Samenvatting artikelen Preventie en Straffen

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Voorspellen van gewelddadige criminaliteit bij volwassenen – verschillen tussen mannen en vrouwen met betrekking tot de rol van gedrag van kinderen

 

Introducerende opmerkingen

Verstorend gedrag bij kinderen is verbonden met een breed scala van latere gedragsproblemen. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Gewelddadig gedrag

  • Crimineel gedrag.

 

Gewelddadige criminaliteit veroorzaakt omvangrijke schade voor individuen, hun familie en de samenleving. Het is deze vorm van schade die het publiek en beleidsmakers het liefst willen voorkomen. Er is gemeld dat mensen die een grote mate van gewelddadige criminaliteit vertonen meer geneigd zullen zijn om een grote mate van andere vormen van criminaliteit te vertonen.

Jonge kinderen met een grote mate van gedragsproblemen hebben een verhoogd risico om tijdens de volwassenheid gewelddadig gedrag te vertonen. Dit geldt ook voor kinderen die opstandig gedrag vertonen.

Met opstandigheid wordt niet-destructief gedrag bedoeld en met gedragsproblemen wordt gedoeld op destructief gedrag.

 

De gebruikte methode

 

De onderzochte groep

Het longitudinale onderzoek naar het verloop van problemen in verband met gedrag en gevoelens is begonnen in 1983. Er is gebruik gemaakt van een steekproef uit de bevolking van Zuid-Holland. Een steekproef van 2600 kinderen in de leeftijd tussen vier en zestien werd willekeurig gekozen uit de algemene bevolking van Zuid-Holland – 100 kinderen van ieder geslacht en iedere leeftijd zijn geselecteerd uit de officiële registers die de gegevens bevatten van alle inwoners van de provincie.

 

Onafhankelijke variabelen – gedragsproblemen en problemen in verband met ongehoorzaamheid

Om problemen in verband met gevoelens en gedrag in de kindertijd en de volwassenschap te meten is gebruik gemaakt van de CBCL. De CBCL is een schaal die ingevuld moet worden door ouders van kinderen uit de leeftijd van vier tot achttien jaar. Hij bevat 120 items met betrekking tot problemen in verband met gedrag en gevoelens die in de afgelopen zes maanden hebben plaatsgevonden.

 

Afhankelijke variabelen – Zelf gerapporteerde gewelddadige criminaliteit

Gewelddadige criminaliteit is gemeten door middel van een face-to-face interview waarbij gebruik is gemaakt van een gestandardiseerde enquête. Deze enquête is gebaseerd op een gewijzigde versie van de enquête die is ontwikkeld voor het Internationale Zelf-rapportageonderzoek naar criminaliteit (International Self-Report Delinquency Study).

 

Statistische analyse

Om het verband tussen problemen in verband met opstandigheid en problemen in verband met gedrag in eerste instantie en in de zelfrapportages tijdens de follow-up te bepalen zijn logistische regressieanalyses uitgevoerd. In het logistische regressiemodel is de uitkomst of een respondent wel of niet melding heeft gemaakt van gewelddadige criminaliteit (n = 98 resp. n = 1237).

 

Resultaten

Van de 1335 volwassenen die geïnterviewd zijn maakten 66 mannen en 32 vrouwen melding van één of meer gewelddadige incidenten. De gemiddelde leeftijd van de mannen is 32 jaar (SD = 3.9) en die van de vrouwen 33 jaar (SD = 4.1). Als we kijken naar de verspreiding van gewelddadige incidenten onder mannen en vrouwen tijdens de volwassenschap zien we verschillen tussen de typen incidenten waar mannen en vrouwen mee te maken hebben gekregen in de afgelopen vijf jaar.

Ook kan worden gekeken naar het verband tussen DSM-gerelateerde scores tijdens de aanvankelijke vaststelling, waarbij de respondenten tussen de vier en zestien jaar oud zijn en gewelddadige incidenten die gemeld zijn tijdens de follow-up 24 jaar later, waarbij zij tussen de 28 en 40 jaar oud zijn.

Er zijn verschillende uitkomsten voor de lange termijn in verband met problemen in verband met de gehoorzaamheid gevonden vergeleken met gedragsproblemen. Dit doet vermoeden dat kinderen met problemen in verband met gehoorzaamheid verschillend zijn van kinderen met gedragsproblemen.

 

Discussie

Er is onderzoek gedaan naar het verband tussen verstorend gedrag gedurende de kindertijd en zelf gerapporteerde gewelddadige criminaliteit gedurende de volwassenschap. 2076 mannen en vrouwen zijn gedurende een periode van 24 jaar gevolgd door middel van een longitudinaal onderzoek gebaseerd op bevolkingsgegevens. De belangrijkste bevinding is dat er bij meisjes van wie de ouders melding hadden gemaakt van afwijkend gedrag een vijf keer zo grote kans bestaat dat zij gedurende de volwassenschap, 24 jaar later melding maken van gewelddadige criminaliteit.

Minder vrouwen dan mannen hebben melding gemaakt van incidenten, wat een gebruikelijke bevinding is (zie ook het werk van Moffitt uit 2001). Verschillen in het voorkomen van verstorend gedrag bij de verschillende geslachten kan te maken hebben met verschillen in de typen van agressie. Agressie zou als het voorkomt bij mannen eerder als zodanig herkend kunnen worden.

Er is geen verband gevonden tussen verstorend gedrag gedurende de kindertijd en gewelddadige criminaliteit bij mannen gedurende de volwassenschap.

 

Beperkingen

Bij de interpretatie van de bevindingen moeten twee beperkingen in acht worden genomen.

  • Hoewel er tijdens de follow up na 24 jaar sprake was van een hoge respons-ratio is een gebruikelijke beperking van longitudinaal onderzoek dat lange termijnresultaten gebaseerd zijn op een relatief klein aandeel volwassen plegers.

  • De uitkomsten van het onderzoek zouden beïnvloed kunnen zijn door tijdsafhankelijke omgevingsgerelateerde covariaten zoals etnische verspreiding of familiestructuren waar niet voor is gecontroleerd.

 

Toekomstig onderzoek

In de toekomst zou onderzocht moeten worden welke verstorende gedragsproblemen meer karakteristiek zijn voor vrouwen en welke voor mannen.

 

Concluderende opmerkingen

Dit longitudinale onderzoek laat zien dat er een verband bestaat tussen verstorend gedrag in de kindertijd en gedragsproblemen in de volwassenschap, zelfs als een tussenperiode van 24 jaar in acht wordt genomen. Het voortduren van psychopathologieën uit de kindertijd tot in de volwassenschap kan belangrijke gevolgen hebben voor individuen, hun families en de samenleving.

 

Ouders, leeftijdsgenoten en criminaliteit

 

Inleidende opmerkingen

Jongvolwassenen in de Verenigde Staten leven in twee sociale werelden. Op school en tijdens bepaalde activiteiten buiten school nemen zij deel aan de cultuur van hun leeftijdsgenoten. Deze cultuur heeft zijn eigen regels over

  • Kleding

  • Muziek

  • Taal

  • Gedrag.

 

In deze cultuur wordt een nadruk gelegd op:

  • Populariteit

  • Fysieke aantrekkelijkheid

  • Sportiviteit.

 

Van deze cultuur bewegen ze regelmatig naar de omgeving van huis en familie die de omgeving van school en leeftijdsgenoten kan aanvullen maar er ook mee op gespannen voet kan staan.

Als ouders en leeftijdsgenoten worden gezien als potentiële tegenstanders in de levens van jongvolwassenen komt de volgende vraag op: kan de invloed van ouders iets inbrengen tegen die van leeftijdsgenoten? Anders geformuleerd: kan de neiging tot criminaliteit die door de ene sociale omgeving wordt opgewekt (de cultuur van leeftijdsgenoten) worden geneutraliseerd door een andere sociale omgeving (de familie)?

 

Ouders versus leeftijdsgenoten

Er zijn drie manieren waarop de invloed van ouders iets kan inbrengen tegen de invloed van leeftijdsgenoten in het dagelijks leven van jongvolwassenen. Twee hiervan kunnen worden omschreven als toegangsbarrières, wat inhoudt dat ze de blootstelling of toegang van jongvolwassenen tot criminele leeftijdsgenoten belemmeren.

  • De eerste is te vinden in het werk van Sutherland en Hirschi. Zij wijzen op het belang van tijd bij het verklaren van criminaliteit. Eenvoudig uitgedrukt gaat het erom dat ouders die tijd besteden met hun kinderen de kans dat zij zich met crimineel gedrag bezighouden kunnen verkleinen door het beperken van de mogelijkheden tot criminaliteit (de tijd die jongvolwassenen besteden met hun ouders zijn zij niet bij hun criminele leeftijdsgenoten) of door het maximaliseren van hun invloed als voorbeeldige (de wet gehoorzamende) rolmodellen.

  • Bij een tweede mechanisme gaat het niet om de beschikbaarheid van tijd voor criminele vrienden maar om de vorming van criminele vriendschappen. Jongvolwassenen die sterk verbonden zijn aan hun ouders zouden minder dan anderen geneigd kunnen zijn om criminele vrienden te hebben en daardoor minder gauw aangezet kunnen worden tot criminaliteit.

