Samenvatting verplichte stof deel 3

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Inleiding

 

In de huidige samenleving zijn alle vormen van leerkrachten hard nodig. Het zijn hardwerkende mensen die tegenwoordig veel te weinig waardering krijgen voor hun werk. Problemen als jeugdcriminaliteit, drugs, racisme en dergelijke worden in deze tijd allemaal toegeschreven aan het falen van de school en dus aan de leraren. Het zou vooral de taak van de basisschool zijn om deze problemen aan te pakken; hoe later je hiermee begint, hoe moeilijker de problemen uit het kind te krijgen zijn. Jtoch zijn de salarissen van leraren laag, en er hangt een slecht imago aan dit moeilijke beroep vast. De status van het vak van leraar zou omhoog moeten. In het hoger onderwijs is dit al redelijk het geval. Zij wordt dan ook beter gefinancierd door de politiek dan het lager onderwijs. Dit is vreemd, aangezien het hoger onderwijs sterk afhankelijk is van het ‘voorwerk’ van het lager onderwijs. Het is belangrijk dat de eerste leraren hun werk goed doen, zodat de latere leraren hierop voort kunnen bouwen. Het punt is volgens Savater dat het onderwijs, en dan vooral het basisonderwijs, prioriteit en waardering moet krijgen.

 

Onderwijs en opvoeding staan naast elkaar en zijn even belangrijk in de vorming van het kind. Dit kan niet zomaar aan de politiek worden overgelaten. De burgers moeten zelf het maatschappelijk belang hiervan in zien en hiervoor pleiten. Wanneer de politiek ziet dat dit onderwerp leeft in de samenleving zal zij zich er pas serieus mee bezig gaan houden.

 

Een gevaar is het fatalisme. Sommige mensen denken dat het onderwijs altijd zal falen. Het is misschien waar dat het onderwijs gebonden wordt aan grenzen. Het heeft doeleinden en kan niet verder gaan dan een bepaalde hoogte. Dit wil echter nog niet zegen dat het onderwijs overbodig is of een routine zou moeten worden. We moeten juist constant blijven zoeken om nieuwe methoden te vinden die een zo goed mogelijk resultaat leveren.

 

Veel mensen willen dat hun kinderen een betere opvoeding en beter onderwijs krijgen dan dat zij hebben gehad. Dit bevat echter een paradoxale gedachte: juist deze mensen, die gebrekkig zijn opgevoed en slecht onderwijs hebben genoten, denken dat zij in staat zijn om goed op te voeden en onderwijzen. Het is echter meestal het geval dat wij het gedachtegoed van onze ouders en leraren overnemen en hier hardnekkig aan vasthouden. Wanneer we dit wel loslaten kunnen we denken dat onderwijs helemaal niet zo belangrijk is: iemand kan een goede scholing voor zijn kinderen van groot belang vinden, maar denkt zelf totaal niet getekend te zijn door zijn scholing en opvoeding. Dit is erg tegenstrijdig, maar hier moeten we ons bij neerleggen. Het is immers positief wanneer een persoon zijn kinderen een betere scholing wil geven dan hij of zij zelf heeft gehad.

 

We verkeren tegenwoordig in een kritiek stadium in het onderwijs. Vroeger was de crisis dat de wijze waarop het onderwijs zijn taken uitvoerde niet goed was.

 

Tegenwoordig is de crisis echter dat we helemaal niet meer weten waaruit de taken van het onderwijs zouden moeten bestaan. Er worden veel te hoge eisen aan gesteld door de huidige maatschappij. Er zijn verschillende tegenstrijdigheden waar rekening mee moet worden gehouden, zoals: Moet het onderwijs het kind klaarstomen voor een eenzijdige arbeidsmarkt en daarmee vastgeroeste gedachten aanleren, of moet het onderwijs het kind juist leren nieuwsgierig te zijn en dingen in twijfel te trekken? Het tweede punt is waarschijnlijk beter voor de persoon zelf, maar hiermee is een loopbaan lang niet zeker. Andere tegenstellingen zijn bijvoorbeeld die van autonomie voor elk individu versus de sociale samenhang in de maatschappij. Of creatieve vakken versus wiskundige formules.

 

Het is nu juist de vraag of deze tegenstellingen hand in hand kunnen gaan, of dat ze echt tegenover elkaar staan en dus niet verenigbaar zijn. En wanneer dit niet kan, wie maakt dan de keuze wat belangrijker is? Er zijn nog vele filosofische vragen te bedenken over dit onderwerp.

 

De crisis is tegenwoordig dat we niet meer weten wat de taken van het onderwijs zijn en welke doelen er bereikt dienen te worden. Dit komt onder andere doordat er zoveel tegenstellingen zijn. De vraag is of deze tegenstellingen wel naast elkaar kunnen bestaan.

 

Deze vragen en tegenstellingen zijn belangrijk en moeilijk te beantwoorden dat we hiervoor moeten teruggrijpen naar de filosofie. Je kunt alleen de twijfel wegnemen door er goed en redelijk over na te denken. Tegenwoordig staan deze vraagstukken niet veel meer in de aandacht, maar vroegere denkers als Montaigne, Locke, Rousseau, Kant, Russel en dergelijke dachten hier wel over na en hechtten een groot belang aan opvoeden en onderwijs.

 

Je moet teruggrijpen naar de filosofie omdat twijfel alleen weggenomen kan worden door er diep en redelijk over na te denken. Het is echter niet het doel om zo snel mogelijk de verwarring en twijfel weg te krijgen.

 

Optimisme is onmisbaar in het onderwijs. Dit is omdat onderwijzen gelijk staat aan het geloven in de vervolmaakbaarheid van de mens. Ieder persoon heeft de neiging tot het vergaren van kennis. Leren zit in ons bloed en is onontkoombaar. Mensen kunnen elkaar verbeteren door middel van kennis. Om leraar te zijn moet je optimistisch zijn en geloven in wat je doet. Als men niet gelooft in wat hij doet zal het ook niet gebeuren. Pessimisten zullen dan ook nooit goede leraren zijn.

 

Hoofdstuk 1. Menselijkheid

 

Wat maakt een mens menselijk? Dit is een interessante vraag. Ieder mens wordt natuurlijk geboren, maar dit is nog niet genoeg om een echt mens te zijn. Je moet nog worden wat je bent, net als een eikel die een eikenboom moet worden. Het menselijk zijn is een ideaal; niet slechts een biologische aanduiding. Bij onze geboorte zijn we al mens, maar pas later kunnen we dit echt worden. Menselijkheid is kortom niet puur biologisch, zoals bij andere zoogdieren. Na onze geboorte worden we door onze medemens gevormd tot wat we echt zijn: de condition humaine (de menselijke aard).

 

Het na de geboorte een echt mens worden, een menselijk mens, wordt ook wel neotenie genoemd. Het mensenkind is hulpbehoevend. Andere zoogdieren zijn als klein wezen ook hulpbehoevend, maar die worden erg snel ‘volwassen’. Bij hen lijkt het wel voorgeprogrammeerd. Een mens moet echter jarenlang van alles leren om mens te worden. Hoe langer het kind afhankelijk is, des te beter. Het kind leert steeds meer vaardigheden, en dit lijkt onuitputtelijk te zijn. Dieren kunnen dit niet, zij hebben geen onuitputtelijk vermogen om te leren. Het eerste onderdeel van neotenie is dus het jeugdige vermogen om te leren. Er schuilt echter meer in het begrip van neotonie. Andere mensen spelen een grote rol in het mens worden van een kind. Het kind probeert te lijken op mensen om hem of haar heen en imiteert deze mensen. Het nabootsen van soortgenoten gebeurt vaak zelfs onbewust. In de samenleving worden voorbeelden gesteld die nagebootst kunnen worden. Dit gebeurt openlijk en met opzet. Andere zoogdieren leren instinctief van elkaar, maar het mensenkind wordt verplicht dit te doen door middel van opvoeding, onderwijs, de samenleving en dergelijke. Het kind wordt verplicht om te leren. Er bestaat een biologische en een sociale wereld. De biologische aspecten van een mens zijn aangeboren, maar in de sociale wereld leert de mens pas echt mens te zijn. Wanneer Mozart bijvoorbeeld in een stam in Afrika was geboren had hij nooit een grote, beroemde muzikant geworden. Hij heeft piano leren spelen in zijn sociale wereld. Hij had misschien wel een biologische aanleg, maar die aanleg wordt ontplooid door de sociale wereld.

 

Een derde aspect van neotenie is het besef van onwetendheid. Een mens kan weten wat hij zelf weet, maar een mens kan ook begrijpen dat een ander datzelfde misschien niet weet. Er bestaat een menselijke neiging om deze onwetendheid bij anderen weg te halen, door het bijvoorbeeld uit te leggen of voor te doen. Dit is een pedagogische houding. Het geven van onderwijs of het opvoeden is dus niet gebaseerd op gedeelde kennis, maar juist op het besef dan een soortgenoot bepaalde kennis nog niet heeft.

 

Het mens-zijn schuilt uiteindelijk in het vermogen om een ander te leren wat jijzelf al weet, om de ander volwaardig te laten worden.

 

Onderwijzen doe je altijd aan iemand die het nog niet weet.

 

Neotenie is het ‘menselijk worden’. Na de geboorte moet een kind nog veel leren. Een opgroeiend kind leert snel nieuwe dingen. Dit komt door de sociale omgeving; je leert van elkaar.

 

De mens heeft het besef dat een ander onwetend kan zijn en heeft een aangeboren neiging om het de ander uit te leggen en de ander te laten leren. Dit is het fundament van de pedagogiek en dit besef, het besef van onwetendheid, is nodig om een volwaardig mens te worden. Dit is niet zo bij andere diersoorten. Door dit besef is er een neiging om de ander uit de onwetendheid te krijgen.

 

Je hebt formeel onderwijs, het onderwijs dat je op school krijgt, en je hebt informeel onderwijs. Officieel is onderwijs formeel wanneer het wordt gegeven door een persoon of instelling die hiertoe bevoegd is door de samenleving. Onderwijs is informeel wanneer het wordt gegeven door de ouders, of andere personen die hiertoe bereid zijn. Een belangrijk vereiste om te kunnen onderwijzen is dat je veel leefervaring hebt opgedaan. Dit is ook terug te zien in de prehistorie. De gemeenschappen waar veel ouderen leefden hadden ook een grotere overlevingskans. Dit komt omdat deze ouderen hun levenservaring konden doorgeven aan de jongere generatie, die dan weer meer kennis opdeed. Dit ging verder dan bloedverwantschap; onderwijs was aan iedereen gericht. Het is waarschijnlijk ook niet de samenleving geweest die onderwijs heeft uitgevonden, maar juist andersom. De drang tot onderwijzen heeft de menselijke samenleving gevormd. Deze samenwerking tussen leraar en leerling heeft er daarnaast voor gezorgd dat er een affectieve relatie kan ontstaan buiten familiebanden om. Deze combinatie is typisch voor de mens: die van liefde (affectie) en pedagogiek (onderwijs).

 

In sommige tijdperken werd dit idee ingeperkt door bijvoorbeeld het geloof: dat het zomaar aannemen van alles wat het geloof zegt beter zou zijn dan het weten.

