law omdat het aanbevelingen betreft die niet bindend zijn voor de lidstaten.
28. Het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg ‘‘verzekert de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en toepassing van de Verdragen’’ aldus art. 19 lid 1 het Verdrag betreffende de Europese Unie (1992) en in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is nader vastgelegd hoe het Hof in de uitoefening van deze taak te werk gaat. Welke van de volgende stellingen is onjuist?
a. De Europese Unie is in essentie een Europese Economische Gemeenschap en dus houdt het Hof van Justitie alleen rechterlijk toezicht op het tot stand brengen van een interne markt die moet leiden tot evenwichtige economische groei, prijsstabiliteit en concurrentievermogen.
b. Een nationale rechter moet in geval van onduidelijkheid over de uitleg en toepassing van Europees recht in een voorliggende zaak een prejudiciële vraag stellen aan het Hof van Justitie.
c. Het Hof van Justitie heeft in resp. de arresten Van Gend en Loos en Costa/Enel vastgesteld dat het recht van de Europese Unie boven het nationaal recht gaat en daarmee zijn alle rechters in de lidstaten geen nationale maar Europese rechters die Europees recht moeten toepassen.
d. Het Hof van Justitie gaat de wettigheid na van de wetgevingshandelingen, van de handelingen van de Raad, van de Commissie en van het Europees Parlement en is dus bevoegd tot een vorm van constitutionele toetsing waar de Nederlandse Hoge Raad niet toe bevoegd is.   
29. ‘’De totalitaire wettelijkheid, die de legaliteit tart en pretendeert zonder omwegen het rijk van de rechtvaardigheid op aarde te vestigen, voert de wet van de geschiedenis of de natuur uit, zonder die wet te vertalen in normen die bepalen wat juist en verkeerd is voor individueel gedrag.’’ schrijft Hannah Arendt in haar boek The Origin of Totalitarianism. In dit citaat doelt Hannah Arendt op het feit dat
a. nazi-Duitsland het enige totalitaire regime op aarde was.  
b. totalitaire regimes een absolute ideologie ten uitvoer willen brengen die zal leiden tot de onmiddellijke verwerkelijking van rechtvaardigheid op aarde.
c. het recht zonder een bovennatuurlijk principe geen geldigheid kan claimen.
d. terreur niet de essentie van het totalitarisme is.

30. 195. In the case of individual self defence, the exercise of this right is subject to the State concerned having been the victim of an armed attack. Reliance on collective self-defence of course does not remove the need for this. There appears now to be general agreement on the nature of the acts which can be treated as constituting armed attacks. In particular, it may be including not merely action by regular armed forces across an international border, but also ‘ the sending by or on behalf of a State of armed bands, groups, irregulars or mercenaries, which carry out acts of armed force of such gravity as tot amount to (inter alia) an actual armed attack conducted by regular forces, or ‘its substantial involvement therein.’
Welke van de onderstaande stellingen is juist? Deze rechtsoverweging uit het arrest Nicaragua v. Unites States of America heeft betrekking op
a. art. 51 VN-Handvest.
b. art. 99 VN-Handvest.
c. art. 42 VN-Handvest.
d. art. 41 VN-Handvest.
31. ‘’De doodstraf kan niet worden opgelegd,’’ lezen we in Art. 112 van de Nederlandse Grondwet en in het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens lezen we: ‘‘Het recht op leven wordt beschermd door de wet.’‘ In het bijbehorende dertiende protocol (van 13 mei 2002) staat vervolgens: ‘’De doodstraf is afgeschaft. Niemand wordt tot een dergelijke straf veroordeeld of terechtgesteld.’‘ Deze bepalingen zijn in ieder geval een uitdrukking van  
a. cultuurrelativisme.
b. zwak abolitionisme.
c. natuurrechtelijk denken omdat deze rechtsbronnen universele geldigheid hebben.
d. natuurrechtelijk denken omdat deze rechtsbronnen absolute geldigheid hebben.
32. Welke van de onderstaande stellingen is onjuist?
a. Buiten heterdaad is bij een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit de officier van justitie bevoegd de verdachte aan te houden.
b. Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd een verdachte staande te houden om zijn of haar identiteit vast te stellen.
c. Als het optreden van de officier van justitie of de politie niet kan worden afgewacht, is buiten heterdaad iedere burger bevoegd de verdachte aan te houden mits er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
d. Bij ontdekking op heterdaad is iedere burger bevoegd om de verdachte aan te houden.

33. ‘’Het oudste en meest ingrijpende instrument vormt het beroep op de schuld als voorwaarde voor strafoplegging.’’ Aldus Groenhuijsen in zijn oratie ‘Straf en wet. Beschouwingen over de betekenis van het legaliteitsbeginsel in het hedendaagse strafrecht, tegen de achtergrond van actuele legitimatieproblemen.’ Dit wordt vanouds verwoord in het strafrechtelijke adagium nulla poena sine culpa (geen straf zonder schuld) en dit vertaalt zich in het geit dat schuld altijd element  is van een delictsomschrijving. Een strafproces kan echter, als er is vastgesteld dat het plegen van het strafbare feit de verdachte niet kan worden toegerekend, wel leiden tot het opleggen van een  
a. gevangenisstraf
b. geldboete
c. taakstraf
d. maatregel
34. Johan Witteman heeft een bedrijf dat gespecialiseerd is in Amerikaanse studieboeken over tort law voor de Nederlandse markt. Zijn werknemer Karel Meeuwisse begint met hulp van Johan een eigen bedrijf en gaat studieboeken uit Groot Brittannië invoeren over contract law voor de Nederlandse markt. Op 12 november 2012 sluiten Johan en Karel een overeenkomst waarin onder meer het volgende is bepaald: A. Johan Witteman zal Karel Meeuwisse in contact brengen met de inkopers van de universiteitsbibliotheken. B. Karel Meeuwisse zal zich niet inlaten met de verkoop van Amerikaanse studieboeken over tort law en de verkoop van deze boeken geheel aan Johan Witteman overlaten. C. Voor elke overtreding zal Karel Meeuwisse Johan Witteman een geldbedrag van 20.000 euro verschuldigd zijn. Twee jaar na het afsluiten van deze overeenkomst daagt Johan Karel voor de rechter met een vordering van een geldbedrag van 40.000 euro nadat Karel twee Amerikaanse studieboeken over tort law heeft verkocht aan de universiteitsbibliotheek van Leiden voor 87 euro per stuk.   
Welke van de onderstaande stellingen is juist?
a. Karel Meeuwisse kan in reconventie op grond van art. 6:162 jo. 170 lid 1 BW een schadevergoeding eisen van Johan Witteman.
b. Karel Meeuwisse zal eerst bezwaar aantekenen tegen deze bestuurlijke boete en vervolgens bij de bestuursrechter beroep aantekenen op grond van art. 5:40 e.v. Awb.
c. De vordering van Johan Witteman zal door de rechter op grond van het algemene rechtsbeginsel pacta sunt servanda zonder meer volledig worden toegewezen.
d. De eis in reconventie van Karel Meeuwisse dat de bedongen boete door de rechter wordt gematigd op grond van art. 6:94 lid 1 BW kan worden toegewezen.

