Werkgroepverslagen

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Werkgroep 1: Emoties nuttig of niet?

Informatie

4 werkgroepen, eenmaal per 2 weken.
Verdieping door wetenschappelijke artikelen.
Werkgroepopdrachten + peer reviews

Werkgroepmodule A

Artikelen:
- Gopnik, A. & Astington, J.W. (1988). Children's understanding of representational change and its relation to the understanding of false belief and the appearance-reality distinction. Child Development, 59, 26-37
- Josephs, I.E. (1994). Display rule behavior and understanding in preschool children. Journal of Nonverbal Behavior, 18, 301-326.

Emotie en de bijbehorende functie
Boosheid – Je wil een huidige situatie anders hebben
Trots – Motivatie, sociale status omhoog/verhogen
Angst – Overleving
Walging – Vermijden, overleven, walging van eigen ontlasting (nuttig)
Schuld – Sociale status herstellen, repareren
Verdriet – Missen, verwerking, continu verdriet (zwak)
Interactie en communicatie
Display rules – Regels wanneer je wel en niet een emotie kan uiten.
Eerst maken kinderen gebruik van emoties, het begrip komt later pas.
Self-centered – Emoties niet aan anderen laten zien, voor jezelf houden.
Prosocial – Emoties niet laten zien, andermans gevoelens beschermen.
Nondiscrepant – Emoties helemaal niet verbergen.
Story themes kunnen positief of negatief gegeven worden, vervolgens zes situaties die geschetst worden: self-centered positief en self-centered negatief, prosocial positief en prosocial negatief, nondiscrepant positief en nondiscrepant negatief.
Drie verschillen bij de ontwikkeling van kinderen
1. Representational change
Wat dacht je dat er in zat? Inzicht in zelf.
2. False belief
Inzicht hebben dat andere mensen andere verwachtingen dan jij kunnen hebben.
3. Appearance reality
Besef dat iets er anders uit kan zien (appearance) dan het lijkt (oogopslag).
False belief inzicht wordt pas rond het 5e levensjaar ontwikkeld.
Het laatst ontwikkelt het representional change inzicht zich.
Factoren die van invloed zijn

- IQ

- Temperament

- Stoornissen (altijd kindfactoren)

- Sociale economische status (SES)

- Broertjes/zusjes

- Actief/passief ouderschap

- Culturele factoren
Overige informatie
Meisjes gedragen zich over het algemeen meer sociaal wenselijk dan jongens. Jonge kinderen hebben meer moeite met het verbergen van positieve emoties dan oudere kinderen.
Essay over de Theory of mind.

Deel I
Bij een nadere kijk op de empathie van de mens, komt men al snel aan bij “theory of mind” (ToM). Theory of mind is een uitleg van hoe wij mensen theorieën ontwikkelen over andermans gedachten. Theory of mind wordt eveneens aangeduid met theorie-theorie. Wanneer men de leeftijd 3 of 4 nadert, wordt men er bewust van dat mensen verschillende attitudes, geloven en kennis hebben. We zijn in staat bepaalde zaken bijvoorbeeld niet aan anderen te vertellen, zodat wij alleen over de kennis beschikken: geheimen. Ook hebben we de mogelijkheid om net-alsof te doen. Met leugens en bedrog kunnen wij anderen manipuleren. Het wordt duidelijk dat elk mens verschilt in zijn of haar gedachten. Deze ontwikkeling is zeer belangrijk in het “denken over denken” proces, dat wil zeggen dat wij steeds meer inzicht vernemen over het hebben van verschillende kennis omtrent individuen.

Er zijn verschillende tests om te meten of iemand beschikt over het vermogen zich in andermans gedachten te kunnen plaatsen. De false-belief test en de second-order false belief test zijn twee veelgebruikte, effectieve toets methoden. In beide tests wordt gekeken of de proefpersoon kan begrijpen dat iemand anders een verkeerde opvatting kan hebben over de realiteit. Is dit het geval, dan beschikt deze persoon over ToM. In de eerstgenoemde test verplaatst de proefpersoon zich in de persoon die de actie ondergaat (direct). Echter in de tweede test is er nog een bij persoon waar de proefpersoon zich eerst in moet verplaatsen voordat hij of zij de uitspraak doet over de persoon die de actie ondergaat (indirect).