 

Het bestaande onderzoek naar criminaliteit biedt geen duidelijk bewijs voor het maken van een keuze tussen deze mechanismen of voor het bepalen van hun relatieve effecten. Zo stelt Jensen in een helder en vaak aangehaald artikel uit 1972 dat de band met de ouders en criminele leeftijdsgenoten directe en onafhankelijke invloed hebben op zelf gerapporteerde criminaliteit.

 

Gegevens

De gegevens zijn afkomstig van de Nationale Jongerenenquête (National Youth Survey), een longitudinaal onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van een nationale steekproef op basis van 1726 mensen in de leeftijd tussen 11 en 17. De steekproef is gedaan in het jaar 1976.

 

Bevindingen

 

Tijd met familie

We kunnen in de eerste plaats kijken naar de tijd die jongvolwassenen besteden met hun familie en de vraag of dit een tegenwicht biedt aan de invloed van leeftijdsgenoten. In de enquête werd aan de respondenten gevraagd hoeveel tijd ze besteden met familieleden tijdens middagen, avonden en weekends.

 

Band met de ouders

De hoeveelheid tijd die jongvolwassenen besteden met hun ouders en andere familieleden kan onderscheiden worden van de aard van de relatie die ze met hen hebben. De formule 'band met de ouders' (attachment to parents) wordt vaak gebruikt voor de mate van nabijheid tussen de kinderen en hun ouders. De NYS bevat verschillende vragen die hier betrekking op hebben.

 

Uit de resultaten blijkt dat slechts één van de drie vormen van binding met de ouders een significant tegenwicht biedt tegen criminaliteit. Welke vorm? Die welke te maken heeft met de tijd die wordt besteed met familie (“het hebben van familie die veel dingen samen doet”).

 

Het feit dat binding geen significant effect heeft ten opzichte van criminele leeftijdsgenoten biedt een argument tegen de stelling dat er een directe invloed uitgaat van binding met de ouders op criminaliteit. Het verband tussen criminele vrienden en binding met de ouders bevestigt echter wel een indirecte invloed van binding met de ouders. Jongvolwassenen die een nauwe band met hun ouders hebben hebben minder criminele vrienden en bij hen is als gevolg hiervan minder sprake van criminaliteit.

 

Conclusie

De bevindingen van het onderzoek onderstrepen de nadruk die traditioneel wordt gelegd op familie en vrienden in het onderzoek naar criminaliteit. Van beide sociale systemen gaat duidelijk een belangrijke invloed uit op het gedrag van jongvolwassenen. Zij functioneren echter niet los van elkaar.

De resultaten veronderstellen dat van het doorbrengen van het weekend met familie het sterkste preventieve effect uitgaat ten opzichte van criminaliteit. Er zijn redenen om te vermoeden dat dit waar is. Één van de redenen is de 'feestcultuur' die bestaat in bij moderne adolescenten. Deze cultuur, die met name voorkomt in weekends en in de vrije tijd moedigt tieners aan tot criminaliteit (Campbell).

Voor aanhangers van de theorie van de differentiële associatie zou het meest verrassende aspect van de analyse kunnen zijn dat de invloed van leeftijdsgenoten kan worden voorkomen of weggenomen. Zoals zij weten is er geen variabele die sterker verbonden is met criminaliteit dan het aantal criminele vrienden.

 

Gelijkheid tussen partners voor zelf gerapporteerd antisociaal gedrag tussen koppels – een onderzoek onder Generatie R

 

Introducerende opmerkingen

Onderzoek toont duidelijk aan dat de keuze van partners gebeurt op een niet-willekeurige manier. Er is samenhangend bewijs voor positieve ordening (similariteit) maar weinig bewijs voor negatieve ordening (complementariteit). Desalniettemin hangt de mate van gelijkheid tussen partners af van de specifieke karakteristiek die wordt bestudeerd.

Gelijkheid tussen partners kan voortvloeien uit verschillende processen.

  • Partners kunnen de keuze voor elkaar maken omdat ze bepaalde eigenschappen delen (fenotypische ordening).

  • Partners kunnen de keuze voor elkaar maken omdat ze in dezelfde omstandigheden leven (sociale homogamie) aangezien de waarschijnlijkheid van een relatie in hoge mate wordt beïnvloed door fysieke nabijheid.

  • Partners kunnen gelijkheid vertonen omdat ze elkaar in de loop van de tijd beïnvloeden (socialisatie-effect).

 

Gehanteerde methode

 

Deelnemers

Er zijn voor dit onderzoek 4135 koppels bestudeerd die deelnamen aan een uniek bevolkingsonderzoek, Generatie R. Hierbij wordt onderzoek gedaan vanaf het foetale leven. Het onderzoek wordt verricht in de tweede grootste stad van Nederland, Rotterdam.

 

Meetwijze

Door middel van een enquête is demografische informatie verkregen, zoals leeftijd, opleidingsniveau en etnische achergrond. In overeenstemming met de definitie van Statistiek Nederland is het opleidingsniveau omschreven als de hoogst behaalde opleiding. Het opleidingsniveau werd onderverdeeld in vier categorieën, variërend van 'hoog' tot 'laag'.

In overeenstemming met de Nederlandse standaardclassificatie van etnische groepen is de etniciteit gebaseerd op het geboorteland van de deelnemers en hun partners.

 

Analyse

Om de overeenstemming tussen echtgenoten met betrekking tot leeftijd te bepalen zijn Pearson product-moment correlaties berekend. Er is gebruik gemaakt van Spearmans ranggeordende correlaties om verbanden tussen echtgenoten met betrekking tot opleidingsniveau te bepalen. Overeenstemming voor discontinue variabelen, zoals de criminele geschiedenis is vastgesteld door middel van Kappa-statistieken.

 

Resultaten

 

Overeenstemming tussen partners met betrekking tot demografische kenmerken

De product-momentcorrelaties en de rang geordende correlaties tussen echtgenoten voor wat betreft leeftijd en opleidingsniveau kunnen worden weergegeven in een tabel. Het blijkt dat er tussen partners in sterke mate een positief verband bestaat op deze punten.

 

Verspreiding van een variëteit van antisociaal gedrag en overeenstemming tussen partners

De frequenties en percentages van de volgende vormen van criminaliteit kunnen worden weergegeven in een tabel:

  • Diefstal

  • Bedrog

  • Overtredingen van de openbare orde

  • Geweldsincidenten

  • Verkeersovertredingen

  • Zwart rijden.

 

Ook het aantal arrestaties en gegevens over de criminele geschiedenis kunnen in een tabel worden weergegeven. Ongeveer 40% van de vrouwen zei minimaal één keer een wetsovertreding te hebben begaan. Bij de mannen is het percentage 60%.

 

Verspreiding van verschillende vormen van antisociaal gedrag en overeenstemming tussen partners en etnische achtergrond

De verspreiding van de verschillende vormen van wetsovertredingen voor vrouwen en mannen alsmede gelijkenis tussen partners met betrekking tot etnische achtergrond kan eveneens in een tabel worden weergegeven. Vergeleken met Nederlandse vrouwen zeggen beduidend meer vrouwen met een Kaapverdische of Antilliaanse achtergrond ten minste één keer een wetsovertreding te hebben begaan, terwijl beduidend minder vrouwen met een Marokkaanse of Turkse achtergrond zeggen dat zij ten minste één wetsovertreding hebben begaan.

 

Verspreiding van antisociaal gedrag en overeenstemming tussen partners en burgerlijke staat

De mate van antisociaal gedrag bij vrouwen en mannen verschilt naar gelang de burgerlijke staat. Vergeleken met getrouwde vrouwen is de kans bij samenwonende vrouwen 1.72 keer groter dat zij ten minste één wetsovertreding hebben begaan. Bij vrouwen die een relatie hebben is de kans dat ze een wetsovertreding hebben begaan 2.76 keer groter. Bij samenwonende vrouwen is de kans 0.63 keer minder (95% CI = 0.48-0.82) dat ze ten minste één keer een wetsovertreding hebben begaan vergeleken met vrouwen met een relatie.

 

Bespreking

In het hudige onderzoek stonden drie zaken centraal:

  • In hoeverre bestaat er bij verschillende vormen van antisociaal gedrag een verband tussen partners?

  • Kan overeenstemming tussen partners op het gebied van antisociaal gedrag worden verklaard door leeftijd en opleidingsniveau?

  • Bestaan er verschillen in overeenstemming tussen partners op het gebied van antisociaal gedrag bij verschillende etnische achtergronden en verschillen in burgerlijke staat?

 

De uitkomsten onderschrijven eerdere bevindingen dat correlaties bij koppels hoog en consistent positief zijn als we kijken naar demografische omstandigheden. Dit geldt ook voor antisociaal gedrag. Een interessant punt is dat de mate van overeenstemming tussen partners bleek te verschillen naar gelang verschillende vormen van antisociaal gedrag.