35. Sinds het arrest Lindenbaum/Cohen uit 1919 kent het Nederlandse recht een drietal alternatieve criteria voor onrechtmatig handelen. Welke van de onderstaande stellingen is juist? De drie criteria voor onrechtmatigheid zijn respectievelijk
a. een plichtcriterium inhoudende handelen in strijd met de rechtsplicht van de dader; een zorgvuldigheidscriterium dat betrekking heeft op handelen zoals het in het maatschappelijk verkeer betaamt; en inbreukcriterium dat verwijst naar het maken van een inbreuk op andermans rechten.
b. een plichtcriterium inhoudende handelen in strijd met de rechtsplicht van de dader; een zorgvuldigheidscriterium dat betrekking heeft op een inbreuk op andermans rechten; en een onredelijkheidscriterium dat betrekking heeft op de rede van de partijen.
c. een plichtcriterium inhoudende handelen in strijd met de rechtsplicht van de dader; een zorgvuldigheidscriterium dat betrekking heeft op een inbreuk op andermans rechten; en een onredelijkheidscriterium dat doelt op de rede van de partijen.
d. een plichtcriterium inhoudende handelen in strijd met de redelijkheid en billijkheid; een onredelijkheidscriterium hetgeen op de rede van de partijen doelt; en een zorgvuldigheidscriterium dat betrekking heeft op een inbreuk op andermans rechten.

36. ‘‘Selbst wenn sich die bürgerlichte Gesellschaft mit allen Gliedern in Einstimmung auflöste [...], müsste der letzte im Gefängnis befindliche Mörder vorher hingerichtet werden, damit Jedermann das widerfahre, was seine Taten wert sind,’’ betoogt Immanuel Kant (1724-1804). In vertaling: zelfs als de burgerlijke samenleving zichzelf in alle geledingen vrijwillig zou opheffen, moet voordien de laatste zich in de gevangenis bevindende moordenaar nog worden geëxecuteerd, zodat iedereen kan zien wat zijn daden waard zijn.  
Uit dit citaat blijkt duidelijk dat Kant een aanhanger is van
a. de leer van speciale preventie en dat is een relatieve strafrechtstheorie.
b. de leer van de algemene preventie en dat is een relatieve strafrechtstheorie.
c. de vergeldingstheorie van strafrecht en dat is een absolute strafrechtstheorie.
d. de rechtseconomische theorie van het strafrecht en dat is een absolute strafrechtstheorie.
37. Op een kwade dag loopt de 42-jarige Catharina met haar boodschappen naar huis. Om haar huis te bereiken moet ze door een parkje lopen waar alcoholverslaafden regelmatig overlast veroorzaken. Als ze halverwege is komt Gregory, één van die daar vaak rondhangende alcoholisten, met een grote, zware tak op Catharina af en beveelt haar haar tas af te geven. Catharina wil daar niets van weten, maar Gregory begint gevaarlijk met de tak te zwaaien en Catharina kan de tak maar ternauwernood ontwijken. Gregory, woest dat Catharina niet doet wat hij wil, begint vervolgens echt op haar in te slaan. Catharina voelt in haar boosheid een ongekende moed in zich opkomen en weet de tak uit Gregory’s handen te trekken. Gregory moet daarna de strijd al snel opgeven, en probeert weg te komen. Catharina is echter zo boos geworden dat de Gregory achterna rent en met de zware tak tegen de grond slaat. Gregory moet daarna met een zware hersenschudding en een gebroken arm in het ziekenhuis worden opgenomen. Catharina krijgt een paar weken later een dagvaarding uitgereikt waarin haar wordt bevolen voor de politierechter te verschijnen. Primair wordt haar zware mishandeling ten laste gelegd, strafbaar gesteld in art. 302 Sr. Wat zal de uitspraak van de politierechter waarschijnlijk zijn?
a. Ontslag van alle rechtsvervolging op grond van art. 41 lid 2 Sr.
b. Ontslag van alle rechtsvervolging op grond van art. 40 Sr.
c. Ontslag van alle rechtsvervolging op grond van art. 41 lid 1 Sr.
d. Vrijspraak op grond van art. 352 lid 1 Sv.
38. Lees de volgende uitspraak
Uitspraak 11 september 2009 Eerste Kamer 07/11611 DV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
CAGEMAX HOLLAND B.V.,
gevestigd te Zaltbommel,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN, MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT,
zetelend te ‘s-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Cagemax en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
Cagemax heeft bij exploot van 30 oktober 2003 de Staat gedagvaard voor de rechtbank ‘s-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd, voor recht te verklaren dat de Staat jegens Cagemax onrechtmatig heeft gehandeld en de Staat te veroordelen tot betaling aan Cagemax van een geldbedrag van € 1.388.776,55 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.  
De Staat heeft de vorderingen bestreden
De rechtbank heeft bij vonnis van 13 april 2005 de vorderingen van Cagemax afgewezen.        Tegen dit vonnis heeft Cagemax hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage.
Bij arrest van 7 juni 2007 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen dit arrest va het hof heeft Cagemax beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Staat mede door mr. F.M. Ruitenbeek-Bart, de advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.  
De advocaat van Cagemax heeft bij brief van 19 juni 2009 op die conclusie gereageerd.

