Hoorcollege- en werkgroepaantekeningen deeltoets 1

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


College 1

 

De colleges worden gegeven door Denny Borsboom, hoogleraar Grondslagen van de Psychologie en Psychometrie

Dit vak draait er om de fundamenten van de psychologie, de problemen die blijven liggen, aan het voetlicht te brengen.

Het boek voor dit vak betreft: Historical and conceptual issues in Psychology. Er wordt één hoofdstuk per college behandeld. De toetsing bestaat uit twee deeltentamens: 20 MC vragen, 2 essayvragen. Daarnaast schrijf je twee essays, om argumenterend te leren schrijven.

De leerdoelen van deze cursus zijn: de visies van de belangrijkste geleerden in de ontwikkeling van de psychologie uitleggen, van de belangrijkste grondslagenproblemen aangeven wat de hoofdvraag is en welke antwoorden erop mogelijk zijn, en zelfstandig een geïnformeerde mening vormen over grondslagenkwesties.

De hoofdlijnen worden behandeld in college, maar niet alles wordt behandeld. Dit vormt wel tentamenstof.

Belangrijk om te kunnen op het tentamen is:

  • Denkers in een eeuw kunnen plaatsen
  • Ordening van denkers weten
  • Belangrijkste theorieën en problemen bij deze theorieën

 

Beginnen bij het begin

14miljard jaar geleden was alle massa/materie/alle tijd/afstand, afstand samengeklonterd in één punt. Dat punt explodeerde: de oerknal

Om je af te kunnen vragen hoe de wereld is, moet je je afvragen hoe de wereld anders was (counterfactual denken).

 

Deel 1: prehistorie

In de prehistorie vond de geboorte van de afbeelding plaats. Men begon te praten, ontwikkelde het schrift en getallen. In deze periode ontdekte de mens de representatie, waarbij dingen aangeduid worden met symbolen en relaties tussen dingen met relaties tussen symbolen. Dit kan bijvoorbeeld in taal of getallen.

Dit is heel belangrijk voor het concept van theorievorming. Bij het maken van representaties, krijg je het waarheidsprobleem; sommige representaties zijn waar, andere niet. De vraag ontstaat wanneer iets waar is of niet. Dit valt onder de waarheidstheorie.

Het aanduiden van dingen valt onder de grondslagenproblemen.

 

Hoe komt die betekenis in de wereld?

Het begrip van representatie speelt een centrale rol in cognitive science. Hoe betekenis van representaties ontstaat is een leidend thema in de filosofie van Plato tot Wittgenstein. Het feit dat je gedachten “ergens betrekking op hebben” gericht op de wereld is later door Brentano bekend geworden als intentionaliteit.

 

Deel 2: Beschavingen

 

Het ontstaan van de beschaving is essentieel voor het ontstaan van de filosofie en wetenschap.

Sociale ontwikkelingen ontstonden doordat de landbouw werd ontdekt. Hierdoor kan de mens op één plek blijven en nederzettingen stichten. Doordat er meer voedsel kan worden geproduceerd, blijft er tijd over voor andere dingen. Ook ontstond een hiërarchie, waarin hoger geplaatsten tijd over hadden.

Mesopotamië is een van de eerste beschavingen.

 

In de Griekse oudheid ontstaat het systematisch onderzoek. Het denken om het denken, in plaats van om een probleem op te lossen.

De Grieken stellen voor het eerst de hoofdvraag:

  • Hoe zit de wereld in elkaar? Uit wat voor dingen bestaat deze wereld? (ontologie)
  • Hoe weten we wat waar is? (epistemologie)
  • Wat maakt sommige dingen mooi en andere lelijk? (esthetiek)
  • Wat maakt sommige daden goed en andere slecht? (ethiek)

 

Heraclitus (535-475 v. Chri.), ook wel “de duistere”, betwijfelt of er wel iets is dat ooit hetzelfde blijft. “Men stapt nooit twee keer in dezelfde rivier” is een bekende uitspraak van hem. Sindsdien is duidelijk dat veel wetenschap juist berust op invariantie-principes, bijvoorbeeld alle elektronen zijn inwisselbaar. De betekenis voor de psychologie betreft: waar zitten onze invarianties?

De wereld is dus nooit hetzelfde. Sindsdien is wel duidelijk uit theorieën dat er invariantie-principes zijn, een voorbeeld hiervan is dat alle elektronen inwisselbaar zijn. In de Psychologie zou men vragen: kun je twee keer hetzelfde denken? Je kunt niet twee keer dezelfde activatie hebben, dus dan zou je concluderen dat dit niet kan. Maar je hoeft denken niet te identificeren aan de elektrische stroompjes in de hersenen.

Een voorbeeld van een beredenering is: “de zon komt op”. Sommige beredeneringen zijn waar, sommige niet. Hoe weet ik dat? Hiervoor zijn allerlei mogelijkheden: het staat hier geschreven, dit heb ik gezien etc.

Sceptici zeggen: dit is mij niet genoeg, ik geloof het nog steeds niet. Sceptici vragen als eerste een rechtvaardiging voor kennisuitspraken. Hiermee wordt eigenlijk gezegd dat men nooit iets zeker weet. Sceptici gooien echter hun eigen ramen in: door te zeggen dat er geen waarheid is, klopt hun eigen uitspraak over de waarheid ook niet.

 

Het kan ook zijn dat een bewering niet waar kan zijn op basis van de vorm.

  • Alles is onwaar.
  • Waar is uitsluitend wat ik kan onderzoeken en verifiëren

Eigenlijk kun je zeggen dat op het punt, zo voor Athene, de belangrijkste vragen al gesteld zijn.

 

Plato en Aristoteles

De Atheense school is een schilderij waarop Plato naar boven wijst, en Aristoteles zijn hand boven de grond houdt. Hiermee markeren zij twee belangrijke stromingen: het rationalisme (Plato) en het empirisme (Aristoteles).

Plato wijst naar de ideeënhemel, Aristoteles naar de aardse wereld van observatie.

De aristocratie kon naar school. Plato kwam uit aristocratische familie en begon de academie in Athene. Aristoteles is zijn leerling.

Na de dood van Plato, verliet Aristoteles Athene en ging lesgeven aan Alexander de Grote.

 

Rationalisme en empirisme

Twee belangrijke posities: volgens het rationalisme is kennis afkomstig van de ratio, de rede. Volgens het empirisme is kennis afkomstig van de zintuiglijke ervaring, dus uit de wereld. Deze twee posities zijn een terugkerend thema in de geschiedenis van de psychologie en filosofie.

De centrale bewering van het rationalisme is dat echte kennis deel voortkomt uit de ratio/verstand. De geassocieerde bewering is dat er ingeboren kennis bestaat (nativisme).

 

Plato’s grot:

Plato geeft een poverty argument: de empirie is te arm deze kennis te geven. De wereld is te arm. Chomsky zegt dat stimuli-interactie te arm is om taal te leren, er moet iets in de hersenen zijn, waardoor dit geleerd kan worden.

Plato beweert dat echte kennis niet tot stand kan komen door waarneming, we zien immers slechts imperfecte vormen. Toch kunnen we perfecte vormen “zien” in onze geest. Als dat idee van een cirkel niet uit de waarneming komt, waar vandaan wel? Het antwoord van Plato hierop is dat wij ons deze ideeën “herinneren” uit onze goddelijke oorsprong. Onze geest is voortgekomen uit de ideeënhemel waar de perfecte vormen zijn. Plato geloofde in reïncarnatie, en verklaarde zo onze kennis van perfecte vormen. Voor echte kennis moet je dus herinneren wat je al weet.

In Plato’s grot zitten vastgeketenden mensen. Achter hen brandt een vuur die de schaduwen van de wereld op de grotwand voor de mensen werpt. De mensen kunnen slechts deze schaduwen zien en beschouwen dit als de realiteit. Het enige wat zij werkelijk zien, is een afspiegeling van de realiteit.