Deel II

Wanneer iemand in het bezit is van ToM, beschikt deze persoon dus over het vermogen om zich te kunnen verplaatsen in de gedachten van anderen. Men kan zich bezinnen op andermans wensen, behoeften, kennis en mentale staten. Deze bekwaamheid wordt aangeduid met de term Volkspsychologie: het inzicht hebben en voorspellingen kunnen uitspreken over innerlijke processen van anderen. Volkspsychologie kan echter alleen ontwikkeld worden, wanneer de desbetreffende persoon neuro typisch is. Dat wil zeggen eenieder die een doorsnee neurologische en psychologische ontwikkeling aangaande de hersenen heeft ondervonden. Zo zijn wij in staat om voorspellingen te maken over wat er omgaat in andermans hoofd. Vaak zijn onze voorspellingen juist. In een wereld waarin er sprake is van constante interacties met andere mensen, is deze capaciteit voordelig. We beschouwen andermans motieven voor bepaalde acties en kunnen hier vervolgens op inspelen. Zo zijn mensen in staat elkaar sneller en beter te begrijpen. Dit brengt ook de mogelijkheid van leren van anderen en daaropvolgend verandering van jezelf met zich mee.

 

Werkgroep discussievragen van voorgaande jaren (extra informatie)
 

Discussievragen:

In zijn artikel stelt Flavell dat het Theory-of-mind onderzoek is voortgekomen uit het onderzoek naar metacognitie (kennis over het eigen cognitieve systeem). Waarin verschilt Theory-of-mind van metacognitieve kennis?

Theory of mind: realisatie dat een ander een andere mentale staat/manier van denken kan hebben dan jij.
Metacognitieve kennis: kennis over je eigen vaardigheden (hoeft niet te kloppen).

Metacognitieve vaardigheden: gestructureerd kunnen leren, plannen etc.

Het verschil tussen de Theory of Mind en metacognitie is dat de Theory of mind aankaart dat anderen een andere gedachtegang innemen dan jij en de metacognitieve kennis gaat meer over de kennis van je eigen kunnen (vaardigheden).

 

Leg uit waarom Theory-of-mind als een Neo-Piagetiaanse theorie kan worden opgevat? Waarom is Theory-of-mind vooral van toepassing op jonge kinderen (rond 5 jr.), terwijl metacognitieve kennis pas bij oudere kinderen (vanaf 5-6 jr. tot 12 jr.) een rol gaat spelen (zie Ormrod)?

Piaget stelt dat er verschillende stadia zijn en dat de grootste ontwikkeling plaatsvindt tussen deze stadia. De Neo-Piagetaans theorie daarentegen stelt dat er binnen de stadia ook sprake is van ontwikkeling. Daarom kan de Theory of mind als Neo-Piagetiaanse theorie worden opgevat, tussen de leeftijd 3 en 5 ontwikkelt een kind de Theory of mind. De leeftijd 3-5 jaar ligt tussen binnen een stadium van de theorie van Piaget.

Metacognitieve ontwikkeling is meer het geval bij oudere kinderen omdat zij bepaalde specifieke taken moeten gaan uitvoeren (bijvoorbeeld lezen en rekenen). Hierbij is het van belang dat de kinderen dan beschikken over kennis over hun eigen doen en laten. Zo kunnen zij inschatten of zij in staat zijn de desbetreffende opdracht uit te voeren.

 

Hoe zouden de Informatieverwerkingstheorie, de Core-kennis theorie en the Sociaal-culturele theorie (Siegler H4) elk het ontstaan van Theory-of-mind verklaren? Leg ook een relatie met de drie theorieën die Flavel op pag. 278 bespreekt (Theory theorie, Modularity theorie en Simulatie-theorie).

Je moet bij deze vraag per theorie uitleggen hoe ze het ontstaan van de Theory of mind uitleggen.

  • Informatieverwerkingstheorie: Deze theorie gaat er vanuit dat je steeds beter informatieverwerkingsmogelijkheden krijgt. Hierdoor kun je complexere informatie verwerken. Hoe ouder je wordt, hoe complexere informatie je kunt verwerken. De Modulairity theorie is hieraan gerelateerd. Door neurologische ontwikkeling kun je steeds complexere informatie aan.

  • Core-kennis theorie: Deze theorie stelt dat bepaalde naïeve kennis is aangeboren. Gerelateerd aan deze theorie is de Theory theory. Deze theorie stelt dat er sprake is van een ontwikkeling van informele ideeën naar formele ideeën.