Welk rechtsgebied betreft dit bovenstaande arrest?
a. staatsrecht
b. bestuursrecht
c. privaatrecht
d. strafrecht
39. In het Kelderluik-arrest van 1965 liet een personeelslid van Coca-Cola, genaamd Sjouwerman, een kelderluik openstaan bij het bevoorraden van een café in de Amsterdamse binnenstad. Een cafébezoeker, Duchateau, valt in het keldergat als hij door de halfduistere gang van het café naar de WC loopt waarbij hij ernstig letsel aan zijn been oploopt. De Hoge Raad beslist uiteindelijk in het beroep in cassatie dat het Hof niet de verkeerde criteria heeft gehanteerd bij het beoordelen of Sjouwerman gevaarzettend heeft gehandeld, en verwerpt het beroep. In het bestreden arrest van het Hof was geoordeeld dat
a. Coca-Cola aansprakelijk is op grond van art. 6:162 jo 170 BW en dat Coca-Cola bovendien op grond van art. 6:102 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele schadebedrag.
b. Coca-Cola aansprakelijk is op grond van art. 6:162 jo 170 BW maar dat Coca-Cola en Duchateau op grond van art. 6:101 BW ieder de helft van de schade moeten dragen.  
c. Sjouwerman aansprakelijk is op grond van art. 6:162 BW en dat Sjouwerman bovendien op grond van art. 6:102 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele schadebedrag.
d. Sjouwerman aansprakelijk is op grond van art. 6:162 BW en dat Sjouwerman en Duchateau op grond van art. 6:101 BW ieder de helft van de schade moeten dragen.  
40. Welke van de onderstaande passages komt uit Over het Staatsbestuur van John Locke (1632-1704)?
a. ‘‘Uiteraard speelt de rechtszekerheid een overkoepelende rol. Het individu moet de rechtsgevolgen van voorgenomen handelingen kunnen berekenen; hij moet kunnen voorspellen hoe de overheid op bepaalde onrechtmatige daden zal reageren. Alle hiervoor genoemde overwegingen indien de situatie in dit opzicht ten nadele van de betrokkene zou kunnen veranderen ná de litigieuze gedraging.’’
b. ‘‘Vooraanstaande personen staan altijd bloot aan afgunst; als het volk hen zou berechten, dan zouden ze daardoor misschien in gevaar komen en worden beroofd van het privilege waar in een vrij land zelfs de nederigste burger aanspraak op mag maken, namelijk het recht om door gelijken te worden berecht. Het is dus een noodzaak dat een adellijke persoon niet voor een gewone rechtbank wordt gedaagd, maar voor dat deel van het wetgevend lichaam dat uit edellieden bestaat.’’
c. ‘‘Trouwens, iedere boosdoener die de algemene wil aantast wordt door zijn misdrijven opstandeling tegen en verrader van het vaderland; door de wetten te schenden is hij er niet langer lid van en voert hij er zelfs oorlog tegen. Dan is het behoud van de staat met het zijne onverenigbaar, één van beide moet ten onder gaan, en men brengt dan de schuldige niet zozeer als burger dan wel als vijand ter dood.’’
d. ‘‘Zij die verenigd zijn in één lichaam, en een gemeenschappelijk vastgestelde wet en rechterlijke macht hebben om een beroep op te doen, met de bevoegdheid om geschillen tussen hen te beslechten en overtreders te straffen, vormen met elkaar een burgerlijke samenleving. [...] En zo wordt alle persoonlijke rechtspraak van ieder afzonderlijk lid uitgesloten, en wordt de gemeenschap tot scheidsrechter, volgens afgesproken vaste regels, die voor niemand onderscheid maken en voor alle partijen gelijk zijn.’’

 

Antwoordindicatie tentamen november 2012

1. a.        11. a.         21. d.          31. b.
2. b.        12. d.          22. a.         32. c.
3. b.        13. c.         23. a.        33. d.
4. b.        14. a.        24. b.         34. d.
5. c.        15. b.        25. d.         35. a.
6. a.        16. d.          26. a.        36. c.
7. d.        17. a.          27. d.        37. a.
8. c.        18. a.        28. a.        38. c.
9. c.        19. b.        29. b.        39. b.
10. a.        20. d.        30. a.        40. d.

 