→ eigenlijk latente trek model

 

Plato is de oerrationalist.

Het idee dat wij aangeboren kennis hebben, bestaat is nog altijd actueel en heet nativisme. Hoe na te denken over de relatie tussen concrete objecten en zogenaamde universalia (de perfecte vormen) is een van de brandpunten van de filosofie in de afgelopen 2000 jaar.

De centrale bewering van het empirisme is dat de bron van kennis de ervaring opgedaan via de zintuiglijke waarnemen is. Men heeft dus geen actieve rol, maar kijkt/observeert slechts. Dit is nu de common sense opvatting: als je wilt weten hoe iets zit, moet je kijken. Daar is in de geschiedenis heel anders over gedacht.

Aristoteles is de oerempirist. Hij verwierp Plato’s twee-werelden theorie: er is slechts één wereld en die is met de zintuigen waar te nemen. Dit impliceert een afwijzing van ingeboren ideeën. De mens werd beschreven als een tabula rasa.

De tabula rasa is nog steeds actueel. John Locke werd hier beroemd mee. Steven Pinker, een belangrijk evolutionair psycholoog, ageerde er in zijn boek “The blank slate” (2002) nog krachtig tegen. Het idee van Aristoteles is dus nog steeds aan de orde.

Kennis wordt hierbij gedefinieerd als justified true belief.

 

Artistoteles is de bedenker van de logica. Hij bedacht kennis via deductieve argumentatie (van algemeen naar specifiek).

Voorbeeld van een syllogisme:

A. Alle mensen zijn sterfelijk (wet)

B. Socrates is een mens (beginconditie)

-----------------------------------------------------

C. Socrates is sterfelijk (conclusie)

 

Aristoteles merkt op dat deze schema’s de waarheid behouden; als de premissen waar zijn dan is de conclusie dat ook. Dit is onafhankelijk van de inhoud van premissen en conclusie.

Waarop is dan de waarheid van de wetten gebaseerd?

Stap 1: zintuiglijke ervaring: inductie (van specifiek naar algemeen)

Bijvoorbeeld: alle tot nu waargenomen zwanen zijn wit, dus alle zwanen zijn wit

Stap 2: Noûs: onfeilbare intellectuele capaciteit.

Let op: er is dus zowel empirisme als een beetje rationalisme bij Aristoteles.

 

Aristoteles geeft ook de eerste definitie van het begrip waarheid: zeggen van dat wat is, dat het niet is of van dat wat niet is, dat het is, is onwaar; maar te zeggen van dat wat is, dat het is, en van dat wat niet is, dat het niet is, is waar.

Ware zinnen “corresponderen” met de stand van zaken in de werkelijkheid. In de psychologie is dit niet triviaal.

 

Aristoteles’ opvatting over experimenten

Wij doen in de moderne wetenschap experimenten. Aristoteles wilde ook weten hoe de natuurlijke wereld in elkaar stak. Zo had hij al een hele classificatie van planten en dieren. Precies door dingen te manipuleren, ging men tegen de natuur van de dingen in en leerde men dus ook niets over die natuur.

 

College 2

 

De Romeinen konden goed vechten, besturen, bouwen en administreren. Ze hadden een enorm rijk, maar zij hebben weinig bijgedragen aan de filosofie. Populaire stromingen zijn voornamelijk geleend van de Grieken. Volgens de Stoa is de beste manier om je gevoel te minimaliseren. Volgens het Epicurisme is de beste manier om zo evenwichtig mogelijk te leven, dus je emoties zo stabiel mogelijk te houden.

500 na Christus valt het Romeinse rijk uit elkaar, voornamelijk in het Westen. In het Oosten worden de werken van de Grieken nog behouden, dankzij de Arabieren. Vervolgens breekt de Middeleeuwen aan, een duistere periode. Er is weinig bescherming en men is alleen bezig met zichzelf in leven houden. Kennis gaat verloren en men is op weg naar het einde. Pestepidemieën breken uit en neemt soms wel 1/3 van de bevolking weg.

In 1050 werd de Universiteit in Bologna opgericht, met het idee dat kennis bewaard moet blijven.

Het klassieke model van Ptolemaeus was dat alle hemellichamen om de aarde draaien. Hiermee kan de stand van de sterren worden beschreven. Het model was nuttig. Men geloofde dus niet dat de aarde plat was. Het model heeft epicycli (het ronddraaien van elk planeet apart) nodig om de waarnemingen te kunnen verklaren.

Copernicus (1473-1543) is een monnik uit Pruisen (Polen) die een alternatief model voor het zonnestelsel bedacht. Dit is het heliocentrisch model, waarin de aarde om de zon draait. Copernicus wacht heel lang met het publiceren van dit model. Misschien was hij bang voor de reactie van de kerk, bang om uitgelachen te worden of hij was onzeker over de juistheid van zijn model. Sommige Grieken hadden ook wel eens de zon in het middelpunt gezet, maar hier waren allerlei tegenwerpingen voor. Het model is namelijk net zo ingewikkeld als het Ptolemaische. En waarom worden we niet de ruimte ingeslingerd als de aarde inderdaad om de zon draait? Als de aarde draait, waarom valt een steen die je van de toren werpt dan toch aan de voet van die toren?

Uiteindelijk publiceert Copernicus zijn werk wel. De uitgever voegt nog wel een extra bladzijde toe aan het werk, met de toevoeging dat het slechts een beschrijving is.

Galileo Galileï (1564-1642) neemt het werk van Copernicus wel serieus. Hij schrijft een boekje in het Italiaans (voor het eerst in de taal van het volk, niet in het Latijn) waarin hij de theorie verdedigt. Hij moest echter oppassen voor de Paus. In zijn boekje voert hij een dialoog op tussen drie geleerden, waarvan één, Simplicio, dom wordt neergezet, maar deze verwoordt het standpunt van de kerk. Paus Urbanus werd hier woedend over en zet Galileo Galileï onder huisarrest.

Galileo Galileï beschrijft onder andere dat vallende objecten in een parabool naar beneden valt. Dit toont het heliocentrische model aan. Galileo hoort dat Christiaan Huygens een telescoop heeft gebouwd. Hij bouwt een telescoop na en wordt de eerste mens die een telescoop op de hemel richt. Hiermee ziet hij dat Jupiter manen heeft, en dat deze manen kraters hebben. Dit is belangrijk omdat Aristoteles gezegd heeft dat de maan glad was, hij kon het dus verkeerd hebben.

 

Het idee dat je iets beter ziet met een instrument dan met je ogen is revolutionair en wordt niet door iedereen geaccepteerd, waaronder Cesare Cremonini, professor in de Arisotelische filosofie aan de Universiteit van Padua.

Galileo ziet met zijn telescoop ook dat Venus fasen heeft en daarom wel om de zon moet draaien. Het bewijs voor het model van Copernicus stapelt zich dus op. Het wiskundige model is nog wel een drama, Copernicus en Galileo maken namelijk de fout door te denken dat de banen om de zon rond zijn. Hierdoor ontstaat een probleem bij het draaien over die baan.

Zowel het heliocentrische als het Ptomaeïsche model hebben moeite om alles te verklaren.

Kepler (1571-1630) heeft toegang tot massa’s metingen over de banen van planeten. Hij ziet in dat planeten in ellipsen in plaats van in cirkels draaien. Daarmee wordt het heliocentrisch model ineens veel eenvoudiger dat het Pthomaeïsche. Dit betekent de eerste grote triompf van de nieuwe wetenschap; de aarde draait om de zon.

De kerk had zich aan het Ptomaeïsche model gebonden, door Galileo huisarrest te geven. Hiermee beginnen de kerk en de wetenschap te scheiden.