  • Sociaal-culturele theorie: Deze theorie gaat er vanuit dat kennis ontstaat door sociale intelligentie. De Simulatie theorie is hieraan gerelateerd. Deze stelt dat men leert om perspectief te nemen en ervaring op te doen door middel van ons innerlijk systeem.

 

Waarom zou de Dynamische-systeemtheorie (Siegler H4) een voorkeur hebben voor de appearance-reality taken (waarbij kinderen de rotsachtige sponsen mogen aanraken), boven de false-belief taken (waarbij kinderen de inhoud van een snoepjesdoos alleen mogen zien)?

Bij de dynamisch-systeem theorie gaat het zowel over denken als over de ontwikkeling van actie. Bij de appearance-reality taken is er sprake van zowel denken als actie (vastpakken van sponsen). Bij false belief taken echter is er alleen sprake van kijken en denken.

 

Uit het onderzoek van Van der Stel en Veenman (2010) blijkt dat intelligentie en

metacognitieve vaardigheid deels zelfstandige voorspellers zijn van leerprestatie, en elkaar deels overlappen (het ‘gemengde model’). Waarom zou intelligentie de ontwikkeling van metacognitieve vaardigheden positief kunnen beïnvloeden? Zou, andersom, een hoog niveau van metacognitie de ontwikkeling van intelligentie kunnen bevorderen?

Mensen die intelligent zijn hebben meer ruimte over (aandacht) om metacognitieve vaardigheden aan te leren. Intelligentie is niet te trainen, metacognitieve vaardigheden daarentegen zijn wel te trainen. Met metacognitieve vaardigheden kun je belangrijke variabelen effectief ergens uithalen, de rekenkracht van de hersenen wordt hierdoor beter benut.

 

Hoe zou je intelligentie en metacognitieve kennis kunnen onderscheiden in het leergedrag van kinderen? En hoe metacognitieve vaardigheden?

Intelligentie is te meten door middel van een IQ test.

Metacognitieve kennis is te meten met behulp van een vragenlijst.

Metacognitieve vaardigheden zijn te meten door taakjes waarbij de deelnemer hardop moet denken. De metacognitieve technieken die de deelnemer dan gebruikt worden genoteerd.

 

Werkgroep 2: Sociale ontwikkeling

Werkgroepmodule A
 

Artikelen:

Whiteside-Mansell, L., Bradley, R.H., & McKelvey, L. (2009). Parenting and preschool child development: Examination of three low-income US cultural groups. Journal of Child and Family Studies, 18, 48-60.

 

Harmelen, A. van, Hauber, K., Gunther Moor, B., Spinhoven, P., Boon, A.E., Crone, E.A., & Elzinga, B.M. (2014). Childhood emotional maltreatment severity is associated with dorsal medial prefrontal cortex responsivity to social exclusion in young adults. PLOS ONE, 9, e85107.

 