In aanvulling hierop tonen de bevindingen aan dat overeenstemming tussen partners op het gebied van leeftijd, opleidingsniveau en antisociaal gedrag consistent positief is ongeacht etnische achtergrond. Dit is opmerkelijk gelet op eerder waargenomen verschillen bij mensen met verschillende etnische achtergronden op de volgende punten:

  • Romantische interactie.

  • Romantisch gedrag.

  • Lengte van de relatie (zie het werk van Giordano e.a. uit 2005).

 

Bij het interpreteren van de bevindingen moet worden gelet op een aantal beperkingen:

  • Resultaten met betrekking tot zwangere vrouwen kunnen in beperkte mate van toepassing zijn op koppels die kinderen hebben of deze verwachten en betekenen een ondervertegenwoordiging van koppels van gelijk geslacht.

  • Een aanzienlijk deel van de koppels heeft de enquête over antisociaal gedrag niet helemaal ingevuld waardoor de bevindingen mogelijk een verkeerd beeld geven.

  • De cross-sectionele gegevens en het gebrek aan informatie over de lengte van de relatie brengen mee dat geen definitief antwoord gegeven kan worden op de vraag of overeenstemming tussen partners het gevolg is van de fenotypische samenstelling, de sociale homogamie, socialisatie-effecten of een combinatie van deze drie verklaringen.

 

Tot de adolescentie beperkt en tijdens de levensloop voortdurend antisociaal gedrag – een ontwikkelingstaxonomie

 

 

Inleidende opmerkingen

Er zijn duidelijke individuele verschillen in de stabiliteit van antisociaal gedrag. Veel mensen gedragen zich antisociaal, maar het gaat dan om tijdelijk en tot de omstandigheden beperkt gedrag. In contrast hiermee is het antisociale gedrag van sommige mensen zeer stabiel en aanhoudend.

 

Leeftijd en antisociaal gedrag

Als we kijken naar de officiële misdaadcijfers per leeftijd dan zien we dat het aantal wetsovetredingen het hoogste is tijdens de adolescentie, zowel wat betreft verspreiding als wat betreft frequentie. Het cijfer bereikt een piek rond de leeftijd van 17 om aan het begin van de volwassenheid sterk te dalen.

De stabiliteit van antisociaal gedrag is nauw verbonden met zijn extremiteit. De extreme frequentie van misdaad die wordt gepleegd door een klein aantal mannen is indrukwekkend. Herhaaldelijk is aangetoond dat de meest vasthoudende vijf of zes procent van de plegers verantwoordelijk is voor ongeveer 50% van de bekende misdrijven.

Onderzoekers en mensen uit de praktijk kunnen individuele criminele jongvolwassenen nog niet effectief toekennen aan betekenisvolle subtypes op basis van cross-sectionele snapshots van hun antisociale gedrag tijdens de adolescentie. Een onderzoek uit Nieuw-Zeeland kan dit illustreren. Op de leeftijd van 15 waren er tussen de groepen kinderen en jongvolwassenen personen die meer dan 5 standaardafwijkingen vertoonden boven het gemiddelde van de zelf-gerapporteerde criminaliteit en op de leeftijd van 19 waren er in deze groepen personen die meer dan 50 keer waren veroordeeld door een Nieuw Zeelandse rechter.

 

Tijdens de levensloop voortdurend antisociaal gedrag

 

Een definitie van continuïteit van antisociaal gedrag

Zoals door de omschrijving wordt geïmpliceerd is continuïteit karakteristiek voor een kleine groep mensen die gedurende de hele levensloop antisociaal gedrag vertonen. Gedurende de levensloop vertonen deze mensen veranderende verschijningsvormen van antisociaal gedrag. Dit patroon van continuïteit doorheen verschillende leeftijden gaat gepaard met cross-sectionele consistentie.

 

Het begin: neuropsychologisch risico op een moeilijk temperament en gedragsproblemen

Als het antisociale gedrag van sommige mensen stabiel is vanaf de schooltijd tot de volwassenheid zoals de gegevens doen vermoeden dan ligt het voor de hand om op zoek te gaan naar oorzaken op zeer jonge leeftijd, in omstandigheden die aanwezig zijn voor of kort na de geboorte. Het is mogelijk dat de etiologische ketting begint met een omstandigheid die in staat is om individuele verschillen voort te brengen in de neuropsychologische functies van het zenuwstelsel van een kind.

Een mogelijke bron van neuropsychologische variatie die verbonden is aan probleemgedrag is de verstoring van de ontogenese van de foetale hersenen. Minimale fysieke afwijkingen waarvan gedacht wordt dat het waarneembare kenmerken zijn van verborgen afwijkingen in de neuronale ontwikkeling zijn in verhoogde mate gevonden bij gewelddadige overtreders en mensen met antisociale persoonlijkheidstrekken.

Ouders en kinderen lijken op elkaar op het gebied van temperament en persoonlijkheid. Dit betekent dat ouders van kinderen die moeilijk zijn in de omgang vaak de noodzakelijke psychologische en fysieke bronnen missen om op constructieve wijze om te gaan met een moeilijk kind.

Ouders en kinderen lijken ook op elkaar op het gebied van cognitieve mogelijkheden. De bekende erfelijkheid van de gemeten intelligentie impliceert dat de kinderen die het meeste behoefte hebben aan genezende cognitieve stimulatie ouders hebben die het minste in staat zijn om dit te bieden.

Kinderen met neurofysiologische problemen zijn een uitdaging, zelfs voor de meest geïnspireerde, liefhebbende en geduldige gezinnen. Zo hebben Tinsley en Parke literatuur besproken waarin wordt aangetoond dat te vroeg geboren baby's met een laag gewicht bij de geboorte het gedrag van hun verzorgers op negatieve wijze beïnvloeden. De volgende aspecten zijn hierbij van belang:

  • Als zulke baby's geboren worden zijn de ouders er vaak nog niet op voorbereid.

  • Hun huilpatronen worden beoordeeld als vervelender en irritanter.

  • Ouders melden dat het minder bevredigend is om ze te voeden, minder plezierig is om ze vast te houden en dat ze meer van de ouders vragen dan gezonde baby's.

 

De interactie tussen persoon en omgeving kan twee mogelijke uitkomsten hebben gedurende de levensloop:

  • Cumulatieve gevolgen

  • Gelijktijdige gevolgen (Caspi & Bern).

 

Vroege individuele verschillen kunnen een sneeuwbal in gang zetten van cumulatieve draaiboeken. In aanvulling hierop kunnen individuele verschillen zelf aanhouden van de kindertijd tot de volwassenheid waarbij ze invloed uitoefenen op het gedrag van de jongvolwassene en de volwassene.

De theorie van tijdens de levensloop aanhoudend antisociaal gedrag benadrukt het voortdurende proces van wederzijdse interactie tussen persoonlijkheidstrekken en reacties vanuit de omgeving.

 

Het begin: motivatie, nabootsing en versterking

Waarom beginnen mensen, waarbij de criminaliteit beperkt is tot de volwassenheid met crimineel gedrag? Een mogelijk antwoord is dat het criminele gedrag het resultaat is van sociale nabootsing van de antisociale stijl van jongeren die gedurende de hele levensloop crimineel gedrag vertonen. Het concept van sociale nabootsing is geleend van de Etologie.

Er is sprake van sociale nabootsing als twee soorten op één leefmilieu delen en één van hen de markt van een bepaalde bron, die nodig is voor een goede conditie heeft ingesloten (Moynihan). In zulke omstandigheden neemt de nabootsende soort het sociale gedrag van de meer succesvolle soort over om toegang te verkrijgen tot de waardevolle bron.

 

Versterking van criminaliteit door zijn negatieve gevolgen

Voor tieners die gedurende de adolescentie crimineel gedrag gaan vertonen is antisociaal gedrag een effectieve manier om de leiband van de kindertijd van zich af te schudden en te bewijzen dat zij onafhankelijk kunnen handelen en nieuwe uitdagingen aan kunnen.

 

Verschillende theorieën vergelijken

Studenten op het gebied van antisociaal gedrag kunnen gebruik maken van een aantal interessante theorieën. Als groep hebben de theorieën de neiging om algemene theorieën van misdaad te zijn – elke strekt zijn causale verklaring uit tot alle plegers.

Algemene theorieën, die een beroep doen op sociologische processen om misdaad te verklaren hebben waardevolle inzichten opgeleverd over de mechanismen die criminaliteit bij jongeren bevorderen.

 

Concluderende opmerkingen

Het grootste deel van het onderzoek, waaronder het longitudinale onderzoek naar antosociaal gedrag wordt vooralsnog alleen verricht naar volwassenen. Dit is jammer. Als de hierboven geïntroduceerde taxonomie waardevol blijkt dan levert het bestuderen van plegers op het hoogtepunt van hun criminele gedrag de minst gunstige vooruitzichten voor het begrijpen van het type antisociaal persoon die als volwassene een carrière van misdaad en geweld zal ontwikkelen.