Oefententamen januari 2012

1. Wat is kenmerkend voor de politieke filosofie van Thomas Hobbes?
a. Een optimistisch mensbeeld in combinatie met de opvatting dat de staat het product is van geleide groei en spontane ordening.
b. Een optimistisch mensbeeld in combinatie met de contractsleer.
c. Een pessimistisch mensbeeld in combinatie met de contractsleer.
d. Een pessimistisch mensbeeld in combinatie met de opvatting dat de staat het product is van geleide groei en spontane ordening.
2. Zoek art. 2:1 BW op in je wetboek. Dit is een zogenaamde
a. kwalificatieregel.
b. normatieve regel.
c. pragmatische regel.
d. syntactische regel.
3. Het Nederlandse staatsrecht is niet alleen ingericht volgens de eisen van de democratie, maar ook volgens de eisen van rechtsstaat. Kenmerkend voor de rechtsstaat is dat
a. politieke macht beperkt wordt door het recht.
b. in de Grondwet is vastgelegd dat er op geregelde tijden verkiezingen zullen plaatsvinden.
c. de burgers invloed kunnen uitoefenen op het bestuur van de staat.
d. de Tweede Kamer een zelfstandige positie heeft en niet ondergeschikt is aan de regering.
4. Welke van de onderstaande alternatieven is onjuist?
a. In hoger beroep heten argumenten ‘grieven’.
b. De rechters in eerste aanleg en hoger beroep wijzen vonnissen, de Hoge Raad wijst arresten.
c. Argumenten die partijen in cassatie aandragen worden cassatiemiddelen genoemd.
d. Partijen in hoger beroep worden appellant en geïntimeerde genoemd.
5. Welke van de onderstaande bepalingen is geen voorbeeld van dwingend recht?
a. art. 7:655 lid 1 BW.
b. art. 7:628a BW.
c. art. 7:633 BW.
d. art. 7:661 BW.
6. Welke van de onderstaande alternatieven is juist? Een onrechtmatige daad is een
a. feitelijke handeling.
b. toevallig of bloot feit.
c. meerzijdige rechtshandeling.
d. eenzijdige rechtshandeling.
7. Door wie wordt het merendeel van het internationaal publiekrecht gehandhaafd?
a. Het internationaal Gerechtshof.
b. De NAVO.
c. De Veiligheidsraad.
d. De staten.
8. Welk van de onderstaande kenmerken behoort niet tot het moderne staatsbegrip?
a. Een volk en een afgebakend grondgebied.
b. Volkssoevereiniteit.
c. Organisatie.
d. Soevereiniteit.
9. Welke van de onderstaande stellingen over het Openbaar Ministerie (OM) is juist?
a. De minister van Justitie heeft de bevoegdheid om in het algemeen én in concrete gevallen aanwijzingen te geven aan het OM.
b. Het OM kan zelf geen straffen en boetes opleggen zonder tussenkomst van een onafhankelijke rechter.
c. Het opportuniteitsbeginsel betekent dat het OM alle strafbare zaken moet voorleggen aan een onafhankelijke rechter.  
d. Het OM vormt geheel in overeenstemming met de leer van de trias politica een aparte autonome macht in het Nederlandse staatsbestel.
10. Welke van de onderstaande alternatieven is juist? Volgens Ellian (in navolging van Claude Lefort) wordt de plaats van de macht in de moderne democratie geacht symbolisch leeg te zijn omdat
a. het positieve recht de plaats van God heeft ingenomen.
b. de symbolische leegte van de macht een manifestatie is van de morele leegte van de macht.
c. dit het resultaat is van de doorwerking van de volkssoevereiniteit in combinatie met periodieke verkiezingen.
d. het natuurrecht niet langer als een toetssteen voor het positiefrecht wordt gezien.  
11. Wat was een centrale ambitie van John Locke (1632-1704) in zijn boek Two Treatises on Government (1689)? Locke wilde aantonen dat
a. de theorie van het ‘‘divine right of kings’’ geen goede theorie is.
b. de theorie van het ‘‘divine rights of kings’’ een goede theorie is.
c. klassieke grondrechten afkomstig zijn uit de Heilige Schrift.
d. directe parlementaire democratie de enig juiste regeringsvorm is.
12. In Engeland en de Verenigde Staten kennen ze het zogenaamde ‘precedentenstelsel’.           Dit betekent dat
a. de formele wetgever uitspraken van de rechter mag negeren bij het formuleren van de wet in formele zin.
b. de rechterlijke macht eerdere rechterlijke uitspraken moet volgen.
c. de uitvoerende macht zich moet houden aan de wet in formele zin.
d. de formele wetgever uitspraken van de rechter in formele wetgeving moet codificeren.
13. Mag een APV die door de gemeente is uitgevaardigd worden getoetst aan de Nederlandse grondwet?  
a. Nee, dat mag niet want de rechterlijke macht is onafhankelijk.
b. Ja, dat mag want hiervoor is een uitzondering gemaakt zodat de gemeentelijke autonomie wordt vergroot vanuit de gedachte van de gedecentraliseerde eenheidsstaat.
c. Nee, dat mag niet want art. 120 Gw verbiedt dit.
d. Ja, dat mag want hier geldt de hoofdregel dat lagere wetten aan hogere wetten kunnen worden getoetst.    
14. Zoek art. 5 Handelsnaamwet op in je wetboek. Dit artikel bevat
a. noch cumulatieve noch alternatieve voorwaarden want het betreft een kwalificatieregel.
b. zowel cumulatieve als alternatieve voorwaarden.  
c. alleen cumulatieve voorwaarden.
d. alleen alternatieve voorwaarden.
15. Friedrich Carl von Savigny (1779-1861) was de stichter van de zogenaamde Historische School. Wat is kenmerkend voor zijn methode van rechtswetenschap? Von Savigny leerde dat
a. de gewoonte de belangrijkste bron is van het recht.
b. jurisprudentie de enige bron is van het recht.
c. de wet centraal moet staan op grond van de rechtszekerheid die het wettenrecht biedt.
d. mensenrechten, als onderdeel van het verdragenrecht, belangrijker zijn dan de wetten van alledag.
16. Welke van de onderstaande alternatieven biedt een reden voor het aanvaarden van het principe van de laicité in het staatsbestel? In een samenleving die diepgaand religieus pluriform is, lijkt het verstandig voor de overheid om
a. alle godsdiensten op gelijke wijze te behandelen en te faciliteren.
b.een staatskerk in te stellen die gezamenlijke doelen van zowel de staat als de religie na te streven.
c. de religieuze neutraliteit van de overheid zo veel mogelijk te handhaven.
d. religie te gebruiken om sociaal gewenst gedrag te bewerkstelligen.  

