Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Uitwerking colleges (voor Sociale Wetenschappers)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

A1 – inleiding criminologie – basiscollege strafrecht

 

Onderscheid in rechtsgebieden:

 

Privaatrecht (civielrecht): burger – burger. Regelt de verhoudingen tussen burgers onderling, het procesinitiatief kan bij beide partijen liggen en wordt onderling geregeld. Niet helemaal ideaal, omdat het proces erg duur is. Een proces aanspannen heeft dus pas zin wanneer het conflict over duizenden euro’s gaat, anders zal het proces je meer kosten dan dat het op gaat leveren.

 

Publiekrecht: burger – overheid. Regelt de verhouding tussen de overheid en burgers. De overheid stelt regels en deze regels hebben direct consequenties voor het doen en laten van burgers. Naast regels en straffen hebben burgers ook rechten die moeten worden nagestreefd. Het procesinitiatief ligt bij de overheid: die spant een proces aan, de burger kan geen proces aanspannen tegen de overheid. Staatsrecht, bestuursrecht en strafrecht.

Dit vak richt zich vooral op privaatrecht en de strafrechtelijke vorm van publiekrecht. Strafrecht gaat over de rechten en plichten van burgers en de straffen die daaraan te pas komen.

Strafrecht: het recht van de overheid om burgers te straffen op grond van normschending.

 

Doelen van straf:

Vergelding: boeten doen voor wat je hebt gedaan. Levert het slachtoffer niks op, helpt ze toch vaak omdat het gezien wordt als een soort wraak. Individuele vergelding (wraakgevoelens van slachtoffer bevredigen) is nooit het uiteindelijke doel van de straf! De straf geldt als vergelding ten opzichte van ede maatschappij, niet per se ten opzichte van het slachtoffer.

Generale preventie: Normbevestiging en afschrikking. Als je ziet dat een ander gestraft wordt als hij een bepaalde norm overtreedt, zorg je dat jij niet zo snel die norm overtreedt. Iemand als voorbeeld stellen.

Speciale preventie: beveiliging en resocialisatie. Dat degene die het strafbare feit gepleegd heeft, zal het zo niet snel nog een keer doen. Beveiliging: doordat diegene vastzit, kan hij niks verkeerds doen. Resocialisatie: iemand weer laten meedraaien in de samenleving nadat hij vastgezeten heeft. Als iemand uitgekotst wordt door de samenleving, zal hij snel weer terugkeren in het criminele circuit. Vindt hij zijn plekje weer in de samenleving en heeft hij gewoon weer werk, een huis, etc, dan zal hij minder snel terugvallen.

Reparatie: genoegdoening aan slachtoffer. Schade vergoeden door bvb een boete.

 

Middelen van straf:

Onderscheid tussen straf en maatregel:

Straf heeft als primaire doel dat het leed toevoegt (boete, vrijheidsstraf) en het slachtoffer schiet er in feite niks mee op.

Maatregelen hebben als doel dat je iemand zijn voordeel afpakt, leed toevoegen is niet het hoofddoel (TBS, winst afpakken, onttrekken aan het verkeer van goederen, schadevergoeding). Schadevergoeding en boete zijn iets anders!

 

Strafrecht wordt gezien als ultimum remedium: alleen strafrecht toepassen als andere, minder zware reacties niet werken. Strafrecht alleen gebruiken als laatste redmiddel.

 

Drie rechtsbronnen. Verschillende bronnen die zorgen voor het mogelijk maken van het berechten van mensen.

De Wet.

Jurisprudentie: rechtspraak van de rechter (Hoge Raad). Zowel nationaal als internationaal, bijvoorbeeld het EVRM (Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens).

Internationale verdragen: door verschillende landen samen opgesteld. Bijvoorbeeld EU-verdragen.

 

Strafrecht kun je onderscheiden in:

 

Materieel strafrecht: gaat over welk gedrag, welke personen en welke situaties strafbaar zijn en wie daarbij gestraft mag worden. Wie, wat, wanneer en waarom.
Te vinden in het Wetboek van Strafrecht en in specifieke wetten (opiumwet, wegenverkeerswet, wapenwet, etc).

 

Formele strafrecht/strafprocesrecht: Bevat de voorschriften die bepalen langs welke weg het strafrecht uitgevoerd mag worden. Welke regels er gelden voor het gehele strafproces. Hoe lang mag je iemand vasthouden, waar mag je iemand op pakken, etc.