 

Continuïteiten in psychopathologie van de kindertijd tot de volwassenschap – een follow up-onderzoek

 

Inleidende opmerkingen

Onderzoek naar de ontwikkeling van emotionele- en gedragsproblemen bij kinderen is van groot belang om psychopathologie bij volwassenen te voorspellen en om tijdig in te kunnen grijpen en problemen te voorkomen. Hoewel er veel is bereikt bij het bestuderen van continuïteiten en discontinuïteiten in psychopathologie tussen de kindertijd en de volwassenschap heeft de literatuur te maken met drie belangrijke beperkingen.

  • De beschikbare gegevens over de continuïteit van een veelheid aan problemen van de vroege kindertijd tot het midden van de volwassenschap verkregen door middel van een omvangrijke steekproef zijn beperkt.

  • De meeste voorgaande onderzoeken hebben slechts aandacht besteed aan een beperkte verzameling gedragsproblemen, waarbij de invloed van tegelijk optredende emotionele- en gedragsproblemen op de voorspellende waarden van problemen tijdens de kindertijd vaak over het hoofd is gezien.

  • Bevindingen over continuïteit met betrekking tot klinische steekproeven geven weinig informatie over het normatieve verloop van de ontwikkeling van emotionele- en gedragsproblemen binnen de algemene populatie.

 

Materiaal en methode

In 1983 werden 2600 kinderen in de leeftijd van vier tot zestien jaar willekeurig geselecteerd uit de bevolking van Zuid-Holland. Honderd kinderen van elk geslacht en leeftijd werden gekozen uit de officiële registers met alle inwoners van de provincie.

Om het selectieve verloop te onderzoeken zijn logistische regressie-analyses uitgevoerd om verbanden te bestuderen tussen leeftijd, geslacht en sociaal-economische status in eerste instantie en om de deelname tijdens de follow-up te bestuderen.

 

Resultaten

De verspreiding van afwijkend en niet-afwijkend gedrag tijdens de follow-up en de deelnemers waarbij geen sprake was van afwijkend gedrag in eerste instantie kunnen in een figuur worden weergegeven.

Bij de initiële vaststelling in 1983 werd bij 239 deelnemers afwijkend gedrag geconstateerd (17,5 %). Tijdens de follow-up bleek dat bijna een vierde van de mensen uit deze groep afwijkend gedrag vertoonde terwijl 77,8% als niet-afwijkend kon worden aangemerkt.

 

Discussie

In overeenstemming met eerdere onderzoeken waarbij onderzoek is gedaan naar de continuïteit van externaliserend en internaliserend gedrag vanaf de kindertijd tot het begin van de volwassenschap is er in het onderhavige onderzoek voornamelijk homotypische continuïteit gevonden voor het brede scala aan externaliserend en internaliserend probleemgedrag.

Verdere bestudering welke van de problemen tijdens de kindertijd fundamentele voorspellers zijn van psychopathologie bij volwassenen is mogelijk door te controleren voor gelijktijdig optreden van problemen in de kindertijd. Gebleken is dat de volgende verschijnselen de sterkste voorspellers zijn van psychopathologie bij volwassenen:

  • Problemen in verband met bezorgde depressie.

  • Agressief gedrag.

  • Crimineel gedrag.

 

De homotypische continuïteiten die gevonden zijn voor bezorgde depressie en crimineel gedrag zijn in overeenstemming met eerdere bevindingen over de continuïteit van deze problemen van de kindertijd tot aan de adolescentie en de volwassenschap en eveneens met eerdere onderzoeken binnen gemeenschappen waarbij lange termijnverbanden zijn ontdekt tussen bezorgdheid en verschillende internaliserende problemen bij volwassenen.

 

Dit longitudinale onderzoek toont aan dat gedrags- en emotionele problemen uit de kindertijd kunnen voortduren gedurende een periode van 24 jaar.

 

Criminaliteit bij meisjes ontrafelen

Biologische, aanleg gerelateerde en contextgerelateerde bijdragen aan volwassen wangedrag

 

Inleidende opmerkingen

Gedurende de levensloop treden een aantal biologische en sociale gebeurtenissen op die van mensen vereisen dat ze hun gedrag organiseren rondom nieuw omschreven taken. De puberteit is één van de belangrijkste biosociale veranderingen.

 

Psychosociale implicaties van timing tijdens de puberteit

Verschillen in de timing van de puberteit hebben belangrijke gevolgen voor de ontwikkeling van meisjes. Van belang is de convergentie van bevindingen van drie longitudinale onderzoeken die verricht zijn in drie verschillende landen.

  • Simmons en Blyth hebben onderzoek gedaan naar meisjes in de Verenigde Staten die vroeg volwassen worden. Ze constateerden een aantal problemen waaronder verstoringen van het beeld van het lichaam, verlaagd succes op de universiteit en gedragsproblemen op school.
  • Stattin en Magnusson hebben onderzoek gedaan naar meisjes in Zweden die vroeg volwassen worden. Ze bevonden meer overtredingen van regels alsmede meer vroegrijp gedrag op sexueel gebied.
  • Moffitt heeft onderzoek gedaan onder Nieuw Zeelandse tieners en constateerde dat er een verband bestaat tussen bepaalde biosociale gebeurtenissen en verstorende psychosociale reacties.

 

De sociale context van de ontwikkeling tijdens de puberteit

De reacties op de sociale en biologische veranderingen van de puberteit hangen af van de sociale context waarbinnen ze plaatsvinden. Misschien de meest belangrijke context is school. Op school wordt niet alleen onderwijs gegeven maar zij geven jongeren ook mogelijkheden voor sociale interactie.

 

Methode

Er is onderzoek gedaan naar meisjes van adolescente leeftijd die deelnamen aan de Dunedin Health and Development Study in Nieuw-Zeeland. Het gaat om een longitudinaal onderzoek naar de gezondheid, ontwikkeling en het gedrag van een aantal mensen met geboortedatum tussen 1 april 1972 en 31 maart 1973 uit Dunedin in Nieuw-Zeeland. Er werden gegevens rondom de geboorte verzameld. Bij een follow-up bij de leeftijd van drie jaar werden 1139 kinderen gekozen voor deelname aan het longitudinale onderzoek.

 

Maatstaven

Ieder onderzoek naar de effecten van scholen als ontwikkelingscontext vereist dat aandacht wordt besteed aan mogelijke verschillen in de opname van kinderen. Zijn er systematische verschillen tussen leerlingen die zich inschrijven in scholen met jongens en meisjes en leerlingen die naar een school met alleen meisjes gaan die de mogelijkheid om de bevindingen te interpreteren in gevaar kunnen brengen?

In dit verband zijn er drie belangrijke aspecten:

  • Waarden van de ouders – het is mogelijk dat ouders die hun dochter inschrijven in een school met alleen meisjes een apart waardenstelsel hebben.  Als zulke ouders een religieus geloof hebben, succes verwachten van hun kind of nauw toezicht uitoefenen over hun kinderen kunnen hun waarden eraan bijdragen dat hun dochters uit de criminaliteit worden gehouden.
  • Sociale klasse – het beroep van de ouders werd geklassificeerd door middel van een zes puntsschaal die in Nieuw Zeeland wordt gebruikt om mensen in te delen in een sociale klasse.
  • Gedragsproblemen tijdens de kindertijd – omdat de onderzoekers geïnteresseerd zijn in crimineel gedrag bij jongeren aan het begin en in het midden van de adolescentie is het van groot belang om vast te stellen of bij kinderen waarbij gedragsproblemen eerder in de kindertijd optreden de kans groter is dat zij zich inschrijven in een gemengde school dan in een school met alleen meisjes.

 

Uitkomsten

De uitkomsten kunnen in drie aspecten worden onderverdeeld:

  • Bestaat er bij meisjes die vroeg volwassen worden en een gemengde school bezoeken een groter risico dat ze bevriend raken met criminele leeftijdsgenoten en betrokken raken bij criminaliteit?
  • Bestaat er bij meisjes die vroeg volwassen worden een grotere kans dat antisociaal gedrag langer aanhoudt als ze een gemengde school bezoeken dan als ze een school voor alleen meisjes bezoeken?
  • Welke processen spelen een rol bij het verband tussen biosociale veranderingen en criminaliteit bij meisjes op gemengde scholen?

 

Er is een 3 (tijdstip van biologische veranderingen) x 2 (schooltype) covariatie-analyse (ANCOVA) uitgevoerd waarbij gebruik is gemaakt van een samenvattingsindex van betrokkenheid bij criminaliteit bij leeftijdsgenoten. Hierbij is criminaliteit bij leeftijdsgenoten op de leeftijd van dertien als uitkomstvariabele gehanteerd.

 

Voorspelbaarheid en stabiliteit van criminaliteit bij meisjes

Eerder is gesuggereerd dat verschillende kenmerken in verband met de omgeving een belangrijke rol zouden kunnen spelen bij het reguleren van consequentheden in het gedrag van jongvolwassenen. Deze kenmerken zouden op twee manieren een rol kunnen spelen:

  • Ze zouden een rol kunnen spelen bij het bieden van mogelijkheden tot crimineel gedrag.
  • Ze zouden een rol kunnen spelen bij het vergroten van de betrokkenheid bij crimineel gedrag.