 

Isaac Newton (1642-1727) is een van de grootste wetenschappers ooit en staat op het hoogtepunt van de wetenschappelijke revolutie. Hij transformeert de losse flodders van Copernicus, Galileo, Kepler, en anderen tot een grote geïntegreerde theorie. Deze theorie is “exact; hij is vrijwel geheel in de taal van de wiskunde geschreven. Hij bedacht het grootste gedeelte van de moderne wiskunde en de moderne natuurkunde. Hij schreef weinig op, maar uiteindelijk schreef hij de Principia Mathematica. Dit markeert de tweede grote triomf van de wetenschap. Met eenvoudige principes verklaart Newton een enorm rijk spectrum aan fenomenen. De planeten blijken zich aan dezelfde wetten te houden als tennisballen, dit was ondenkbaar in de Middeleeuwen.

Nooit eerder is er zo’n krachtige theorie van de natuur geopperd.

Hiermee is de wetenschappelijke revolutie voltooid. Het was duidelijk dat waarneming en theorieën noodzakelijk waren.

Newton stelde voor veel onderzoekers het ultieme voorbeeld. Immanuel Kant onderzoekt de mogelijkheid van Newtoniaanse psychologie. Nog steeds spiegelen veel psychologen zich aan de Principia en dit leidt soms tot zogenaamde physics envy.

Newton introduceert zwaartekracht, onwaarneembare krachten, en dit was op het randje. Dit is namelijk een hypothese. Sindsdien is de introductie van hypothetische entiteiten gemeengoed. Ook in de psychologie doet men dit graag en veel (latente constructen).

Dit vak is belangrijk omdat je moet begrijpen hoe de empirische cyclus tot stand is gekomen, en hier kritisch naar kunnen kijken.

 

René Descartes (1596-1650) is de grondlegger van het dualisme. Hij leeft in de tijd dat Galileï door de kerk veroordeeld wordt. Decartes vluchtte naar Nederland en wilde zekere kennis. Maar wat weet je nu echt zeker? Hierna besluit hij dat hij alles verwerpt wat hij niets zeker weet: skeptisisme.

In plaats van in het dagelijks leven alles aan te nemen wat hij niet zeker weet, verwerpt hij alles waaraan hij kan twijfelen. Descartes brengt ook zijn waarnemingen in twijfel.

Je kunt aan alles twijfelen, maar niet aan het feit dat hij twijfelt. Er moet dus iets zijn wat twijfelt.

Het twijfelexperiment van Descartes:

Ik twijfel, er dus iets wat twijfelt. Ik noem dat iets “de geest”, aan het bestaan van deze geest kan ik niet twijfelen. De geest is niet materieel, want aan het bestaan van materiële zaken kun je immers wel twijfelen. De geest bestaat dus los van het lichaam: dualisme.

Descartes ziet dus, net als Plato, de rede en niet de ervaring als bron van zekere kennis. Hij ziet ook een rol voor ingeboren ideeën (nativisme), maar maakt een verschil tussen ingeboren ideeën, verworven ideeën en verzonnen ideeën. Het verschil met Plato is dat niet alle ideeën ingeboren zijn.

Descartes denkt dat lichaam en geest interacteren. Hij denkt dat dit gebeurt in de pijnappelklier. Alles wat men doet, wordt aangestuurd door de geest. Hiermee creëert hij het lichaam-geest probleem.

Het lichaam-geest probleem staat nog altijd open. Dit is één van de hoofdthema’s van de 20e eeuwse filosofie. Descartes’ dualisme is algemeen verworpen, maar over het alternatief is geen overeenstemming.

 

Waarom het dualisme van Descartes niet kan kloppen

Volgens de later ontwikkelde natuurkunde kan het dualisme niet kloppen. Een geest die de hersenen bestuurt, schendt de Wet van Behoud van Energie. Als de geest een stroompje in de hersenen brengt, levert deze energie. Maar omdat de geest niet onder de Wet van Behoud van Energie valt, kan deze energie nergens vandaan komen.

Eliminatief materialisme is een alternatief, waarin het bestaan van de geest wordt ontkent. In de “uiteindelijke” wetenschappelijke beschrijving van het universum komen mentale toestanden niet voor. Zij moeten worden geëlimineerd uit ons wereldbeeld. Er bestaat dus alleen materie (wat dit inhoudt, is niet helemaal duidelijk), verder niets. Het materialisme is een reactie op het dualisme.

Niet-eliminatief materialisme ontkent dat er een geest bestaat als aparte “substantie”, maar ruimt hier wel een rol voor in. Mentale toestanden moeten dan op één of andere manier “wortelen” in hersentoestanden. Functionalisme is hiertoe een poging. Functionalisme staat niet volledig tegenover het materialisme, zoals in het boek wordt beweerd. Alle –ismen betreffen een antwoord op het lichaam-geest probleem, en staan voornamelijk naast elkaar.

Volgens het functionalisme worden mentale functies gedefinieerd door hun rol. Geheugen is bijvoorbeeld het vermogen informatie op te slaan om later terug te halen. Dat geheugen wordt niet veroorzaakt door hersenen, maar er door gerealiseerd. Geheugen wordt niet gezien als een essentieel hersenproces, dit zou bijvoorbeeld ook in de vorm van chips kunnen.

 

Realiseren versus veroorzaken. Over “realisatie” kun je goed nadenken in termen van geld. Een tientje is een tientje, omdat er bepaalde dingen mee kan doen. Dit speelt dus een bepaalde rol, maar of het van papier of van ijzer is, doet er niet toe. Je hebt dus iets wat een bepaalde rol speelt. Functionalisten vergelijkt dit met de geest, de geest realiseert dingen in het brein. In bepaalde mate komt dit overeen met materialisme. Het tientje wordt dus niet “veroorzaakt” door het papier. Het papier realiseert het tientje wel en volgens functionalisten moet je zo ook over mentale processen denken. Net zoals geld worden zij gedefinieerd door hun rol en gerealiseerd in het brein.

Het functionalisme lost lang niet alle problemen op, maar het is wel een heel elegante gedachte. In de 20e eeuw vormt deze de basis voor de computermetafoor.

 

College 3: Voorlopers van de psychologie: 18e en 19e eeuwse ontwikkelingen (H3)

Het functionalisme is ontstaan vanuit de ontwikkeling van de computer. De computer kan berekenen en kan een beetje redeneren. Men bedacht dat de computer geen onafhankelijke geest heeft, maar wel kan beredeneren. De geest wordt gehuisvest in de materie zonder hem kwijt te raken. Mentale toestanden worden gedefinieerd in termen van hun functie. Bijvoorbeeld angst voor slang is een toestand van het systeem, waardoor deze opgewekt wordt door slangen. Dit leidt er toe dat de machine wegrent. Die angst heeft een causale rol, hij is gerealiseerd in de mens. De geest is niet gelijk aan de realisatie. Mentale toestanden (gedachte, verwachtingen, hoop etc.) hebben een rol, maar de geest is weg. Functionalisme beschrijft dus geen onafhankelijke geest, maar wel een autonoom beschrijvingsniveau.

 

Tot zover:

14 miljard geleden was er de oerknal, vervolgens het ontstaan van de aarde. Mensen gingen nadenken, communiceren en schrijven. De landbouw ontstond, mensen werden vrijgesteld van werk om na te denken. En dan breekt de tijd van de Grieken en Romeinen aan.

Rationalisten vanaf Plato meenden dat de rede de bron van kennis is. Empiristen vanaf Aristoteles meenden dat de ervaring door de waarneming de bron van kennis is. Hierna zijn de Romeinen de baas en vechten, besturen en bouwen voornamelijk. Filosofie wordt niet erg ontwikkeld. Na de Middeleeuwen ontstaan de eerste universiteiten.

Er werd verondersteld dat er één god was, want twee of meer almachtige goden zijn onmogelijk. Één almachtige god kan echter ook niet, hij kan namelijk geen steen maken die hij zelf niet op kan tillen. Als hij deze niet kan maken, is hij niet almachtig. Als hij deze niet op kan tillen, is hij ook niet almachtig.