17.  In het arrest ‘Hollende Kleuring’ (03-06-1977, NJ 1978, 601) oordeelde het Gerechtshof Amsterdam dat de enkele omstandigheid dat de verbalisanten een kleuring hard zagen hollen, vanuit de richting van een als verzamelplaats van handelaren en gebruikers van verdovende middelen bekend staand café, geen redelijk vermoeden van schuld oplevert aan enig strafbaar feit.
Als er geen sprake is van een redelijk vermoeden in de zin van artikel 27 Sv betekent dit dat de politie
a. alleen bevoegd is tot het doen van onderzoek aan kleding.
b. alleen iemand kan aanhouden om naar de naam en de adresgegevens te vragen.
c. geen dwangmiddelen zoals staande houden en onderzoek aan kleding mag inzetten.
d. alleen iemand staande kan houden om naar de naam en adresgegevens te vragen.
18. Wat is volgens Hannah Arendt het doel van zogenaamde totalitaire regimes?
a. Het ambtenarenapparaat tot ‘Fachbeambten’ en voorhoede van het volk te maken.  
b. Van alle mensen Eén Mens maken.
c. Het onderscheid tussen wetgevende en uitvoerende macht realiseren.
d. Het onderscheid tussen privaat en publiek realiseren.
19. ‘‘Zijn kern is zo hard als een stuk van de onderste molensteen... Het zwiepen van zijn staart doet de diepte koken als een ketel.. Op aarde is geen een zijns gelijke, die zonder angst is gemaakt. Hij aanschouwt alle dingen: hij is koning over alle kinderen van trots,’’ lezen we in de Bijbel. (Job 26:13 en Psalm 104 en 74). Wie van de onderstaande auteurs schreef een boek waarin dit Bijbelse monster de hoofdrol speelt?
a. Thomas Hobbes.
b. Thomas Paine.
c. H.L.A. Hart.
d. Thomas van Aquino.
20. Welke van de onderstaande alternatieven is juist?  
a. De openbaarheid van rechterlijke uitspraken is niet verankerd in onze Grondwet.
b. Tegen een uitspraak van de Raad van State kan men bij de Hoge Raad beroep in cassatie instellen.
c. De bestuursrechter doet wel een wetmatigheidstoetsing, d.w.z. een zogenaamde marginale toetsing, van het bestreden overheidsbesluit maar onthoudt zich van een ‘‘rechtmatigheidstoetsing’’ omdat de rechter dan op de stoel van het bestuur gaat zitten.
d. De procedure in een burgerlijk proces is in tegenstelling tot de strafrechtelijke procedure niet kosteloos; dat is een beginsel van burgerlijk procesrecht.
21. In zijn boek Tegen de decadentie schrijft Paul Cliteur over het verval van de democratische rechtstaat. In dat kader komt het verschil tussen een ‘bevelshuishouding’ en een ‘onderhandelingshuishouding’ aan de orde. Welk van de onderstaande alternatieven ziet Cliteur in belangrijke mate gerealiseerd in onze samenleving? De tirannie van
a. de ambtenaren.
b. de wetgevende macht.
c. de mondige burger.
d. de ambtenaren.
22. Het klassieke internationaal recht bevat regels voor betrekkingen tussen staten. In het klassieke internationaal recht ofwel het recht van coëxistentie gaat het om afbakeningsrecht en staan de rechten en plichten van staten in hun onderlinge verhoudingen centraal. Welke van de onderstaande alternatieven behoort niet tot één van de rechtsgebieden die traditioneel tot het klassieke internationaal recht behoorden?
a. Het recht van diplomatieke betrekking.
b. Het recht van de zee.
c. Het recht inzake internationale samenwerking zoals bedoeld in artikel 1 lid 3 VN-Handvest.
d. Het recht inzake staatsaansprakelijkheid.

23. In het zogenaamde ‘traditionele’ of ‘klassieke’ model van rechtsvinding is de rechter niet meer dan, in de woorden van Montesquieu, ‘la bouche de la loi’. Er zijn echter verschillende bezwaren tegen dit model in te brengen, zodat men er tegenwoordig in het algemeen vanuit gaat dat de rechter niet zozeer een rechtstoepasser als wel een rechtsvormer is. Welk van de onderstaande bezwaren heeft onder meer tot dit ‘moderne’ model van rechtsvinding geleid.  
a. De rechter dient alleen de ‘Normgerechtigkeit’ en niet de ‘Einzelfallgerechtigheid’.
b. Het is democratischer als de rechter recht vormt en niet louter recht toepast.
c. ‘Facts do not await us neatly labelled’ aldus H.L.A. Hart.
d. De rechter is op grond van de in onze Grondwet vastgelegde trias politica een ‘subsumptie-automaat’.
24. Welk van de onderstaande passages uit de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk van 1798 laat zich het beste begrijpen op grond van de politieke filosofie van Jean-Jacques Rousseau?
a. De Wet is de wil van het geheele maatschappelijk Ligchaam, uitgedrukt door de meerderheid, of der Burgeren, of van derzelven Vertegenwoordigers. Zij is, het zij beschermende, of straffende, gelijk voor allen.   
b. De eerbiedige erkendtenis van een Albesturend Opperwezen versterkt de banden der maatschappij en blijft iederen Burger ten duursten aanbevolen.
c. Iedere Burger is volkomen vrij, om te beschikken over zijne Goederen, Inkomsten, en de vruchten van zijn vernunft en arbeid, en voords, om alles te doen, wat de regten van eenen ander niet schendt.  
d. Alle plichten van den Mench in de Maatschappij hebben hunnen grondslag in de heilige wet: Doe eenen ander niet, hetgeen gij niet wenscht dat aan u geschiede. - Doe aan anderen, ten allen tijde, zoo veel goeds, als gij, in gelijke omstandigheden, van hun zoudt wenschen te ontvangen.