 

Naar een begrijpen van ontwikkelingsprocessen – een rol voor individuele verschillen

Tot zover suggereren de resultaten dat van een effect van biologische veranderingen op crimineel gedrag met name sprake is in de context van gemengde scholen. In aanvulling hierop zijn individuele verschillen in crimineel gedrag stabieler op dit type scholen.

 

Bespreking

Het voorkomen van criminaliteit en een verscheidenheid van biologische verstoringen vertonen de neiging om toe te nemen na de puberteit. Dit epidemologische feit vormt een uitdaging voor de analyse van de levensloop. Op welke manier zijn biologische gebeurtenissen en veranderende ontwikkelingscontexten verbonden met veranderingen van gedrag tijdens de adolescentie? Geprobeerd is om deze vraag te beantwoorden als onderdeel van de poging om de oorzaken van criminaliteit te begrijpen.

De bevindigen laten zien dat meisjes op gemengde scholen eerder in aanraking komen met leeftijdsgenoten die crimineel gedrag vertonen en dus meer mogelijkheden hebben om hieraan deel te nemen. Het temporele verloop van de bevindingen verschaft een aanwijzing over het proces waardoor volwassen worden tijdens de puberteit crimineel gedrag zou kunnen beïnvloeden.

Het lijkt erop dat de onderzochte meisjes langs verschillende wegen betrokken raakten bij criminaliteit. Deze observatie is in overeenstemming met onderzoek waarin wordt aangetoond dat, hoewel er verschillende oorzaken van criminaliteit bestaan, de processen die verschillende oorzaken met elkaar verbinden per individu kunnen verschillen.

 

Slotopmerking

Binnen het onderzoek naar misdaad en de menselijke natuur is sprake van disciplinaire spanningen waarvan er veel voortvloeien uit de angst dat “een nadruk op de veroorzakende rol van een biologische gebeurtenis het belang van andere interne en contextgerelateerde omstandigheden zou kunnen degraderen” (Cairns). Het onderhavige onderzoek zou ertoe kunnen bijdragen om deze angst te verminderen. Het laat namelijk zien dat criminaliteit bij vrouwen het gevolg is van

  • Biologische omstandigheden
  • Aanleg-gerelateerde omstandigheden
  • Contextgerelateerde omstandigheden.

 

 

Leren

 

Klassieke conditionering

Klassieke conditionering is een vorm van leren die we terugvinden bij mensen en dieren. Met behulp van dit proces leren organismen:

  • Wat signalen zijn voor gevaar.
  • Welke signalen wijzen op voedsel.
  • Mogelijkheden van seksuele interactie
  • Overige zaken die van belang zijn voor de kans op overleven.

 

Verwerving

Het beginpunt van klassieke conditionering is een ongeconditioneerde stimulus, een stimulus die automatisch, dat wil zeggen zonder conditionering een reflexieve respons tot gevolg heeft. In de experimenten van Pavlov was voedsel de ongeconditioneerde stimulus omdat het de reflex van speekselvorming tot gevolg had.

 

Het radicale behaviorisme van Skinner

De grondlegger van de operante conditionering is de Amerikaanse psycholoog B.F. Skinner. Hij baseerde zijn carrière op het idee dat de meest krachtige invloeden op gedrag de gevolgen zijn – dat wat direct na het gedrag gebeurt.

Het idee dat gedrag door beloningen en straffen wordt geleid is oorspronkelijk van Edward Thorndike. Hij had aangetoond dat hongerige dieren ijverig werken om een probleem door middel van trial en error op te lossen om als beloning voedsel te verkrijgen.

 

Continue en intermitterende bekrachtiging

Als je een dier een trucje wilt leren kan je je trainingsprogramma het beste beginnen met het belonen van elke goede respons. Dit wordt door psychologen continue bekrachtiging genoemd.

Als het gedrag goed is aangeleerd is het verstandig om van continue bekrachtiging over te gaan op intermitterende bekrachtiging of partiële bekrachtiging. Dit houdt in dat een minder frequent beloningsschema wordt gehanteerd – bijvoorbeeld een beloning na iedere derde goede respons – als aansporing voor het gewenste gedrag.

 

Primaire en secundaire bekrachtigers

Als stimuli elementaire biologische behoeften of verlangens bevredigen spreken we van bekrachtigen – zo bekrachtigt voedsel het eetgedrag van een dier dat honger heeft en bekrachtigt water het drinkgedrag van een dier dat dorst heeft. Deze stimuli noemen psychologen primaire bekrachtigers.

Sommige stimuli hangen niet samen met biologische behoeften of bevredigen niet direct een behoefte. Voorbeelden hiervan zijn geldbedragen of cijfers. Toch kunnen deze stimuli voor sommige mensen een sterke bekrachtiger zijn.

Hoe is dit mogelijk? Dit komt doordat neutrale stimuli die in verband worden gebracht met primaire bekrachtigers ook afzonderlijk een bekrachtigend effect kunnen verkrijgen. Deze stimuli worden geconditioneerde of secundaire bekrachtigers van operante responsen genoemd.

 

Bekrachtiging van wenselijke activiteiten – het Premarck-principe

De belofte dat je in de nabije toekomst iets kunt doen wat je erg leuk vindt kan een net zo sterke bekrachtiger van gedrag zijn als voedsel, drinken of andere soorten primaire bekrachtigers. Een voorbeeld zien we bij mensen die regelmatig sporten. Zij kunnen een dagelijks bezoek aan de sportschool gebruiken als beloning.

Dit wordt door psychologen het Premarck-principe genoemd, naar de ontdekker David Premarck.

 

Het probleem van straffen

Straffen is een risicovolle manier om gedrag te beïnvloeden, zoals onderwijzers en cipiers goed weten. In sommige opzichten is straffen het tegenovergestelde van bekrachtiging – het is een aversieve consequentie die het gedrag dat erna komt verzwakt. Net als bij bekrachtiging kunnen er twee vormen worden onderscheiden.

  • De eerste vorm wordt positieve bekrachtiging genoemd. In dit geval wordt een aversieve stimulus toegediend.
  • De andere belangrijke vorm van straf is de negatieve straf. In dit geval wordt een positieve stimulus verwijderd.

 

In onze samenleving is straffen populair. Soms lijkt het alsof de dreiging van een straf het enige is dat de orde in de samenleving bewaart. Toch hebben straffen, in het bijzonder die welke gepaard gaan met pijn, vernedering of gevangenschap op de lange termijn niet de uitwerking die we zouden willen (American Psychological Association).

Er zijn verschillende redenen voor te noemen waarom het moeilijk is om een straf effectief toe te dienen.

  • Het vermogen van straf om ongewenst gedrag te onderdrukken verdwijnt in de meeste gevallen als er geen sprake meer is van een dreiging van een straf.
  • De verlokking van beloningen kan tot gevolg hebben dat de mogelijkheid van straf op de koop toe wordt genomen.
  • Straf roept vaak vluchtgedrag of agressie op.
  • Het toedienen van straf maakt het slachtoffer onrustig, wat het leren van nieuwe en betere responsen blokkeert.
  • Straf wordt vaak op een oneerlijke manier toegepast, zelfs als het in strijd is met onze opvattingen over eerlijke en gelijke behandeling.

 

Als we de belangrijkste kenmerken van operante en klassieke conditionering met elkaar vergelijken zien we dat deze vormen van conditionering met name van elkaar verschillen op het punt van de gevolgen van gedrag – beloningen en straffen.

In het geval van klassieke conditionering spreken we van het leggen van een nieuwe S-R-verbinding – een stimulus heeft een respons tot gevolg (in het geval van het experiment van Pavlov ging de hond bij het horen van een belgeluid speeksel produceren).

In het geval van operante conditionering spreken we van een S-R-C-verband – in een bepaalde prikkelsituatie wordt aan de respons een consequentie (een gevolg) verbonden – een beloning of een straf.

 

Op welke manier verklaart de cognitieve psychologie leren?

In het boek The Double Helix schrijft J.D. Watson dat hij maanden tevergeefs zocht naar het geheim van de genetische code en dat de doorbraak uiteindelijk het gevolg was van een onverwachte ingeving. Zulke onverwachte ingevingen kunnen niet door stimulus-respons-leren verklaard worden omdat ze niet passen in het model van Pavlovs reflexen of Skinners shaping. Veel psychologen denken dat hier sprake is van een heel ander proces. Dit noemen ze cognitief leren.

 

Het onderzoek van Köhler op de Canarische Eilanden

Psycholoog Wolfgang Köhler kwam tijdens de Eerste Wereldoorlog terecht op Tenerife. Hier had hij alle tijd om na te denken over het fenomeen leren. Hij was het niet eens met de opvattingen van de behavioristen en probeerde zijn eigen theorie te ontwikkelen. Hij maakte hierbij gebruik van het primatenonderzoekscentrum van de Duitse overheid.

Hij stelde dat apen net als mensen problemen leren op te lossen door bekende voorwerpen opeens in een andere vorm of context te zien. Dit proces speelt zich af op mentaal niveau en niet op gedragsniveau. Hij noemde dit inzichtelijk leren.