De Wetenschappelijke Revolutie voltrekt zich: Copernicus, Galileo, en Newton construeren een fenomenaal bouwwerk met een ontzagwekkende verklarende kracht.

 

Eind 17e, begin 18e eeuw is het duidelijk dat met de Wetenschappelijke Revolutie een nieuwe tijd begint. Veel van de 18e en 19e eeuwse ontwikkelingen zijn een reactie op het succes van Newton. De rol van waarneming in wetenschappelijk werk is evident; de empirie moet nu een rol krijgen in de kennisleer. Hoe is nog niet duidelijk.

 

Ondertussen is het belangrijk om stil te staan wat dit is: een wetenschappelijke methode voor een ding. De eerste persoon die hierover nadacht was Francis Bacon (1561-1626). Hij had een hoge functie en is een van de belangrijkste geleerden uit de geschiedenis. Hij is de eerste persoon die de wetenschappelijke methode articuleert zoals wij die nu kennen: als een combinatie van observatie en redeneren. Hij ziet ook in dat observatie en redeneren feilbaar zijn, maar begrijpt dat we ons tegen die feilbaarheid kunnen wapenen. Bacon ziet in dat je je tegen jezelf moet beschermen als je kennis wilt verwerven. We moeten onszelf wapenen tegen de menselijke zwaktes: idolen, dit zijn vooroordelen. Professor dr. J. Linschoten schreef een boek over de idolen van de psycholoog.

Bacon zegt dat mensen allerlei soorten idolen heeft. Idola of the tribe zijn idolen die we hebben, omdat we mens zijn. Een voorbeeld is een visuele illusie. Bacon identificeert verschillende biases die nu nog erg modern aandoen: het onterecht zien van orde en regelmaat, het zoeken naar bevestiging en het negeren van weerleggingen van wat je gelooft, zeelui die de kracht van hun gebed hoog inschatten.

Bacon identificeert biases die in de 20e eeuw opnieuw ontdekt worden door psychologen, bijvoorbeeld illusoire correlaties (samenhang zien die er niet is), en confirmation bias (bevestiging zoeken).

Idols of the cave, idola specus, zijn vooroordelen die we hebben, omdat we tot een bepaalde groep horen. Hier horen extreem conservatisme of extreme voorkeur voor vernieuwing bij.

Idols of the marketplace, idola fori, zijn vooroordelen die we hebben, omdat we over dingen kunnen praten. Soms hebben we woorden die nergens naar verwijzen “geluk”, “het element vuur”, “de eerste beweger”. Het idee dat sommige filosofische problemen ontstaan door de taal is later belangrijk in de filosofie van Wittgenstein. Dit leidt tot de linguistic turn in de filosofie.

Idols of the theatre, idola theatri, zijn vooroordelen die we hebben, omdat autoriteiten zeggen dat ze kloppen. Bacon wil dus voorbij Aristoteles en Plato.

We zien bij Bacon al dat de psychologie er toe doet als je je afvraagt hoe we optimaal kennis willen verzamelen en wat deze kennis is. Hier komt de epistemologie uit voort: de psychologie achterhaalt een deel van onze idola. Dit anticipeert op een genaturaliseerde epistemologie.

 

Bacon houdt dus een pleidooi voor de degelijke wetenschap als de methode die we moeten gebruiken om kennis over de wereld op te doen. We moeten ons vooral niet laten leiden door idolen.

 

Bacon’s ideeën blijven uiterst relevant. Steeds weer blijken verstandige mensen idolen te hebben. Wetenschap is gebaseerd op het toegeven van het menselijk tekort, niet op het ontkennen ervan. Dit uit zich in controlegroepen, reviewers, dubbelblindonderzoek etc.

Bacon is dus een voorloper van ons allemaal. Direct daarna komen Descartes en Newton en de wetenschappelijke revolutie met de empirie. Hierna domineren de Britten: John Locke (1632-1704), George Berkeley (1685-1753), David Hume (1711-1776).

 

De Britse Empiristen

John Locke kende Newton en kende het werk van Descartes (beschikking over aangeboren kennis) goed. Locke probeerde het idee van Descartes te weerleggen. Locke beargumenteert dat de aangeboren kennis niet universeel is. Een voorbeeld zijn universeel morele principes. Ten eerste kunnen we die ook anders verklaren. Ten tweede zijn ze niet universeel: we vinden dit niet bij kinderen en dwazen, en vergelijking van culturen laat zien dat er helemaal geen universele morele principes zijn. Dit is een gevoelige klap voor het rationalisme.

John Locke was een voorstander van de tabula rasa. Locke nam een extreme positie in, kennis ontstond volgens hem volledig door ervaring. Dit lijkt op Aristoteles, maar Locke nam een extremere positie in. Hiermee reageerde hij op Descartes.

Dit is een pendulum: de mensheid schuift steeds heen en weer tussen rationalisme en empirisme.

De tabula rasa theorie was zeer invloedrijk tot ver in de 20e eeuw; alles is aangeleerd, van depressie tot autisme. Eind 20e eeuw vindt pas een kentering plaats, mede door de genetica: allerlei psychologische eigenschappen (b)lijken genetisch aangestuurd.

 

George Berkeley (1685-1753) neemt het idee van Locke zeer serieus. Hij beredeneert: laten we ervan uitgaan dat alle kennis via de zintuigen komt, maar onze zintuigen zijn feilbaar. Dus we hebben geen enkel bewijs dat onze kennis waarachtig is. Berkeley laat daarom alle eigenschappen van de fysische wereld afhangen van de geest: esse est percipi. De wereld is in wezen één grote projectie van de geest: dit heet idealisme. Als hij zelf niet keek, en dus iets niet kan bestaan, zette hij God in: het bestaat, omdat God kijkt. Berkeley ontkende het ontstaan van de materie.

Dingen bestaan alleen als waargenomen entiteiten, maar de geest kan niet de aard van de entiteiten veranderen.

Berkeley hoort nog wel bij de empiristen, hoewel op een enigszins kromme manier: de waarneming staat bij hem nog steeds centraal, alleen is die “gestuurd” door de geest.

Het idealisme is een zijpad van de filosofie, maar het idee dat de psyche een actieve rol heeft in de waarneming is inmiddels wel algemeen geaccepteerd; bijvoorbeeld top-down processen.

 

David Hume (1711-1776) zegt dat sommige dingen wel kenbaar zijn en andere dingen niet. Voor het denken over wetenschap is Hume de belangrijkste van de empiristen. Hume heeft een bepaalde kennistheorie. Dit is dat men impressies opdoet, deze vormen zich in jouw hoofd. Alles wat er uiteindelijk ontstaat is een opeenstapeling van deze impressies in jouw hoofd. Als twee dingen vaak op elkaar volgen, dan raken hun impressies in de geest geassocieerd. Je kunt dat zien als een correlatie; onze redeneringen gaan echter vaak voorbij aan zulke correlaties. Wij gebruiken het idee van oorzakelijkheid, niet elke keer als ik een boek laat vallen, ontstaat geluid, maar als er geluid ontstaat, komt dit doordat ik een boek laat vallen.

Hume’s analyse van oorzakelijkheid: als A de oorzaak is van B, moet er eerst een nabijheid zijn van oorzaak en gevolg (A en B gebeuren op dezelfde plek). Oorzaak gaat aan het gevolg vooraf. En er is een noodzakelijk verband tussen oorzaak en gevolg, dus A is noodzakelijk voor B. Dit is echter niet waarneembaar, terwijl de eerste twee voorwaarden wel waarneembaar is. Hume’s conclusie is dat hier geen sluitende conclusie voor kan komen. Dit is een counterfactual, een raar logisch figuur: je redeneert onder de aanname dat hij waar is, ook al weet je dat hij niet waar is.