Te vinden in…

 

Een wet is op de volgende manier opgebouwd:

Eerst de delictsomschrijving, de gedraging die strafbaar is, dan de kwalificatie van het feit, het etiket (bvb moord, diefstal) en als laatste de strafbedreiging, de straf die volgt op de gedraging, zoals een boete, vrijheidsstraf of taakstraf.

 

Iets is pas een strafbaar feit, wanneer:

Wanneer het 1) een menselijke gedraging is, 2) deze gedraging valt binnen een wettelijke delictsomschrijving. In de wet moet staan dat deze strafbaar is, zodat mensen van tevoren weten dat ze de wet overtreden. 3) Daarnaast moet deze gedraging wederrechtelijk zijn 4) en er moet schuld te wijten zijn aan dit gedrag. Het de schuld is van diegene dat er een strafbaar feit wordt gepleegd.

 

  1. Een menselijke gedraging kan uitgevoerd worden door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon. De gedraging kan zowel een doen als een nalaten zijn. Het gedrag moet al dan niet opzettelijk of verwijtbaar zijn.

 

  1. Wettelijke delictsomschrijving: als het niet in de wet staat, is het niet strafbaar. Artikel 1 lid 1 SR, grondwet en EVRM: Legaliteitsbeginsel: Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. Je kunt iemand alleen strafbaar stellen voor iets waarvan hij had kunnen weten dat het gedrag strafbaar was.

Lex scripta: het moet in de wet staan.

Lex certa: de wet moet duidelijk zijn.

Verbod op anologie: een gedraging strafbaar stellen die lijkt op een gedraging die officieel volgens de wet strafbaar is gesteld, zonder dat de eigenlijke gedraging zelf in de wet staat. Extensieve interpretatie is echter wel toegestaan. Dit kan via grammaticale, wetshistorische, wetssystematische of teleologische interpretatie.

Terugwerkende kracht is niet toegestaan, behalve in het voordeel van de verdachte.

 

  1. Wederrechtelijkheid: zie college 2

 

  1. Schuld te wijten: zie college 2.

 

Typen delictsomschrijving:

Misdrijven: het ergst. Vaak rechtsdelicten.

Overtredingen: vaak wetsdelicten.

Commissiedelict: het handelen is strafbaar, bijvoorbeeld diefstal.

Ommissiedelict: het nalaten is strafbaar, bijvoorbeeld geen belastingaangifte doen.

A2 – Inleiding strafrecht

 

De subjectieve zijde van het strafrecht

Wat was de gedachte van de dader tijdens het plegen van de daad? Was het opzet of niet?

Opzettelijk, in willens en wetens, met het oogmerk van.., terwijl hij had kunnen weten dat.., schuld.

 

Subjectieve bestanddelen:

Opzet/dolus:

In willens en wetens handelen met het oog op een bepaald gevolg.
Te zien aan de strafbedreiging van dit soort feiten. Opzettelijk begane daad wordt veel zwaarder aangerekend dan een culpose daad.

 

Opzet is altijd willens en wetens handelen. Er zijn drie gradaties te onderscheiden in willens en wetens. De eerste gradatie is ‘ Opzet met bedoeling’, wanneer je echt de intentie hebt om een bepaald gevolg te bewerkstellen, bvb: “ik ga je kapotslaan”. De tweede is ‘Opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn’, wat betekent dat iemand een gevolg niet per se wil, maar dat hij dit gevolg voor lief neemt omdat hij een ander gevolg wel graag wil en dit gevolg hangt daar aan vast. Je weet dat het een noodzakelijk gevolg is van het handelen, maar dat neem je voor lief. De laatste is ‘Voorwaardelijk opzet: ‘ bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat..’. Door het handelen heb je bewust de kans aanvaard dat een bepaald gevolg op zou treden. Hierdoor bestaat deze optie uit drie elementen:

  • Risico-element: er moet echt een aanmerkelijke kans zijn dat het gaat gebeuren

  • Kennis-element: je moet hebben kunnen weten dat dit kon gebeueren

  • Wils-element: je aanvaard het risico waar je kennis van hebt, en je gaat alsnog door.

Maar wanneer is een kans aanmerkelijk? Dat is moeilijk te zeggen.

Let op! Of de kans aanmerkelijk is hangt niet af van de ernst van het gevolg. Bijvoorbeeld iemand laten struikelen die heel onfortuinlijk valt en doodgaat. De kans was niet aanmerkelijk dat diegene zou overlijden.

 

Maar hoe bewijs je nu dat het opzet is?

