Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
De eerste splitsing die veel mensen maken is dat kwalitatief onderzoek minder met cijfers te maken heeft dan kwantitatief onderzoek. Dit is echter niet het enige en ook niet het belangrijkste verschil. Kenmerkend voor kwalitatief onderzoek is de inductieve benadering, de interpretatieve visie en de constructivistische visie. Deze benadering en visies maken het onzinnig om met veel cijfers te werken.
De deductieve benadering houdt in dat gegevens worden gezocht en hypotheses worden getoetst op basis van een theorie. Deze benadering gaat dus van groot naar klein. Als je theorie klopt, dan moeten je hypothesen dus ook kloppen. Deze benadering wordt gebruikt bij kwantitatief onderzoek. Het gaat op zoek naar een noodzakelijk verband, als a dan b.
De inductieve benadering gaat juist van klein naar groot. Je gaat een bepaald geval onderzoeken en daarna ga je een theorie vormen. Dus op basis van gegevens wordt er een theorie bedacht. Dit wordt gebruikt bij kwalitatief onderzoek. Het gaat dan niet om een noodzakelijk, maar om een zeer waarschijnlijk verband.
De vraag is of er een waarheid is, die je objectief kan observeren en die op zichzelf staat. Constructivisten zeggen dat dit niet zo is. Onze werkelijkheid ontstaat uit onze interactie en is dus veranderlijk. Er is geen op zichzelf staande waarheid. Cultuur bijvoorbeeld is iets wat je met elkaar maakt en zo ontstaat het. Het is dus ook heel veranderlijk. Jouw waarheid hoeft dan ook niet dezelfde waarheid te zijn als die van iemand anders.
Deze visie gaat over hoe je weet dat je goede kennis hebt gekregen. Deze visie sluit aan op de constructivistische visie en is een tegenhanger van het positivisme. Het positivisme is in de natuurwetenschappen heel belangrijk geweest. Het stelt bijvoorbeeld dat A altijd tot B moet leiden. Volgens de interpretatieve visie zijn de interpretaties van mensen, vooral over hun omgeving, essentieel. De interpretatie moet volgens deze visie meegenomen worden in onderzoek, omdat op deze manier kennis ontstaat. Mensen die deze visie aanhangen willen deze interpretatie niet over het hoofd zien. Ze willen het gedrag van mensen begrijpen, niet per se verklaren.
De definitie van kwalitatief onderzoek is lastig. Het antwoord van de meeste studenten zal een negatieve definitie zijn, wat kwalitatief onderzoek niet is. Het is lastig om te zeggen wat kwalitatief onderzoek precies is, omdat er veel verschillende soorten tradities en methoden voor kwalitatief onderzoek zijn. De traditities in kwalitatief onderzoek zijn:
De volgende methoden worden gebruikt bij kwalitatief onderzoek:
Er is een ander proces voor kwalitatief onderzoek dan voor kwantitatief onderzoek. Kwalitatief onderzoek heeft om te beginnen een veel ruimere onderzoeksvraag, omdat men niet direct alles vast wil pinnen. Tijdens het onderzoek krijgt de vraag meer richting. De tweede stap is selectie van relevante plekken en subjecten. Dit is een enorme uitdaging, omdat de mensen die meedoen aan het kwalitatief onderzoek vaak moeilijk te vinden zijn omdat je vaak probleemgroepen onderzoekt (bijvoorbeeld drugsgebruikers). Hierna ga je de data verzamelen en dan interpreteren. Tijdens het interpreteren komen er soms nog meer vragen naar boven. Dan gaat de onderzoeker langer data verzamelen (hij of zij doet dus een stapje terug). Er worden vaker stappen herhaald in het kwalitatief onderzoek dan in het kwantitatief onderzoek. Uiteindelijk worden de bevindingen en conclusies genoteerd.
Veel onderzoekers vinden dat definitieve concepten een concept helemaal vast zetten. Dit biedt geen ruimte voor flexibiliteit en daarom gebruiken zij richtinggevende concepten, ook wel sensitizing concepts genoemd. Zij bevatten een algemeen referentiekader. Hierdoor is er de mogelijkheid om ze nog aan te passen. Het gevaar is echter wel dat het concept te breed begint, waardoor de onderzoeker niet meer goed weet wat het doel was van het onderzoek of hoe het gemeten moet worden.
Kwalitatief onderzoekers willen de rol van de ander aannemen en de betekenis begrijpen die mensen aan hun wereld geven. Dit leidt vaak tot onverwachte bevindingen. Hier zijn wel nadelen aan bevonden. Je hebt je eigen vooroordeel over de groep waar je gaat kijken, je hebt altijd bepaalde oordelen van tevoren, je weet niet in hoeverre krijg je echt toegang krijgt tot de wereld waar je kijkt en het is maar de vraag of mensen nog wel natuurlijk doen als een onderzoeker meegaat of meekijkt. Ook kan je zo door de ogen van iemand anders gaan kijken dat je vergeet waar je mee bezig bent (‘going native’). Je kunt nooit iedereen onderzoeken en je wordt gehinderd door je eigen situatie. Je kan bijvoorbeeld te oud zijn om met hangjongeren mee te gaan. Als je uit een hoge SES komt is het moeilijk je te verplaatsen in mensen die een andere situatie hebben.
Kwalitatief onderzoekers zien en beschrijven patronen in de loop van de tijd. Veldaantekeningen zijn vaak heel rijk, omdat ze niet alleen de omgeving beschrijven, maar ook wat de onderzoeker zelf aan het doen is en ervaart. Ook leggen ze de nadruk op het proces. Een kwalitatief onderzoeker moet veel flexibiliteit gebruiken en weinig structuur. Je moet wel heel zorgvuldig zijn ook al heb je geen structuur. Ook kijken kwalitatief onderzoekers naar de wereld en genereren ze op basis daarvan theorieën en concepten.