 

Een kind bezit nog geen eigen persoonlijkheid; deze moet zich nog vormen door middel van opvoeding en onderwijs. Hierdoor wordt het menselijke van een kind, tot leven gewekt en gaat het zich uiten. Hierdoor kan het kind zijn of haar identiteit kiezen. Het is best vreemd dat conditionering, dus opvoeden en onderwijzen, ervoor zorgt dat de menselijke natuur naar boven komt. Dit is wel het geval. De mens wordt pas een mens doordat de mens kan leren. Het is echter niet zozeer het leren, maar ook het leren van andere mensen wat ons mens maakt. De band met het bewustzijn van de ander is hierbij belangrijk. Dit is zelfs belangrijker dan de hele cultuur waarin we leven. De culturele antropologie gaat uit van het idee dat een mens handelt op basis van de cultuur waarin hij of zij leeft. De psychologische antropologie gaat daarentegen ervan uit dat de mens handelt op basis van zijn relatie tot anderen en daarbij gebruik maakt van cultuur. De natuur van de mens komt dus niet tot uiting door cultuur, of zelfs door de samenleving, maar door de omgang met de medemens.

 

De menselijke samenleving wordt gekenmerkt door het feit dat haar leden opzettelijk fungeren als rolmodel. Dit doen ze in alle openheid; de jongeren moeten leren van de ouderen. De mens wordt gekenmerkt door het leren van anderen. Dit kunnen we doordat we ons bewust zijn van wat de ander weet en wat de ander nog niet weet. Als we ons hiervan bewust zijn kunnen we de tekortkomingen aanleren. Het is niet zozeer de inhoud van hetgene dat wordt overgedragen dat belangrijk is, maar de omgang met soortgenoten en dat er kennis wordt overgedragen. Dit is wat ons menselijk maakt.

 

Door het sociale verkeer leren wij betekenissen. Het is niet zozeer dat we iets leren, maar dat we iets leren van een ander. Deze ander heeft al een betekenis voor iets, en deze betekenis wordt overgedragen aan degene die leert. Dingen zijn niet alleen wat ze daadwerkelijk zijn, maar ook wat ze betekenen in jouw ogen. Het gaat dus niet alleen om wat de werkelijkheid is, maar om wat het betekent.

 

Zonder onderwijzing kan er al veel geleerd worden door praktisch na te denken, maar de betekenis daarvan kan alleen begrepen worden door interactie met anderen. Je moet dus begrijpen wat je leert. Dit kun je niet zelf uitpluizen, maar is iets dat afhangt van het wereldbeeld van anderen. Het onderwijs is dus niet alleen dat je een ander leert na te denken, maar dat je een ander ook leert na denken over wat een ander denkt.

 

Je hebt de werkelijkheid die is, maar je hebt ook de werkelijkheid van betekenis. Het gaat vooral om de betekenis om mens te zijn. Deze betekenis leer je door deze over te nemen van andere mensen. Dit betekent voor de pedagogiek en voor het onderwijs dat je ook moet leren nadenken over wat een ander denkt en dit ook leren begrijpen en integreren.

 

Onderwijs komt dus vanuit anderen. Maar wanneer de onderwijzer tekortkomingen heeft, geeft hij deze over aan de leerling. Echter: ieder mens heeft tekortkomingen. Dit is uiteindelijk niet belangrijk.

 

Wat belangrijk is, is niet dat de tekortkoming overgedragen wordt, maar de verwantschap tussen de leraar en leerling. Dit maakt een mens een mens. De mens heeft nu eenmaal tekortkomingen, maar het wordt wel onderling overgedragen en is dus menselijk. Het belangrijkste van onderwijs is dus dat we ons bewust moeten worden van de realiteit van de ander (die realiteit hoeft niet per se goed te zijn of zonder tekortkomingen). We moeten ze niet beschouwen als objecten, maar als subjecten. Dus niet als figuranten, maar als personen in hun eigen wereld. Wij zijn allemaal hoofdpersonen in hetzelfde verhaal.

 

De belangrijkste doelstelling van het onderwijs is dat we de realiteit van de ander leren zien. We moeten ons ervan bewust zijn dat deze ander een gelijke is. Het is ook een eigen persoon, en niet alleen een figurant in onze wereld.

 

Hoofdstuk 2. Algemene hoofddoelen in het onderwijs

 

Om een volledig mens te worden is onderwijs dus onmisbaar. Je wordt niet alleen als mens geboren, maar je moet ook nog leren hoe je dit moet zijn. Het fundament is er bij de geboorte al, maar alleen door opvoeding, onderwijs en sociaal contact kunnen we ons geheel ontplooien tot wat we zijn. We hebben dus een ‘nature’ kant en een ‘nurture’ kant. Deze twee hoeven echter niet geheel tegenover elkaar te staan. Ze vullen elkaar aan. Sommige gedragswetenschappers beweren dat de mens er genetisch toe geprogrammeerd is om te leren van anderen. Er is dan dus een samenwerking tussen nature en nurture.

 

Er zijn twee belangrijke dingen die onderwijs en opvoeding overdragen. Ten eerste is er het besef van anderen. Andere soortgenoten zijn ook objectieve, denkende wezens die gelijk staan aan onszelf. We kunnen dus van ze leren en kennis uitwisselen. Ten tweede is er het feit dat wij onze eigen soort niet hebben gesticht. Dit is dus het besef van tijd. Wanneer wij worden geboren, dan is dit in een wereld waar al talloze jaren sporen zijn achtergelaten. Wij gaan een deel uitmaken van die wereld en ons hiernaar vormen. De twee ‘oer-ontdekkingen’ zijn dus de ontdekking van de samenleving en die van de tijd. In de samenleving kunnen dingen worden geleerd door omgang met gelijken. Deze gelijken hoeven niet altijd aanwezig te zijn; sommigen zijn al dood. Toch kun je nog veel leren van deze mensen. Ook de mensen die nog niet geboren zijn kunnen je iets leren; je moet rekening houden met hen wanneer de toestand in de wereld veranderd. Het besef van tijd is het meest karakteristiek voor de mens, maar ook zijn meest bedreigende uitvinding. Door het besef van tijd heeft de mens ook het besef van de dood. Er is het besef van het verleden, het heden en de toekomst. Dit onderscheidt ons het meeste van andere diersoorten. Zij leven enkel in het heden. Door ons besef van het verleden en toekomst proberen wij ons leven zo lang mogelijk te rekken. De tijd is hiermee altijd deel van ons wereldbeeld. Ook het onderwijs is afhankelijk van het tijdsbesef. Kennis is afhankelijk van cultuur en tijd waarin we leven en is dus ook veranderlijk. Ook hiervan is de mens zich bewust. Het onderwijs is een noodzakelijke overdracht van bestaande kennis en het collectief geheugen. De kennis die wordt overgedragen moet echter wel zijn beleefd. Dit wordt bedoeld met het voorafgaand aan de leerling hebben geleefd. Iedereen heeft dingen ontdekt in zijn leven en vroeg of laat leert hij of zij dit ook weer aan een ander. Iedereen zal leraar zijn.

 

De twee grootste ontdekkingen die een mens doet via opvoeding en onderwijs zijn het besef van een samenleving, dat er gelijken zijn waarvan je leert, en het besef van tijd. Je leert van de levenslessen van gelijken uit het verleden en leert je aan te passen voor de mensen die in de toekomst komen.

 

Het hoeft niet altijd een ouder of onderwijzer te zijn die kinderen iets leert. Kinderen kunnen ook van elkaar leren. Zij zijn leeftijdsgenoten, maar zij leren elkaar bijvoorbeeld spelletjes als knikkeren en verstoppertje spelen. Het oude spel wordt voortgezet, maar er worden ook weer vernieuwingen aangebracht door de kinderen zelf. Kinderen zijn zelfs in staat om ouderen iets te leren.

 

Grootouders leren van hun kleinkinderen hoe zij met computers om moeten gaan, en leren dingen uit het verleden aan hun kleinkinderen. Dus in het gezin wordt er veel geleerd. Maar ook onbekenden, zoals economen, politici, architecten en dergelijke kunnen ons dagelijks leven beïnvloeden en ons dingen leren. Overal valt wel iets van en over te leren. Dit zijn allemaal voorbeelden van spontane leerprocessen. Vroeger ging al het leren zo; degenen met de meeste ervaring leerden aan mensen met minder ervaring. En toch is het onderwijs nu als beroepsmatige bezigheid ingesteld. Dit komt omdat iedereen wel iets aan een ander kan leren, maar niet wat zij zelf niet weten of begrijpen. Een moeder zonder wetenschappelijke kennis kan deze kennis niet aan haar kind doorgeven. Onderwijsinstellingen voorzien om deze reden in wetenschappelijke kennis. Er is tegenwoordig veel keuze in gespecialiseerde beroepen, en hier is het beroepsmatig onderwijs voor nodig.

 

Het kan echter nooit de monopolie op het onderwijs monopoliseren; ze zullen altijd naast het informele leren bestaan. Het blijft een feit dat niet alles thuis en op straat kan worden geleerd, en dus is het formele onderwijs een goede aanvulling hierop. Dit is echter niet meer of minder belangrijk.

 

Je kunt veel dingen leren in het dagelijks leven van de mensen om je heen. Denk aan het leren van leeftijdsgenoten, in gezinsverband of zelfs van onbekenden die je leven beïnvloeden. Deze vormen van informeel onderwijs zijn in deze tijd echter niet meer voldoende. Er is een grote vraag naar gespecialiseerde beroepen. De kennis die je hiervoor nodig hebt, valt niet altijd in het gezin of op straat te leren. Het gaat hier om wetenschappelijke kennis, die vaak alleen door het geïnstitutionaliseerde (formele) onderwijs kan worden aangeleerd. Het is dus in de huidige samenleving niet genoeg om alleen informeel te leren. Je moet ook formele, wetenschappelijke kennis opdoen. Deze twee vormen zijn niet ondergeschikt aan elkaar, maar staan naast elkaar.

 

De twee dingen die het onderwijs openbaart, zijn de symbolische verwantschap met gelijken (samenleving) en de wetenschap van de tijd waarin we leven, het heden. Onderwijs is doelbewust en interactief, zowel formeel als informeel onderwijs. Door het onderwijs worden we geconfronteerd met grote levensvragen. In de tijd van de oude Grieken waren deze vragen ook al onderdeel van het onderwijs. De dingen die onderwezen werden hingen altijd af van de toestand van de Griekse stadstaat. In de late Hellenistische tijd kwamen er echter toch twee hoofdtaken van het onderwijs tot stand namelijk opvoeding en onderricht. Deze hoofdtaken van het onderwijs zijn nu nog steeds van toepassing. Beide taken werden door een leraar aangenomen. Aan de ene kant de pedagoog, deze leefde meestal in huis bij het gezin en was vaak een slaaf. Deze bracht de kinderen de waarden van de samenleving bij. Het moreel en het karakter werd hierdoor gevormd. Dit is te vergelijken met het informele onderwijs. Aan de andere kant stond de leermeester, die droeg andere kennis over: instrumentele kennis als lezen, schrijven en rekenen. De pedagoog was in deze tijd veel belangrijker dan de leermeester, omdat het kind hierdoor mee kon doen in het actieve leven (politiek debat en dergelijke) in plaats van in het productieve leven (voor boeren, ambachtslieden en slaven). De leermeester bracht het kind technische vaardigheden en wetenschappelijke theorieën bij. Pas tijdens de Verlichting, eind achttiende eeuw, werd dit belangrijker en kreeg het meer aanzien. Wetenschap werd belangrijker en het zomaar aannemen van tradities en geloof was niet meer wenselijk. De pedagoog gaf lokale tradities en geloof door. De leermeester daarentegen gaf middelen door aan het kind, waardoor deze in staat werd gesteld om verder te reiken dan het geloof of de tradities.