De verklaring van de gedachte speelt een grote rol, maar men zou niet snel zeggen dat hij bewust en opzettelijk een delict heeft gepleegd. Zegt de verdachte niks, kijk dan naar omgeving, mensen die er ook bij waren of juist familieleden en kennissen. Daarnaast zijn feiten en omstandigheden belangrijk voor het plaatsen van het delict in de situatie. Altijd het delict in de plaats en tijd zetten. Tenslotte is het belangrijk om het delict te objectiveren of te normativeren.

 

De term ‘opzet’ staat vaak letterlijk in de wet, maar vaak worden ook andere termen gebruikt, zoals ‘willens en wetens’ of ‘met het oogmerk dat’.

Alle dingen die na het woord ‘opzet’ of een soortgelijke term in de wet staan, worden gezien als bewust begaan en strafbaar.

Sommige delicten worden zwaarder of minder zwaar gestraft, afhangend van het gevolg. Dit is een door het gevolg beheerst delict.

 

Schuld/culpa: Verwijtbare, aanmerkelijke onvoorzichtigheid.

Het moet vastgesteld worden dat iemand zich heeft gedragen op een manier waarop je je niet hoort te gedragen (niet zorgvuldig, oplettend, etc), de gedraging moet wederrechtelijk zijn geweest en de gedraging moet verwijtbaar zijn geweest.

Ook culpa kun je onderverdelen in enkele gradaties: enerzijds bewuste culpa, anderzijds onbewuste culpa. Als je je bewust bent van de aanmerkelijke kans, maar denkt dat het ‘bij jou wel mee zal vallen’, valt dit onder bewuste culpa. Vaak ook wel roekeloosheid, maar als je het bestempeld als roekeloosheid, dan wordt het zwaarder gestraft. Als je onvoorzichtig bent maar je niet bewust bent van die onvoorzichtigheid, is het onbewuste culpa. Het bewustzijn omtrent de kans op het gevolg ontbreekt hier. Je hebt niet nagedacht of niet goed opgelet waar dat wel had gemoeten. (vb machinist die door rood rijdt omdat ze het sein niet heeft gezien, per ongeluk een glas hete thee over iemand gooien)

Het verschil tussen bewuste en onbewuste culpa is belangrijk, maar verschilt niet in strafzwaarte.

Het motief van de dader is voor de bewezenverklaring niet relevant.

 

Porsche arrest: man reed met een porsche op het platteland. Reed als een gek en botste frontaal op tegenligger, er vallen doden.

Badwater te heet: gehandicapte in een te heet bad zetten waardoor die persoon brandwonden oploopt.

 

Culpa of opzet?

Als iemand zich bewust is van een aanmerkelijke kans (risico- en kenniselement):

  • Willens en wetens aanvaarden (wilselement)  voorwaardelijke opzet

  • Te lichtvaardig denken, niet op de koop toenemen  culpa

 

De intenties en geestesgesteldheid van de dader kunnen ten opzichte van de daad erg relevant zijn om te bepalen of het culpa of opzet is.

 

A3

 

Wederrechtelijkheid

Dit wil zeggen dat de gedraging in strijd moet zijn met het recht. Hetgeen in strijd is met de geldende geschreven regels; onrechtmatig.

 

Niet elk wederrechtelijk gedrag is strafbaar, maar wederrechtelijkheid is wel altijd een element bij een strafbare gedraging.

Strafuitsluitingsgronden kun je opdelen in rechtvaardiginggronden, die een gedraging rechtvaardigen waardoor hij niet meer wederrechtelijk is, en schulduitsluitingsgronden die iemand de schuld ontnemen.

Rechtvaardigingsgronden zijn uitzonderingen die wel wederrechtelijk zijn, maar niet strafbaar.

 

Vormen van rechtvaardigingsgronden:

 

Noodweer.

Wil je je kunnen beroepen op noodweer, dan moeten daar wel de volgende elementen bij van toepassing zijn:

  • Ogenblikkelijk en wederrechtelijke aanranding (inbreuk op lichamelijke integriteit: zoenen, slaan, verkrachten, etc)

  • Lijf eerbaarheid of goed. Het moet gaan om een dreigende aanranding van jezelf of iemand anders, wel op een persoon of goed.

  • Geboden en noodzakelijke verdediging (je móest je dus wel verdedigen). Hierbij moet je wel rekening houden met proportionaliteit (de ernst of intensiteit van de verdediging mag niet groter zijn dan de ernst of intensiteit van de aanval) en subsidiariteit (je hebt gekozen voor de minst schadelijke weg, er was geen andere optie die minder schade zou berokken).