 

Sociaal leren – Het onderzoek van Bandura

Heeft het zien van gewelddadig gedrag invloed op de kans dat je zelf gewelddadig wordt? Uit een klassiek onderzoek van Bandura kunnen we afleiden dat dit het geval is. Hij nodigde kinderen uit in zijn lab voor een eenvoudig onderzoek. Bij deze kinderen kon agressief gedrag worden opgewekt als ze naar volwassenen keken die het leuk leken te vinden om een opgeblazen plastic clown te stompen, te slaan en te schoppen.

Als de handelingen van het model succesvol – dus bekrachtigend – lijken, hebben we de neiging om ons op dezelfde manier te gedragen. Psychologen noemen dit leren door observatie of sociaal leren.

 

 

Een rehabilitatie van strafrechtelijk beleid en strafrechtelijke praktijk

 

Inleidende opmerkingen

Terwijl de criminaliteit in de Verenigde Staten is afgenomen blijft het aantal mensen aan wie een gevangenisstraf wordt opgelegd stijgen. Van 1992 tot 2007 is het percentage mensen aan wie een gevangenisstraf is opgelegd gegroeid van 505 per 100000 tot ongeveer 756 per 100000. Één van de honderd volwassenen zit in een gevangenis. Bij mannen met een Afrikaanse achtergrond gaat het om één op de vijftien en bij de mannen met een Spaanse achtergrond om één op de zesendertig mannen.

 

De opkomst van een strenge aanpak en de neergang van herstel

In de jaren '70 begon een strenge aanpak het idee van herstel te vervangen als het onderliggende ideaal van het strafrechtelijke systeem. Twee verzamelingen van opvattingen werden dominant.

  • Het eerste idee was dat van gerechtvaardigd verlaten (just deserts) zoals verdedigd door Von Hirsch.
  • Het andere idee hield in dat onderzoeken naar herstel er niet in waren geslaagd om aan te tonen dat programma's kunnen bijdragen aan een vermindering van de recidive.

 

Terwijl herstel werd afgewezen werd straffen op twee manieren gestimuleerd.

  • Straffen werd beschouwd als een goede zaak door de onderliggende deugd van gerechtvaardigd verlaten.
  • Men hield de mogelijkheid open dat streng straffen, zelfs als een remedie niet mogelijk is een afschrikwekkend effect kan hebben.

 

Dit alles heeft een grote last gelegd op de financiën van de staten. In 2010 hebben 22 staten moeten bezuinigen op hun budget voor het strafrechtelijke systeem. Geschat wordt dat de budgetten van de staten voor het strafrechtelijke systeem in 2008 met 52 miljard dollar overschreden werden.

 

Waarom heeft de strenge aanpak gefaald? Een psychologische verklaring

Om de vraag te beantwoorden waarom de strenge aanpak gefaald heeft hoeven we niet ver te kijken. Het antwoord ligt in de psychologie van straffen. Psychologen doen al langere tijd onderzoek naar straffen in een laboratoriumsetting. Hierbij wordt onderzoek gedaan naar zowel mensen als dieren.

De effectiviteit van straffen in het onderdrukken van bepaald gedrag hangt af van een aantal zeer specifieke omstandigheden. Zoals opgesomd door Andrews en Bonta zijn de belangrijkste omstandigheden wil straffen het beoogde effect hebben de volgende.

  • Een straf moet altijd de maximale intensiteit hebben. Een lagere intensiteit kan leiden tot tolerantie en een tijdelijke werking.
  • Een straf moet direct worden opgelegd. Uitstel tussen de gedraging en de straf kan ertoe leiden dat ander ongewenst gedrag wordt versterkt.
  • De straf moet op een samenhangende manier ten uitvoer worden gelegd. Als dit niet het geval is zou het een beloning kunnen opleveren voor ander ongewenst gedrag.
  • Mogelijkheden om te ontsnappen of om alternatieve beloningen te verkrijgen moeten worden weggenomen.

 

In de jaren '80 was sprake van twee belangrijke ontwikkelingen die de opvatting definitief dominant maakten dat behandeling effectief kan zijn bij het significant verminderen van recidive.

  • In de eerste plaats was er de ontwikkeling van meta-analytische technieken waarmee op een kwantitatieve manier de omvangrijke hoeveelheid literatuur tot dan toe werd samengevat. In 1990 ging het naar schatting om bijna 500 studies.
  • In de tweede plaats is er een theorie van de psychologie van crimineel gedrag ontwikkeld. Jaren werden verklaringen van crimineel gedrag gedomineerd door de Sociologische Criminologie die de oorzaak van misdaad lokaliseert in de sociale structuur en meer geïnteresseerd is in het verklaren van cumulatieve misdaadaantallen dan in individueel crimineel gedrag.

 

Andrews e.a. hebben de volgende drie beginselen geformuleerd die de kern vormen van een effectief programma ter bestrijding van misdaad.

  • Het risicobeginsel – Richt intensieve inspanningen op de plegers die een hoger risico vormen en minimaliseer de inspanningen in het geval van plegers die een lager risico inhouden.
  • Het behoefteprincipe. Behandeling moet gericht zijn op de behoeften van de plegers. Sommige behoeften zijn functioneel gerelateerd aan crimineel gedrag terwijl andere een zeer klein of geen causaal verband hebben met crimineel gedrag.
  • Het beginsel van ontvankelijkheid – richt de behandeling zo in dat deze beantwoordt aan de leerstijl en vaardigheden van de pleger.

 

Deze drie beginselen staan bekend als het RNR-model (Risk-Need-Responsivity) van de rehabilitatie van plegers.

 

Het RNR-model en effectieve rehabilitatie van plegers

Specifieke steun voor de beginselen van effectieve behandeling kan gevonden worden in een meta-analyse van Andrews e.a. uit 1990. Deze analyse verschilt van een eerdere analyse van Lipsey op twee belangrijke punten.

  • De meta-analyse van Andrews e.a. omvat ook een onderzoek naar volwassen plegers en is niet beperkt tot jeugdige plegers.
  • De aandacht was gericht op het testen van de beginselen in plaats van het ontdekken van de methodologische karakteristieken van effectieve rehabilitatieprogramma's.

 

De aanvankelijke bevindingen over het belang van de RNR-beginselen zijn bevestigd in een aantal vervolgonderzoeken. In 2006 hebben Andrews en Bonta verslag gedaan van de resultaten van 374 testen van de effecten van behandeling en strafrechtelijke sancties. De gemiddelde effectgrootte (r) van het verschaffen van om het even welk type van dienstverlening is volgens het onderzoek .12 (95% CI = .09, .14; k = 273).

In tegenstelling tot in de algemene literatuur over psychotherapie waarin behandeling als even effectief wordt voorgesteld in de routinematige klinische praktijk als in demonstratieve onderzoeksprojecten kan dit niet gezegd worden van correctieve behandeling.

 

Uit het bovenstaande model kunnen een aantal implicaties voor beleid en praktijk worden afgeleid.

  • Plegers die een verlaagd risico met zich mee brengen zouden zo min mogelijk contact moeten hebben met plegers die een groter risico vormen.
  • Leidinggevenden die het RNR-model als uitgangspunt nemen voor de behandeling van plegers van criminaliteit moeten ervoor zorgen dat medewerkers goed geselecteerd, getraind en aangestuurd worden.
  • Het RNR-model heeft ook gevolgen voor rechters. Door hun macht om oordelen te geven hebben zij een grote betekenis voor plegers. Ze kunnen hun vrijheid inperken en behandeling eisen. Bij het vormgeven van straffen moeten ze zoveel mogelijk voorkomen dat plegers met een lager risico in contact komen met plegers met een hoger risico.

 

 

Niet-bedoelde gevolgen van vrijheidsbenemende straffen

 

Inleidende opmerkingen

Een vrijheidsstraf is de meest ingrijpende strafrechtelijke sanctie die in Nederland kan worden uitgesproken. Vandaag de dag zitten er ongeveer 15000 mensen in een gevangenis. Per jaar worden er ongeveer 50000 mensen in een gevangenis opgenomen.

Verschillende theoretici hebben aandacht besteed aan de zin en doeleinden van straffen in het algemeen en vrijheidsbenemende straffen in het bijzonder. Zij noemen de volgende doeleinden die straffen pogen te verwezenlijken:

  • Herstel van de rechtsorde door vergelding en bevestiging van de geldende normen.
  • Het vergroten van het algemeen welzijn door het voorkomen en verminderen van criminaliteit.

 

Ontwikkeling van vrijheidsbenemende straffen in Nederland

Nederland heeft lang een unieke positie ingenomen ten opzichte van andere landen vanwege het lage aantal gevangenen. Op dit moment behoort Nederland echter tot de landen met het strengste strafrechtelijke regime.

 

Onderzoek naar de leefomstandigheden van gevangenen en hun familieleden

Een eerste vraag die dit onderzoek wil beantwoorden hangt samen met de leefomstandigheden van gevangenen en voormalige gevangenen en hun familieleden tijdens en na gevangenschap. Er is een literatuuronderzoek verricht dat heeft geresulteerd in 41 publicaties waarin beschrijvingen worden gegeven van de situatie in een populatie van gevangenen tijdens en na gevangenschap.