Punten van kritiek: vanuit de kwantitatieve hoek zeggen ze dat kwalitatief onderzoek te subjectief is (je bepaalt zelf welke data je belangrijk vindt voor het onderzoek) en dat onderzoek heel moeilijk te herhalen is (het is lastig de setting precies hetzelfde te krijgen bij kwalitatief onderzoek. Ook wordt er gezegd dat de onderzoeker zelf het meetinstrument is). Verder heeft kwalitatief onderzoek moeite met generalisatie, de samples zijn niet representatief voor de populatie (kwalitatief onderzoekers willen dat ook niet altijd), het is weinig transparant en het is niet altijd duidelijk wat een onderzoeker precies heeft gedaan. De kern van deze kritiek gaat over betrouwbaarheid en validiteit.
Betrouwbaarheid is als je iets op een zelfde manier meet er hetzelfde uitkomt. Validiteit betekent dat je meet wat je wilt meten.
Er zijn drie benaderingen die kijken naar betrouwbaarheid en validiteit bij kwalitatief onderzoek:
Vasthouden aan criteria voor kwantitatief onderzoek.
Kwalitatief en kwantitatief onderzoek hebben vergelijkbare criteria, er is weinig verandering van betekenis in de criteria. Interne betrouwbaarheid is de vraag of het mogelijk is om met verschillende mensen hetzelfde te zien. Dit is lastig bij een langdurig onderzoek in praktijk te brengen. Externe betrouwbaarheid gaat over de vraag of het onderzoek te herhalen is.
Interne validiteit is een hele goede koppeling tussen wat je hebt geobserveerd en de theorie die je daarbij ontwikkelt. Externe validiteit is in hoeverre je resultaten verder kan genereren.
Er zijn mensen die zeggen dat je deze criteria niet kan gebruiken omdat het misschien niet mogelijk is om een absolute weergave van de werkelijkheid te geven. Hierdoor hebben zij andere criteria bedacht.
Andere criteria hanteren
Trustworthiness is betrouwbaarheid op een iets andere manier.
Authenticity gaat over criteria die veel wijder zijn en gaan over maatschappelijke impact. Heeft het nut in de maatschappij, zet je mensen aan tot verandering.
Gulden middenweg bewandelen
Volgens aanhangers van de middenweg moeten validiteitscriteria geherformuleerd worden. Beoordeel de geloofwaardigheid van de claims van de onderzoeker: biedt het bewijs adequate ondersteuning van de claims? Ook is het relevance criterium van belang: wat kan het onderzoek aan het veld toevoegen?
Het onderscheid tussen de twee vormen is wel nuttig, maar er is geen noodzakelijk verband tussen de twee onderzoeksmethodes en epistemologische of ontologische visies. Het is niet zo dat je vanuit een bepaalde visie alleen een bepaalde manier van onderzoek mag doen. Veel genoemde uitgangspunten zijn niet standaard. Een onderzoeker hoeft ook niet altijd dezelfde visie te gebruiken.
Gedrag versus betekenis.
Kwantitatief onderzoek kijkt meestal naar het gedrag en kwalitatief onderzoek naar de betekenis. Maar kwantitatief onderzoek bestudeert ook regelmatig betekenissen die mensen aan de sociale wereld om hen heen geven en kwalitatief onderzoek bestudeert ook gedrag.
Theorieën en concepten
Kwantitatief onderzoek gaat niet altijd over het toetsen van hypothesen. Vaak eindigt een artikel met specifieke voorstellen voor het bijstellen van theorieën. Kwalitatief onderzoek kan ook hypothesen toetsen.
Getallen versus woorden
In kwalitatief onderzoek wordt ook wel een beperkte vorm van kwantificeren gebruikt, namelijk zogenaamde quasi-quantificatie. In kwalitatief onderzoek gaat het misschien niet over letterlijke getallen, maar wel over de meeste, vaak, sommige, etc.
Kunstmatig versus natuurlijk
Een onderzoek in natuurlijke setting is bijna onmogelijk. Kwalitatief onderzoek lijkt natuurlijk, maar een interview over bijvoorbeeld iets als seksualiteit is niet echt natuurlijk. Je zou het nooit met diegene daarover gehad hebben als het niet voor een interview is.
Structuur versus flexibiliteit
Bij kwalitatief onderzoek is structuur juist ook heel belangrijk. Bij deze vorm krijg je veel meer ‘vage’ data binnen waar je dan maar de nuttige informatie uit moet filteren. Sommige kwalitatieve onderzoekers gaan wel gestructureerd te werk en gebruiken data analyse, conversatie analyse en meer transparantie dan andere onderzoekers.
Om te kiezen wat voor soort onderzoek je uit gaat voeren moet je bedenken: wat is het doel van je onderzoek/onderzoeksvraag en welke methode past daar het beste bij?
Vergelijk niet goed met slecht onderzoek! Zowel een kwantitatief als kwalitatief onderzoek kan goed of slecht uitgevoerd worden. Maak altijd weloverwogen en stapsgewijs keuzes, ook bij kwalitatief onderzoek.
Kwalitatief en kwantitatief onderzoek kunnen samen gebruikt worden maar kunnen ook gebruikt worden om elkaar te beoordelen.
Op de website van het boek staan meerkeuzevragen waarmee je kan oefenen. Het niveau van die vragen ligt wat lager dan het niveau van het tentamen. Voor het tentamen moet de koppeling met de theorie en de praktijk goed genoeg zijn.
Etnografie betekent dat je voor een langere tijd ondergedompeld zit in een sociale setting. Dit hoeft niet in het buitenland te zijn, dit kan bijvoorbeeld ook in een ziekenhuis of op een kinderdagverblijf zijn. Etnografie bevat participerende observatie, maar je interviewt ook mensen en je legt dingen vast in een verslag. Het is dus meer dan participerende observatie. Ook ga je de cultuur, normen en waarden begrijpen van de setting waar je onderzoek doet. Je gaat proberen te denken vanuit de participanten. Participerende observatie valt onder de etnografische studie.