Een poging om de zaak te redden: we kunnen noodzakelijkheid niet waarnemen, en dus moeten empiristen het idee ‘oorzakelijkheid’ ten alle tijden vermijden. Dat komt omdat we psychologisch zo in elkaar zitten dat we tot een oorzakelijk verband concluderen telkens als we constante conjunctie waarnemen.

Hume ziet in dat dit niet werkt, dit is een vorm van inductief redeneren. Inductie is bijvoorbeeld op basis van een aantal (maar niet alle) gevallen waarin A samen ging met of gevolgd werk door B, concluderen dat altijd geldt dat als A, dan B. Inductie is een ongeldige redeneervorm: de conclusie volgt niet logisch uit de premissen. Dit wil zeggen dat als de premissen waar zijn, de conclusie dat niet noodzakelijkerwijs is.

Inductie berust zelf op inductie.

 

“Russels’s turkey” is een voorbeeld voor het inductieprobleem. De kalkoen zit in een kooi en ’s ochtends komen mensen de kalkoen voeren. Het gaat erg goed met de kalkoen, elke dag krijgt hij eten. De kalkoen beredeneert: als ik zo door blijf eten, word ik heel zwaar. Op een dag is het kerstmis, en wordt de kalkoen zelf gegeten.

 

Drie grote problemen: scepticisme, dualisme, inductieprobleem

Het inductieprobleem is één van de grote motoren van de filosofie en methodologie. Alle filosofen die na Hume kwamen, moesten zich tot dit probleem verhouden.

Typische voorbeelden van de methodologische reactie op Hume: het schatten van de onbetrouwbaarheid van een inductieve uitspraak met statistiek. Het invoeren van een controlegroep om de counterfactual quasi-waarneembaar te maken. Het invoeren van extra variabelen om de causale structuur van een systeem toch uit de data te trekken.

Twee verkeerde opvattingen over wetenschap: wetenschap kan ongeveer alles verklaren (wetenschappers kunnen bijna niets verklaren), en lost alle problemen op (onoplosbare problemen worden ontweken).

 

Het wordt begin 18e eeuw steeds duidelijker dat filosofische kwesties deels wortelen in de structuur van onze psyche zelf. Voor Francis Bacon rust de wetenschap zelf op een bepaalde houding ten opzichte van onszelf. De vraag wat er eigenlijk in ons hoofd gebeurt, wordt steeds belangrijker.

 

Christian Wolff publiceert in 1732 Psychologia empirica. Dit is het eerste echte boek over psychologie. Hij gaat ervan uit dat de studie van de geest introspectie vereist. Deze gedachte heeft de psychologie heel lang gedomineerd. Twee argumenten hier tegen komt ten eerste van Comte: er is geen onderscheid tussen de onderzoeker en onderzochte. De objectiviteit is bij introspectie dus onmogelijk. Volgens Comte geeft introspectie bovendien onbetrouwbare en conflicterende data.

 

Volgens Kant wordt het onderzochte door de observatie zelf anders met introspectie. Kant schrijft de hele mogelijkheid van een wetenschappelijke psychologie af, o.a. om deze reden. Kant houdt Newton als voorbeeld aan, een Newtoniaanse beschrijving van de psychologie lijkt hem onmogelijk.

Deze beschrijving komt er echter wel. Dit komt in het volgende college aan bod.

 

College 4: De geboorte van de psychologie (H3+4)

 

Tot zover:

Oerknal (14 miljard jaar geleden), het denken, de mens uit Africa (60.000 jaar geleden), het ontstaan van samenlevingen, Griekenland: eerste grote gedachtes; Plato en Aristoteles, Romeinen; verzinnen niets, Europa in de Middeleeuwen; eindigt met de eerste universiteiten in Italië, 1400; Copernicus beweert dat de aarde om de zon draait, de inzichten van Galileo Galileï, Francis Bacon en Newton

Na duizenden jaren geloof in goden, bijbel, heksen etc. komt de wetenschap. Het is duidelijk dat de empirie een essentiële rol speelt bij het kennis vergaren. Britse empiristen beweren zelfs dat alles op empirie wordt gebaseerd. Op dat moment ontstaat de vraag: als al die vragen uit de empirie komt, en niet via een hogere macht, moet er iets in dat proces gebeuren. Hoe gebeurt dit?

Deze vraag wordt heel relevant; in 1800.

 

In deze tijd is de eerste stoommachine net in functie. Fabrieken zijn er nog niet. Er zijn beroepen als boer, soldaat en priester. De wereld is wat dat betreft nog erg gelijk aan hiervoor. De mens is op dat moment nog niet opgenomen in de orde der dingen. De mens is nog niet onderwerp van de natuurwetenschap van de rest van de natuur.

Voor Newton viel de mens ook niet onder de natuurwetten.
Voor Copernicus, Descartes en Newton was God een gegeven. De mens was met een doel door God op aarde neergezet. Het is belangrijk je te realiseren dat dit ook door geleerden nauwelijks bevraagd werd. Newton hoopte bijvoorbeeld via de natuurwetten God te leren kennen. De mens werd kwalitatief verschillend van het dier gezien, de mens werd bestuurd door een Cartesiaanse geest, het denken is zeker niet machinaal. Tot in de 18e eeuw verandert dit niet wezenlijk. Er is geen psychologie, nauwelijks biologie, en geen geneeskunde. Het is dus niet onlogisch dat dit zo werd gezien.

 

Kant (1724-1804) classificeerde de wetenschap in twee stukken: natuurkunde en natuurgeschiedenis. Kant denkt dat de psychologie hooguit kan beschrijven, maar geen verklarende wetmatigheden zal kennen, zoals de natuurkunde.

De grote vraag betreft: valt de mens binnen of buiten het bereik van de wetenschap?

 

In 1787 vindt men in New Jersey een enorm bot. Ze zien dat er dieren hebben moeten bestaan, die ze niet thuis konden brengen. Hierna kwam Darwin. Hij probeerde de diversiteit in het dierenrijk te verklaren vanuit een statistisch principe.

Evolutie is willekeurige mutatie, via de principes van toevallige mutatie en natuurlijke selectie. De consequentie is dat evolutie een stekeblind en volautomatisch systeem is, aangedreven door een statistisch principe.

 

In die tijd werd dit als onwaarschijnlijk beschouwd. Het meest opmerkelijke van Darwin is dat hij zo snel en zo breed is geaccepteerd. De consequenties van dit idee zijn enorm; de mens heeft geen speciale status in het dierenrijk, menselijk en dierlijk gedrag liggen in elkaars verlengde, en het belangrijkste: een heel belangrijk punt in de vraag “wie wij zijn?” wordt plotseling in de wetenschap geplaatst.

Evolutie blijft een maatschappelijk gevoelig onderwerp. Af en toe verdedigt men het creationisme. De evolutietheorie zit vol gaten, maar de theorie als verklaring deugt. Dit blijft gevoelig.

 

De mens begint naar zichzelf te kijken en begint op een heel nieuwe manier over zichzelf na te denken. In deze periode ontstaat de roman: 1700-1900. Deze romans gaan niet over platte helden, maar complexe personages met interne motieven en afwegingen. In deze tijd ontstaat ook de metalen spiegel (midden 19e eeuw), deze zijn goedkoper dan de al bestaande spiegels en voor meerdere mensen beschikbaar. Men wordt zich dus bewust van zichzelf.

 

Men ging er vanuit dat de psychologie niet kon bestaan, omdat het niet aanwezig was in de wereld. Kant en Combte zijn hier heel belangrijk in; de enige manier om de mens te onderzoeken is naar jezelf te kijken en dit kan niet, dus psychologie is geen wetenschap.

Combte gaf de reden dat er bij introspectie geen onderscheid is tussen onderzoeker en onderzochte. Kant zei dat het bewustzijn nooit stilstaat. En observatie van de psyche verandert die psyche per definitie.