 

Psychische en fysieke gezondheid

Op het punt van de gevolgen van gevangenschap voor de gezondheid is in het grootste deel van het onderzoek op internationaal gebied aandacht besteed aan de gezondheid tijdens de gevangenschap. Er is weinig onderzoek gedaan naar psychische problemen voor, tijdens en na afloop van gevangenschap.

Uit het onderzoek blijkt dat de kans op psychische problemen tijdens gevangenschap groot is. Vergeleken met de algemene populatie hebben gevangenen een grote kans om één van de volgende problemen op te lopen:

  • Alcohol- of drugsverslaving.
  • Psychotische problemen.
  • Depressie
  • Angststoornissen
  • Persoonlijkheidsstoornissen.

 

Werk, woonsituatie en financiële problematiek

Het internationale onderzoek laat zien dat mensen die een vrijheidsstraf hebben ondergaan vaak in een ongunstige situatie terechtkomen op het gebied van werk en inkomen. In de jaren volgend op de gevangenschap hebben voormalige gedetineerden vaak geen werk. Ook hebben ze minder kans op een stabiele en goedbetaalde baan met vaste aanstelling.

 

Levenskansen van partners van mensen met een vrijheidsstraf

Er is weinig onderzoek gedaan naar het welbevinden van partners van gevangenen. Het onderzoek dat is verricht heeft betrekking op vrouwelijke partners van mannelijke gevangenen. Uit het onderzoek blijkt dat gevangenschap in verschillende opzichten grote gevolgen kan hebben voor het leven van een partner. Een belangrijk probleem waarmee de partner van een gevangene mee te maken krijgt is een verslechtering van de financiële situatie.

Hiernaast zeggen partners van gevangenen dat ze te maken krijgen met de volgende problemen:

  • Negatieve gevolgen voor sociale contacten
  • Relatieproblemen
  • Gedwongen verhuizingen
  • Psychische en lichamelijke klachten.
  • Extra zorgen in verband met de opvoeding van kinderen.

 

Nederlandse onderzoeken naar de gevolgen van gevangenschap voor familieleden van gevangenen zijn met name gericht op de toestand van partners tijdens gevangenschap. Met behulp van zeven kleinschalige cross-sectionele onderzoeken is de situatie van vrouwelijke partners van mannelijke gevangenen tijdens de periode van gevangenschap bestudeerd.

Uit de onderzoeken blijkt dat de vrouwen te maken krijgen met de volgende problemen:

  • Financiële problemen
  • Sociale isolatie
  • Psychische en lichamelijke problemen
  • Een grotere belasting omdat ze hun kinderen alleen moeten opvoeden.

 

Levenskansen van kinderen van gevangenen

Op internationaal vlak zijn er een beperkt aantal grootschalige onderzoeken verricht naar de gevolgen van een vrijheidsstraf voor het welzijn van kinderen van gevangenen. Deze onderzoeken laten zien dat kinderen erg kwetsbaar zijn. Kinderen kunnen een verscheidenheid aan problemen ontwikkelen als gevolg van gevangenschap van een ouder. Het gaat onder andere om:

  • Agressiviteit.
  • Gedragsproblemen.
  • Depressie
  • Angst
  • Slaapproblemen
  • Eetproblemen
  • Verminderde prestaties op school
  • Crimineel gedrag.

 

Het is ook mogelijk dat kinderen als gevolg van de gevangenschap van een ouder gestigmatiseerd en gepest worden.

 

Onderzoek in Nederland naar de causale effecten van vrijheidsbenemende straffen

Een tweede vraag die dit onderzoek wil beantwoorden is in welke mate vrijheidsbenemende straffen in Nederland causale effecten hebben op de leefomstandigheden van veroordeelden en hun familieleden.

Het is moeilijk om deze vraag te beantwoorden omdat rechters bij hun beslissing om wel of geen gevangenisstraf op te leggen rekening houden met een aantal aspecten:

  • De aard van het gepleegde misdrijf.
  • De voorgeschiedenis van de pleger.
  • De kans op recidive.

 

Een adequate onderzoeksstrategie moet rekening houden met verschillen tussen mensen die veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf en mensen die niet tot een gevangenisstraf zijn veroordeeld.

De meest optimale onderzoeksstrategie is een gerandomiseerd experiment. In dit geval wordt aan een willekeurige groep mensen een gevangenisstraf opgelegd (de experimentele groep) terwijl aan een willekeurige groep mensen een ander type straf wordt opgelegd (de controlegroep). Op deze manier worden alle verschillen die van tevoren bestaan tussen de mensen in de experimentele groep en die uit de controlegroep gerandomiseerd zodat een adequate schatting kan worden verkregen van de effecten van een vrijheidsbenemende straf.

De meest optimale en haalbare onderzoeksopzet om de gevolgen van een vrijheidsstraf te onderzoeken is een niet-gerandomiseerd onderzoek met een quasi-experimenteel design. Hierbij worden mensen niet van tevoren willekeurig verdeeld over de experimentele- en de controlegroep maar wordt na afloop zo goed mogelijk rekening gehouden met verschillen in kenmerken van mensen die tot beide groepen behoren.

 

Conclusie: nog veel onduidelijkheid over de gevolgen van gevangenschap

In Nederland is er heel wat beschrijvend onderzoek verricht naar het verband tussen gevangenschap en de situatie op verschillende levensgebieden van mensen die een vrijheidsstraf ondergaan en mensen die een vrijheidsstraf achter de rug hebben. Het onderzoek laat zien dat er tijdens gevangenschap vaak sprake is van psychische problemen.

Mensen die een vrijheidsstraf uitzitten hebben opvallend vaak te maken met de volgende problemen:

  • Verslavingsproblemen.
  • Persoonlijkheidsproblemen.
  • Depressie.

 

Populaties van gevangenen worden hiernaast gekenmerkt door het volgende:

  • Een hoge werkeloosheid, zowel voorafgaand aan als na afloop van de periode van gevangenschap.
  • Een laag opleidingsniveau.
  • Financiële problemen waaronder schulden.

 

 

De afstand overbruggen tussen rechters en het publiek

Een onderzoek vanuit verschillende invalshoeken

 

Inleidende opmerkingen

In Nederland en de meeste andere Westerse landen bestaan er diep gewortelde meningsverschillen over de juiste zwaarte van straffen tussen rechterlijke instanties en het algemene publiek. In de literatuur is gesuggereerd dat deze afstand een misvatting is die het resultaat is van de gebruikte onderzoeksmethode en een gebrek aan informatie aan de kant van het publiek bij het beantwoorden van vragen over de strafmaat.

 

Onderzoek en literatuur tot nu toe

De gedachte van een kloof in de opvattingen over de wenselijke strafmaat is gebaseerd op enquêtes waarmee onderzoek is gedaan naar de publieke opinie. Deze enquêtes laten op consistente wijze zien dat er een grote kloof bestaat tussen rechters en het publiek op het punt van de wenselijke zwaarte van straffen. Op het eerste gezicht lijkt de publieke opinie over het thema van straffen in Nederland kristalhelder en is deze in de loop van de tijd weinig veranderd. Uit deze onderzoeken blijkt dat tussen 80 en 90 procent van het Nederlandse publiek de stelling, die vaak in enquêtes wordt gebruikt onderschrijft dat in het algemeen de straffen die in Nederland worden opgelegd voor misdrijven te licht zijn (Zie onderzoek Elffers en de Keijser uit 2004 en gegevens Sociaal en Cultureel Planbureau uit 2002 en 2005).

 

De publieke opinie en populisme inzake strafzwaarte

De roep om strenger straffen in Nederland houdt, net als in veel andere westerse landen verband met een bredere maatschappelijke tendens die de afgelopen decennia is ingezet. Deze tendens komt op de volgende manieren tot uitdrukking (Hutton):

  • De toename van de omvang van de gevangenispopulatie.
  • De politisering van misdaad en straf.

 

Methodologische aspecten

Een omstandigheid waarvan gedacht wordt dat deze invloed heeft op antwoorden van respondenten is de specificiteit van de gestelde vragen en de context die wordt verschaft. Algemeen geformuleerde vragen hebben een ander type antwoord tot gevolg dan vragen die betrekking hebben op specifieke zaken. In het eerste geval is een respondent eerder geneigd om zich uit te spreken voor strengere straffen.

Andere omstandigheden die respondenten aanzetten om zich uit te spreken voor strenge straffen zijn:

  • Angst voor criminaliteit.
  • De overtuiging dat er een sterke toename is van criminaliteit.

 

Het eerste onderzoek – een onderzoek naar bestraffing door strafrechters

Het onderhavige onderzoek is eerder uitgevoerd als een onderzoek naar de oplegging van straffen door Nederlandse rechters, waarbij de aandacht werd gevestigd op specifieke psychologische valkuilen die het oordeel van de rechter over het bewijs van schuld en de straf kunnen beïnvloeden. Er is gebruik gemaakt van een experimentele opzet met fictieve maar realistische zaken. Deze werden willekeurig verdeeld over de deelnemende rechters.