Covert (verborgen) betekent dat je tijdens je onderzoek niet bekend maakt wie je bent, bij overt (openlijk) doe je dat wel. De onderzoeker maakt vooral de keuze of hij covert of overt onderzoek wil doen. Het kan zijn dat je met een covert onderzoek begint maar dat je tijdens het onderzoek bekend maakt wie je bent (overt). Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat je eerst bekend wil raken met de setting zonder dat mensen weten dat je onderzoeker bent. Meestal is het verschil tussen covert en overt niet erg duidelijk. Dit kan zijn omdat de onderzoekers kiezen om verborgen te beginnen omdat ze eerst willen weten of het onderzoek wel zin heeft om te doen. Het kan ook zijn dat een paar mensen weten wat jij komt doen en wie je bent, maar je hebt het niet aan iedereen verteld. Als laatste kan je ervoor kiezen om het doel niet volledig open te leggen, waarbij je niet exact vertelt wat je komt doen.
De setting kan open of gesloten zijn. Open betekent dat je in principe geen toestemming nodig hebt om ergens te zijn, bijvoorbeeld de lokale speeltuin. Bij een gesloten setting moet dat wel, bijvoorbeeld op een kinderafdeling in een ziekenhuis.
De voordelen van een covert onderzoek zijn dat het niet moeilijk is om in een setting te komen, je hoeft geen toestemming te vragen om ergens te mogen zijn, en reactiviteit (hoe mensen reageren op een onderzoeker) is geen groot probleem omdat mensen niet weten dat je een onderzoeker bent. Nadelen van een covert onderzoek zijn dat het lastig is om aantekeningen te maken, mensen mogen niet doorhebben dat je onderzoek doet, en het gebruik van andere methodes is niet mogelijk, je kan bijvoorbeeld niemand interviewen. Verder kan je als onderzoeker nerveus worden van het feit dat niemand weet wie je bent en kunnen er ethische problemen ontstaan. Dit laatste nadeel is ook het belangrijkste probleem.
Tearoom trade was een onderzoek onder homoseksuele mannen. De onderzoeker deed dit in tearooms. Hij deed zich voor als watchqueen, de uitkijk. Onder het mom van die rol heeft hij heel veel mannen kunnen observeren. Ook heeft hij gekeken naar de nummerborden en hij is bij die mensen langsgereden. Vaak waren het mannen met een gezin. In het laatste stadium heeft hij een ander onderzoek gevraagd de mannen uit zijn onderzoek bij dat onderzoek te betrekken zodat hij die mannen vragen kon stellen. In zijn verslag zette hij dat hij het belangrijk vond dat er privacy was en dat niemand herkenbaar was, maar hij zette gedetailleerde beschrijvingen in zijn verslag. Uit dit verhaal blijkt dat door de jaren heen onze ideeën en criteria over ethiek kunnen veranderen.
Verborgen observeren wordt weinig gedaan, dus praten we meer over openlijk onderzoek. Bij een openlijk onderzoek moet je hard werken om dingen voor elkaar te krijgen. Als je bijvoorbeeld bij neonatologie wil kijken, moet je daar binnen komen via je contacten. Dit zijn je sponsors. Dan heb je ook nog iemand nodig die wat hoger staat in de hiërarchie,, dit is de gatekeeper (bijvoorbeeld een afdelingshoofd). In sommige gevallen kan dit dezelfde persoon zijn. De sponsors doen meestal een goed woordje bij de gatekeeper. Dan is het ook belangrijk om na te denken over een tegenprestatie, je mag een groep mensen de hele dag voor de voeten lopen, daar moet iets voor terug gedaan worden. Openheid kan ook gezien worden als tegenprestatie als de geobserveerden iets aan het onderzoek hebben. Ook in een open setting heb je een sponsor nodig, omdat er vijandigheid en wantrouwen kan zijn. Als je ouders op het schoolplein wil bestuderen, moet iemand jou introduceren bij anderen voordat je met ze kan praten. Verder is het essentieel om toegang tot de setting te houden (ongoing acces). Dit is niet altijd simpel, je moet dus ook tot de mensen komen.
Er zijn verschillende rollen van de etnograaf, die verschillen in de mate van betrokkenheid. Het meest betrokken is de covert full member, dit zou gezien kunnen worden als going native. Daarna is de overt full member, gevolgd door participating observer, partially participating observer, minimally participating observer en non-participating observer with interaction.
Onderzoek doen met kinderen is ingewikkeld, want ze staan fysiek dichtbij ons maar sociaal heel veraf. Dan moet je als onderzoeker een soort vriendrol gaan spelen om de kinderen te kunnen betrekken in een onderzoek. Als er kinderen betrokken zijn bij een onderzoek zijn vertrouwen en acceptatie heel belangrijk. Ouders kunnen het niet fijn vinden als een onbekend persoon bij hun kinderen is. Ook moet je bedenken of je ook toestemming moet vragen aan de kinderen. Als je dit wil doen moet je ook nagaan of ze begrijpen waarvoor ze toestemming geven. Ook heb je als volwassene altijd een bepaalde verantwoordelijkheid. Als je met kleuters meedoet met spelen maar er is gevaar heb je toch de verantwoordelijkheid om in te moeten grijpen, ook al kost dat je rol.
Adolescenten onderzoeken is wat makkelijker want de sociale afstand is wat minder. Vertrouwen is hierbij essentieel. Ook is het belangrijk waarden en gedragingen van de groep over te nemen. Het moet wel geloofwaardig zijn.