 

De Nederlander Franciscus Donders besluit de tijdsduur van mentale processen te bepalen. Hij trok de benodigde tijd voor een taak met alleen herhaling af van een taak met herhaling en discriminatie. Het resultaat is de tijdsduur van discriminatie, dit noemde hij mentale chronometrie. Dit vormt de basis voor reactietijd onderzoek.

Het idee van Donders is nog steeds belangrijk.

 

Introspectie onderzoek leidt wel tot precieze wiskundige verbanden (psychofysica). De toepassing van statistiek op de psychologie blijkt een gouden greep. De mens laat zich dus wel veel beter wiskundig beschrijven dan Kant dacht.

 

Ondertussen wordt de statistiek uitgevonden. Quetelet is hier heel belangrijk in, hij beschreef de gemiddelde mens.

Galton meette juist de verschillen tussen mensen. Veel mensen denken dat je beter met een simpel taakje academische vaardigheden kan voorspellen dan met complexe taken. Dit is niet waar. Hoe verder de taak afligt van de voorspellende taak, hoe slechter de voorspelling. Dit onderzocht Galton. Galton probeert reactietijdtaken tevergeefs te correleren aan intelligentie. Sindsdien is echter duidelijk dat hij de verkeerde taken gebruikte.

 

De geneeskunde zag de mens als machine. Tot de 17e eeuw begreep men hier heel weinig van. Men dacht bijvoorbeeld dat bloed in de lever wordt gemaakt en dat dit wordt gebruikt in de spieren. Harvey gebruikte het eerste kwantitatieve argument over het menselijk lichaam. Als bloed daadwerkelijk in de lever wordt gemaakt, moet er ontzettend veel bloed worden gemaakt in de lever. Harvey bedacht dat er een bloedsomloop is. Organen hebben functies die zij op mechanische wijze vervullen. Dit idee raakt geaccepteerd.

In de 19e eeuw vindt dus een enorme kanteling van het mensbeeld plaats: de mens is een dier (evolutionaire psychologie), te meten (psychometrie), een machine (reductionisme), en ruizig (statistische benadering van de psychologie).

 

Hiertegen ontstaat de psychologie.

In 1879 opent Wundt het eerste laboratorium. Wundt leidde veel mensen op. Er kwamen veel Amerikanen studeren, de kennis namen zij mee naar Amerika. In Engeland was men heel druk met biologie, in Frankrijk had Combte introspectie afgeschreven, dus de Psychologie ontwikkelde zich grotendeels in Duitsland.

 

In 1900 vond Karl Marx het socialisme uit. Fabrieken werden gebouwd. De wereld is op weg naar een echte democratie. Er kwam kiesrecht en een verbod op kinderarbeid. Dit betekent weer een kantelpunt. In de wetenschap is de natuurwetenschap “af”. Nu kwam de Psychologie in beeld. De geboorte van de Psychologie o.l.v.: de stichter Wundt, de schrijver James, de tester Binet en de therapeut Freud.

 

Wundt sticht het eerste echte psychologisch laboratorium. Hierbij zijn belangrijke methoden: experimentele observatie, introspectie en historische methode (de ontwikkeling van de mens als individu vergeleken met de ontwikkeling van de mensheid). Het idee is om basiselementen van de psyche te identificeren. De psyche is dan een georganiseerde structuur die is opgebouwd uit deze basiselementen. Dit wordt structuralisme genoemd. Wundt beschouwt individuele verschillen als ruis, dit leidt tot het paradigma van de experimentele psychologie. Dit idee contrasteert met het idee van Galton; volgens hem moet je juist de individuele verschillen bekijken. Dit leidt tot het paradigma van de correlationele psychologie.

 

James introduceert de psychologie in de VS en schrijft het invloedrijke boek Principles of Psychology. In tegenstelling tot de boeken van Wundt is dit een goed begrijpelijk boek. Hij legt de nadruk op de functie van psychologische fenomenen en is daarmee een van de vaders van het functionalisme in de psychologie. James had na een paar jaar genoeg van de psychologie en ging verder in de filosofie, waar hij geldt als grondlegger van het pragmatisme.

Het functionalisme van James in de psychologie is niet hetzelfde als het functionalisme in de filosofie. Volgens James moet de psycholoog zich altijd afvragen waar psychologie toe dient. Volgens de filosofie worden mentale toestanden gedefinieerd door hun rol in het cognitieve systeem.

 

De Franse wet had bepaald dat iedereen naar school moest. De vraag ontstond hoe verschil kon worden gemaakt tussen minder ontwikkelde kinderen en ontwikkelde kinderen. Leraren bleken hier niet goed in te zijn, zij lieten zich leiden door afkomst en uiterlijk.

Binet probeerde eerst intelligentie vast te stellen als Galton: met behulp van reactietijden, schedelgrootte etc. Dat werkt niet, en Binet komt op het idee om kinderen kleine problemen te laten oplossen.

Hieruit maakt hij een somscore. Dit blijkt een veel sterkere voorspeller van bijvoorbeeld academisch succes dan alle eerder geconstrueerde variabelen.

De IQ-test was blind voor afkomst, sekse etc. Dit heeft grote emancipatoire kracht gehad.

 

Freud bedenkt de eerste en laatste alomvattende psychologische theorie. De psychoanalyse draait om de balans tussen ego, id, en superego. Belangrijke ideeën zijn complexen, het onderbewuste en afweer. De methodologie zijn vrije associatie en droomduiding.

 

Freuds ideeën komen nog steeds terug, bijvoorbeeld in de vraag wat het onbewuste kan. De psychoanalyse is het nooit gelukt om in contact te komen met de wetenschap. Psychologen beginnen zich in dezelfde periode druk te maken om hun status, dus wilden zij niet geassocieerd worden met de psychoanalyse. De psychoanalyse had weinig empirische onderzoekslijnen.

 

Er ontstaat spanning tussen deel en geheel: structuralisme en Gestalt psychologie. Structuralisten zeggen dat ervaring opgebouwd is uit elementaire bouwstenen, zoals een tafel is opgebouwd uit moleculen. Gestalt psychologen zeggen dat het geheel er toe doet.

 

De vraag: is het geheel terug te brengen naar delen, is erg belangrijk. Strucutralisten zijn een soort reductionisten: het geheel is te verklaren door de elementaire delen. Gestalt psychologen zijn een soort holisten; het geheel is “meer dan de som der delen”; het beïnvloedt de delen zelfs.

 

 

College 5: Opkomst en ondergang van het behaviorisme (H5)

 

20e eeuw

Vanaf de 20e eeuw komen de denkbeelden meer overeen met zoals wij die nu hebben.

De Psychologie is op dit punt ontstaan. Hiervoor viel alles onder de filosofie. Ontologie was een filosofische vraag, deze verschuift nu naar de Psychologie. Er ontstaan specialisaties binnen de wetenschap. Deze groepen blijven in contact met elkaar en ontwikkelen eigen wetenschapsgebieden in genootschappen.

 

Het begin van de 20e eeuw wordt gedomineerd door mesmerisme, frenologie en spiritisme: een vage boel. De op deze stromingen gebaseerde claims houden geen stand. De psychologen proberen zich af te zetten van pseudowetenschappen. Een voorbeeld hiervan is de afzet tegen psychoanalyse, omdat dit vaag is en daardoor niet wetenschappelijk.

 

Begin 20e eeuw komt het positivisme op, een verheerlijking van de wetenschap. De wetenschap heeft enorm veel veranderd, Comte is hieraan verbonden. Hij zegt dat wetenschap uiteindelijk de enige weg naar waarheid is. Alle wetenschap vereist contact met de empirie via metingen. Je moet altijd jouw ideeën vastmaken aan de wereld. Binnen dit idee bestaat het operationalisme; begrippen moeten door metingen worden gedefinieerd.