25. In 1919 wees de Hoge Raad het arrest Lindenbaum/Cohen, waarin aansprakelijkheid voor schade uit onrechtmatige daad werd verruimd van onwetmatigheid naar onrechtmatigheid. Welk van de onderstaande stellingen is onjuist?
a. Vóór dit arrest werd door de Hoge Raad vastgehouden aan een legistisch standpunt.
b. Met dit arrest is de risicoaansprakelijkeheid geïntroduceerd.
c. Met dit arrest is aansprakelijkheid wegens een doen of nalaten in strijd met het ongeschreven recht geïntroduceerd.
d. De Hoge Raad heeft met dit arrest gebruik gemaakt van een anticiperende interpretatie.
26. Schuld (culpa) is een voorwaarde voor de strafbaarheid van de dader en kent verschillende gradaties. Dat geldt ook voor het opzetvereiste (dolus). Wanneer is er sprake van voorwaardelijke opzet (dolus eventualis)?
a. Wanneer iemand vanuit een kwade, duivelse intentie een misdrijf begaat.
b. Wanneer iemand zich willens en wetens blootstelt aan de aanmerkelijke kans dat de gevolg(en) van en opzetdelict zich voordoen.
c. Wanneer iemand per ongeluk een misdrijf begaat.
d. Geen van bovenstaande alternatieven is juist.
27. Het Wetboek van Strafvordering gaat uit van een zogenaamd ‘negatief wettelijk bewijsstelsel’. Welke stelling ten aanzien van het strafrechtelijke bewijsstelsel is juist?
a. De rechter mag, ook als er voldoende bewijs, als de innerlijke overtuiging ontbreekt niet concluderen dat het ten laste gelegde feit door de verdachte is begaan.
b. De rechter heeft de vrijheid om bewijs te waarderen, maar is gebonden aan het bewijsmateriaal wat door het Openbaar Ministerie is voorgelegd.
c. De rechter is niet degene die bewijst, dat is de taak van de officier van justitie die de beschuldiging heeft opgesteld en het bewijs waardeert.
d. De rechter hoeft niet vast te stellen welke bewijsmiddelen wettig worden geacht; het gaat er immers alleen om of de rechter een ten laste gelegd feit wettig en overtuigend bewezen acht.
28. Welke van de volgende stellingen is juist?
a.Verdragen scheppen enkel verplichtingen tussen staten.
b. Indien de Nederlandse regering een verdrag sluit, treedt dat verdrag in Nederland direct in werking.
c. Om als internationaal gewoonterecht erkend te worden is voldoende dat een bepaalde statenpraktijk zich in de loop van de tijd enige malen heeft herhaald.
d. Als er in het internationaal publiekrecht geen regels van verdragsrecht of gewoonterecht voor handen zijn ter oplossing van een juridisch geschil, mag de rechter zich op algemene rechtsbeginselen baseren.
29. Welk van de onderstaande alternatieven met betrekking tot de uitspraak Refah tegen Turkije is juist? Het EHRM oordeelt in dit arrest dat
a. de beperking van het recht van vereniging van de Refah partij voldoende gerechtvaardigd wordt door het feit dat dit noodzakelijk is in een democratische samenleving maar dat ze bij wet was voorzien.
b. de opvattingen van de Refah partij met betrekking tot de nationale en openbare veiligheid een beperking van het recht van vereniging rechtvaardigen.
c. de opvattingen van de Refah partij dat er een pluraliteit van rechtsstelsels in Turkije moet komen  in strijd is met uitgangspunten van het EVRM.
d. de sharia niet in strijd is met het beginsel dat een pluralistische samenleving een voorwaarde is voor democratie en respect voor mensenrechten.
30. ‘‘Een uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag is bindend,’’ aldus de Turkse minister van Buitenlandse zaken Ahmed Davutoglu in een interview voor de Turkse televisie (De Pers, 6 sept. 2011). Turkije is boos nadat ze kritiek hebben gekregen van een onderzoekscommissie van de VN. Turkije heeft, gezien het feit dat Israël voor de kust van de Gazastrook een zeeblokkade heeft ingesteld, volgens deze commissie de Turkse actievoerders, die met het Turkse schip ‘‘Mavi’’ met humanitaire hulpgoederen op weg waren naar de Gazastrook, niet voldoende gewaarschuwd voor de gevaren van een dergelijke missie. De ‘‘Mavi’’ werd geënterd door Israëlische commando’s en in de gevechten die op het schip plaatsvonden zijn negen actievoerders gedood en zeven actievoerders ernstig gewond geraakt. Turkije is naar het Internationaal Gerechtshof gestapt met een klacht over het optreden van Israël. Welke van de onderstaande stellingen is juist?
a. Minister Davutoglu heeft gelijk. De uitspraak van het Internationaal Gerechtshof is bindend voor de partijen die haar bevoegdheid hebben aanvaard en het conflict aan het hof ter beoordeling hebben voorgelegd.
b. Minister Davutoglu heeft ongelijk. Het Internationale Gerechtshof (ICJ) zal zich onbevoegd verklaren omdat deze zaak tot de competentie van het Internationale Strafhof (ICC) behoort.
c. Minister Davutoglu heeft gelijk. De uitspraak van het Internationaal Gerechtshof is bindend voor de lidstaten die het statuut hebben ondertekend.
d. Minister Davutoglu heeft ongelijk. Het Internationale Gerechtshof (ICJ) zal zich onbevoegd verklaren omdat deze zaak tot de competentie van de Veiligheidsraad (Security Council) behoort.
                                                                 