Ook kan het moeilijk zijn of je iets met je autoriteit doet bij bijvoorbeeld criminaliteit. Dit roept vaak ethische uitdagingen op.
Als je onderzoek doet wil je zo snel mogelijk je aantekeningen bij elkaar hebben. Je wil uiterlijk aan het eind van de dag je volledige aantekeningen opschrijven. Dit moet duidelijk en gedetailleerd. Ook kan je je aantekeningen opnemen (inspreken). Dit is niet heel handig, want dit geeft namelijk heel veel data die je dan allemaal moet uitwerken. Op een gegeven moment worden de aantekeningen meer gefocust (smaller), omdat je weet welke informatie je belangrijk vindt
Er zijn 3 typen veldaantekeningen, namelijk mental notes (aantekeningen in je hoofd), jotted notes (hele korte aantekeningen) en full field notes (de uiteindelijke data).
Er kunnen verschillende redenen zijn om een etnografische studie te stoppen. Allereerst wanneer het theoretische saturatiepunt bereikt is, wanneer je merkt dat er geen nieuwe informatie meer bij komt. Ook kan de studie gestopt worden uit praktische overwegingen, zoals de financiële situatie, persoonlijke verplichtingen of deadlines. Tot slotte kan het zo zijn dat de druk na verloop van tijd te veel wordt.
Een kwalitatief interview is veel minder gestructureerd en gestandaardiseerd dan een normaal interview, maar niet structuurloos. Er is veel meer ruimte om de respondent te laten praten, omdat je wilt kijken vanuit de ogen van de onderzochte. Je wil dan uitvoerig doorgaan op een onderwerp. Het interview is flexibel, rijk en gedetailleerd. Het begrijpen van de ander staat centraal in het interview.
Bij een ongestructureerd interview zijn de onderwerpen beperkt gedefinieerd. Er zijn veel open vragen en het lijkt op een gewoon gesprek. Bij een semi-gestructureerd interview is er een lijst met specifieke onderwerpen en is er een flexibele ordening van vraag en antwoord Bij life history interview kijkt de onderzochte terug naar het hele leven van de participant en bij het oral history interview reflecteert de onderzochte op specifieke gebeurtenissen in het leven.
Het is niet zo dat elke onderzoeker hetzelfde omgaat met informatie die uit een gesprek wordt verkregen. Sommige onderzoekers beschouwen datgene wat verteld wordt als feiten over gedrag en mening. Andere onderzoekers beschouwen wat verteld wordt als subjectieve, authentieke belevingen van mensen. Nog weer andere onderzoekers vinden dat het meer gaat over de manier waarop iets wordt verteld, de inhoud maakt minder uit.
Bij de voorbereiding op een interview moet je denken aan: de focus op onderzoeksvraag, een logische maar flexibele ordening van onderwerpen, achtergrondinformatie navragen, een rustige omgeving, goede opname apparatuur en een pilot of voorstudie. Door de vragen op een logische wijze te ordenen werkt het tevens als geheugensteuntje tijdens het interview.
Zie dia 20 voor kenmerken van een goede interviewer.
In een interview kan je mensen helpen met hulpmiddelen, zoals met een vignet. Bij een vignet wordt een realistische concrete setting voorgelegd aan mensen, in de vorm van een klein verhaaltje, casus of voorbeeld. Dan ga je kijken hoe iemand daarop reageert. Ook kan je gebruik maken van foto’s.
Voordelen van participerende observatie zijn dat je door andermans ogen gaat kijken, je krijgt meer begrip van de taal, vanzelfsprekendheden komen naar voren, de onderzoeker krijgt toegang tot verborgen activiteiten, je hebt een link met de context, je kan onverwachte bevindingen tegenkomen en het is naturalistisch. Je doet echt mee, je duikt echt in de wereld van de ander.
De voordelen van een kwalitatief interview zijn dat er onderwerpen zijn die niet observeerbaar zijn die wel naar boven kunnen komen in een gesprek en dat reconstructie van het verleden mogelijk is. Verder kan je ook ethische overwegingen hebben, want een kwalitatief interview is minder indringend dan een participerende observatie. Ook heb je een breder bereik en een longitudinaal onderzoek is bij een interview makkelijker. Ten slotte heb je een specifieke focus bij het interview.
Meestal staan kwantitatieve onderzoekers tegenover de kwalitatieve onderzoekers. Beide methoden hebben hun eigen waarden. Beiden methoden toetsen, op eigen wijze, empirie en theorie. Dit genereert vervolgens nieuwe data. Bij kwalitatief onderzoek ligt de nadruk meer op de persoon of het verhaal achter de tabel. Idealiter zou er tussen deze methodes een balans moeten zijn.
Valkuilen
Kwalitatief onderzoek genereert data en interpreteert de sociale werkelijkheid. Hierin zit echter een dilemma, want de vraag is of de data wel op de juiste manier geïnterpreteerd wordt. Kwalitatief onderzoek is daarom dus handig omdat je jezelf als onderzoeker meer ruimte geeft om iets te onderzoeken. De sociale werkelijkheid is dus, met andere woorden, multi-interpretabel.
Rond 1990 was er in Nederland veel paniek vanwege een grote jeugdwerkloosheid. Er waren wel mogelijkheden voor scholing, maar er waren veel drop-outs (de zogenaamde ‘randgroepjongeren’). De samenleving werd meer multicultureel en er ontstonden aparte groepen. Volgens de politiek hadden deze jongeren geen toekomstperspectief. Er werd vanuit de overheid aan Leiden de opdracht gegeven om uit te zoeken wat het probleem was met de jongeren. De toenmalige wetenschap kon het niet verklaren, omdat de context van de jeugd was veranderd vergeleken met die van vroeger. Er waren nog geen onderzoeken naar gedaan. De samenleving had rond 1950:
Een hele generatie werd dus opgevoed met deze normen en waarden. Dit is goed om te weten, omdat je altijd moet weten waar mensen vandaan komen en wat hun achtergrond is. Rond 1990 was de samenleving echter veranderd en was er:
Leiden heeft uiteindelijk een kwalitatief onderzoeksvoorstel ingediend. Het werd intergenerationeel, omdat ze wilden weten hoe de generaties zich tot elkaar verhouden. Daarnaast was het onderzoek longitudinaal zodat verschillen door de tijd heen gemeten konen worden. Er werd gebruik gemaakt van semi-gestructureerde interviews, met standaard open vragen.