 

In de tijd van de oude Grieken kwamen er twee hoofdtaken van het onderwijs naar voren: opvoeding (door de pedagoog) en onderricht (door de leermeester). De opvoeding was het belangrijkste, omdat het kind daardoor actief kon meedoen in de samenleving, in plaats van enkel aan het productieve leven, zoals boeren of slaven. De leermeester gaf instrumentele en wetenschappelijke kennis door. De leermeester werd pas tijdens de Verlichting echt belangrijk. De wetenschap won in aanzien, en je kon niet meer zomaar alles aannemen wat het geloof je voorschotelde. De leermeester gaf instrumenten waarmee je verder kon kijken dan enkel de tradities en waarden die bij de opvoeding werden doorgegeven.

 

Naast de tegenstelling van opvoeding en onderwijs is er nog de tegenstelling van open en gesloten vermogens. Gesloten vermogens zijn vaardigheden die je helemaal kunt leren. Bijvoorbeeld fietsen, lopen, lezen, rekenen, schrijven, je veters strikken enzovoorts. Het leren van deze vaardigheden zal voor de een sneller gaan dan voor de ander, maar wanneer je eenmaal het ‘trucje’ weet dan kan je het. Open vermogens kun je ook aanleren, maar dit gaat heel geleidelijk en het kan oneindig doorgaan. Wanneer je kunt lezen dan kun je dit ook helemaal. Dan kun je er niet nog meer bijleren. Bij open vermogens kun je altijd doorgaan met het beter leren van het vermogen. Voorbeelden van open vermogens zijn formuleren, redeneren, schilderen, poëzie schrijven etc.

 

Er is nog een verschil tussen gesloten en open vermogens. Naarmate je een gesloten vaardigheid leert, komen er minder vragen in je op; je lost iets stukje bij beetje op. Open vaardigheden daarentegen roepen steeds meer vragen op hoe meer je erover weet. Er komt steeds meer inspiratie, maar ook steeds meer onzekerheid. Bij gesloten vermogens vergeet je dat je ze ooit geleerd hebt. Open vermogens daarentegen laten je inzien dat er nog zoveel meer te leren valt.

 

Bij de opvoeding zouden de open vaardigheden centraal staan en in het onderwijs de gesloten vaardigheden. De gesloten vaardigheden zouden het belangrijkste zijn voor het verkrijgen van een goede positie in de samenleving. Tegenwoordig heb je echter in veel banen ook open vaardigheden nodig en zouden deze dus ook op scholen aangeleerd moeten worden. Een kritische geest is even belangrijk als technische procedures, en dus zijn open vaardigheden even belangrijk als gesloten vaardigheden.

 

Het onderwijs zou zich moeten richten op zowel open vermogens als gesloten vermogens. Gesloten vermogens zijn de vaardigheden die volledig kunnen worden aangeleerd. Open vermogens kunnen niet volledig worden aangeleerd. Een voorbeeld van een open vermogen is redeneren en formuleren. Een ander onderscheid tussen deze twee vermogens is dat er bij open vermogens vragen opgeroepen worden. Je bent je ervan bewust dat er nog veel meer te leren valt. Bij gesloten vermogens is dit niet zo. In het onderwijs zijn ze tegenwoordig even belangrijk. Zowel wetenschappelijke formules (of technische vaardigheden) als een kritische geest zijn belangrijk om een goede positie te krijgen in de maatschappij.

 

Er zijn veel verschillende soorten vakken die de school behoort te geven. Denk bijvoorbeeld aan wiskunde, aardrijkskunde, godsdienst, muziek en dergelijke. Daarnaast is er nog een verborgen curriculum: de doelstellingen die in de praktijk aanwezig zijn, maar nooit expliciet zijn gemaakt. Een voorbeeld hiervan is het aanbrengen van zelfwaardering. Op school moeten hier voorbeelden voor worden gegeven, zodat de leerlingen hiernaar kunnen leven. Er is dus een volwaardig model nodig om als maatstaaf voor de leerling te dienen. Niemand kan zonder deze ideale maatstaven. Wanneer deze op school niet worden gegeven, omdat dit bijvoorbeeld niet neutraal zou zijn, dan haalt de leerling zijn model wel buiten school ergens vandaan. Dan zou het wellicht een minder goed model zijn dan op school zou worden gegeven. Er kan worden gesteld dat de ‘ontspoorde jeugd’ een uitkomst is van een tekort aan goede modellen. Deze worden tegenwoordig niet meer op school gegeven omdat dit niet neutraal zou zijn, of ze worden slecht gegeven.

 

Het verborgen curriculum zijn dingen die de school in de praktijk overbrengt aan de leerling, zonder dat dit expliciet is vastgesteld. Denk hierbij aan zelfwaardering of een persoonlijkheid. Een mens leert dit soort vaardigheden door te kijken naar andere mensen die daardoor als model dienen. Wanneer dit model niet wordt gegeven, of een slecht model is, dan zal het individu zich niet goed kunnen ontwikkelen. De school is een plek waar goede modellen zouden moeten worden gegeven.

 

Hoofdstuk 3 Oorzaken van probleemjeugd

 

Nog voordat een kind naar school gaat heeft het al van alles geleerd door zijn of haar sociale omgeving. Dit zijn de fundamentele vaardigheden, die voornamelijk in het gezin worden aangeleerd, zoals jezelf verzorgen, gehoorzaam zijn of het verschil tussen goed en kwaad. Deze vaardigheden behoort het kind in het gezin te leren en zijn het fundament voor het verdere onderwijs. Dit fenomeen wordt ook wel de primaire socialisatie genoemd. Deze basis vormt het kind tot een min of meer doorsnee lid van de samenleving. Na de primaire socialisatie volgt de secundaire socialisatie. De secundaire socialisatie wordt door school, vrienden of werk gedaan. Hierbij worden gespecialiseerde vaardigheden en kennis bijgebracht. Wanneer de primaire socialisatie niet goed is gegaan hebben de leerkrachten op school de moeilijke en tijdrovende taak om dit bij te schaven. Het kind is anders nog niet klaar voor de elementaire leerstof.

 

Primaire socialisatie is de basis die aan een kind wordt geleerd en wat het kind tot een doorsnee lid van de maatschappij maakt. Het is belangrijk dat dit goed gaat, zodat het kind klaar is voor de secundaire socialisatie.

 

Om te leren in het gezin is affectiviteit belangrijk. Het gezin is een veilige thuishaven voor het kind en is dus erg belangrijk. Het kind leert hier door middel van angst: de angst om de affectiviteit te verliezen. Wanneer je geliefd bent, ben je onkwetsbaar. Maar wanneer je deze liefde uit het gezin kwijt bent, ben je kwetsbaar voor de buitenwereld. Het huiselijk geluk is een voorbeeld van een open vermogen, wat in het vorige hoofdstuk is besproken. Het ideaal van geluk rechtvaardigt het gezin, maar legt er ook een grote verplichting op. Het gezin dient als een voorbeeld. Naar dit voorbeeld zal het kind zich gaan vormen. Het kind identificeert zich met leden uit het gezin. Dus ook wanneer er slechte modellen waren, of er sprake is van een trauma of verwaarlozing, dan zal dit worden overgenomen en de rest van het leven met zich worden meegedragen.

 

Tegenwoordig is er een grote neergang van het gezin. Er worden nog maar weinig goede voorbeelden gegeven. Dit veroorzaakt een groot probleem voor de school en de onderwijzers. De socialisatie van de kinderen loopt aan het begin nog zo ver achter, dat dit eerst moet worden bijgeschaafd voor er aan het echte onderwijs kan worden begonnen. Het gezin vervult haar taak niet meer waardoor deze bij de onderwijzer komt te liggen.

 

Het is dus een nieuwe eis aan het onderwijs dat zij de kinderen de basisvaardigheden en socialisatie voor haar rekening neemt. Dit terwijl het originele curriculum al zoveel tijd in beslag neemt.

 

In het gezin wordt er geleerd door middel van modellen. Het kind identificeert zich met het gezin en doet dit omdat hij of zij bang is de liefde van het gezin kwijt te raken. Het gezin is de veilige thuisbasis en het leren in het gezin krijgt vorm door middel van identificatie.

 

De neergang van het gezin komt door het veranderde moraal. Jeugdigheid is één van de idealen uit onze tijd. De samenleving is geobsedeerd door jeugd; wanneer je niet jong bent, qua uiterlijk of qua geest, dan ben je eigenlijk al dood. Ouderen zijn niet meer gewenst, maar toch blijft iedereen ouder worden. De levenservaring, die samengaat met het ouder worden, is in prestige afgenomen. Ook ouders proberen jong te blijven en nemen het minder nauw met de taak om hun levenservaring over te brengen of om gezag uit te oefenen. Toch is het in het gezin nodig om iemand te hebben die zich als volwassene opstelt. Wanneer dit niet gebeurd is het sociaal bewustzijn van het kind gedoemd te mislukken. Tegenwoordig verwacht het gezin dat de gemeenschap, en vooral de school, zijn taak overneemt. Kort gezegd: hoe minder de ouders ook echt als ouders willen optreden, hoe meer opvoedende regelingen zij verwachten van de overheid en hoe meer taken er dus op de school af worden geschoven. Het is nu ook niet meer de taak van de ouders om de kinderen te controleren, maar de taak van de overheid. Wanneer er bijvoorbeeld overlast is door hangjongeren worden de ouders hier niet meer op aangesproken, maar worden er meer bewakingscamera’s opgehangen. Er is kortom een gezagscrisis in het gezin.

 

Men kijkt niet neer op gezag, maar op de taak zelf gezag uit te oefenen. Het wordt vergeten dat je kinderen opvoedt om volwassen te worden, niet om kind te blijven.

 

Angst is het belangrijkste bij het leren. “het geweten heeft zijn oorsprong in angst, en elke vorm van leren die niet tot onmiddellijke bevrediging leidt, is weer afhankelijk van een daaraan voorafgaande ontwikkeling van het geweten”. Autoritaire angst is echter pedagogisch gezien niet goed. Als het niet gaat om de angst van de autoritaire ouder (geslagen worden) of de angst voor demonen (vaak in het geloof), dan gaat het om de angst om de liefde te verliezen. Deze laatste vorm van angst is de beste manier om te leren. Toch is het geheel loslaten van gezag ook niet goed. Daardoor wordt het kind onzeker.

 

Vroeger was de vader het gezagsfiguur in het gezin. Hij was angstaanjagend, maar ook liefdevol en rechtvaardig. Kinderen hebben vaak een negatief beeld van hun vader, maar een liefdevol en warm beeld van hun moeder. Jongens willen dan ook ‘een goede vader zijn, zoals hun moeder dat voor hen was’. Dit is een reden voor het verdwijnen van de vaderfiguur. Een andere reden is dat er tegenwoordig veel echtscheidingen zijn en veel alleenstaande moeders. De sociale zekerheid van vrouwen is steeds groter geworden, waardoor zij het ook alleen kunnen rooien en geen man nodig hebben. Dit leidt er wel voor dat jongeren geen vaderfiguur meer hebben waarmee zij zich kunnen identificeren.

 

Angst is belangrijk voor het leren binnen het gezin. Het gaat hier om de angst om liefde te verliezen. De vader was in het traditionele gezin het gezagsfiguur, dat angst inboezemde, maar ook liefde en bovenal rechtvaardig was. Tegenwoordig verdwijnt de vaderfiguur uit het beeld, wat een negatieve invloed heeft op het leren binnen het gezin.