31. In de beruchte Leidse ‘‘balpenmoord’’ werd de verdachte in hoger beroep vrijgesproken nadat hij door de rechtbank in eerste instantie wegens moord veroordeeld was. De rechtbank vond dat er voldoende bewijs was omdat de verdachte in het bezit bleek te zijn van een kruisboog en er een balpen was aangetroffen in het hoofd van het slachtoffer. Strikt logisch gesproken maakte de rechtbank zich schuldig aan een ongeldige redenering. Welke van de onderstaande alternatieven is juist?
a. De rechtbank redeneert hier ex nihilo, en komt dus tot een veroordeling op grond van de affirmatie van de consequent.
b. De rechtbank redeneert hier ex nihilo, en komt dus tot een veroordeling op grond van de negatie van de consequent.
c. De rechtbank redeneerde hier ex consequentie, en komt dus tot een veroordeling op grond van de negatie van de consequent.
d. De rechtbank redeneerde hier ex consequentia en komt dus tot een veroordeling op grond van affirmatie van de consequent.
32. In 1919 wees de Hoge Raad het arrest Lindenbaum/Cohen, waarin aansprakelijkheid voor schade uit onrechtmatige daad werd verruimd van onwetmatigheid naar onrechtmatigheid. Welk van onderstaande stellingen is onjuist?
a. Met dit arrest is aansprakelijkheid wegens een doen of nalaten in strijd met het ongeschreven recht geïntroduceerd.
b. Met dit arrest is de risicoaansprakelijkheid geïntroduceerd.  
c. Vóór dit arrest werd door de Hoge Raad vastgehouden aan een legistisch standpunt.
d. De Hoge Raad heeft met dit arrest gebruik gemaakt van een anticiperende interpretatie.
33. Welke van de onderstaande alternatieven met betrekking tot het beslissingsmodel 348 en 350 Sv is juist?
a. In het kader van de vraag of de rechter bevoegd is om van de zaak kennis te nemen, zal worden gekeken of de verdachte niet al eens eerder voor hetzelfde feit berecht is zodat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
b. Als is vastgesteld dat het OM niet-ontvankelijk is in haar eis zal de rechter de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
c. Als is bewezen dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, zal worden nagegaan of het bewezen verklaarde ook een strafbaar feit oplevert en dus mede of er sprake is van een rechtvaardigingsgrond.
d. Als moet worden bewezen of de verdachte het telastegelegde heeft begaan, zal worden nagegaan of sprake is van een schulduitsluitingsgrond die een vrijspraak mogelijk maakt.
34. Lees de volgende passage uit een arrest van de Hoge Raad.
4.1 Rov. 5.8 houdt samengevat het volgende in.
(i) Op grond van (de letterlijke tekst van) art. 10 diende Rubicon bv te voldoen aan het verzoek van [eiser] om de aandelen tegen betaling van de nominale waarde te leveren.
(ii) Vaststaat dat [eiser] eerst op 31 juli 1998 om levering heeft verzocht en dat Rubicon bv toen reeds een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst aanhangig had gemaakt.
(iii) [Eiser] heeft derhalve zijn verzoek tot levering gedaan in het zicht van een verbreking van de arbeidsovereenkomst, terwijl volgens Rubicon bv de bedoeling van art. 10 was dat [eiser] een extra stimulans zou hebben om zich ten volle in te zetten voor Rubicon bv en om hem aan Rubicon bv te binden.
(iv) [Eiser] heeft tegen deze stelling van Rubicon bv weliswaar ingebracht dat de bedoeling van art. 10 was om het voor hem aantrekkelijk te maken om in Nederland ten behoeve van Rubicon bv werkzaam te zijn, maar dit leidt tot hetzelfde resultaat, te weten dat het de bedoeling was dat [eiser] bij Rubicon bv werkzaam zou willen blijven.
(v) Nu [eiser] eerst in het zicht van het einde van de arbeidsovereenkomst, in weerwil van de bedoeling van art. 10, een beroep op die bepaling heeft gedaan, klaarblijkelijk met geen ander doel dan het verschil tussen de nominale waarde en de werkelijke waarde van de aandelen te toucheren, is dat beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.2 Onderdeel 2 acht onder meer onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat de stelling van [eiser] dat het de bedoeling van art. 10 was het voor hem aantrekkelijker te maken om in Nederland ten behoeve van Rubicon bv werkzaam te zijn, tot het resultaat leidt dat het de bedoeling van die bepaling was dat [eiser] bij Rubicon bv werkzaam zou willen blijven.
4.3 Bij de beoordeling van het onderdeel moet worden vooropgesteld dat art. 10 geen termijn vermeldt waarbinnen [eiser] het recht om 1% van het geplaatste aandelenkapitaal te kopen, moet hebben uitgeoefend. Rubicon bv heeft gesteld dat het recht slechts kan worden uitgeoefend zolang de (werk)verhoudingen goed zijn en heeft er daartoe op gewezen dat met het artikel bedoeld werd de inzet van [eiser] te stimuleren en hem aan Rubicon bv te binden. [Eiser] heeft daartegenover gesteld dat het artikel bedoeld was om hem over te halen bij Rubicon bv in dienst te treden. De klacht dat het hof een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan deze stelling van [eiser] is terecht voorgesteld. Niet valt immers in te zien dat de stelling van [eiser] dat de bedoeling van art. 10 enkel was hem tot indiensttreden over te halen op hetzelfde neerkomt als de stelling van Rubicon bv dat het de bedoeling van die bepaling was [eiser] een extra stimulans te verschaffen bij Synthon werkzaam te blijven. Onderdeel 2 is in zoverre terecht voorgesteld.
Dit betekent dat de bestreden uitspraken niet in stand kunnen blijven en dat de overige klachten geen behandeling behoeven.
De Hoge Raad beslist deze zaak op grond van een
a. teleologische interpretatie van de overeenkomst tussen partijen.
b. wetshistorische interpretatie van de overeenkomst tussen partijen.
c. anticiperende interpretatie van de overeenkomst tussen partijen.
d. grammaticale interpretatie van de overeenkomst tussen partijen.
35. In de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 10 maart 2006 inzake de ‘Hofstadzaak’ komen een aantal documenten ter sprake die bij een aantal verdachten in de ‘Hofstadzaak’ werden aangetroffen en die door de deskundige Peters zijn aangeduid als scholingsteksten. Uit deze teksten alsmede uit bij de verdachten aangetroffen beeldopnamen, cassettebandjes en geschriften blijkt dat een aantal leden van de ‘Hofstadgroep’ een heel specifieke betekenis toekenden aan het begrip tawheed (de eenheid van God).Centraal in deze betekenis staat dat men alleen gehoorzaamheid verschuldigd is aan God en dat regeringen en rechters alleen gezag hebben als zij hun taak uitvoeren in overeenstemming met de goddelijke wet, de shari’a. Deze ideologie van de leden van de Hofstadgroep laat zich karakteriseren als
a. rechtsformalistisch omdat de nadruk ligt op de structuur van de juridische argumentatie.
b. natuurrechtelijk omdat het door de overheid gepositiveerde recht alleen maar wordt erkend als het in overeenstemming is met het goddelijke recht.
c. cultuurrechtelijk omdat de nadruk ligt op de islamitische cultuur als van doorslaggevend belang voor de betekenis en geldigheid van het recht.
d. rechtspositivistisch omdat de nadruk ligt op de formele herkomst van de wet en op de gehoorzaamheid aan de wet in formele zin.