Het onderzoek had de beschikking over 120 jongens en meisjes, met daarnaast de ouders van de respondenten. Ook waren er 40 ‘reservejongeren’ in het geval iemand uit zou vallen. De groepen werden verdeeld naar hoog/laag milieu, sekse, leeftijd, etniciteit en religie. Er werd zoveel mogelijk gekeken naar de representativiteit van de onderzoeksgroep. De hypothese was dat er binnen hogere milieus sneller veranderingen werden doorgevoerd dan in de lage sociale milieus, omdat hogere milieus eerder aan onderhandelingen meededen. Mensen met meer keuzevrijheid kunnen daarnaast sneller liberaliseren. Het belangrijke hiervan is om te onthouden dat veranderingen nooit voor iedereen op hetzelfde moment doorgevoerd worden.
Samen met een aantal jongeren stelden de onderzoekers vragenlijsten op. Eerst werden er proefinterviews gehouden, zodat de vragenlijst bijgesteld kon worden. Het interview bestond uit vier delen: eerst de kindertijd/jeugd, dan de jeugdperiode nu, de toekomst en de rol van de ouders. Tijdens de proefinterviews ontdekten de onderzoekers dat de jeugd moest nadenken over de toekomst en seksualiteit. Uit de literatuur was seksualiteit helemaal verdwenen, omdat het onthoudingsmoraal was opgelost. Zwangerschap was nu niet meer zo’n angst voor de ouders. De uiteindelijke onderzoeksvragen waren: wat is de betekenis van seksualiteit in het leven van jongeren toen en nu? Welke ondersteuning krijgen moderne jongeren van hun ouders?
Alle interviews werden apart gehouden in het FSW. De respondenten werden eerst opgewacht op het FSW, maar dit bleek niet te werken. Sommigen vonden het idee van de universiteit erg eng, of kwamen helemaal niet opdagen. Er werden interviewtrainingen gegeven aan de mensen die zouden interviewen. Vooral verbale en non-verbale normen zijn ontzettend belangrijk bij dit soort interviews. Ook gebruikte termen waren belangrijk.
Er werd toestemming gevraagd aan de jongeren of er met de ouders gepraat mocht worden. Er werd over de rol als opvoeder gepraat, maar ook over de eigen opvoeding. Vooral de moeders probeerden informatie over hun kind te achterhalen, terwijl vaders het eigenlijk niet gewend waren om te praten over hun keuzes. Vaak kwam de moeder plotseling binnen met koffie zodra het over de relatie tussen de ouders ging. Het is dan moeilijk voor de onderzoeker om hier tegenin te gaan, omdat deze interviews bij de mensen thuis werden uitgevoerd.
De interviews werden volledig uitgetypt en er werd een codeboek gemaakt. Hierin staan onderwerpen zoals de opvoedingsstijl. Bij elk interview werd gekeken of één van de uitersten erbij pasten (bevelshuishouding of onderhandelingshuishouding). Was dit niet het geval, dan kwam er een categorie bij totdat het verzadigd was. Er waren twee onafhankelijke codeurs per interview. De persoon die het interview had afgenomen was de doorslaggevende stem bij onenigheid.
De steekproef is eigenlijk nooit voldoende groot, maar validiteit en betrouwbaarheid zijn nog steeds belangrijk. Het gaat erom dat je een groep hebt en thema’s kan analyseren, hoewel het alleen representatief is voor de eigen groep. Het kan zijn dat als je een grotere populatie hebt, je ineens wat anders vindt. Na het Leidse onderzoek is het onderzoek landelijk uitgevoerd.
Ondanks dat jongeren in dezelfde ruimte leven en allemaal kunnen profiteren van de hedendaagse vrijheid, werden er toch verschillen gevonden. De uitkomsten:
Dankzij het onderzoek kon de overheid kiezen voor een gedifferentieerd beleid: er kwam een andere voorlichting voor iedere geaardheid en sekse. De fouten in het onderzoek lagen bij de betekenisverlening van de begrippen. In jaar 2 waren er bijvoorbeeld ineens meer maagden, omdat mensen een andere betekenis verleenden aan het begrip ‘naar bed gaan’. Normatieve stellingname door de interviewers zorgde ervoor dat sommige antwoorden van respondenten sociaal wenselijk werden en het interview niet meer bruikbaar was. Soms was de afname van het interview niet te controleren omdat moeder plotseling binnenkwam. Als laatste kostte het onderzoek veel tijd en geld.
Ouders werden door het onderzoek weer als opvoeder op de kaart gezet. De inhoudelijke codes droegen iets bij. Er is ontdekt dat oude normen en waarden nog steeds iemand kunnen beïnvloeden.
Onderzoek is niet objectief. Het kiezen van een instrument is richtinggevend. Foutieve keuzen helder maken in het slot draagt bij aan de validiteit.
Theorie van Glaser & Strauss (1967). Beschrijft hoe je het hele onderzoek aan gaat pakken, met als doel een soort richtlijn te geven. Ze gaan ervan uit dat de theorie ontstaat uit de data. Het is een interactief proces: er is een wisselwerking tussen data binnenkrijgen en analyseren & het krijgen van nog meer data. Strauss & Glaser zelf hebben eigenlijk ook nog ieder een iets andere visie op de grounded theory.