 

Een andere rechtvaardigingsgrond is overmacht door noodtoestand.

Je weet dat het niet mag volgens de wet, maar de situatie liet jou geen keuze anders dan de wet te overtreden. Er moet een acute en concrete nood zijn, een conflict van plichten (naleven van de strafwet of handelen volgens rechtvaardigende norm) en de verdachte moet de juiste keuze hebben gemaakt in dit conflict van plichten. Hierbij wordt gekeken of die persoon de keuze heeft gemaakt voor het zwaarstwegende belang, hierbij wordt gekeken naar proportionaliteit. Daarnaast wordt ook hier gekeken naar de subsidiariteit: was er geen goed alternatief voorhanden?

Voorbeelden: opticienarrest (iemands bril is kapot, loopt gevaar omdat hij niks kan zien, opticien is eigenlijk gesloten maar doet toch zijn winkel open in strijd met winkeltijdenwet). Euthanasie.

 

Een derde rechtvaardigingsgrond is het bevoegd gegeven ambtelijk bevel.

In bepaalde noodsituaties moet je het ambtelijk bevel opvolgen wat in strijd is met de wet. Degene die het feit begaat wat ter uitvoering is van een ambtelijk bevel is niet strafbaar, gegeven door de omstandigheden.

 

Vervolgens Wettelijk voorschrift. Het is niet strafbaar als je een feit begaat er uitvoering van een wettelijk voorschrift. Soms botsen verschillende wettelijke voorschriften, bijvoorbeeld dat politie wel op een voortvluchtige mag schieten, maar een algemene wet is dat je anderen geen letsel aan mag doen.

 

Een ongeschreven rechtvaardigingsgrond is het ontbreken van maatschappelijke wederrechtelijkheid. Denk aan het veeartsarrest. In de wet zijn geen aanwijzingen te vinden voor het wegnemen van de wederrechtelijkheid, maar men vindt toch dat deze persoon niet strafbaar is.

 

Aan schuld te wijten

Schuld als element is iets anders dan culpa, want dat is schuld als bestanddeel van de wet.

Schuld in de ruime zin: bij elk strafbaar feit kijken of het strafbare feit diegene te verwijten is. Dit is een voorwaarde voor álle strafbare feiten.

Culpa is schuld in enge zin. De strafbare gedraging moet……………

 

Kijken of schuld iemand te verwijten is, doe je door te kijken of het iemand níet te verwijten is. Je kijkt hierbij naar schulduitsluitingsgronden, de andere vorm van strafuitsluitingsgronden.

 

Noodweerexces is de eerste schulduitsluitingsgrond.

In sommige gevallen is het niet erg dat een persoon disproportioneel reageert op een aanval. Dit mag alleen indien deze het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die door deze aanranding is veroorzaakt. De aanval moet de hevige gemoedsbeweging veroorzaken, en die hevige gemoedsbeweging moet weer de disproportionele reactie veroorzaken. (dubbele causaliteit)

Dit gedrag is nooit te rechtvaardigen (dus nooit beroepen op rechtvaardigingsgrond), maar het kan wel zijn dat het iemand niet te verwijten is.

Er zijn drie typen: intensief exces, extensief exces en tardief exces.

 

Overmacht in de zin van psychische overmacht

Niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedwongen.

Bijvoorbeeld vrouw die al heel lang voor haar man wordt mishandeld, op een gegeven moment doorslaat en haar man vermoord.

Een moeder die ziet dat haar kind onder een auto dreigt te komen, de straat op springt en iemand opzij duwt, die persoon raakt vervolgens verwond. Kracht van moeder-kind band is dan de overmacht.

Overmacht is een kracht, drang of dwang waartegen men redelijkerwijs geen weerstand hoeft te bieden.

Culpa in causa.

Garantenstellung: van bepaalde personen wordt verwacht dat ze berekend zijn op bepaalde situaties. Denk aan politieagenten, medici, etc, worden geacht beter met noodsituatie om te gaan en kunnen zich daarom ook minder snel beroepen op psychische overmacht.

 

Ontoerekeningsvatbaarheid is een andere schulduitsluitingsgrond.

Niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend. Kijken of die persoon een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis had ten tijde van het strafbare feit, het strafbare feit moet een uitvloeisel zijn van deze ontwikkeling of stoornis en daarom moet het feit de verdachte niet kunnen worden toegerekend. Je kunt ook verminderd toerekeningsvatbaar zijn, waarbij deels TBS en deels gevangenisstraf wordt opgelegd. Deskundig advies wordt gevraagd.