Tips voor APA stijl
Geen initialen in de referentie, alleen wanneer de auteurs dezelfde achternaam delen.
Geen secundaire bronnen in de referentielijst.
Verschillende factoren
1. Kind factoren
2. Familie factoren
3. Culturele factoren
4. Link met emotionele ontwikkeling.
Wanneer emotionele competentie beter is, is ook de sociale ontwikkeling van het kind beter. Er is een terugkoppeling, alleen komt dit pas later. (Hoe jij je voelt)
Filmpje Toddlers and Tiaras
Welke invloed heeft de reactie van de moeder ten op zicht van de sociale ontwikkeling van het kind?
Risicofactoren: Verhoogd negatieve invloed/risico.
Protectieve factoren: Kan negatieve risicofactoren teniet doen. Wanneer er meer protectieve factoren zijn, is het kind beter beschermd tegen de risicofactoren en kan het kind een betere sociale ontwikkeling doorlopen.
“I dont want this crown”
Reactie van de moeder: Teleurgesteld, fout van het kind, “It’s a joke”, anderen doen het fout.
Gevolgen: Perfectionisme, external locus, laag zelfbeeld van het kind, arrogantie, snelle ontevredenheid, faalangst/onzeker.
Dit zijn allemaal vooral emotionele factoren. Het ligt aan de redenatie wanneer deze emotionele factoren ook sociale factoren worden. (omgeving erbij betrekken)
Invloed van de omgeving op sociale ontwikkeling
1. Factoren die belangrijk zijn voor good parenting?
Responsiviteit, tolerantie, exploratie en sensitiviteit.
2. Invloed van CEM op ontwikkeling van het kind? (CEM=risicofactor)
Gevoelig voor sociale uitsluiting, negatieve invloed op latere levensloop van het kind.
Extreem, vrijwel altijd negatieve stemmingswisselingen. Wanneer er sprake is van een neutrale situatie, gaat het kind er een negatieve situatie aan relateren. Voorbeeld: Kinderen zijn aan het spelen en jij krijgt de bal niet van je vriendje. Het kind denkt: Ze vinden mij stom, daarom krijg ik de bal niet.
Met deze risicofactoren KAN het fout gaan, maar het kan ook een positieve uitwerking hebben (het is niet altijd slecht!).
3. Artikel van Whiteside: Verschillen tussen de drie culturen wat betreft parenting en sociale ontwikkeling?
African Americans
- Leermateriaal niet aanwezig (negatieve invloed)
- Lijfstraffen gerelateerd aan negatieve sociale ontwikkeling van het kind.
- Responsiviteit van de moeder (positieve invloed)
- Acceptatie van de moeder minder belangrijk voor het kind
Hispanic Americans
- Lijfstraffen gerelateerd aan negatieve sociale ontwikkeling van het kind.
European Americans
- Leermateriaal positieve uitwerking
- Lijfstraffen negatieve invloed
- Responsiviteit van de moeder positieve uitwerkingen
- Acceptatie moeder zeer belangrijk (positief)
Corporal punishment (lijfstraffen) hebben altijd een negatieve invloed op de sociale ontwikkeling van het kind. Armoede blijkt meer invloed te hebben op de sociale ontwikkeling van het kind dan deze bovengenoemde culturele verschillen.
4. Sociale ontwikkeling van kinderen beïnvloed door lage/hoge SES (social economic status)? Is dit slecht?
3 opgeleide culturen  Corporal punishment, minder tolerantie, minder responsiviteit, minder academisch stimulerende omgeving. Positieve factor kan een breder opvoednetwerk zijn. Meer aanspreekpunten waar het kind terecht gaan indien het een probleem heeft.
Casus Sarah en Jimmy (tweeling)
Schema: risicofactoren en protectieve factoren voor Jimmy omtrent sociale ontwikkeling.
- kind, familie, omgeving
- nature vs nurture
- actieve kind (Vooral actie > reactie): Zelf zorgen wat anderen van je vinden.
Risicofactoren:
Minder emotionele toewijding (minder hechte band met de ouders).
Moeder ontzegt de kinderen van sociale situaties.
Overprotectieve moeder, vader duidelijke grenzen > Ouders zitten niet op 1 lijn.
Temperament van Jimmy (driftig, niet lovable)
Actieve kind > sociaal niet sterk, snel afgeleid, geen emotionele banden opbouwen.
Gedragsovername van zusje Sarah. (“Ik ben niet de enige die zich zo gedraagt”)
Responsiviteit: soms wel troosten en soms niet > inconsistent
Actieve kind Jimmy vraagt veel negatieve aandacht.
Essay over ouderschap:
De invloed van negatief ouderschap op de sociale ontwikkeling van kinderen

Wanneer ouders bepaalde negatieve aspecten van het ouderschap verrichten, kan dit velerlei nadelige gevolgen hebben voor de sociale ontwikkeling van het kind. In dit essay worden aan de hand van twee verstreken onderzoeken, de nadelige gevolgen voor het kind belicht.

In het door Whiteside-Mansell en Bradley (2008) uitgevoerde experiment, probeerden zij een samenhang te onderzoeken tussen verschillende hoofdaspecten van het opvoeden van kinderen en indicatoren van de sociale ontwikkeling van kinderen. Er werden vier soorten hoofdaspecten op gebied van het opvoeden van kinderen onderzocht.

1. Lichamelijke straf

Wanneer ouders gebruik maken van desbetreffende maatregelen, heeft dit tot gevolg dat het kind later vaak opdringerig is en ernstige beperkingen heeft. Het gebruikmaken van lichamelijke straf heeft zodoende negatieve effecten op de sociale vaardigheden van de kinderen (Whiteside-Mansell, Bradley, & McKelvey, 2008).