 

De neergang van het gezin als lerende factor voor primaire sociale vaardigheden komt niet enkel door veranderingen in volwassenen, maar ook door veranderingen in de status van het kind zelf. De oorzaak hiervan is de televisie. Niet doordat het nutteloos tijdverdrijf zou zijn, maar omdat de televisie teveel opvoedende kracht heeft. De televisie brengt alles over; ook de dingen die eigenlijk in de onwetendheid zouden moeten blijven voor het kind. Vroeger leerden kinderen vooral uit boeken en door mondelinge overdracht. Ze leerden wat de volwassenen wilden dat ze leerden. Pas wanneer het kind eraan toe was werd hen dingen geleerd uit de wereld van de volwassenheid. De volledige realiteit werd stukje bij beetje geopenbaard. Dingen als seks en geweld waren niet voor kinderogen bestemd. De televisie heeft hier verandering in gebracht. Het vertelt alles aan iedereen, dus ook aan het kind. Alle dingen die eerst raadsels waren voor het kind worden allemaal tegelijkertijd openbaard. Er zijn geen geheimen meer. Het kind ziet seks, geweld, mensen die liegen etc. misschien voor hij of zij hieraan toe is. Daarnaast worden vaak tegenstrijdige dingen getoond, waardoor het kind gaat twijfelen over wat nu wel of niet waar is.

 

Ouders laten hun kinderen televisie kijken omdat dit gemakkelijk is. Zij hoeven dan geen inspanning meer te doen om het kind iets te leren. Dus de opvoeding door ouders neemt af, terwijl de opvoeding door de televisie juist toeneemt.

 

De televisie heeft de taak van het opvoeden overgenomen van de ouders. Het kind leert veel tegelijkertijd en vaak veel te vroeg in het leven. Wat vroeger nog ‘geheim’ werd gehouden door de volwassenen, wordt nu door de televisie overgedragen. Dit gebeurt vaak terwijl het kind er nog niet aan toe is en zorgt vaak voor twijfel, omdat er tegenstrijdigheden worden laten zien.

 

De taak van het onderwijs wordt onder andere door de jeugd als ideaal, het verdwijnen van het vaderfiguur en de televisie twee keer zo zwaar. De taak van de vorming van het sociaal en moreel besef behoorde eerst toe aan het gezin. Wanneer het gezin dit verloochent is het de taak aan de school om dit te vormen, nog voordat de echte taak van het onderwijs kan beginnen. Dit moet dan ook nog gebeuren in een minder affectieve omgeving dan het gezin, waardoor dit wordt bemoeilijkt. Vroeger wisten kinderen nog lang niet alles en hunkerden zij ernaar om te leren op school; ook al zorgde dit ervoor dat er minder speeltijd was. Tegenwoordig weten kinderen al zo veel door de televisie en worden zij hierdoor zo sociaal gevormd, dat het leren op school steeds moeilijker wordt. Het is dus ook nog een extra taak voor het onderwijs om al die overvloed aan informatie te ordenen en duidelijk te maken voor het kind. Kortom: de taak van de onderwijzer is enorm zwaar geworden, bovendien wordt het te weinig gewaardeerd en onderbetaald.

 

Toch is hier ook een positieve kant aan. In de gezinssituatie kan overbrengen van informatie leiden tot verstarring en instandhouding van vooroordelen.

 

Ouders hebben vaak tot doel hun kind te vormen naar wat zij zelf hadden willen zijn. Onderwijzers kunnen dit uit de weg gaan. Dingen zoals het aanleren van waarden over ethiek, godsdienst, seks, drugs en geweld behoorden eerst aan het gezin toe, maar wordt tegenwoordig steeds vaker overgenomen door de school.

 

Het nadeel van de verschuiving, van het aanleren van de primaire socialisatie aan het kind, van het gezin naar de school is dat de taak van het onderwijs heel zwaar wordt. Het voordeel is dat vooroordelen en verstarring binnen het gezin op deze manier verbroken kunnen worden.

 

Hoofdstuk 4. Dwang bij het leren

 

Dwang speelt altijd een rol in het onderwijs. Geen enkel kind zal veel inspanning willen doen om te leren, wanneer hij of zij deze tijd ook kan besteden aan spelen. We dwingen kinderen te leren voor hun eigen bestwil, maar hebben we daar wel het recht toe?

 

In de eerste jaren van het onderwijs speelt dwang een grote rol. Dit is echter niet enkel uit altruïsme, dus niet alleen in het belang van het kind. Er spelen ook egoïstische motieven mee. Ieder mens gaat dood, en voordat die tijd is gekomen wil je dat jijzelf in de volgende generatie doorleeft. Onze ervaringen, gewoonten, herinneringen, vaardigheden en dergelijke worden allemaal overgedragen aan de mensen die later de maatschappij gaan vormen. Op deze manier leven wij voort in de volgende generaties. De kinderen worden gebruikt om onszelf een vorm van onsterfelijkheid te geven. Hierdoor leeft de samenleving voort. De nieuwkomers dienen als rekruten hiervoor en hebben hier ook niets over te zeggen. We leggen het kind onze eigen menselijkheid op, zonder dat zij hiervoor kunnen kiezen. Net zoals dat zij niet voor het leven hebben kunnen kiezen. Hiermee worden zij veroordeelt tot de denkbeelden van de maatschappij, maar krijgen zij ook de kans om hier iets aan toe te voegen. Je kunt je alleen bevrijden van je nootlot door deze te begrijpen en te hebben geleerd. Onderwijs geeft hier de gereedschappen voor, en hoewel dit met enige dwang gebeurd, is dit de enige manier om je los te maken van de persoonlijk aangeleerde ervaringen.

 

De persoonlijke vrijheid staat tegenwoordig hoog in het vaandel. Deze vrijheid is niet natuurlijk, maar een verworvenheid van het deelnemen aan de samenleving. Om vrij te zijn moet je jezelf bevrijden van de onwetendheid. De enige vrijheid waarnaar gestreefd kan worden is die van aanpassing van de werkelijkheid. Enkel de mens is ertoe in staat om de wereld aan te passen aan zijn behoeften, in plaats van deze enkel te volgen. Kortom: vrijheid is niet de afwezigheid van dwang, maar de verovering van autonomie. Deze autonomie kan worden verworven door middel van onderwijs en opvoeding.

 

Om vrijheid te bereiken is er een zekere vorm van dwang nodig. Je moet worden opgevoed en onderwezen om autonoom te worden, en in elke vorm hiervan zit wel een stukje dwang. Dit is de paradox: dwang en vrijheid staan van nature tegen elkaar. Toch kun je de vrijheid van aanpassing verwerven door middel van deze dwang.

 

De dwang in onderwijs ligt in het feit dat kinderen zich alleen willen inspannen voor wat zij leuk vinden. Daarnaast is er geen onmiddellijke beloning, maar gaat het om een beloning op langere termijn. Kinderen zien niet wat deze beloning op langere termijn is en leven volgens het plezierprincipe. Het zijn de volwassenen die leren belangrijk vinden, niet de kinderen zelf. Kinderen zijn zeker wel nieuwsgierig, maar schoolvakken als wiskunde, geschiedenis, aardrijkskunde en dergelijke vereisen meer methodiek dan enkel nieuwsgierigheid. En deze methodiek valt dus enkel met een vorm van dwang aan te leren. De natuurlijke nieuwsgierigheid van kinderen moet tot ontplooiing komen en worden bijgestuurd. Wanneer je een stukje over iets weet, dan wil je alles weten. Wanneer een kind niets weet, zal het de verdere kennis ook niet missen. Maar wanneer de nieuwsgierigheid eenmaal is aangewakkerd doordat het kind een stukje kennis heeft vergaard, dan komt de wil om te leren makkelijker naar voren.

 

Toch gebeurd leren uiteindelijk door wat de volwassenen willen dat het kind leert. Dit zijn niet alleen methoden, maar ook bijvoorbeeld sociale gewoonten waar het kind de grootste moeite mee kan hebben. Voorbeelden van zulke gewoonten zijn respect hebben voor ouderen of u zeggen, met mes en vork eten en dergelijke. Het kind moet gedwarsboomd worden bij het onderwijzen. “Om zijn geest te verlichten, moet eerst zijn wil worden omgevormd”. Aan de ene kant moet de natuurlijke nieuwsgierigheid van het kind worden gevolgd, maar aan de andere kant moeten dingen aan het kind worden voorgelegd. Er moet een goed model worden voorgelegd om het kind goed op te voeden tot een zelfstandig, autonoom individu. Echter zorgen televisie en mensen op straat voor slechte modellen. De slechte rolmodellen hebben wel meer aantrekkingskracht op het kind dankzij de aankleding. Er zijn mooie decors op televisie, brute kracht op straat etc. Het kind is een potentieel dat in goede banen moet worden geleid.

 

Er bestaat een pedagogische mythologie van het creatieve kind. Hierin heeft het kind een aangeboren, natuurlijke creativiteit en zal het zijn of haar eigen genialiteit ontwikkelen. Wanneer er sprake is van dwang dan zou deze natuurlijke creativiteit weggevaagd worden en plaats maken voor routines uit de maatschappij. Volgens Claude Lévi-Strauss heeft het kind wel creativiteit in zich voor mogelijkheden, maar heeft het niet de vermogens om dit ook zelf te kunnen realiseren. De creativiteit om dingen aan te kunnen leren en op te nemen is aangeboren.

 

Een kind heeft een natuurlijke belangstelling voor kennis. Het is nieuwsgierig en zodra het een stukje kennis heeft wil het meer weten. Dit moet echter wel op school of in het gezin gebeuren, omdat dit de beste rolmodellen zijn. Het kind heeft een aangeboren creativiteit om dingen te kunnen leren en op te nemen. Toch moeten de opvoeders en onderwijzers bepalen wat er opgenomen moet worden, omdat het kind dit niet zelf kan.

 

Wanneer de natuurlijke creativiteit van een kind verloren gaat is dit niet per se slecht. Er staat namelijk tegenover dat de resultaten wenselijk zijn voor de maatschappij en dat er stimulerende persoonlijkheden worden gevormd, in plaats van grillige ‘creatieve’ persoonlijkheden.

 

Discipline is een belangrijk onderdeel in het leren. Leren is niet mogelijk zonder een vorm van discipline. Aandacht moet duurzaam worden gericht op hetgeen dat geleerd moet worden. De ‘echte’ schoolvakken, zoals wiskunde, zijn disciplines waar discipline voor vereist is.

 

Foucault: Discipline veronderstelt een psychologische vorm van macht. Disciplinaire macht is, zoals gezegd, erg belangrijk in opvoeding en onderwijs. Maar het is niet duidelijk hoe men daar een houding tegen in moet nemen. Moet men kritisch, opstandig, of misschien neutraal staan tegenover macht? Deze vraag wordt verder niet beantwoord.

 

Plato schreef al dat kinderen spelenderwijs moeten leren, in plaats van onder dwang. Leren door vermaak en leren door spel zijn twee belangrijke peilers hierin. Spelen neemt een grote plaats in ons leven. Dus waarom zou het kind niet spelenderwijs leren, wanneer hier groot plezier uit gehaald kan worden? Wanneer je ergens plezier in hebt, dan onthoud je het ook beter. Tijdens het spel moeten dan niet teveel beloningen, of voor zover dat geldt straffen, gegeven worden; anders gaat dit ten koste van de vrijblijvendheid van spelen.