 

Afwezigheid van alle schuld (AVAS) is een ongeschreven schulduitsluitingsgrond. Je kunt de verdachte niet verwijten dat hij dit gedaan heeft terwijl je er geen enkele schulduitsluitingsgrond op kan toepassen. Vaak wanneer iemand op geen enkele manier wist dat de gedragingen die hij beging vielen onder een van de strafbare wetten. Bijvoorbeeld drugs die in je koffer zijn gedaan terwijl je dat écht niet kon weten en je alle voorzorgsmaatregelen had getroffen.

 

Medeplichtigheid wordt ook gestraft, maar lager dan een pleger, mede-pleger, uitlokker, of doelpleger. Een medeplichtige is iets anders dan een mede-pleger! Mede-pleger bedenkt en pleegt echt samen met iemand anders het strafbare feit, een medeplichtige heeft zelf niks bedacht en heeft slechts geholpen bij de uitvoering van het strafbare feit.

 

Medeplegen:
wanneer er sprake is van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking. Er is dus sprake van een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Dubbel opzet: je moet allebei van tevoren van plan zijn geweest om het te doen en ook van plan zijn geweest het samen te doen. Drie vormen: plegen-plegen, plegen –medeplegen, medeplegen – medeplegen.

 

Uitlokking:

Iemand uitlokken om een strafbaar feit te plegen door bijvoorbeeld het geven van geld of het uitvoeren van gezag (baas – werknemer) en dreigen met ontslag. De wet is vrij streng, er moet gebruik worden gemaakt van de uitlokkingsmiddelen die in de wet zijn vastgesteld. “Giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding of door het verschaffen van gelegeheid, middelen of inlichtingen”. De uitlokker moet opzet hebben voor het doen van de daad en voor het uitlokken van de medeplichtige. (dubbele opzet van de auctor intellectualis). Verder moet er sprake zijn van psychische causaliteit en moet de uitvoerder strafbaar zijn.

 

Doen plegen:

Ook het teweegbrengen dat een ander een strafbaar feit begaat. De uitvoerder is in deze vorm echter helemaal niet bedoeld om een strafbaar feit te plegen. Bijvoorbeeld kinderen die een strafbaar feit plegen. Daarnaast is deze persoon niet gebonden aan bepaalde middelen.

 

Medeplichtingheid:

Men heeft niet zelf het idee bedacht en wordt dan ook niet als dader van het feit gekenmerkt, maar hij/zij is wel strafbaar.

Drie soorten: medeplichtigheid tot, medeplichtigheid bij, medeplichtigheid na.

Bij medeplichtigheid kun je 2/3 van het maximum van de hoofdstraf krijgen.

 

Groepsaansprakelijkheid:
Is geen deelnemingsvorm, maar wel belangrijk.

Deelnemen aan een organisatie op welke manier dan ook kan voldoende zijn om groepsaansprakelijk te zijn. Je bent ook strafbaar als persoon als niet kan worden vastgesteld dat je fysiek hebt deelgenomen aan een overtreding. Je neemt deel aan deze organisatie en ej weet wat het doel van die organisatie is, dat is al genoeg.

Deelnemen aan criminele of terroristische organisatie is strafbaar, dan hoef je niet eens een overtreding te begaan.

Als je kunt aantonen dat iemand lid is van dit verband en je kunt aantonen dat door dit verband strafbare feiten zijn gepleegd, is dat genoeg om die mensen strafbaar te stellen.

Hofstadgroep, mensenhandel, drugshandel.

A4- Basiscollege strafrecht, formele strafrecht en voorbereidend onderzoek

 

Engeland en Amerika hebben een jury-rechtspraak. Daardoor duurt de zitting veel langer en is veel uitgebreider.

 

Procesdeelnemers bij rechtspraak: verdachte, raadsman (advocaat), getuige, deskundige, benadeelde partij/slachtoffer, rechtbank/ gerechtshof/ Hoge Raad, OM: officier van justitie, opsporingsambtenaar (politie), reclassering, rechter-commissaris.

 

Onschuldpresumptie: totdat de verdachte veroordeeld is door de rechter, moet hij als onschuldig worden gezien.