Een van de manieren waarop je data kan analyseren is d.m.v.de thematische analyse. Deze vorm van analyse wordt veel gebruikt. Een thematische analyse kan je doen binnen de gefundeerde theorie. Het wijst alleen maar naar de analysemogelijkheden en niet naar de hele theorie. Thematische analyse is als het ware dus een kleinere term. Het is niet een goed omschreven manier. De dingen die je het meeste tegenkomt in je data pik je op en dat zijn de thema’s die je vervolgens naar voren haalt. Je bent dan vaker geïnteresseerd in effecten en relaties tussen bepaalde dingen, terwijl dat bij thematische analyse dus niet weer zo is. Je kan ook geïnteresseerd zijn in het beschrijven van de thema’s die je tegenkomt.
Voordat het onderzoek begon was er niet duidelijk wat er uit het onderzoek zou komen. De onderzoekers waren benieuwd naar het hele verhaal eromheen en de betekenis erachter.
De onderzoekers hebben meerdere codeurs gebruikt en de intercodeursbetrouwbaarheid berekend. Er zijn proefinterviews gehouden en de interviewers zijn van tevoren getraind.
Ze merkte dat er geen nieuwe informatie binnenkwam en stopte daarom met de dataverzameling (het was verzadigd).
Jongens en meisjes denken anders over seks en er is ook nog een verschil tussen laag/hoogopgeleid. Er is dus niet meer één discours (we denken niet meer hetzelfde, zijn verschillende discoursen mogelijk en hier kunnen we beleid op aanpassen). Ouders denken daarnaast liberaler gevonden te worden dan ze werkelijk zijn. Er is dus niet een volledig nieuwe theorie gegenereerd, maar wel stukjes daarvan.
Lea Zuyderhoudt heeft onderzoek gedaan bij de Blackfoot, een indianenstam in Amerika. Haar onderzoek ging over de verhalen die zij vertellen. Deze verhalen worden in allerlei contexten verteld en zijn heel belangrijk voor de Blackfoot. De verhalen zijn wel getranscribeerd en te vinden in bibliotheken, maar de betekenissen ervan zijn niet bekend. Bij de verhalen worden ook gebaren gebruikt, die niet overgenomen zijn op papier. Lea Zuyderhoudt heeft zelf aan de Blackfoot gevraagd waarnaar zij onderzoek zou moeten doen, en zij wilden graag dat er onderzoek gedaan werd naar de betekenissen van hun verhalen, de zogenaamde creation stories, de verhalen over het begin van de geschiedenis.
Er kan al veel onderzoek gedaan worden door gewoon maar te kijken, zonder je respondenten iets te vragen als je voorkennis hebt. De benadering van Lea Zuyderhoudt noemt ze ook wel de keukentafel benadering. Ze heeft eindeloos bij mensen aan de keukentafel gezeten. Blackfoot zijn heel bescheiden. Als er gevraagd wordt of ze de taal spreken zullen ze nee zeggen, want alleen hun oma spreekt de taal goed. Dus bij de vraag hoeveel kinderen spreken de taal zou blijken dat de taal al bijna uitgestorven is. Dit wordt underreporting genoemd. Er komt ook een stukje perceptie bij kijken. Blackfoot vonden zelf niet dat ze gediscrimineerd worden, maar volgens gegevens van het ziekenhuis worden zij wel als laatste geholpen.
Verder hebben de Blackfoot hun eigen definities, bijvoorbeeld van cultuur, en veel eigen (voor ons ongewone) opvattingen. Zo vinden zij dat hun verhalen geen sprookjes zijn maar mythes. Zij vinden dat hun verhalen waargebeurd zijn, terwijl in onze ogen een mythe niet echt gebeurd is. De Blackfoot noemen zichzelf ‘de echte mensen’. Ze zijn echt in relatie tot geesten/spirits.
Lea Zuyderhoudt is geland bij de grounded theory. Deze houdt in dat je eerst kijkt wat er aan de hand is, wat er gebeurd en wat de data is. Daarna kijk je welke vragen je daarover kan stellen en bij welke wetenschappelijke discussie dat aansluit. De vraag aan Blackfoot waar zij wilden dat onderzoek naar gedaan werd was eigenlijk de vraag wat ze belangrijk vinden.
Napi is de trickster, een soort joker uit het verhaal. De trickster verkracht en vermoord mensen, en alle blanke mensen noemen ze mensen die op Napi lijken. Napi wordt ook wel gezien als de broer van Jezus, die het tegenovergestelde vertegenwoordigt. Verhalen over Napi zijn zeer gewelddadige en nare verhalen. Deze verhalen worden gebruikt als omgekeerde educatie: ze laten zien hoe het juist niet moet. De culturele waarde van andermans erfgoed is niet zomaar te begrijpen. Het is belangrijk wat de Blackfoot bijvoorbeeld met hun verhalen doen om te zien wat de waarde ervan is.
Verhalen worden bij de Blackfoot ook gebruikt voor jongeren die bijvoorbeeld een zwaar geweldsmisdrijf hebben gepleegd of aan de drugs zijn. Door het vertellen van de verhalen wordt getracht om hen weer op het rechte pad te krijgen. De verhalen vormen voor deze jongeren hun eerste hulp of juist het laatste redmiddel. Het is gebleken dat dit echt effectief is.
Vier en een half jaar heeft Lea Zuyderhoudt in dat gebied gewoond. Elke keer als zij aan de keukentafel met mensen sprak en naar verhalen luisterde kroop ze iets verder onder de huid van een heel ander betekenissysteem. Het reservaat ligt niet echt in niemandsland, er is een Subway op het reservaat en een MacDonalds in de buurt. Maar mensen doen iets heel anders met hoe ze betekenis geven aan hun bestaan dan dat je zou verwachten op basis van hun materiële cultuur.