 

Tegenover dit idee staat dat veel dingen die het onderwijs moet leren niet spelenderwijs te leren zijn. We gaan juist naar school om die dingen te leren die we niet spelenderwijs tot ons kunnen krijgen. Zoals eerder gesteld is een doel van het onderwijs om volwassenen te vormen, en niet om kinderen kind te laten blijven. Het kind moet worden voorbereid op een leven als volwassene, en dit kan niet door middel van. Volwassenen doen niet veel aan spel, maar besteden het meeste van hun tijd aan werk en zich inspannen. Dit kost moeite, maar is niet altijd onaangenaam. Moeilijke taken die veel inspanning kosten kunnen ook veel voldoening geven. Discipline is niet alleen op zichzelf bevredigend, maar is ook een voorwaarde om de cultuur van binnenuit te begrijpen. We leven tegenwoordig in een consumptiemaatschappij en alles kan worden gekocht. De wereld is makkelijk en kinderen kennen geen problemen meer waar geen oplossing voor klaarligt. De school is de enige plek waar het kind nog kan worden voorbereid op een ‘zwaar’ leven. Hier moet het kind discipline leren, en leren om moeite te doen voor iets. Veel kinderen aanvaarden dit echter niet, omdat zij het nu ervan niet meer begrijpen. Het leven is te makkelijk geworden. Cultuur is niet iets wat je kunt consumeren, maar iets dat je je eigen moet maken. En dit eigen maken kan alleen door middel van discipline.

 

Spel is een mooie manier om iets te leren. Zo leren kleuters voornamelijk door spel en kunnen vaardigheden op bijvoorbeeld een computer goed spelenderwijs geleerd worden. Er wordt plezier aan beleefd. Toch is dit volgens Savater geen goede manier in het onderwijs. Het onderwijs is juist de enige plek waar discipline nodig is. Je komt naar school om de dingen die je spelenderwijs juist niet kunt leren tot je te nemen. Daarnaast is een doelstelling van het onderwijs om volwassenen te vormen, niet om kinderen kind te houden door zich op spel te richten.

 

Autoriteit betekent in het Latijn ‘doen groeien’. Het is dan ook diep verweven met goed onderwijs en een goede opvoeding. Kinderen hebben toezicht, autoriteit, nodig om op te groeien tot een goed mens. Een verantwoordelijk mens wordt gemaakt door keuzes die door anderen worden aangereikt, terwijl de persoon in kwestie hier nog geen verantwoordelijkheid voor neemt. Deze keuzes van anderen worden uiteindelijk geïnternaliseerd en zo wordt zelfbeheersing aangeleerd, met behulp van bevelen en aanwijzingen. Autoriteit ondersteunt het kind, maar werkt het ook tegen wanneer hij of zij zelf geen goede keus maakt. Autoriteit moet in eerste instantie worden voorgelegd aan de jongere, maar soms is het noodzakelijk dat het wordt opgelegd.

 

Kinderen zijn immers geen gelijke aan de leraar wanneer het gaat om de inhoud van de opvoeding en het onderwijs. Ze worden hier echter wel gelijken door. Het kind is geen onderdrukte minderheid in dat deel van zijn leven, zoals veel mensen dit zien in verband met de autoriteit, maar wordt gevormd tot gelijke. Wanneer je ze te vroeg los zou laten zouden zij juist de onderdrukte minderheid kunnen worden. Wanneer er geen autoriteit zou zijn heeft het kind geen steun meer en kan het kind niet groeien. Autoriteit moet echter niet worden verward met tirannie.

 

Tegenwoordig is er nog maar weinig sprake van autoriteit in het gezin, waardoor kinderen ontsporen. Ze willen zich niet meer inspannen en kunnen nog maar zelden iets afmaken wat hen niet boeit. Dit komt voor uit primaire sociale problemen, die niet door de school kunnen worden opgelost. Het is immers ook niet door de school veroorzaakt. Het is de taak van de school om vrije burgers te vormen, al is dat in de huidige wereld niet meer gemakkelijk.

 

Autoriteit is niet hetzelfde als tirannie. Iets wordt voorgelegd aan het kind, en af en toe opgelegd wanneer het kind nog niet in staat is tot een goede keuze. Het is om het kind te ondersteunen en te helpen groeien tot een gelijke. Een verstandige leraar moet aan de ene kant gezag uitoefenen, maar tegelijkertijd niet de impertinentie inperken. Dit is het zoeken naar bevestiging, door een kritische houding aan te nemen en niet alles zomaar voor waar aan te nemen. Vragen stellen is hierbij belangrijk.

 

Hoofdstuk 5. De humaniora

 

Bij elk tijdperk horen bepaalde angsten. Sommigen hiervan zijn irrationeel, zoals aan het begin van de 20e eeuw iedereen bang was voor crematie, terwijl er eigenlijk angst voor de atoombom had moeten zijn. Tegenwoordig is men bang voor het verdwijnen van de traditionele humaniora, welke plaats zouden maken voor computers, economie, marketing en dergelijke. Tegenwoordig zijn alle schoolvakken hierop gericht. Op school wordt gedacht aan toekomstige beroepen of carrièreplanning, in plaats van denkvakken zoals filosofie. Dit soort vakken vindt men tegenwoordig maar tijdverspilling. Nu ligt de nadruk meer op toepasbaarheid en bruikbaarheid in de maatschappij.

 

Maar wat zijn nu eigenlijk de humaniora? Dit is nooit precies duidelijk geworden, en blijft vaak onbeantwoord. Er is eind negentiende eeuw een scheiding opgekomen tussen de natuurwetenschappelijke cultuur en de literaire cultuur. Dit wordt ook wel de scheiding tussen bèta en alfa genoemd. Daarna is het idee dat technische en complexe kennis nodig is in onze moderne maatschappij gekomen. Dit de tegenstelling van de literaire cultuur. Deze complexe kennis is alleen zo uitgebreid geworden dat het geheel niet meer te overzien is. Hierom is er de behoefte ontstaan aan specialisatie. Wanneer je je specialiseert, moet je afstand doen van andere kennis; zo denkt men tegenwoordig.

 

Dit is echter iets van deze tijd, het is geen noodzakelijke eis. Eigenlijk zijn alle vakken even belangrijk; natuurwetenschappen zijn geen ‘loze formules’ en literaire cultuur is niet ‘veel praten en zonder doel’. Alle vakken zijn nodig om elkaar te begrijpen. In het klassieke humanisme van de humaniora beoogde men het kritische vermogen te stimuleren met rationaliteit. Dit komt overeen met wat tegenwoordig de ‘alfavakken’ zijn. Dit is een van de hoogste menselijke prestaties voor de geest. Hierdoor kan een totaalvisie van kennis worden opgebouwd, dus ook van de zogenaamde ‘bètavakken’.

 

Om het kritische vermogen te bevorderen zijn zowel alfavakken als bètavakken belangrijk. Er zou dus eigenlijk geen onderscheid gemaakt moeten worden. Het is bijvoorbeeld zowel belangrijk waar de naam van een bepaalde ziekte vandaan komt, om het geheel beter te begrijpen (alfa), als wat de ziekte doet met het menselijk lichaam (bèta). Kortom: het zuiver culturele belang van kennisverwerving in de letteren is niet groter dan die van de kennisverwerving in de natuurwetenschappen, of andersom. Ze hebben elkaar nodig om elkaar goed te kunnen begrijpen.

 

Het gaat er bij de humaniora niet om wat er onderwezen wordt. Alle vakgebieden hebben hun doelmatigheid en bruikbaarheid. Dit is dan ook terug te zien in het vakkenaanbod op scholen en universiteiten. Hierbij stuit je op twee problemen. Ten eerste heeft een leerling een beperkt opnamevermogen en kan hij of zij overbelast raken door de enorme hoeveelheid lesuren die per dag worden gegeven. Ten tweede is er de beperkte beschikbaarheid van docenten. Veel van hen hebben hun bevoegdheid behaald in een tijd waarin het huidige vak nog niet eens bestond. Er is dus geen tijd om alle vakken te onderwijzen, en er zijn niet genoeg docenten die het vak genoeg in de vingers hebben om dit te onderwijzen. Toch zijn deze problemen over het vakkenaanbod niet het belangrijkste. Het belangrijkste is namelijk op welke wijze er wordt onderwezen, niet wat er wordt onderwezen. Het gaat er in het onderwijs namelijk bovenal om dat de natuurlijke nieuwsgierigheid wordt gewekt, en de lust om te leren. Het doel van het onderwijs is dus algemeen, niet specifiek. De specifieke vakken maken niet uit, het gaat om het algemene doel om de nieuwsgierigheid te wekken. Het maakt kortom niet uit welk vak in de wetenschap belangrijker is, maar of de manier waarop het onderwezen wordt bijdraagt aan de intellectuele ontplooiing van de leerling. Ook bij de humaniora ging het niet om het wat, maar om het hoe. Een voorbeeld van hoe het tegenwoordig fout kan gaan is het schoolvak wiskunde. Dit is een belangrijk vak in de natuurwetenschappen, maar tegelijkertijd is het één van de meest gehate vakken. Dit komt omdat de leerling bij veel docenten enkel formules moet stampen; het wordt niet leuk gemaakt om het te leren. Wanneer dit vak, door middel van een goede docent, de natuurlijke nieuwsgierigheid zou aanspreken, zou dit ook inderdaad een goed schoolvak zijn.

 

Er bestaat in deze tijd het spookbeeld dat de traditionele humaniora(taal, geschiedenis, cultuur) verdwijnen in het onderwijsprogramma en plaats maken voor techniek, economie en dergelijke vakken. Hierdoor zouden de toekomstige generaties misschien deze traditionele humaniora moeten missen terwijl dit zo belangrijk is voor een volledige zelfontplooiing. De vakken waarvoor de traditionele vakken plaatsmaken zouden beter toepasbaar zijn in de maatschappij. In deze tijd is er behoefte aan specialisatie en is er een debat gaande over welke vakken belangrijk zijn.

 

Het vakkenaanbod is op scholen zo groot geworden dat het de pan uit rijst. Hierbij komen twee problemen naar boven: ten eerste kunnen de leerlingen het vakkenaanbod niet aan. Het kost teveel tijd en ze kunnen niet alles goed in zich opnemen. Ze kunnen hierdoor overbelast raken. Ten tweede zijn de leraren niet geschoold genoeg in de vakken die zij doceren, omdat deze vakken in ‘hun tijd’ nog niet bestonden. Vakken worden tegenwoordig heel snel vernieuwd. Het fundamentele probleem in het onderwijs is echter niet wat er wordt onderwezen, maar hoe het onderwezen wordt. Wanneer iets goed wordt onderwezen, dan wordt de nieuwsgierigheid gewekt, wat goed is voor de kritische en rationele ontwikkeling van de leerling. Dit is namelijk het belangrijkste doel in het onderwijs. Echter, doordat de leraren tegenwoordig niet meer goed kunnen doceren en daarmee hun leerlingen prikkelen, maar zich richten op andere zaken zoals verplichte lesuren, zullen de vakken die onderwezen worden ook steeds meer gehaat worden.

 

Er zijn wel degelijk manieren om leerlingen geen afkeer, maar betrokkenheid en plezier in het leren op te wekken. Betrokkenheid is de enige manier waarop de leerling genoeg wordt geprikkeld om ook echt zelf te willen leren. Wanneer de leerling betrokken is kan hij of zij zelf, op eigen kracht, de studie voortzetten. Tegenwoordig wordt leerstof vaak onefficiënt onderwezen. Het schrikt leerlingen af, in plaats van ze te verlichten. Het wordt moeizaam onderwezen, met veel formules en moeilijke woorden, terwijl het ook makkelijker kan en de leerling ook bij de stof betrokken zou kunnen worden. De hoofdoorzaak van de inefficiëntie van het onderwijs is pedagogische pedanterie. Dit komt bij vele onderwijzers voor. Bij pedanterie wordt er gedweept met kennis. De kennis wordt verheerlijkt, in plaats van dat deze daadwerkelijk onderwezen wordt. Het is de houding dat intimiderende maniertjes van de wijsheid boven de geduldige nederigheid gaat, waarmee onderwezen zou moeten worden. Er wordt overbluft, in plaats van geïnformeerd. De ogen worden niet geopend, maar eruit gerukt. Vaak waren de leraren die hier last van hebben vroeger zelf erg goede leerlingen in het vak. Ze denken dat ieder van zijn leerlingen dezelfde voorliefde voor het vak heeft als hijzelf of zijzelf ooit had. Onwillige leerlingen komen dan over als persoonlijke tegenstanders. Het is dan ook een van de hoofdtaken van een leraar om hier overheen te kunnen kijken.