Voor het bestempelen van iemand als ‘verdacht’ zijn de volgende drie punten nodig:

  • Een redelijk vermoeden van schuld

  • Feiten en omstandigheden die wijzen naar deze persoon

  • Er is een concreet strafbaar feit gepleegd

 

Rechten en plichten van de verdachte:

Cautie zwijgrecht: moet op de hoogte gesteld worden van je recht om te zwijgen

Pressieverbod: niet onder druk zetten bij ondervraging

Cautie

Recht op rechtsbijstand: bijstand door advocaat

Recht op inzage processtukken

Recht om te verzoeken om onderzoekshandelingen

Recht om te verzoeken om het verhoren van getuigen

Plicht om onderzoekshandelingen te dulden: afname DNA, doorzoeking van woning, fouilleren. Stilzitten en meewerken met deze dingen.

Willoos object van onderzoek: zonder dat de verdachte het doorheeft info vergaren, zoals telefoon aftappen, infiltreren, etc.

 

Burgemeester kan zorgen voor preventief fouilleren in bepaalde buurten. OvJ kan zorgen dat een bepaald persoon gefouilleerd moet worden.

Politie heeft twee petten en twee bazen: Openbare orde (politie) en strafrecht (OvJ)

 

Driehoeksoverleg: OvJ met politie en OM

 

De politie:

Is ondergeschikt aan het bevoegd gezag en moet zorgen voor handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp. Strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde gaat dus onder gezag van de OvJ.

Politie heeft een geweldsmonopolie: zij mogen als een van de weinigen geweld gebruiken bij hun werk.

Politieagenten vallen onder opsporingsambtenaren.

 

Het OM:

Is belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De taklen wprden uitgevoerd door rechterlijke ambtenaren: college van procureur-Generaals (P-G’s), Officiers van Justitie (OvJ) en Advocaat-Generaal bij hoger beroep.

Opportuniteitsbeginsel: het OM mag beslissen of er wel of niet vervolgd wordt in een strafzaak.

 

Slachtoffer:

Speelt een steeds grotere rol in het strafproces, veel meer aandacht voor in de afgelopen jaren.

Een slachtoffer heeft ook rechten, hij mag het dossier inzien, hij mag iets zeggen tijdens de rechtszitting, mag het dossier inzien, hoort informatie te krijgen over de voortgang van het onderzoek, mag een schadevergoeding eisen (hoewel dat eigenlijk onder civielrecht valt ipv strafrecht).

 

Hoe zit zo’n strafproces nou eigenlijk in elkaar?

Het strafproces is ingedeeld in verschillende fasen:

Eerst komt er een verkennend onderzoeken, vervolgens een opsporingsonderzoek, dan het onderzoek door de Rechter-Commissaris. Het voorbereidend onderzoek wordt vooral gedaan door opsporingsambtenaren.

Het opsporingsonderzoek heeft als voornaamste doel de waarheidsbevinding. Het gebeurt onder het gezag van de OvJ. In Nederland gaan we voor de materiele waarheidvinding: het gaat ons er niet om dat er een verklaring op tafel komt, maar dat dit ook écht de waarheid is. Niet pushen tot foute bekentenissen, maar de werkelijkheid op tafel proberen te krijgen.

Opsporingsbevoegdheden: legaliteitsbeginsel, je mag niet opsporen op een manier die niet in de wet beschreven is. Er is vastgelegd Wie (opsporingsambtenaar) Wat (aanhouden) mag, Wanneer dat mag, Waartoe (meenemen naar politiebureau om hem voor te geleiden en te verhoren) en tegen Wie (verdachte)?

EVRM en EHRM vertellen hoe je je opsporingsonderzoek moet inrichten.

 

Verschillende soorten opsporingsbevoegdheden:

Opsporingsbevoegdheden ten aanzien van personen: staande houden (ID-kaart laten zien op straat), aanhouden, inverzekeringstelling (IVS), voorlopige hechtenis (VH), onderzoek aan de kleding, onderzoek aan en in het lichaam, DNA-onderzoek.

Opsporingsbevoegdheden ten aanzien van voorwerpen: inbeslagneming

Opsporingsbevoegdheden ten aanzien plaatsen: betreden van plaatsen en doorzoeken van plaatsen als er vermoeden bestaat dat de verdachte zich daar bevindt.

Bijzondere opsporingsbevoegdheden: infiltratie, pseudo-koop (in burger doen alsof je drugs, vuurwerk, wapens etc wilt kopen), pseudo-dienstverlening, stelselmatige observatie, opnemen van telefoon.