Het enige probleem dat Blackfoot ondervinden met buitenstaanders is dat anderen hun familiesysteem niet begrijpen. Bij de Blackfoot worden veel kinderen uitgewisseld en kinderen van tienermoeders gaan gewoon mee in het gezin. Iedereen in de gemeenschap is daaraan gewend.
Lea Zuyderhoudt kreeg met verschillende problemen te maken toen ze onderzoek deed bij de Blackfoot.
Lea Zuyderhoudt was de eerste onderzoeker die vond dat in een onderzoek naar hoe de Blackfoot verhalen vertellen het niet willen/mogen vertellen van een verhaal ook data is.
Voorbeelden van verhalen zijn ‘good luck stories’. In deze verhalen doet iemand iets doms, iemand steelt bijvoorbeeld een geweer, maar overleeft het. De Blackfoot vonden dat de komst van Lea over zoveel jaren van zo’n grote afstand wel het werk van god moest zijn. Zij heeft veel good luck stories over de Blackfoot gehoord, en door deze te vertellen geeft zij, volgens de Blackfoot, geluk door.
Een belangrijk onderdeel van de ceremoniële wereld van de Blackfoot is de namen die zij krijgen na een bepaalde mijlpaal. Omdat je niet kan vragen wat deze naam is moet je op een andere manier daar onderzoek naar doen. Zij is aan mensen gaan vragen of ze in wilden vullen hoeveel namen ze hadden en hoeveel daarvan geheim waren en dergelijke om zo een beter beeld van de namen te krijgen. Blackfoot kinderen worden genoemd naar ongelukken en geweld die ze net aan overleefd hebben. Zo kunnen ze ‘shot with a gun’ heten of ‘stabbed with a knife’.
De laatste decennia is het aantal namen die gegeven worden toegenomen. Dit kan komen door een toenemende bevolking of een betere economie. Bij het geven van een naam hoort ook een deken, dus bij een betere financiële situatie kunnen die ook meer gegeven worden.
Nadat ze haar werk had geschreven is Lea teruggegaan naar de stam en gevraagd of zij het eens waren met wat zij geschreven had. Zij zeiden dat als ze dat had willen weten dat ze daar ook gewoon om had kunnen vragen, alleen Lea wist in het begin nog niet wat ze te weten zou komen. De verhalen van de Blackfoot waren allang bekend, maar zonder betekenis is er geen wetenschappelijke waarde.
Voor de check check dubbelcheck heeft Lea gebruik gemaakt van foto’s. Het is een soort vragenlijst, maar dan vertellen mensen aan de hand van een foto die bijvoorbeeld te maken heeft met het verhaal. Zo voorkom je underreporting. Dit kan niet bij alle onderwerpen.
Tijdens haar onderzoek nam ze een grote camera mee op pad. Eigenlijk had ze alleen de audio nodig, maar door gebruik van een mega HD camera creëerde ze een platform. Dit gaf de indruk dat wat de mensen daar zeiden belangrijk was voor haar. Dit wordt ook wel de provocatieve camera genoemd: de Blackfoot indianen mochten zelf kiezen wat er precies gefilmd werd. Hierdoor werd tekst uitgelokt. De Blackfoot praatten uit zichzelf over de verhalen bij de ceremoniële en traditionele voorwerpen op de foto’s. De data die Lea Zuyderhoudt hierdoor verkreeg waren erg ongestructureerd, maar toch waren er zekere patronen in te ontdekken. Ze moest de camera langer laten draaien dan bij gebruikelijk onderzoek, omdat de Blackfoot na de verhalen vaak vertelden wat de verhalen voor ze betekenden of waar het ze aan deed denken.
Aan de ene kant word je subjectief als je zo lang in hetzelfde gebied onderzoek doet, bijvoorbeeld dat je niet meer doorhebt dat mensen met gebaren erbij praten. Aan de andere kant ben je subjectief als buitenstaander, iemand met een honkbalpetje op kan geen originele Blackfoot zijn.
Welke realiteit kies je? De realiteit die mensen met elkaar maken, de ceremoniële realiteit. Bij haar vraag maakt het niet uit of mensen deze realiteit maken of dat deze van god gegeven is. Wat de lokale mensen daar zeggen, dat is haar harde data. Ze kan ook onderzoek doen naar werkelijkheid die iedereen deelt, dan komt het onderwerp al meer in de richting van het positivisme. Constructivisme en positivisme hebben niet alleen te maken met hoe je naar de werkelijkheid kijkt, maar ook een beetje met het doel: zoek ik naar het universele of zoek ik naar het specifieke. Het specifieke is gemaakt en het universele is universeel. Iets universeels lijkt tijdloos, maar toch probeert iedereen zo snel mogelijk de nieuwste inzichten te publiceren.
Als onderzoeker moest Lea Zuyderhoudt meegaan in de lokale logica, de constructie van de werkelijkheid van de Blackfoot. Hierbij maakte ze gebruik van meta-data: ze kaderde de data in in datgene wat ze wist van het lokale perspectief. Een voorbeeld hiervan is dat een Blackfoot indiaan Lea Zuyderhoudt wel een verhaal wilde vertellen, maar niet de gebaren erbij. Dit is belangrijk om te weten voor de interpretatie van data.
Bij het interpreteren van data kan gekozen worden uit twee soorten perspectief:
Mensen zien Lea niet als onderzoeker, omdat ze geen afstand van de data neemt. Ze heeft de data niet nog eens geanalyseerd, ze heeft niet gezegd waarom zij beter weet waar de verhalen over gaan dan de Blackfoot. Lea weet zelf dat ze niet neutraal is en bijvoorbeeld meer vrouwen dan mannenverhalen hoort.
Een samenleving is niet alleen alle individuen bij elkaar opgeteld, waar ze wonen of hoe ze dingen doen, dat is bovenal het idee dat je over jezelf hebt.