Bridgman heeft dit bedacht. Voor de Psychologie was dit een zeer invloedrijk idee. Bridgman zegt bijvoorbeeld dat lengte als begrip gedefinieerd is door de handelingen die je uitvoert om lengte te meten. Concepten worden dus gereduceerd tot metingen.

 

Bridgman wilde van Einstein af. Einstein schreef in 1905 een artikel waarin hij blijft vragen ‘hoe stellen we vast dat twee gebeurtenissen gelijktijdig zijn?’. Hierdoor komt hij tot de conclusie dat gelijktijdig relatief is t.o.v. hun plek in de ruimte (relativiteitstheorie). Deze theorie heeft de hele natuurkunde op zijn kop gezet. De Newtoniaanse intuïtie van absolute tijd blijkt fout. Bridgman wil de natuurkunde behoeden voor nog zo’n omwenteling door alle concepten helder vast te maken aan meetprocedures.

 

In de filosofie werkt dit niet. Er zijn eenvoudige tegenwerpingen voor zijn theorie; lengte is met meerdere procedures te meten, dus er is geen unieke definitie, operationalisaties kunnen niet ‘synoniem’ zijn met begrippen. In de Psychologie wordt het operationalisme wel populair. Dit gaf de Psychologie namelijk een weg naar wetenschappelijkheid. Psychologen willen eigenlijk zo snel mogelijk naar metingen, in plaats van theoretiseren, dit komt hiervandaan.

 

Pavlov ontdekt de conditionering. Hij verzint het eerste leermodel. Hij koppelde een geconditioneerde stimulus, een belletje, aan een ongeconditioneerde stimulus, voedsel, welke een ongeconditioneerde respons oproept, kwijlen.

Thorndike begint metingen met kippen en katten. Hij maakt Puzzle boxes en formuleert aan de hand daarvan de law of effect. Gedrag dat gevolgd wordt door een beloning wordt herhaald.

De mens wordt geplaatst in het domein van de dieren; het idee bestaat dus dat Thorndike aan Psychologie doet. Hij experimenteert met dieren, maar er is geen duidelijke grens tussen de mens en dieren, dus valt dit onder de Psychologie.

 

In de 20e eeuw ontstaat het positivisme, het operationalisme en de leertheorie. Deze dingen samen maken de Psychologie tot een wetenschap.

 

Het behaviorisme is ontwikkeld door Watson. Er ontstaat een kanteling binnen de wetenschap. Watson doet iets totaal anders, hij definieert een hele nieuwe wetenschap. Psychologie die er is, valt hier niet onder. Watsons voornaamste claim is dat alles leunt op de introspectie. De geest wordt in zijn geheel afgevoerd. Hij haalt de tabula rasa aan.

Watson zit heel dicht bij de ideeën van de Britse empiristen. De leertheorieën van de behavioristen liggen heel dicht bij die van Hume, en de Tabula Rasa bij Locke.

De wetenschap van gedrag is het koppelen van stimuli van gedrag aan gedrag.

 

Skinner (1904-1990) is een van de meest radicale denkers die er bestaan. Met zijn radicale behaviorisme legt hij een algeheel verbod op de introductie van “mentalistische termen”, zoals dromen, verwachtingen, gedachten etc. Skinner ontkende niet zozeer dat deze dingen bestaan, hij hield alleen vol dat ze niet in de wetenschap thuishoorden, omdat ze niet verifieerbaar en waarneembaar zijn. De mens is geen “actor” maar “lens”; een plek waar genetische en omgevingsinvloeden samenkomen. Omdat er geen geest is, is er ook geen lichaam-geest probleem; vrije wil is een illusie. Alles kan verklaard worden door stimulus-respons. Skinner gaat dus verder dan het straffen en belonen in dierproeven. Skinner zag in alles het straffen en belonen systeem.

 

WO-II

De atoombom. De eerste atoomexplosie heeft grote invloed op de wetenschap. De atoombom is het definitieve bewijs aan de wereld dat je niet moet spotten met de wetenschap. Het is een belangrijk moment; het is duidelijk dat je met wetenschap een oorlog kan winnen. De atoombom is het eerste project waarbij een enorm aantal natuurkundigen bij betrokken is; dit is de geboorte van big science.
De opkomst van de nazies verzilverde allerlei rassenleer die overal hangt. Het onderscheid tussen rassen bestaat al op vele plekken, maar de nazies verzilveren dit.

 

De enigma machine is een machine die gebruikt wordt om berichten te versleutelen. Hierdoor konden de geallieerden de berichten van de nazies niet lezen. Alan Turing (1912-1954) kraakt deze machine. Turing laat zien hoe je een machine kan laten rekenen en bewijst dat zo’n machine alle berekenbare functies aankan. Dit omvat alle standaard logica; de Turing machine kan dus een beetje ‘denken’. Dit gaat richting het functionalisme.

 

Turing was een wiskundige en heeft niet zelf de Turing machine gemaakt. Het idee is dat de machine een heel lang lint heeft, waarvan op ieder stukje een 1 of 0 staat. De Turing machine heeft een pennetje en een gum, hij kan het lint opschuiven en de 1 of de 0 veranderen of laten staan.

Met deze machine kan een berekening gemaakt worden.

Turing liet met deze machine zien dat het inzicht van Aristoteles klopt. Aristoteles ontdekte dat bepaalde redeneervormen bij ware premissen altijd ware conclusies geven: logica. De betekenis van de premissen (de premissen worden p, q etc. genoemd) doet er niet toe, daarom kan een machine ditzelfde ook.

De Turing machine groeit uit tot de computer of laptop zoals wij die nu kennen.

 

De Turing machine laat zien hoe je een psychologisch proces door een machine kan laten uitvoeren. Dit leidt tot het computermetafoor, waarbij de brein gelijk staat aan hardware en de geest aan software.

 

Het behaviorisme komt in de problemen. Doordat het behaviorisme enkel op associaties gebaseerd is, kan niet alles verklaard worden. Hieruit wordt de conclusie getrokken dat er meer in het hoofd moet zitten. Een voorbeeld hiervan is dat Skinner een stimulus-respons theorie van taal probeert te ontwikkelen. Chomsky (1928) heeft hier echter grote kritiek op. Hij beweert dat het behaviorisme tekort schiet om enkele redenen. Grammatica kan niet enkel geleerd worden door stimulus-respons koppelingen, daar zijn deze koppelingen te arm voor (poverty of the stimulus). Ook is grammatica generatief. Hij concludeerde dus dat er al een bepaalde mate van kennis in het hoofd moet zitten om taal te kunnen leren. Chomsky is dus een moderne nativist.

 

Na de ondergang van het behaviorisme ontstaat de moderne psychologie; de Cognitieve Revolutie is aangebroken. Het experiment als methode staat hierbij centraal.

 

 

College 6: Hersenen, bewustzijn en vrije wil (H6+7)

 

Dualisten, zoals Descartes, houden lichaam en geest gescheiden. Materialisten, zoals Hobbes, zien het lichaam als een machine.
Het functionalisme slaat een derde weg in door aan te nemen dat gedachten en mentale toestanden geimplementeerd worden in het brein zoals computerprogramma’s in een computer.

De Turing machine kan alle berekenbare functies implementeren, dus ook logica en redeneren. De computer kan in die zin denken. Dit heeft geleid tot de computer-metafoor, waarin de mens wordt gezien als een informatieverwerkend systeem, waarbij de geest een programma is dat “draait” op de hersenen.

 

Functionalisme stelt dat mentale toestanden gedefinieerd worden door hun rol. De geest zou dus ook op andere hardware kunnen draaien. Mentale toestanden worden niet veroorzaakt door maar gerealiseerd in het brein.