2. Acceptatie van het gedrag van kinderen

Hier wordt de tolerantie ten aanzien van de negatieve en positieve emotie uitingen van het kind tegenover de ouders bedoeld. Wanneer een kind beperkt wordt in het uiten van haar of zijn negatieve emoties, zal het een minder goede sociale aanpassing ontwikkelen (Whiteside-Mansell et al., 2008).

3. Responsiviteit

Dit is de mate waarin de ouder emotioneel beschikbaar is voor het kind, maar ook de gevoeligheid van de ouder voor de stemmingen, interesses, en wensen van het kind. Wanneer er sprake is van een lage responsiviteit van de ouders, resulteert dit in een negatieve socio-emotionele ontwikkeling en een negatieve ontwikkeling wat betreft cognitief functioneren (Whiteside-Mansell et al., 2008).

4. Academische stimulatie

De mate waarin het milieu stimulerend is voor het kind. Hier wordt het beschikbare materiaal om te verkennen en leren bedoeld, maar ook de aanmoediging van zorgverleners om belangrijke feiten te leren. Minder moederlijke responsiviteit en opvoedingsondersteuning gaat samen met hogere niveaus van probleemgedrag en lagere niveaus van sociale vaardigheden (Whiteside-Mansell et al., 2008).

Samengevat leiden drie van de vier ouderschap gedragingen (acceptatie van het gedrag van kinderen, responsiviteit en academische stimulatie) tot een positieve maatschappelijke ontwikkeling. Een vroege positieve maatschappelijke ontwikkeling is gerelateerd aan academisch succes in de toekomst. Er werden echter verschillende culturele achtergronden in het onderzoek vertegenwoordigd. Dientengevolge is het mogelijk dat bepaalde uitgesloten aspecten van het ouderschap uniek zijn voor de eigen cultuur. Voor vervolgonderzoek is het daarom noodzakelijk om ook andere aspecten van het ouderschap te onderzoeken.

Het tweede artikel beschrijft een onderzoek waarin de consequenties voor kinderen die emotionele afwijzing in hun jeugd meemaken, worden behandeld. Er wordt gesproken van een CEM wat staat voor Childhood Emotional Maltreatment (van Harmelen, et al., 2014). Wanneer kinderen in hun jeugd ouderlijke afwijzing en uitsluiting ervaren, en dus bestempeld worden met het label CEM, heeft dit meerdere negatieve effecten tot gevolg in hun latere levensloop. Ten eerste is het kind overgevoelig voor sociale uitsluiting. Dit wordt geuit door het extreem op de hoede zijn van - en overreageren op sociale afwijzing. Sociale uitsluiting hangt verder samen met extreem, vrijwel altijd negatieve, stemmingswisselingen bij het kind. Ook heeft het kind een verhoogde kans op het ontwikkelen van een negatief zelfreferentie verwerking. Als dit negatieve zelfreferentie patroon langdurig aanhoudt, kan dit de kwetsbaarheid op psychiatrische ziekten vergroten. Het is zeer waarschijnlijk dat het kind een vorm van een depressie, sociale angst, of een borderline persoonlijkheidsstoornis zal ontwikkelen (van Harmelen, et al., 2014).

Samenvattend is er één enkele oorzaak van de in de voorafgaande alinea’s besproken negatieve consequenties op de sociale ontwikkeling van kinderen aan te wijzen. Al deze gevolgen hangen namelijk samen met het optreden van negatief ouderschap, ofwel: ouderlijk gedrag dat ongevoeligheid toont voor de ontwikkelingsbehoeften van het kind.

 

Werkgroep 3: Cognitieve Ontwikkeling

Werkgroepmodule A

Artikelen
Shipstead, Z., Hicks, K. L., & Engle, R.W. (2012). Cogmed working memory training: Does the evidence support the claims? Journal of Applied Research in Memory and Cognition, 1(3), 185-193.

Gathercole, S. E., Dunning, D. L., & Holmes, J. (2012). Cogmed training: Let’s be realistic about intervention research. Journal of Applied Research in Memory and Cognition, 1(3), 201-203. 

Essay
Cogmed werkgeheugen training: Een bedaarde uitweg voor de aanpak van ADHD of niet?