 

Wanneer je wilt onderwijzen, moet je hier niet direct mee beginnen; je moet eerst de lust om het vak te leren aanwakkeren bij de leerlingen. De pedant begint te onderwijzen bij de huidige stand van zaken, inclusief moeilijke termen, theorieën en formules, alsof hij het tegen vakmensen heeft. Het is belangrijk dat de beginnende leerling eerst de smaak te pakken krijgt en ook bij het begin begint. Leer ze bijvoorbeeld eerst iets over de ontstaansgeschiedenis en laat ze dingen uit de praktijk zien. Dit zien veel leraren over het hoofd. Wanneer de leerling de huidige theorieën niet begrijpt, omdat zij de achtergrond er niet van kennen, worden zij vaak vervloekt door de leraar. Dit terwijl het juist de schuld van de leraar is dat de leerling het niet begrijpt. De pedant wil eigenlijk het liefst bewonderd worden door geleerden in plaats van te onderwijzen aan onwetenden. Een echt goede leraar wil echter niet bovenaan de hiërarchie staan en bewonderd worden, maar heeft de nederigheid om anderen te verlichten. Hij heeft afstand gedaan van het menselijk verlangen zichzelf te bewijzen.

 

Bij pedanten wordt er gepronkt met de verworven kennis, in plaats van dat het wordt onderwezen. Pedagogische pedanterie is de houding van onderwijzers dat de kennis wordt verheerlijkt, in plaats van daadwerkelijk goed wordt onderwezen. De leraar gaat ervan uit dat iedereen al een voorliefde heeft en begint direct met kennis te smijten, terwijl de leerling hier nog niet aan toe is. De leerling wordt hierdoor verblind in plaats van dat hij of zij het gaat begrijpen. Dit is een probleem in het onderwijs. De wijze waarop onderwezen wordt is belangrijker dan de inhoud. Pedanterie dweept met inhoud en kan dus in de weg staan van de pedagogie.

 

Ook kleine kinderen kunnen ontdekken. Het is zelfs zo dat hoe minder men weet, hoe meer er ontdekt kan worden. Dit moet echter wel gebeuren onder begeleiding van een kundig persoon met geduld. Het zijn dan wel geen belangrijke ontdekkingen voor de wetenschap, maar wel voor het individu. Deze ‘onbelangrijke’ ontdekkingen geven wel de drang om te blijven zoeken naar nieuwe antwoorden en steeds meer te willen weten. Het onderwijs moet daarom leren wat er al is bereikt. Daarnaast moet het leren hoe er meer bereikt kan worden. Het gaat echter niet om stampen, maar om begrip. Alle kennis komt voort uit eerdere kennis. Dus ook de kennis van de toekomst is gebaseerd op vroegere kennis; de kennis die ‘onbelangrijk’ is. Je kunt niet van het niets direct overstappen op het allerhoogste; hier zijn tussenstops voor nodig.

 

Al het voorgaande komt neer op één ding: de belangrijkste taak van de leraar is om intellectuele hartstocht voor het leren over te dragen. Niet om neer te kijken op ‘makkelijke’ dingen. Deze makkelijke dingen zijn belangrijk in de lange weg van ontdekkingen van de leerling. De vroegere virtuosi had dit door. Zij zochten rustig en toegewijd naar kennis. Zij waren breed geïnteresseerde wetenschappers en filosofen die van alles zoveel mogelijk wilden leren. Deze bestonden eind zestiende, begin zeventiende eeuw. Een voorbeeld van een virtuosi is Boyle (van de natuurwet). Het ging er onder andere om dat een virtuosi zich niet laat leiden door algemeen aanvaarde opvattingen, de geestelijke bezigheden kan waarderen en waardigheid kent. Hij kan een ‘dwaas’ direct herkennen. Alle kennis is belangrijk en er is geen tweedeling te maken. Alleen halfgeleerden, zoals er tegenwoordig veel bestaan, kijken met minachting naar bepaalde vakgebieden als filosofie en literatuur of wiskunde en natuurkunde. Dit zijn de ‘dwazen’ en komen tegenwoordig maar al te vaak voor.

 

De term humaniora komt niet voort uit ‘humane’ vakgebieden, maar uit tegenstelling van theologie. De humanisten bestudeerden teksten die werden geschreven door mensen, niet teksten van goddelijke herkomst. De humaniora zijn ontstaan in de tijd van de renaissance en in deze tijd werden teksten die door mensen werden geschreven in het Latijn of het Grieks opgeschreven. Grieks en Latijn waren om deze reden belangrijk voor de humaniora. Wetenschappelijke kennis was in deze taal opgeschreven. Deze kennis werd niet door het geloof geopenbaard, dus moest je erachter komen door te lezen. De humaniora hadden een houding die werelds was, in tegenstelling tot heilig. Er kwam een nieuw geloof in de menselijke vermogens. Er was een groot ontzag voor de menselijke rede, wat de basis is van het humanisme.

 

De strijd tussen het rationalisme en het geloof is gewonnen door het rationalisme. Tegenwoordig hoor je echter vaak het verwijt dat dit rationalisme een “blind geloof in de almacht van de rede” is. Het is daarentegen zo dat de rede alleen blind wordt geloofd door de mensen die er nauwelijks gebruik van maken. Deze mensen stellen er hoge eisen aan. Alle gemeenschappen zijn rationeel, en ieder mens denkt in principe rationeel na. Niemand gaat zich bijvoorbeeld voor een boom verstoppen, maar erachter. Andere volkeren zouden andere logica hebben dan westerlingen en daarom niet rationeel zijn. Dit klopt niet, maar zo kijkt men tegenwoordig tegen het rationalisme aan.

 

Het belangrijkste kenmerk van de humaniora is dat zij een voorkeur hebben voor de rede, en hier ontzag voor hebben. Je kunt niet zomaar dingen aannemen van het geloof, wanneer je hier zelf niet rationeel over hebt nagedacht. De humaniora geloven echter niet onvoorwaardelijk in de rede, zonder hierover na te denken. Dit is hetzelfde als het geloof. De humaniora gebruiken de rede ook daadwerkelijk.

 

Een punt van kritiek in het hedendaagse onderwijs tegen de humanisten is dat het te rationalistisch is, en dat intuïtie en gevoel ondergewaardeerd wordt. Maar daartegenover kun je de vraag stellen of het niet nu juist de rede is die het belang hiervan in kan zien. De rede beseft haar eigen grenzen, niet haar almacht. De rede is namelijk niet almachtig. Voor de ratio is iedereen gelijk en is deze gelijkheid tussen alle mensen onontkoombaar. Ieder mens bezit rationaliteit.

 

Rationaliteit kan ook worden gezien als de zoektocht naar waarheid. Er bestaat een besef van waarheid, en zonder dit besef is er geen onderwijs mogelijk. Er is altijd een zoektocht naar waarheid, dit zit in de menselijke natuur, en deze waarheid moet worden overgebracht. Er kan geen onderwijs zijn wanneer de waarheid van ieder individu dé waarheid zou zijn. Het is echter wel zo dat de waarheden die overheersen uit de maatschappij voortkomen. Het zijn gezichtspunten van tegenstrijdige belangen uit de maatschappij. Waarheden zijn nooit absoluut en zijn een weerspiegeling van onszelf. Juist hierom zijn ze het bestuderen waard. In het onderwijs moet bij iedere waarheid de mogelijkheid tot kritische twijfel bestaan, omdat waarden niet absoluut zijn. Waarheid en twijfel is de kern van het onderwijs en de opvoeding.

 

Wanneer een mens naar de rationele waarheid zoekt, komt deze twee problemen tegen: ten eerste is er de aanbidding van meningen, en ten tweede het abstracte niet kunnen zien. Wanneer iemand geen zin heeft om iets uit te leggen, of ronduit de kennis hier niet voor heeft, dan hoor je vaak: maar dat is mijn mening. Op deze manier lijkt het alsof het gaat om de persoon tot wie de mening toebehoort, in plaats van om de argumenten waarop deze mening is gebaseerd. Niemand kan zich losmaken van zijn mening. Naast de eigen mening moet ook de mening van een ander gerespecteerd worden. Dit is echter niet mogelijk; omdat dan alle persoonlijke waarheden ook de echte waarheid zou zijn. En dit was nu juist niet zo. Tegenwoordig is er de opvatting dat alle meningen gelijkwaardig zijn. Wanneer je je mening uit onder het motto dat het jouw mening is, dan is dit vaak om tegenwerpingen uit de weg te gaan.

 

Het enige dat gerespecteerd zou moeten worden zijn de mensen, niet hun meningen.

 

Het recht op een eigen mening betekent dat je je mening over mag brengen op een ander, en dat deze ook bediscussieerd kan worden. Andere mensen mogen hier best tegenin gaan, met logische en redelijke argumenten. Dit is vaak het probleem bij geloofsovertuigingen: mensen zijn overtuigd van hun geloof en houden voet bij stuk, zonder deel te nemen aan een redelijke discussie.

 

Kortom: er moet een onderscheid worden gemaakt tussen degene die argumenteert, en de argumentatie die hij of zij voortbrengt.

 

Er zijn verschillende problemen bij het zoeken naar de rationele waarheid. Ten eerste is er het feit dat er geen absolute waarheid is. Waarheden veranderen naar tijd en plaats; het is een weerspiegeling van maatschappelijke opvattingen. Omdat er geen absolute waarheid is moet er de mogelijkheid zijn tot twijfel. Ten tweede is er de aanbidding van meningen. Tegenwoordig gaat het meer om de persoon die het gezegd heeft, dan om wat er gezegd is. Ten derde kunnen mensen vaak geen abstractie zien. Wanneer zij eenmaal een mening hebben, luisteren ze niet meer naar andere meningen. Ook niet wanneer deze goed onderbouwd worden.

 

In het humanisme is het belangrijk dat overtuigingen ter discussie gesteld kunnen worden. Meningen moeten goed onderbouwd worden. Hiervoor is het belangrijk dat je je goed kunt uitdrukken en dat je kunt luisteren naar de mening van anderen.

 

De kerntaak van het onderwijs is volgens Savater: 1) de cognitieve honger van de leerling prikkelen, niet deze te bederven door middel van pedanterie. 2) de intellectuele hartstocht van de leerling opwekken voor het vak. 3) de twee-eenheid van waarheid en twijfel, er bestaat niet één vaste waarheid, het is niet een abstract gegeven. 4) het creëren van de bereidheid tot oprechte deelname aan rationele debatten en tot het gezamenlijk zoeken naar de waarheid. De uiteindelijke kerntaak, uit de voorgaande vier punten afgeleid, wordt dan: het doen groeien van een kritische geest zonder concessies te doen aan de aandrang om simpelweg tegen alles oppositie te voeren. De leraar mag hierbij niet vooruitlopen op dingen die nog niet aannemelijk zijn gemaakt en mag niet pendant zijn.

 

Men zal nooit iets te weten komen door zomaar alles na te zeggen wat hem vertelt wordt. Kinderen vragen je de oren van je hoofd. Ze hebben er plezier in om vragen te stellen en over dingen na te denken. Hiermee ontdekken zij hun eigen meningen.