 

Beginselen van een behoorlijke procesorde:

  • Beginsel van redelijke en billijke belangenafwijking: proportionaliteit en subsidiariteit

  • Beginsel van zuiverheid oogmerk: verbod op détournement de pouvoir. Je mag niet je bevoegdheid gebruiken als je er eigenlijk een ander doel mee voor ogen hebt.

  • Vertrouwensbeginsel. Bepaalde verwachtingen die men van politie heeft mogen niet geschonden worden.

  • Gelijkheidsbeginsel.

 

! Vrijheidsbenemende dwangmiddelen:

Ophouden voor onderzoek: max 15 uur (6 uur plus 9uur)

Inverzekeringstelling (IVS): 6 dagen ( 3 dagen + 3 dagen verlenging)

Inbewaringstelling (IBS): 14 dagen

Gevangenhouding: 90 dagen (30 dagen met max twee keer verlening van 30 dagen)

Dus in totaal: maximaal 110 dagen en 15u

 

Hoe verloopt een strafzaak?

Begint met een verdenking. Als een reactie op een aangifte, bij ontdekking op heterdaad, door actief onderzoek door de politie.

Daarna eventueel inzetten van opsporingsbevoegdheden. Hierbij wordt bewijs en tactische info verzameld.

Daarna wordt de verdachte aangehouden en volgt er een verhoor. Er wordt vervolgens besloten over de noodzaak van voorlopige hechtenis. Onderzoek wordt voortgezet om meer bewijs te verzamelen en uiteindelijk gaat het dossier naar het OM voor een vervolgingsbeslissing.

 

 

A5

 

Tenlastelegging, wordt opgelegd door de OvJ. De inzet van het geding wordt hiermee grotendeels gefixeerd. Er moet duidelijk in staan dat het om een menselijke gedraging gaat, om welke gedraging dan precies, wanneer dan precies en wat de wettelijke delictsomschrijving is.

 

Samengestelde tenlastelegging:

  • Cumulatieve tenlastelegging: tellen bij elkaar op. Als je de ene niet kunt bewijzen, wil dat niet zeggen dat de andere dan ook niet meer telt.

  • Primair-subsidiair-tenlastelegging. Het ene feit weegt zwaarder dan het andere.

  • Alternatieve tenlastelegging. Niet zo belangrijk.

Onderzoek ter terechtzitting is openbaar.

Externe openbaarheid: toegankelijk voor publiek, controleerbaar, zodat het volk ziet dat er echt recht wordt gedaan.

Interne openbaarheid: toegang voor de procesdeelnemers tot het dossier.

Equality of arms: alle partijen moeten met gelijke wapenen kunnen strijden. Dus allebei evenveel de mogelijkheid om getuigen op te roepen, dossiers in te zien, bewijsmateriaal te zien.

Strafrechter moet actief zijn, echt zelf participeren in het waarheidsproces.

 

Verloop van de zitting:

  • Uitroepen van de zaak, 2) identiteit controleren, oplettendheid en cautie vermelden, 3) de OvJ draagt de zaak over, 4) ondervraging van de verdachte

 

 

 

 

 

 

 

A6- formele en materiele vragen

 

Formele vragen:

  • Geldigheid dagvaarding

Een dagvaarding moet altijd persoonlijk worden overhandigd, mag niet zomaar in de brievenbus gestopt worden.

 

  • Bevoegdheid van de rechtbank

Bevoegdheid van de rechtbank:

Absolute competentie: of de rechtbank wel gemachtigd is om de verdachte te behandelen. Gaat over de rechtbank in het algemeen als instituut.

Relatieve competentie: er zijn meerdere rechtbanken in Nederland, maar is ook de juiste rechtbank benaderd voor deze verdachte? Ligt aan woonplaats, werkplaats, delictsplaats etc. Gaat over welke rechtbank specifiek.

 

  • Ontvankelijkheid Officier van Justitie (OvJ)

Heeft het OM wel het recht/is deze wel bevoegd om te vervolgen? Er zijn een aantal vervolginsbeletselen:

Ne bis in idem: je mag niet twee keer gestraft worden voor hetzelfde feit. Als je vrijgesproken bent voor een bepaald feit, kunnen ze je ook niet nog een keer daarover berechten, behalve als de Hoge Raad zegt dat de zaak herzien moet worden. Nu ook herziening ten nadelen van de verdachte naast de al bestaande herziening ten voordelen van de verdacht.