Ieder mens beschikt over een kortetermijngeheugen. Dit geheugen stelt ons in staat om tijdelijk informatie op te slaan die onze hersenen als taak-relevant beschouwen. Hoewel de capaciteit van dit “werkgeheugen” relatief klein is, is het mogelijk om de informatie terug te halen indien nodig. Dit kan gebeuren door bijvoorbeeld oude herinneringen op te halen, of een recente gebeurtenis op te roepen uit het geheugen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de cognitieve schema’s waarin wij de informatie hebben opgeslagen. Het kortetermijngeheugen helpt ons verder inzake concentratie, het oplossen van problemen, en impulscontrole (Shipstead, Hicks, & Engle, 2012). Kortom, ons kortetermijngeheugen staat centraal bij actieve denkprocessen.

Mensen die lijden aan een ADHD-stoornis hebben problemen wat betreft het focussen op verschillende situaties. Dit is terug te lijden naar complicaties aangaande het geheugen van de ADHD-patiënt. De problematiek ligt vooral in het terughalen van informatie uit het langetermijngeheugen van de ADHD-patiënten (Shipstead et al., 2012). Cogmed brain training kan een oplossing bieden. Tijdens Cogmed werkgeheugenprogramma wordt er gebruik gemaakt van herhalingen van verschillende visuospatieële en verbale geheugentaken die verwerkt zijn in videogames over een bepaalde tijdsperiode. Aan het eind van de training wordt een verbetering op gebied van attentie, concentratie, focus, impulscontrole, sociale skills en complexe redenatie beloofd (Shipstead et al., 2012).

Onderzoeksresultaten wijzen echter uit dat er geen verbetering plaatsvindt op gebied van het terughalen van informatie uit het langetermijngeheugen bij ADHD-patiënten. Hoewel er wel een verhoogde hoeveelheid van informatie werd waargenomen, had het Cogned werkgeheugen programma verder geen invloed. Andere onderzoekresultaten ontkrachtende de effectiviteit van het Cogmed werkprogramma voorts. Er werd beweerd dat het programma een verhoging van het IQ tot gevolg zou hebben. Er werd gedoeld op de vloeiende intelligentie, die met behulp van het werkgeheugen het mogelijk maakt om te redeneren in nieuwe situaties. Nochtans waren er geen significante onderzoeksresultaten voor deze stelling vindbaar.

Met zoveel bewijs van de ineffectiviteit van het Cogmed trainingsprogramma kunnen we ons ten zeerste afvragen of het behandelingsprogramma voor ADHD opgenomen moet worden?  Er blijken echter wel enkele bewijsstukken voor de effectiviteit van het Cogned trainingsprogramma. Het onderzoek uitgevoerd door Gathercole, Dunning en Holmes (2012) wees op een groei in het werkgeheugen van ADHD-kinderen. Desalniettemin ben ik van mening dat het Cogmed trainingsprogramma niet opgenomen moet worden in het behandelingsprogramma. Het uitgevoerde onderzoek bleek niet aan de eisen van een relatief, betrouwbaar wetenschappelijk onderzoek te voldoen (Shipstead et al., 2012). Het is zeer bedrieglijk een conclusie te trekken uit deze resultaten, aangezien ze niet realistisch beschouwd kunnen worden en daarom kan ik niet op deze bewijsstukken teruggrijpen. Dit komt doordat er in het desbetreffende onderzoek geen gebruik werd gemaakt van een controle, interventie groep. Een vervolgonderzoek voldeed wel aan de regels, en vond een generaliserende groei in het werkgeheugen van kinderen met een kleine geheugenspan (Shipstead et al., 2012). Aangezien dit onderzoek niet uitgevoerd werd met ADHD-kinderen zijn ook deze resultaten onbruikbaar aangaande de stelling of Cogmed werkprogramma’s in het ADHD behandelprogramma moeten worden opgenomen.

Met het oog op de toekomst zal er een herhaling van het “full double-blind randomized controlled trial (RC)” moeten worden uitgevoerd, maar dan met een proefpersonengroep van ADHD-kinderen. Wanneer eenzelfde resultaat wordt gevonden, duidt dit ook op een groei in werkgeheugen bij ADHD-kinderen. Aangezien alle wetenschappelijke onderzoek eisen wel nageleefd worden tijdens deze interventie én de interventie zich richt op het werkgeheugen van ADHD-kinderen, zal dit wel ondersteuning bieden voor het aannemen van het Cogmed trainingsprogramma in het behandelprogramma van ADHD-kinderen.