36. De leden van de Eerste kamer worden niet direct door de Nederlandse kiezers gekozen maar “getrapt” door de leden van de provinciale staten. De leden van de Eerste Kamer hebben een controlerende functie en worden uitgezocht door de partijen op grond van hun politieke en maatschappelijke ervaring en verdiensten. Hetzelfde geldt voor de rol van de Raad van State in ons staatsbestel en voor de manier waarop de burgemeesters worden aangesteld. De zogenaamde “staatsraden,” die als adviseurs van de regering optreden, worden niet gekozen maar aangesteld op basis van kennis, ervaring en verdiensten. Dit geldt ook voor burgemeesters, die worden niet direct door de burgers gekozen. Tot slot is er het instituut van erfelijke koningschap dat door sommigen als een rudimentair overblijfsel uit de voormoderne tijd, en een irrationeel element in ons staatsbestel wordt gezien. Welke van onderstaande alternatieven is juist? Hier spelen
a. aristocratische en meritocratische overwegingen een rol die zich moeilijk door een sociaal contractstheorie laten rechtvaardigen omdat deze de nadruk legt op de formele legitimiteit van gezag.
b. democratische en autocratische overwegingen een rol die zich moeilijk door een sociaal contractstheorie laten rechtvaardigen omdat deze de nadruk legt op de materiële legitimiteit van gezag.
c. aristocratische en meritocratische overwegingen een rol die zich moeilijk door een sociaal contractstheorie laten rechtvaardigen omdat deze de nadruk legt op de materiële legitimiteit van gezag.
d. democratische en autocratische overwegingen een rol die zich moeilijk door een sociaal contractstheorie laten rechtvaardigen omdat deze de nadruk legt op de formele legitimiteit van gezag.
37. “De politieke vrijheid van de burger verschaft de gemoedsrust die voortkomt uit een persoonlijk gevoel van veiligheid; en om die vrijheid te bereiken dient het bestuur zodanig te zijn ingericht dat de ene burger de andere burger niet hoeft te duchten. Er is geen vrijheid wanneer de wetgevende en uitvoerende macht in dezelfde persoon of in hetzelfde bestuursorgaan zijn verenigd, want in zo’n geval valt te vrezen dat een en dezelfde vorst, of een en dezelfde senaat, tirannieke wetten zal uitvaardigen om ze vervolgens op tirannieke wijze toe te passen. Evenmin is er vrijheid wanneer de rechtsprekende macht niet gescheiden is van de wetgevende en uitvoerende macht. Bij een samenvoeging van rechtsprekende en wetgevende macht zouden de macht over leven en dood en de vrijheid van de burgers aan willekeur zijn overgeleverd, want de rechter zou dan tevens wetgever zijn. Bij een samenvoeging van rechtsprekende en uitvoerende macht zou de rechter de kracht van een onderdrukker krijgen.”
Montesquieu presenteert de politieke staatsinrichting die hij voorstaat niet als een zuiver politiek ideaal maar als iets dat al gerealiseerd is in de staatsinrichting van een land dat hij goed kende en dat hij het Frankrijk van zijn tijd als voorbeeld voorhield. Welke land voldoet volgens Montesquieu aan bovenstaande staatsinrichting?
a. De Republiek der Zeven Provinciën.
b. Het Sultanaat Turkije.
c. De Republiek Venetië.
d. Het Koninkrijk Engeland.
38. Marnix Aalman besluit in het voorjaar van 2009 zijn boerderij in de buurt van het Noord-Hollandse dorp Hypolytushoef te verkopen. Kort daarop sluit hij een verkoopovereenkomst met Alex Hinks voor het bedrag van € 560.000, -. Op dat moment is dat een normale economische prijs. Begin 2010 wordt Aalman echter door de rechter wegens krankzinnigheid onder curatele gesteld en niet veel later weigert hij de transportakte ter levering van de boerderij te tekenen omdat hij zich heeft bedacht. Aalman dacht dat het op zijn boerderij spookte op het moment van de verkoop aan Hinks maar hij wil zijn boerderij helemaal niet verkopen. Nu stelt hij dat hij ten tijde van de verkoop wegens zijn waanvoorstellingen niet in staat was om zijn wil te bepalen. Op welk artikel zal Alex Hinks zich beroepen?
a. art. 3:35 BW.
b. art. 3:34 BW.
c. art. 3:33 BW.
d. art. 3:40 lid 3 BW.
39. Een bijzondere rechtvaardigingsgrond betreft de afwezigheid c.q. het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid. Deze rechtvaardigingsgrond is niet in de wet te vinden, maar door de Hoge Raad erkend in het Huizense veearts-arrest (1933) en is van toepassing indien op verantwoorde wijze hetzelfde belang wordt gediend als de geschonden strafbepaling beoogde te beschermen. Nadien heeft zich echter nooit meer een vergelijkbare zaak voorgedaan. Waarom is de rechter zo terughoudend bij het vaststellen en toepassen van ongeschreven rechtvaardigingsgronden? Het toepassen van een ongeschreven rechtvaardigingsgrond is in strijd met het legaliteitsbeginsel en het daarmee samenhangende
a. verbod op redeneren naar analogie.
b. beginsel van de machtenscheiding.
c. beginsel van hoor en wederhoor.
d. verbod op détournement de pouvoir.
40. Lees onderstaand arrest van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 28 december 2006, LJN: BG3638: (...)
2. Op 17 augustus 2001 is [mevrouw] gewond geraakt in de supermarkt van Jumbo te Middelburg. Toen zij zich voor de kassa bevond, viel er een flesje Bacardi Breezer op de stenen vloer van de supermarkt kapot. De glasscherven zijn opgespat en ten dele terecht gekomen in de linkeronderarm van [mevrouw]. Hierdoor heeft [mevrouw] een (ernstige) slagaderlijke bloeding in haar linkeronderarm opgelopen. (...)
3. [mevrouw] heeft aan haar vorderingen (primair) ten grondslag gelegd dat het ongeval is veroorzaakt doordat het betrokken flesje Bacardi Breezer van het kassameubel af is gevallen als gevolg van het (op de voorband) op elkaar lopen van boodschappen tegen de goederengeleider (en vervolgens op de stenen vloer kapot is gesprongen). Volgens [mevrouw] heeft Jumbo de aanmerkelijke kans op een ongeval als het onderhavige, met de daaruit voortvloeiende schade, voor lief genomen en heeft zij niet de veiligheidsmaatregelen getroffen die nodig waren, en die gemakkelijk en goedkoop te realiseren waren, om dit ongeval en de daaruit voortvloeiende schade te voorkomen. (...)
Welk van de onderstaande alternatieven is juist? Het slachtoffer vordert schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad omdat de supermarkt.
a. een inbreuk op een recht heeft gemaakt; het slachtoffer heeft immers ernstige verwondingen aan haar arm opgelopen.
b. toerekenbaar is tekortgeschoten in nakoming van de verbintenissen uit zaakwaarneming.
c. toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenissen uit overeenkomst.
d. heeft gehandeld in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid; deze opstelling laat zich namelijk als gevaarzettend kwalificeren.
 

Antwoordindicatie tentamen januari 2012

1. c.        11. a.          21. d.          31. d.
2. a.         12. b.         22. c.          32. b.
3. a.        13. d.          23. c.          33. c.
4. b.        14. b.          24. a.          34. a.
5. d.        15. a.          25. b.          35. b.
6. a.        16. c.          26. b.          36. a.
7. d.        17. c.          27. a.          37. d.
8. b.        18. b.          28. d.          38. a.
9. a.        19. a.          29. c.          39. b.
10. c.        20. d.        30. a.          40. d.
 

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
862