 

Net als geld zouden mentale toestanden “meervoudig realiseerbaar” zijn. Dat betekent dat bijvoorbeeld een computer ook zou kunnen denken. Stel je geeft de computer de juiste input-output relaties, dan moet deze computer bewustzijn en mentale toestanden hebben. Dit is de sterke A.I. these.

 

Multipele realiseerbaarheid blokkeert de these dat mentale toestand X altijd identiek is aan hersentoestand Y. Dezelfde mentale toestand kan dus verschillende hersentoestanden realiseren. Beter past een supervenience relatie, waarbij geen mentale verschillen zijn zonder fysieke verschillen. Het omgekeerde geldt hierbij niet. Daardoor is het reductionisme geblokkeerd.

 

De functionalisten doen gedachte-experimenten, om het brein los te weken van de geest. Hiermee proberen zij aannemelijk te maken dat de geest los van het brein kan bestaan. Één gedachte-experiment is bijvoorbeeld: stel je voor dat je blind wordt, maar er is een oplossing om de neuronen in je visuele cortex te vervangen door kleine chips, die precies hetzelfde doen als neuronen. Kun je nog steeds zien? Stel, andere zintuigen worden op deze manier vervangen. Ben je dan nog steeds jezelf?

 

De Turing Test. Wat zouden we ervan zeggen als we een computer hadden die niet te onderscheiden is van een mens. Turing zegt daarover dat je in dat geval moet concluderen dat de computer bewustzijn heeft.

In de jaren ’70/’80 raken veel mensen van dit idee overtuigd.

Bovendien zegt meervoudige realisatie dat we bewustzijn van het ene naar het andere medium kunnen onderhevelen, dus worden we ook onsterfelijk.

 

John Searle laat met een gedachte-experiment zien dat de sterke A.I. these niet klopt.

Het gedachte-experiment gaat als volgt: we zetten een man in een kamer en hij kan verder niets zien. Buiten de kamer staan mensen die papiertjes met chinese tekens door een brievenbus gooien, de brievenbus komt in de kamer uit. De man heeft een boek waarin staat welke chinese tekens hij terug moet geven bij welk briefje. De man heeft geen kennis van het Chinees. Deze man is dus een Turing machine, hij leest wat hij moet doen en doet dit vervolgens. Dit boek staat model voor een computerprogramma.
Wat hij niet weet is dat de mensen buiten vragen stellen aan de man en dat hij met zijn briefjes antwoord geeft. Er vindt een hele conversatie plaats.

Er wordt dus gezegd dat deze man alles heeft wat een Turing machine heeft, en verslaat de Turing test, aangezien de mensen buiten de kamer niet weet wat de man doet. Searle zegt echter; de man heeft geen idee wat hij zegt, hij kan geen Chinees spreken. Kortom; de enige mensen die Chinees begrijpen, zijn de mensen buiten de kamer, maar de man zelf niet. Het volgen van het programma is dus niet genoeg om mentale toestanden te begrijpen.

 

Searle zegt dat het bewustzijn een essentieel biologisch fenomeen is. Het artikel van Searle verschijnt samen met tientallen commentaren in de Behavioral en Brain Sciences. Functionalisten zijn woest, aangezien zij al jaren werken aan intelligente computers.

Er komen reacties, waarvan één is dat de Turing machine wellicht te simpel is. Of: wat als we nu een heel netwerk van computers maken, net zoals een neuraal netwerk? Het antwoord hierop is dat een netwerk van Chinese kamers ook niets snapt. Searle zegt dat de simulatie niet gelijk staat aan realisatie.

Een andere reactie is dat de Turing machine op de juiste manier met de wereld moet kunnen communiceren. Searle zegt dat je op deze manier de Chinese kamer in het hoofd van een robot stopt, waardoor de robot nog steeds niets begrijpt.

 

Subjectieve ervaring en bewustzijn

Jackson bedacht ook een gedachte-experiment, hij onderzoekt de implicaties van materialisme. Hij is geïnteresseerd in de vraag of kennis van de fysica volledige kennis over de wereld kan opleveren. Hij verzint “Mary de kleurenwetenschapper”. Stel je voor: Mary is een kleurenwetenschapper en zit in een zwart-witte kamer. Haar hele leven heeft zij geen kleur kunnen zien. Wel heeft zij heel veel geleerd over natuurkunde. Zij begrijpt precies hoe het visuele systeem van de mens in elkaar zit. Op een dag mag zij voor het eerst naar buiten en ziet zij een rode roos.

Jackson geeft hiermee aan: als je alles weet van de fysica, weet je nog niet alles als ervaring ontbreekt. Ervaring is niet reduceerbaar tot de fysica.

 

Een ander experiment: Fred de superziener heeft het vermogen om duizenden soorten rood te kunnen onderscheiden. Men onderzoekt hem en ontdekt hoe zijn hersenen dit doen. Men ontwikkelt een bril die de functie van Fred’s hersenen dupliceert. Je krijgt de keuze: of je mag het boek inzien waarin precies de werking van de bril staat beschreven, of je mag door de bril kijken.

 

Artikel: what is it like to be a bat?

Thomas Nagel vraagt zich of of hij uit “objectieve” beschrijvingen kan leren hoe het is om een vleermuis te zijn. De vleermuis staat heel ver van ons af. Hij concludeert dat dat niet kan, omdat de subjectieve ervaring uit de greep van de wetenschap ontsnapt.

 

David Chalmers zegt dat het hele bewustzijnsonderzoek en werken over welke toestanden samenhangen met hersenprocessen zich alleen met het “easy problem” bezighoudt. Hij beweert dat de echte vraag, the hard problem, over het bewustzijn niet beantwoord wordt.

Het bewustzijnsprobleem ligt volgens hem nog volledig open.

 

Colin McGinn beweert dat het bewustzijnsprobleem er is, omdat we dit gewoon niet begrijpen: een hond kan de stelling van Pythagoras ook niet leren. Hij oppert de cognitive closure hypothese. De mens kan niet alles in het universum begrijpen.

 

Het bewustzijnsprobleem valt dus in twee delen uiteen; Searle is vrij overtuigend voor velen, de Turing machine kan nooit weten wat hij doet, hij heeft geen betekenis. En de subjectieve ervaring kan niet volledig verklaard worden uit kennis uit hersenprocessen, doordat subjectieve ervaring essentieel is en niet begrepen kan worden door de objectieve fysische wereld.

 

Het probleem van de vrije wil

Het lijkt, als je gewoon de normale menselijke gedachte volgt, alsof mensen zelf de baas zijn over hun gedrag.

We spreken van vrije wil als er sprake is van de volgende voorwaarden: je moet een gedragsintentie hebben, deze moet vooraf gaan aan het gedrag, het gedrag zelf moet niet noodzakelijk zijn, de gedragsintentie had de oorzaak moet zijn van het gedrag (zonder intentie had het gedrag niet plaatsgevonden).

Deze definitie werkt heel goed in de rechtspraak.

Veel mensen hebben de intuitie dat de fysieke toestand van de wereld op t determineert volledig de fysieke toestand op t+1.

Een strategie om de vrijheid terug te winnen is door het determinisme te ontkennen.

 

Libet en anderen onderzochten de timing van beslissingen versus gedrag. Studies lijken aan te tonen dat gedrag in de hersenen al wordt ingezet voordat de beslissing genomen wordt.

 

Experimenten laten dus zien dat de gedragsintentie niet vooraf aan gedrag gaat. Determinisme zegt dat het gedrag niet noodzakelijk is. Overdeterminisme zegt dat de gedragsintentie de oorzaak moet zijn van het gedrag.

Hierdoor komt de vrije wil in het gedrang.

 

Dit kan opgelost worden door Libets experimenten te bekritiseren, volhouden dat de fysica de wereld niet volledig beschrijf, compatibilist worden (zowel vrije wil als determinisme). Of de vrije wil niet als verklarende entiteit, maar als te verklaren fenomeen opvatten.

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1310