Alles op gebied van geheugen en leren
1. Gebied: het werkgeheugen
Voorbeeld: De Span-taak (Cijferreeksset) (WISC 3)

Bij afname van deze span-task mag er geen feedback worden gegeven (goed/fout).

Aan het eind van de taak moet de score omgezet worden naar een normscore. Deze normscore kan vervolgens vergeleken worden met een leeftijdscategorie om iemands IQ te achterhalen.
Een kind van 6 jaar oud zal ongeveer 4 goed moeten hebben.
Een kind van 16 jaar zal ongeveer 7,5 goed moeten hebben.
Voorbeeld: N-back taak (met letters)
Tik op de tafel wanneer je dezelfde letter als twee letters terug hoort.
PSP (Tik bij de tweede P)

Phonological loop à Central executive à Visuo-spatial sketchpad.

Cogmed training is een voorbeeld van een andere spantaak.
Het cogmed programma beweert verbetering op gebied van de aandachtsspan, de focus, en het bij de taak blijven ookwel: on task behavior.

Er vindt wel verbetering plaats door het steeds herhalen van de opdrachten. Het training-effect is groter bij ADHD kinderen dan bij normaal ontwikkelde kinderen. Maar dat kan ook aan de factor liggen dat hoe groter het probleem is, hoe groter ook de verandering zal zijn.
Transfer heeft twee definities namelijk (1) de mate waarin een gedraging herhaald wordt in een nieuwe situatie (near transfer) en (2) de mate waarin kinderen effectief en voortduren toepassen wat ze geleerd hebben (far transfer): Het toepassen van logisch redeneren en een beroep doen op je werkgeheugen vindt hierbij plaats.
Filmpje: N-back test
Transfer naar andere gebieden; Is het werkgeheugen van de kinderen verbeterd?
Fluid Intelligence=Short-term memory (werkgeheugen).

Hoe langer jij je short-term memory traint, hoe meer verbetering er op gebied van IQ zal plaatsvinden. Naar IQ wordt hier ook verwezen met het begrip fluid intelligence.

Een IQ-test bevat verschillende component toetsingen namelijk: (1) Verbaal (VIQ) cijferreeksen, maar ook (2) Performal (PIQ) handelingen, en dan is er ook nog een (3) werkgeheugenindex.

Bij het COGMED trainingsprogramma vindt er alleen op near transfer gebied een verandering plaats. Er wordt een handeling onwijs vaak herhaald. Dit heeft geen far transfer effect. Kinderen verbeteren niet in hun schooltaken (andere context). Een verklaring hiervoor kan zijn dat het kind moeite heeft met generalisatie, het heeft niet geleerd hoe het de nieuwe kennis moet toepassen in bijvoorbeeld een nieuwe context (schooltaken).

Hoe kan de training aangepast worden om beide doelen te bereiken?
Het samendoen van de taakjes kan helpen, omdat dit het leerpotentieel aanspreekt. Metacognitie kan ook helpen (het denken over denken). Jonge kinderen beschikken hier echter niet over. 
 

Werkgroep 4: Cognitieve Ontwikkeling en imitatie

Informatie
Werkgroepmodule A

Artikelen
Gergely, G., Bekkering, H., & Kiraly, I. (2002). Rational imitation in preverbal infants. Nature, 415, 755.
 