Leeftijd

Verjaring: een strafbaar feit heeft een zekere ‘houdbaarheidsdatum’. Als de jaren overschreden zijn (per delict verschillend hoeveel dat is) is de rechtbank niet meer ontvankelijk.

Overlijden: ook als de verdachte overleden is, mag je in Nederland diegene niet meer vervolgen.

Transactie: er is een transactie geweest, een buitengerechtelijke afdoening, een aanbod van de OvJ voor de verdachte, zodat hij niet strafrechtelijk vervolgd wordt. Als de verdachte aan de transactie tegemoet is gekomen, mag de verdachte niet meer vervolgd worden.

Klacht: Bij klachtdelicten, sommige strafbare feiten zijn alleen vervolgbaar als het slachtoffer daar echt een klacht voor heeft ingediend/ aangifte heeft gedaan van het strafbare feit. Bijvoorbeeld iemand beledigen.

 

  • Schorsing en vervolging:

Een paar vervolgingsbeletselen die niet in de wet staan:

vormverzuim: de rechtbank heeft allerlei dingen fout gedaan, er zijn door het OM verschrikkelijk veel vormfouten begaan, dan hebben ze ‘het recht op het vervolgen verspeeld’ . Ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.’

In strijd met opportuniteitsbeginsel

Of in strijd met een behoorlijke procesorde

 

Materiele vragen

 

  • Bewijs:

kunnen we de menselijke gedraging vaststellen? Kan er vastgesteld worden dat de overtreding ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden?

Is de tenlastelegging bewezen? Heeft de verdachte het tenlastegelegde gedraging ook werkelijk begaan? Als het anders in de tenlastelegging staat dan dat het werkelijk is (andere datum, andere plaats, ander delict, etc), dan mag daar geen uitspraak over gedaan worden. Alleen de OvJ mag de tenlastelegging nog tijdens de zitting wijzigen. Er komt bewijsuitsluiting wanneer er vormverzuim heeft plaatsgevonden.

 

Vrijspraak geldt alleen in de gevallen dat het tenlastegelegde feit niet bewezen kan worden. Kan het wel bewezen worden maar wordt de verdachte vrijgesproken op basis van strafuitsluitingsgronden, dan valt dat niet onder vrijspraak.

 

  • Kwalificatie:

valt deze gedraging binnen de wettelijke delictsomschrijving?

De tenlastelegging moet alle bestanddelen van een wettelijke delictsomschrijving bevatten.

Legaliteitsbeginsel is hier van kracht: men moet kunnen weten dat het gedrag strafbaar is.

 

  • Strafuitsluitingsgronden:

Is het feit strafbaar? Is de gedraging wederrechtelijk?  rechtvaardigingsgrond.

Is de dader strafbaar? Is de overtreding de dader aan schuld te wijten (verwijtelijk)? 
schulduitsluitingsgrond.

 

  • Straf of maatregel?

Hangt er aan het gepleegde en inmiddels bewezenverklaarde delict een straf of een maatregel vast? Maatregel is veel minder ‘erg’.

hoofdstraffen: gevangenisstraf, hechtenis, taakstraf, geldboete.

Bijkomende straffen: verbeurdverklaring, ontzetting van rechten, openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Voorwaardelijke invrijheidsstelling: bij een vrijheidsstraf van een jaar of meer. Voorwaardelijk, dus een proeftijd. De resterende straf hoef je niet uit te zitten maar in die tijd moet je je aan dingen houden: bijzondere voorwaarden (contactverbod met slachtoffer, straatverbod, etc).
Geldt niet bij gedeeltelijk voorwaardelijke straffen!
Stelregel is dat je 2/3 van de straf moet hebben uitgezeten, 1/3 kan voorwaardelijke invrijheidsstelling worden.

Maatregelen: Onttrekking aan het verkeer, ontnemingsmaatregel, schadevergoedingsmaatregel, plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, terbeschikkingstelling, plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.

 

 

Na de gewone rechtbank kun je in Hoger beroep en vervolgens In Cassatie.

Je kunt binnen 14 dagen na de uitspraak in Hoger Beroep gaan, daarna is dat recht verlopen. Hierin wordt gekeken of het uitgesproken vonnis wordt bevestigd of vernietigd.

Je kunt In Cassatie gaan als je je afvraagt of de rechtsregels wel op de goede manier zijn toegepast op jouw zaak. Hierbij kan dit beroep op cassatie worden verworpen (en je dus nog steeds je straf moet uitzitten) of geheel of gedeeltelijk worden vernietigd.

 

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Statistics
310