 

Opzet

In oktober 2003 is aan de 629 rechters van de Rechtbanken en aan de rechters van de Gerechtshoven binnen het gebied van het strafrecht gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek. Plaatsvervangende rechters, die zich met rechtspraak bezighouden naast een baan elders hebben niet deelgenomen aan het onderzoek.

Door de Raad voor de Rechtspraak is een aanbevelingsbrief geschreven aan de presidenten van de negentien Rechtbanken en vijf Gerechtshoven waarbij het onderzoek in algemene bewoordingen werd omschreven als een onderzoek naar besluitvorming door rechters.

 

Strafoplegging door rechters

De analyse van de rechterlijke beslissingen was niet moeilijk. Door alle behalve vier rechters werd een gevangenisstraf uitgesproken. Bij de vier uitzonderingen ging het om de oplegging van een taakstraf. Ten aanzien hiervan werd geen verdere analyse verricht.

Een vrijheidsstraf kan in Nederland op drie manieren worden opgelegd:

  • Onvoorwaardelijk.
  • Gedeeltelijk voorwaardelijk.
  • Geheel voorwaardelijk.

 

Door een grote meerderheid van de rechters werd een onvoorwaardelijke straf uitgesproken (74% in het geval van zwaardere geweldpleging, 70% in het geval van lichtere geweldpleging en 83% in de gevallen van diefstal).

 

Tweede onderzoek – enquête onder de Nederlandse bevolking

Bij dit onderzoek werden algemene houdingen inzake bestraffing en hun correlaten globaal in kaart gebracht. De resultaten hiervan kunnen worden gebruikt om de bevindingen van het onderzoek naar bestraffing door rechters in een breder perspectief te plaatsen.

 

De enquête werd uitgevoerd in november 2004 met behulp van het Telepanel van TNS-NIPO, een groot Nederlands marktonderzoeksbureau. Het panel bestaat uit een groep mensen die representatief is voor de Nederlandse bevolking in de volgende opzichten:

  • Geslacht
  • Leefijd
  • Opleiding
  • Mate van verstedelijking.

 

Voor het onderhavige onderzoek werden 2155 mensen met een leeftijd jonger dan 18 jaar gekozen uit het panel.

 

Vragenlijst

Zoveel mogelijk in overeenstemming met eerder onderzoek heeft de gebruikte vragenlijst betrekking op de volgende gebieden:

  • Houdingen ten aanzien van het klimaat van strafoplegging in Nederland.
  • Houdingen ten opzichte van rechters.
  • Opvattingen over criminaliteit en rechtshandhaving.
  • Kennis van en interesse in criminaliteit en rechtshandhaving.

 

Bij de analyse zijn de volgende achtergrondvariabelen in beschouwing genomen:

  • Geslacht
  • Leeftijd
  • Opleidingsniveau
  • Beroep
  • Politieke voorkeur
  • Mediavoorkeuren.

 

Bevindingen

84 procent van de respondenten beantwoordt de vraag of er te licht gestraft wordt bevestigend. 5 procent beantwoordt deze vraag ontkennend. Reacties van respondenten als zij worden geconfronteerd met de hypothetische situatie dat ze zich in de plaats van de rechter bevinden zijn in overeenstemming hiermee.

  • Niet minder dan 81 procent van de respondenten zei te verwachten strenger te straffen dan een echte rechter.
  • Bijna een vijfde van de respondenten (19 procent) verwacht ongeveer even streng te straffen.
  • Minder dan 1 procent verwacht lichter te straffen dan een echte rechter.

 

De globale houding ten opzichte van rechters blijkt niet negatief te zijn. Minder dan 10 procent van de respondenten was het niet eens met de stelling dat men erop kan vertrouwen dat de rechter op een onafhankelijke en onbevooroordeelde manier over een geschil oordeelt.

 

Derde onderzoek – onderzoek met behulp van een steekproef uit de Nederlandse bevolking

 

Dit onderzoek maakt het mogelijk om een vergelijking te maken tussen oordelen over straffen van het algemene publiek en van professionele rechters. Er moet dan wel gebruik worden gemaakt van dezelfde casussen als in het eerste onderzoek.

Op basis van de drie casussen zijn krantenberichten opgesteld door een ervaren journalist, werkzaam voor een nationale krant (Algemeen Dagblad). Deze krant bevindt zich aan de rechterkant van de politieke tweedeling tussen links en rechts. Zonder de doelstellingen van het onderzoek te onthullen en zonder verdere instructies te geven is aan de journalist gevraagd om een nieuwsbericht te schrijven op basis van de drie casussen.

De drie berichten die hieruit resulteerden waren beknopt en, zoals verwacht kon worden behoorlijk eenzijdig waarbij alleen aandacht wordt besteed aan de ernst van de misdrijven en de gevolgen voor de slachtoffers. Over de plegers werden alleen negatieve kenmerken vermeld.

 

Bevindingen

Bij alle casussen is door een grote meerderheid van de respondenten gekozen voor een gevangenisstraf. Een aantal respondenten koos voor een gevangenisstraf zonder deze nader te specificeren. Met betrekking hiertoe is geen verdere kwantitatieve analyse verricht.

Twee respondenten kozen voor een doodstraf (voor het geval van zwaardere geweldpleging).

 

Casussen versus krantenberichten – een vergelijking

Bovengenoemd onderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van het publiek maakt het mogelijk om de volgende hypothese te evalueren:

Als mensen uit het algemene publiek geconfronteerd worden met een geval van een misdrijf op basis van een krantenbericht zal hun oordeel over de op te leggen straf strenger zijn dan als ze het volledige dossier onder ogen krijgen.

 

De bevindingen laten zien dat de hypothese voor twee van de drie casussen blijkt te kloppen.

 

Integreren en vergelijken van meerdere studies

Als we de bevindingen van de hierbovengenoemde studies integreren kunnen we de volgende hypothese evalueren:

Het algemene publiek geeft dezelfde straffen als rechters als ze beide over dezelfde informatie over een specifieke zaak beschikken.

 

De bevindingen laten zien dat deze hypothese verworpen moet worden. De gegevens spreken zich duidelijk uit tegen de hypothese. In de casus met het zwaardere geweldsmisdrijf was de gemiddelde straf die door rechters is opgelegd 29,7 maanden gevangenisstraf. In dezelfde casus leggen gewone mensen een straf op die gemiddeld 30 maanden langer is. Het publiek legde bij deze casus gemiddeld een gevangenisstraf op van 60,9 maanden.

 

Conclusies die getrokken kunnen worden uit een integratie van de studies

Het samenvoegen van de bevindingen van de studies laat drie dingen zien.

  • In overeenstemming met de antwoorden die gegeven worden op vragen die gesteld worden in enquêtes leggen gewone mensen strengere straffen op dan echte rechters, zelfs als hun oordeel gebaseerd is op dezelfde informatie.
  • Het onderzoek laat het belang zien van de presentatie en vorm van de informatie over een casus voor het oordeel van een gewone burger. Er werd aangetoond dat als een gewone respondent gedetailleerde informatie wordt gegeven over een strafzaak dit een sterk matigend effect heeft op de strengheid van het oordeel.
  • Gewone burgers blijken consistent de oordelen van rechters in de gepresenteerde casussen verkeerd in te schatten. Het verschil in zwaarte van straffen zoals die worden opgelegd door rechters aan de ene kant en het publiek aan de andere kant is in werkelijkheid groter dan het verschil zoals dat ervaren wordt door het publiek.

 

 

Een vergelijking tussen bevindingen van experimenteel onderzoek en bevindingen van een algemene enquête

Bij de enquête die gehouden werd als onderdeel van het tweede onderzoek werd door vier van de vijf respondenten de vraag of de straffen in Nederland te licht zijn bevestigend beantwoord. Niet verrassend verwacht hetzelfde deel van de respondenten strenger te zijn dan een echte rechter terwijl een vijfde verwacht niet strenger te zijn dan een echte rechter.

 

Discussie

De resultaten van het onderzoek onderschrijven de informatiehypothese. Het is echter duidelijk geworden dat het naïef zou zijn om te verwachten dat als het publiek de toegang zou hebben tot aanvullende of betere informatie dit de kloof tussen het publiek en de rechterlijke macht zou wegnemen. De kloof die in het onderzoek blijft bestaan is eenvoudigweg te groot om deze verwachting te rechtvaardigen.

Een interessante vraag is waarom de bevindingen niet in overeenstemming zijn met eerdere buitenlandse onderzoeken. Een eerste en voor de hand liggende verklaring zou betrekking kunnen hebben op de toegepaste methode. Verwezen kan worden naar de inhoud van de casussen en naar het in verband brengen van de verschillende studies.

Hiernaast moet opgemerkt worden dat de drie casussen als uitzonderlijk kunnen worden beschouwd in de zin dat elke casus een meer ernstig geval vertegenwoordigt binnen zijn eigen juridische classificatie.

 

 

 

 

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
585