Meltzof, A.N. (1988). Infant imitation after a 1-week delay: Long-term memory for novel acts and multiple stimuli. Developmental Psychology, 24, 470-476.
Discussievragen
Social facilitation is de aanwezigheid van anderen, waardoor later slechter gepresteerd zal worden. De mate waarin slecht gepresenteerd wordt, is afhankelijk van je vaardigheidsniveau. Wanneer je er dus al slecht in bent, zal het nog slechter gaan.
Dit is geproduceerd
Het toevoegen van een adult-manipulation groep.
Bij stimulus enhancement wordt de aandacht op het object verhoogt, maar alleen door de interesse voor het object zelf. (Het object is nieuw). Het gaat niet om de handeling die met het object wordt vertoond.
Er werd ook een gewone controlegroep in het experiment toegevoegd. Dit werd gedaan om te controleren of het desbetreffende gedrag niet door toeval geproduceerd werd. Bij de adult-manipulation groep werd er een andere handeling bij het object uitgevoerd. Dit werd gedaan om social facilitation en social enhancement te toetsen.
Observationeel leren betreft het leren door te observeren. Het doel van imitatie is het leren van nieuwe dingen, of het vergroten van de vaardigheidskennis (handelingsvermogen). Door gebruik te maken van shaping kan dit proces vergemakkelijken. Bij Shaping helpt iemand met het voordoen.
Meltzoff deed een experiment waarin de speeltjes niet direct gedeeld werden, waarom?
Anders zou er geen sprake zijn van uitgestelde imitatie.
Wat werd er getest?
De motorcoordinate van de kinderen. Er moest een conditionering plaatsvinden van de handeling (geen imitatie). De voorgedane acties moesten hierbij wel nieuw zijn. Zo zouden de handelingen moeilijker zijn, en meer voorstellingsvermogen van de kinderen vragen. Het kind zou anders misschien al over de handeling beschikken: bijvoorbeeld door herkenning.

Welke 2 objecten waren minder goed gekozen door Meltzoff?
De teddybeer en het ei, deze objecten zijn behoorlijk familiar voor kinderen van deze leeftijd en zo vertonen ze geen imitatie meer, maar bijvoorbeeld zelf-exploratie, of de kinderen beschikte al over de handeling die met de teddybeer en het ei werden uitgevoerd.
De overige vier acties waren echt “nieuw”, speciaal ontwikkelde nieuwe speeltjes werden gemaakt voor deze betreffende handelingen.
Observationeel leren: voor 14 maanden: standaard acties, zoals: lopen, eten, etc.
Observationeel leren: na 14 maanden: specifieke, complexe acties, ook ontwikkelt het taalbegrip zich. De basis van het taalbegrip was al gelegd voor 14 maanden, dit werd aangetoond in onderzoeken, waarin baby’s al mondbewegingen wisten te maken. Het uitspreken van de klanken, door imitatie, gebeurt echter na 14 maanden. Taalbegrip wordt dus duidelijk geactiveerd door imitatie.
Waarvoor kan imitatie nog meer gebruikt worden?
Imitatie kan gebruikt worden voor het afleren van angst. Kleine kinderen zijn bijvoorbeeld bang om op het toilet te gaan, omdat ze bang zijn dat ze doorgespoeld worden. Wanneer een ouder het “voordoet”, kan de angst bij het kind verdwijnen en kunnen ze zinnelijk worden.
De grootste verschillen tussen het onderzoek van Meltzoff en Gergeley:
Meltzoff sprak van gewone imitatie. De actie werd uitgevoerd, omdat het geobserveerd werd.
Gergely sprak van imiteren wanneer het alleen de makkelijkste oplossing is. Hieruit blijkt dat Gergely dacht dat kinderen al rationeel konden nadenken. Ze zouden logischerwijs de handeling kunnen uitvoeren. (In het onderzoek: “Er zal wel een goede reden zijn waarom de onderzoeker de lamp met zijn hoofd in plaats van handen aandoet).
Theory of Mind: ontwikkeling rond de 3-5 jaar volgens Piaget.
Gergely beweerde dat de ToM al ontwikkelt werd bij 14 maanden. Hij grijpt alleen terug op een hypothese, zijn stelling. Er is geen bewijs voor de mental states van kinderen waar Gergely van spreekt. Hij weet zelf ook niet waarom de kinderen de acties precies zo hebben uitgevoerd. Zo werd zijn onderzoek later ook onderuitgehaald.
Tentamenvragen
1. De stadia van Piaget: sensomotorische stadia is van 18-24 maanden.
2. Het spontane niveau van de handeling moest gecontroleerd worden. Dit wordt ook wel het basisniveau genoemd. Dit werd door de baseline control groep toe te voegen aan het experiment uitgevoerd.
Stimulus enhancement moest ook gecontroleerd worden, dit werd gedaan door de adult-manipulation groep aan het experiment toe te voegen.
3. Wanneer een onderzoek wordt uitgevoerd, wordt verwacht dat men logisch nadenkt en zeker weten rekening moet houden met de context.
4. Een onderzoeker moet verwachting rij zijn.
Tip voor tentamen: Uitgebreid naar de methodesectie van de wetenschappelijke artikelen kijken.

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
468