 

Hoofdstuk 6. De samenleving

 

Het onderwijs is niet alleen het doorgeven van kennis en vaardigheden. Het is ook het doorgeven van levensidealen en het werken aan een gezamenlijk sociaal project. Onderwijs en pedagogiek staan in dit opzicht dus hand in hand. Ze zijn altijd met elkaar verbonden. Hierbij gaat het niet alleen om het individu, maar ook om de samenleving. Onderwijs en opvoeding is ook altijd door mensen gegeven, het is mensenwerk. Een mens is altijd enigszins subjectief, en het onderwijs en de opvoeding dus ook. Ze dragen de stempel van de tijd en de plaats waarin het plaatsvindt. De subjectiviteit is niet alleen een kenmerk van de leraar en leerling (het individu), maar ook van tradities, cultuur, normen en waarden etc. (de samenleving). Onderwijs en opvoeding sturen naar een sociale richting. Dit is de richting die de gemeenschap belangrijk vindt.

 

Het universele kenmerk van onderwijs door de eeuwen heen is dat het een gezamenlijk sociaal project is. Het staat hand in hand met de pedagogiek. Het is subjectief en hangt af van de sociale richting die de gemeenschap belangrijk vindt.

 

Ieder pedagogisch ideaal is dus een spiegel van de samenleving. Maar wanneer het onderwijs een spiegel van de samenleving is, hoe kan het er dan op gericht zijn om individuen te vormen, die de samenleving rationeel denkend kunnen veranderen en verbeteren? Het betekent namelijk dat onderwijs noodzakelijk behoudzuchtig is, en deze behoudzucht dus ook overdraagt. De samenleving rust haar nieuwe leden uit op de manier waarop zij continu voort kan bestaan. Het onderwijs is gericht op het behoud van de samenleving, niet de vernietiging hiervan. De nieuwe generatie krijgt dingen opgelegd, om aan de eisen van het collectief te voldoen; zoals al eerder is opgemerkt. Onderwijs en opvoeding hebben altijd wel een oogpunt van behouden in zich. Zowel voor het collectief als voor het individuele.

 

Het onderwijs is niet enkel behoudzuchtig. Dit komt door twee dingen: ten eerste zijn het niet alleen feiten die een mens leert. De mens heeft een geestdrift voor symbolen. Je leert niet alleen wat iets is, maar ook wat het betekent, en soms ook wat het zou moeten betekenen. Onderwijs gaat hierom niet alleen om behoudzucht, maar ook over de slechte dingen die zijn geweest en de hoop op een betere toekomst. We onderwijzen dan wel naar een rolmodel (de samenleving), maar tegelijkertijd wordt ook een ontevredenheid met het bestaande gecreëerd. Er ontstaat een onwil tot conformatie. Ten tweede ontwikkelt de samenleving zich niet alleen door middel van onveranderlijke natuurwetten. De samenleving is nooit helemaal af. Er is ook nooit een evenwicht en er schort altijd wel iets aan. Er zijn verschillende tegenstrijdigheden. Deze tegenstrijdigheden worden dan ook onderwezen en bieden alternatieven. De onderwijzers zijn eigenlijk verantwoordelijk voor de toekomst van de wereld. Om het ten goede te kunnen veranderen moet zowel het verleden als de huidige situatie goed worden begrepen. Ook de ‘slechte’ opvattingen en ideeën moeten worden bediscussieerd.

 

Het onderwijs draagt kennis over ter behouding. De goede dingen moeten worden behouden, maar er zijn ook slechte dingen die veranderd moeten worden. Dit kan alleen door de nieuwkomers goede instrumenten hiervoor te geven: inzicht en kennis.

 

Niet iedere verandering is een verbetering, dit moet altijd goed worden onthouden. Onderwijs is nooit neutraal, maar gebaseerd op ideeën uit de samenleving. Het kiest voor een onderwijsmodel omdat dit het beste model uit de tijd is, niet omdat dit het enige model is. In de toekomst wordt er waarschijnlijk naar een ander model lesgegeven. Het onderwijs gaat dus niet om het onderscheid tussen partijdig en neutraal, maar om de kwestie welke partij er gekozen moet worden.

 

Het onderwijs is een mengeling van conserveren en vernieuwen. Een samenleving is erop gericht zichzelf te behouden, en dit speelt door in het onderwijs. Aan de andere kant is er behoefte aan vernieuwing, omdat er ook slechte aspecten zijn in een samenleving. Dit behoud en verandering gaat niet altijd goed samen. Het is belangrijk om het beste model te kiezen en te handelen naar inzicht; het weten wat goed en slecht is aan een samenleving, en niet denken dat alle veranderingen goed zijn. De leraar heeft hierin een belangrijke rol. Deze kan namelijk niet geheel onpartijdig zijn. Het is wel van belang dat de leraar open staat voor vernieuwingen en discussies. Wanneer hij dit niet doet, dan nemen de leerlingen alles maar aan. Dit is nu juist niet goed voor de ‘goede’ veranderingen.

 

Het is belangrijk een kind op te voeden tot een zelfstandig individu met zijn/haar eigen opvattingen. Een zelfstandig individu moet zijn eigen mening hebben, maar moet deze ook kunnen beargumenteren en open staan voor andermans mening. In de maatschappij zou aan dit menselijke beeld meer aandacht moeten worden besteedt, in plaats van de aandacht te leggen op verschillen tussen mensen. Alle mensen hebben het vermogen om een zelfstandig individu te worden. Het onderwijs zou zich dus moeten richten op democratische universaliteit. Discriminatie hoort hier niet in thuis. Niemand mag worden uitgesloten van het onderwijs, dat maakt dat een mens ook zelfstandig kan worden. Het basisonderwijs moet voor iedereen toegankelijk zijn, niemand is voor niets geboren en ieder mens heeft een doel. Specialisaties mogen echter wel naar de roeping van een individu worden verdeeld. Iemand is wat hij of zij bewijst te zijn, door middel van kundigheid en inzet; niet waartoe zijn wieg hem of haar voorbestemd. Onderwijs gaat in tegen dit fatalisme; het is niet een geprogrammeerde schikking in het onvermijdelijke. Het richt zich op een meer rechtvaardig maatschappelijk evenwicht. In sommige landen komt het nog steeds voor dat vrouwen worden uitgesloten van onderwijs.

 

Andere landen gebruiken het argument dat bepaalde bevolkingsgroepen van nature, biologisch gezien, dommer zouden zijn en het geld beter aan iets anders kan worden besteed. Hierdoor is geen vooruitgang of modernisatie mogelijk. De menselijke intelligentie valt niet te vergelijken. Ieder mens is anders, werkt anders en heeft zijn of haar eigen capaciteiten. De geërfde capaciteiten kunnen voor vele verschillende doeleinden worden gebruikt en zijn dus allemaal nuttig. Ieder mens wordt met dezelfde destructieve neigingen geboren, maar het ligt aan de opvoeding en scholing hoe deze zich ontwikkelen. En het zijn nu juist de sociale omstandigheden die meegegeven worden door de ouders. Dit is veel relevanter dan de biologische bouwstenen. Het universele streven van democratisch onderwijs zou moeten beginnen met deze sociale achterstanden aan te vullen. Onderwijs moet dit niet keuren of uitsluiten, want ieder mens heeft zijn capaciteiten en ieder mens kan een zelfstandig individu worden.

 

Democratische universaliteit binnen het onderwijs beoogd ieder mens onderwijs te bieden. Ieder mens heeft het in zich om een zelfstandig individu te worden, ongeacht biologische aspecten. De sociale factoren zijn de boosdoeners van racisme en uitsluiting in het onderwijs en deze zouden dus eerst verholpen moeten worden om dit ideaal tot zijn recht te laten komen.

 

Er is nog een universele plicht van het onderwijs: eenieder moet kunnen terugkeren naar zijn of haar wortels. Dit wordt vaak slecht begrepen. Mensen kunnen reizen en zich vestigen waar men dit het beste uitkomt. Sommige culturen kunnen dit niet accepteren en verschuilen zich achter het biologische geboorterecht. Zij vinden dat het ‘onkruid’ weg moet waar zij het eerste zijn geplant. Denk bijvoorbeeld aan de Jodenvervolging in de tweede wereldoorlog. Het is een verschrikkelijke visie dat de ene bevolkingsgroep beter zou zijn dan de andere en zich hiervan zou moeten zuiveren. Dit gebeurd in andere landen nog wel eens binnen het onderwijs. Door onze wortels zouden we begrijpen dat we anders zijn dan anderen. Maar het enige universele aan dit principe, is de universaliteit van wortels. Wortels zijn de eigenschap waarin alle planten op elkaar lijken, alle verschillende soorten; zowel prachtige bloemen als onkruid. Onze wortels zijn eigenlijk datgene wat ons menselijk maakt, en wat alle mensen hebben. Menselijkheid is niet de cultuur of de groepering dat een individu kan opeisen, maar iets wat alle mensen delen namelijk het gebruik van taal, het rationele vermogen, het vermogen om verleden en toekomst te zien, symbolen te gebruiken en dergelijke. Al het andere, zoals culturele patronen, mythen, gewoonten en dergelijke, is wat ons divers maakt. Wanneer iemand terugkeert naar zijn wortels kan echter niets anders zijn dan universeel. Mensen die anderen uitsluiten doen dit nu juist niet. Zonder wortels sterft een plant uit. Dus zonder de gelijkheid van mensen zou er geen diversiteit in culturen zijn. Alleen door terug te keren naar de universele wortels van de mens kan men elkaar als gelijke gaan zien en zal er een eind komen aan discriminatie.

 

Culturen worden ook altijd door elkaar beïnvloed. Iedere cultuur is ontstaan uit een mengeling van andere culturen. Deze wederzijdse beïnvloeding is nu juist beschaving. Dit moet het onderwijs proberen over te brengen. Het gaat erom dat tegenwoordig iedereen lijkt te denken dat cultuur onveranderlijk is, terwijl het eigenlijk zo is dat culturen door de jaren heen elkaar beïnvloeden. Cultuur is veranderlijk. Dit is de universaliteit ervan. De les die het onderwijs hierover door moet geven is: er is wel ruimte voor diversiteit, maar niet voor de hokjesgeest. Wanneer mensen in hokjes geplaatst worden zijn zij niet meer vrij. Zij mogen niet meer hun eigen levensweg bepalen. Ze moeten dan bijvoorbeeld naar bepaalde scholen, die hen begrijpen. Daar is dan geen vrije keuze in.

 

De drang om zich van anderen te onderscheiden is ontstaan doordat mensen teveel op elkaar zijn gaan lijken. Het is echter zo dat verandering er altijd zal zijn en ook mensen veranderen. Universalisme betekent niet hetzelfde als gelijk zijn.

 

In het onderwijs moet de mens universeel zijn. Mensen zijn gelijken van elkaar in de basis, de wortel. Alleen aan de buitenkant schelen ze van elkaar. Iedereen moet gelijke kansen krijgen om zich te ontwikkelen tot een zelfstandig individu. In het onderwijs zou specifiek geleerd moeten worden dat er ruimte is voor diversiteit, maar niet voor de hokjesgeest.

 

Anders zouden mensen niet meer vrij kunnen zijn.

 

Wanneer een persoon uit zijn hokje, of groep, probeert te stappen om vrij te zijn wordt deze persoon gezien als een verrader. En dit is nu juist een belangrijke taak van het onderwijs: het leren te verraden. Het gaat hier om verraad aan alles wat de menselijke horizon wil inperken. We dienen groepsverbanden te doorbreken en dingen die niet rationeel zijn tegen te spreken of te relativeren. Een groep mag geen veilige haven zijn voor mensen die te gemakzuchtig zijn om zelf na te denken en vrij te willen zijn. Bij deze doelstelling van de school moet er wel sprake zijn van een min of meer neutrale houding. Deze houding moet tegenover politieke partijen, religieuze overtuigingen esthetische projecten en dergelijke gelden. De neutraliteit is nooit helemaal neutraal, omdat er een kritische beschouwing gegeven dient te worden van vraagstukken uit de maatschappij. Hierbij moeten dergelijke meningen wel kritisch worden bekeken en aan de hand van rationele argumenten mag er dan tot een conclusie worden gekomen. Er mag echter geen vooroordeel gelden over een bepaald standpunt; de discussie moet neutraal blijven. Op school moet geleerd worden om te debatteren, maar de school dient niet als preekstoel of discussieforum. De debatten die door de leerlingen worden aangehaald moeten begeleid worden door de leraar om het neutraal te houden. Het enige waar de school niet neutraal tegenover kan staan is het democratische stelsel. Het is namelijk een doel van de school om democratische burgers te vormen. Het gaat hier om verworvenheden van de beschaving, die niet verworpen kunnen worden wanneer er geen zekere kennis bestaat over slechte praktijken. Hierbij gaat het niet meer om partijstandpunten.

 

De school heeft een belangrijke positie in de maatschappij. Dit is tegenwoordig nog de enige omgeving waar jongeren leren elkaars rationele mening te respecteren en waar zij leren samen te leven. Omdat het democratisch stelsel een verworvenheid is, door middel van grote inspanning, is het geen natuurverschijnsel. Het moet worden onderwezen met onafhankelijkheid. De vrijheid en rationaliteit hangen hiermee samen. Het systeem heeft tekortkomingen, welke ook onderwezen moeten worden om te laten zien dat er methoden bestaan om deze tekortkomingen te corrigeren. Het systeem mag niet verheerlijkt worden, maar ook niet op voorhand worden afgewezen.

 

De wezenlijke waarde van onderwijs is het leren om vrij te zijn. Het leren om tegen de hokjesgeest in te gaan wanneer deze je niet zint. Er zijn verschillende verworvenheden waar de maatschappij maar al te lang over heeft gedaan en hard voor heeft gewerkt om ze erdoor te krijgen. Denk hierbij aan de democratie. Ieder mens moet voor zichzelf kunnen denken. De school moet met een zekere kritische neutraliteit tegenover maatschappelijke vraagstukken staan, tegenover de hokjes. Dit kan alleen niet wanneer het om verworvenheden gaat.

 

Nawoord

 

Er bestaat een algemene leerplicht. Hoe valt deze plicht te rechtvaardigen? Zou het onderwijs niet één van de vele aangeboden keuzes moeten zijn op een grote democratische markt? Sommige ouders zouden immers zelf willen kiezen wat voor onderwijs hun kind geniet. Uiteindelijk blijft het leren een plicht die is opgelegd door het politieke gezag aan het individu. Soms hebben individuen bezwaren tegen de leerplicht en trachten deze bezwaren te verdedigen. Veel voorkomende argumenten zijn dan de zelfontplooiing van het kind, geen vrij contact met de natuur en dergelijke. Andere argumenten zijn bijvoorbeeld wantrouwen in erkende titels, waar kinderen voor moeten wedijveren. Zonder deze titels zou een persoon tegenwoordig niet meer kunnen slagen in het leven. Andere ouders denken weer heel goed zelf in staat te zijn hun kind te leren wat het nodig heeft in het leven. Al deze argumenten moeten wel een waarheid in zich hebben, want overal waar de leerplicht is brengt dit problemen met zich mee. Er is veelal een massificatie van het onderwijs, leiding is lastig, studieprogramma’s kiezen is lastig en ga zo maar door.

 

Democratie bestaat uit de vrijheid van mensen waarborgen tegenover de gemeenschap. Iedereen moet dus een stem hebben. Dit wordt mogelijk gemaakt door onafhankelijke individuen te creëren door middel van onderwijs, om deze deel te laten nemen aan het publieke debat en de maatschappij uiteindelijk te verbeteren. De maatschappij moet afhangen van de mensen, niet andersom. Er bestaan twee soorten vrijheid: de vrijheid van en de vrijheid tot. De vrijheid van betekent dat men zich los mag maken van politieke onderdrukking, dwang en dergelijke. De vrijheid tot betekent dat men zijn eigen wapens mag hebben tegen honger, armoede, ziekte, onwetendheid en dergelijke.

 

Er bestaan twee soorten vrijheid: de vrijheid van en de vrijheid tot. De vrijheid van betekent dat men zich los mag maken van politieke onderdrukking, dwang en dergelijke. De vrijheid tot betekent dat men zijn eigen wapens mag hebben tegen honger, armoede, ziekte, onwetendheid en dergelijke.

 

Er dient te worden gestreefd naar volledige vrijheid, dus naar alle twee de soorten. Er bestaan regimes die dwang gebruiken om bijvoorbeeld de honger of armoede te verlichten. Dit kan niet wanneer je volledig vrij wilt zijn.

 

De onwetendheid is een van de ergste vormen van misère die zou moeten worden tegengegaan. Wanneer een persoon onwetend is, is hij of zij gedoemd te vertrouwen op profeten, mythes, volksverhalen en dergelijke. Daar zit geen vrijheid in, omdat je maar gelooft wat je verteld wordt. En vrijheid is het belangrijkste streven van het liberalisme.

 

De politiek verkrijgt haar legitimiteit door vrije burgers. Om zo’n burger te worden moeten potentiële burgers onderwezen worden. Zo blijft de democratie bestaan. Het onderwijs is een algemene plicht om de democratie te laten bestaan. De leerplicht is dus eigenlijk een soort zelfbehoud. We onderwijzen uit zelfverdediging. Dit geldt altijd, of de ouders nu willen of niet. Kinderen zijn niet het eigendom van hun ouders en kunnen niet naar hun grillen leven.

Hierdoor zou het kind beperkt worden in zijn of haar kansen, net als wanneer zij behoren tot een culturele groep. De voorkeuren van de ouders in het onderwijs moeten echter niet helemaal genegeerd worden. Het onderwijs moet pluriform zijn, net zo pluriform als de samenleving zelf. Alle burgers moeten zich er gedeeltelijk in terug kunnen vinden, zodat de rechten niet in de praktijk worden geschonden. Maar het kind moet wel degelijk naar school; ouders hebben niet het recht hun kind van deze kans te beroven, aangezien zij het kind niet bezitten. Kennis is van groot belang, en zelfs om tegen kennis te zijn is er kennis nodig. Het kind gaat naar school om kennis uit deze tijd te leren, het geheel van de gehele maatschappij; niet alleen de kennis van de ouders.

 

Democratisch onderwijs is onlosmakelijk verbonden met democratie en vrijheid. Voor een democratie zijn vrije burgers nodig die goede keuzes kunnen maken om de samenleving te verbeteren. Om dit te bereiken moet iedere burger zich kunnen ontwikkelen tot een vrij individu door middel van democratisch onderwijs.

 

Argumenten van Savater om de leerplicht te behouden: Ten eerste is de leerplicht een vorm van zelfbehoud van de democratie, en daarmee van de vrijheid. Ten tweede zijn kinderen niet het eigendom van hun ouders en mogen dus niet in hun kansen om vrij te worden gekort worden door hun ouders. Ten derde is kennis van groot belang. Zonder kennis te vergaren is het niet mogelijk om er tegenin te gaan. Kennis is nodig om tot deze conclusie te komen.

 

Het onderwijs moet wel in handen blijven van de overheid. Wanneer dit niet het geval is, dan zal het onderwijs één groot massaproduct worden en zou er een marktwerking van kracht zijn. Dan gaan de rijken naar dure privéscholen waar zij het beste onderwijs genieten, en zouden de armen minder kans hebben op goed onderwijs. Dit is niet verenigbaar met het doel van onderwijs; vrije burgers scheppen. De armen zouden dan niet de kans krijgen om via onderwijs een vrij te worden, en zoals gezegd: ieder mens is gelijk en moet gelijke kansen krijgen om kennis op te doen en dus vrij te worden.

 

Het onderwijs zou een raadselachtigheid over moeten geven. Alle tegenstrijdigheden moeten worden overgedragen. Er wordt veel van de toekomstige generatie verwacht, maar er kan niet te lang op gewacht worden. We proberen de jongeren het beter te laten doen dan dat tegenwoordig het geval is. Jongeren mogen alles veranderen, maar zonder de kennis en het besef te verliezen van de huidige werkelijkheid. Dit moeten zij doen uit trouw aan anderen, om zich gebonden te voelen aan anderen, aan de mens. Dit is het menselijke van de mens en de zin van het onderwijs: “het behoud en de overdracht van de intellectuele liefde voor het menselijke”.

 

Met de zin: de zin van het onderwijs is het behoud en de overdracht van de intellectuele liefde voor het menselijke wordt bedoeld dat kennis moet worden behouden en overgedragen en dat er geleerd moet worden dat alle mensen gelijk zijn.

 

In deze wereld zijn al veel dingen geglobaliseerd, maar er valt nog zoveel meer te globaliseren. Dingen als geldstromen, economie, internet en dergelijke zijn allemaal globaal. Maar andere dingen als bijvoorbeeld grondrechten willen maar niet globaal worden.

 

Of er is geen sprake van gehele globalisatie, maar van fragmentatie of solipsisme. Honger, oorlog, schending van mensenrechten en nog vele andere dingen zijn niet eerlijk verdeeld over de wereld. De verklaring hiervoor is dat bij globalisering van goederen er iets te winnen valt, terwijl bij de globalisering op menselijk gebied is er voor de leiders maar weinig te behalen. Er is zelfs de mogelijkheid tot het verlies van macht. Een oplossing voor het probleem dat er nog maar weinig humane globalisering is, is het democratisch onderwijs.

 

Pedagogische inzet en scholing zouden de wereld humaner, menselijker, kunnen maken. De belangen van humane globalisering kunnen niet berekend worden, maar wel beredeneerd. Kinderen moeten zo vroeg mogelijk in contact komen met de waarde van de geest, het sociaal zijn, affectief zijn jegens elkaar en dergelijke. Ook moeten ze leren te genieten van het bijzondere en het zintuiglijke. Kinderen van tegenwoordig genieten niet meer van de kleine dingen, zoals een glimlach of een lang gesprek, de dingen waar geen prijskaartje aan hangt. Ze eisen vaak zelfs meer zakgeld bij het verrichten van een huishoudelijke taak. Het gevaar hiervan is dat het kind later niet meer kan genieten van het helpen van een ander wanneer ze er niet voor worden betaald. Mensen betalen tegenwoordig om te genieten, in plaats van dat ze deze momenten zelf creëren van binnenuit.

 

Bij globalisering is er een tweedeling te herkennen: de globalisering van goederen en diensten en de globalisering van menselijkheid. De globalisering van menselijkheid loopt sterk achter. Op veel plekken in de wereld vindt bijvoorbeeld nog steeds marteling plaats. Het is ook niet eerlijk verdeeld over de wereld. Dit probleem is op te lossen door democratisch onderwijs. Wanneer men goed kan redeneren weet men dat er ook iets te winnen valt met humane globalisering. Tegenwoordig denkt men juist andersom; dat men pas iets verdient wanneer het geld oplevert. Mensen genieten niet meer van de kleine dingen in het leven en alles draait om de goederen.

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
360