Blackfoot maken geen gebruik van stambomen, maar hebben een eigen verwantschapsmodel. In dit model staan een jongetje en een meisje in het midden, met daaromheen ouders, vrienden, neefjes, nichtjes, grootouders enzovoorts. De Blackfoot vinden namelijk dat kinderen en grootouders in een stamboom te ver van elkaar afstaan. Voor ons lijkt het een ingewikkeld model, omdat ze bijvoorbeeld ook hun vrienden ‘cousin’ noemen. Het verwantschapsmodel komt terug in de hoofdtooien en in de manier waarop de Blackfoot indianen in hun tipi’s zitten.
Hoe begrijpen mensen hoe dingen gebeurd zijn? Hoe vertel jij je verhaal? Hoe beschouw jij ontwikkelingen? Het gaat dus eigenlijk vooral om het verhaal. De narratieve analyse is een manier om data te analyseren (en te verzamelen). Je codeert niet, maar probeert het verhaal te pakken te krijgen. Vooral de onderliggende gedachtes/links zijn met deze analyse goed te pakken. Dit is bijvoorbeeld vergelijkbaar met een sprookje.
Zoekt verklaringen voor fenomenen. Bij een analytische inductie:
Bij een secundaire analyse wordt bestaande data opnieuw geanalyseerd. In de kwantitatieve context gebeurt dit vaak. Bij kwalitatief onderzoek wordt de data dan opnieuw gebruikt, bijvoorbeeld een interview wordt opnieuw geanalyseerd. Interpretaties hierin zijn echter wel lastig. Kan je bijvoorbeeld wel de data krijgen van iemand anders? Snap je wel de sociale setting hierin? Zijn er geen ethische bezwaren? De data is natuurlijk erg ruw, kan je die data dus wel aan iemand anders geven? Is er sprake geweest van informed consent? Bij kwalitatieve data is het minder voor de hand liggend om de secundaire analyse uit te voeren, en het geeft ook meer problemen.
Anders zou je niet begrijpen wie die mensen zijn en wat het belang is van de verhalen. Vragenlijsten zouden ook het punt mislopen van wat de mensen je zouden willen vertellen.
Ze heeft aan meerdere mensen gevraagd of de verhalen kloppen (respondentvalidatie). Ze heeft haar proefschrift laten lezen aan een aantal mensen.
Constructivisme is dat de werkelijkheid niet één werkelijkheid is. Een voorbeeld hiervan is dat de Blackfoot zeggen dat ze niet worden gediscrimineerd, terwijl wij dat wel zeggen. En ook: tipi in de lobby.
Taal kan gezien worden als een bron van informatie. Met taal kan je iets doen, het bouwt onze sociale werkelijkheid. Taal zelf is dus ook te bestuderen. Bij conversatieanalyse (CA) zien ze taal als bron van informatie. Het gebruik van taal op zich is voor mensen die conversatieanalyse (CA) gebruiken interessant. CA heeft de roots in de etnomethodologie liggen. De etnomethodologie houdt zich bezig met de interactie tussen mensen en de procedures die daarin zitten. We maken met elkaar een sociale werkelijkheid. Ook hebben we ongeschreven regels die we gebruiken als we met elkaar omgaan. Conversatieanalysten zijn heel geïnteresseerd in gesprekken die voorkomen in het alledaagse leven, niet in bijvoorbeeld interviews of krantenartikelen. Ze nemen bijvoorbeeld situaties of gesprekken op. Een belangrijk uitgangspunt is indexicaliteit (betekenis van taal kan alleen begrepen worden in de context van die taal, het gaat om de context van dat moment). Een ander belangrijk uitgangspunt is reflexiviteit. Dit houdt in dat onze taal een bouwsteen is voor onze sociale werkelijkheid. Wij construeren met onze taal onze werkelijkheid met elkaar.
Assumpties van CA is dat gesproken taal gestructureerd is en dat de vorming plaats vindt binnen een context. Analyse wordt gedaan op basis van data, wat betekent dat conversatieanalisten alles in detail opschrijven. Ze maken gedetailleerde transcripties van natuurlijke conversaties. Ze willen alle muzikale vormen die ook in taal liggen vastleggen. Voor voorbeelden van transcriberen zie dia 7. Er zijn bepaalde regels voor transcriberen. Deze regels hoef je niet te kennen, maar het is wel belangrijk om te weten dat er bepaalde regels zijn voor transcriberen. Zo zijn er bepaalde tekens die een aangehouden klank of een stilte weergeven.
Een uitgangspunt voor de analyse is beurtwisseling. Dit houdt in dat communicatie een wisseling is tussen twee mensen. In die beurtwisseling zitten aangrenzende paren (als je iemand groet en diegene groet terug). In die aangrenzende paren kan van alles gebeuren. We hebben een voorkeur voor bepaalde reacties (preference organization). Als iemand nee op iets zegt (heeft niet je voorkeur), wil je een verantwoording (account). Herstelmechanismen zijn manieren om te zorgen dat de conversatie zo goed mogelijk verloopt, dus als er iets fout gaat dan probeer je dat te herstellen (als je tegelijkertijd praat ben je even stil zodat de ander zijn verhaal kan houden). Belangrijk bij CA is dat het er niet om gaat intenties en emoties op te schrijven, maar alleen om op te schrijven wat je ziet en hoort.
Een belangrijk verschil tussen discoursanalyse (DA) en CA is dat het bij CA alleen gaat om natuurlijk voorkomende conversaties, bij DA gaat het over alle soorten van communicatie (bijvoorbeeld ook mediaberichten).Verder is er bij CA een redelijk omlijnde techniek en een methode, DA is veel moeilijker vast te pinnen. Bij DA kijk je veel meer naar het gehele plaatje. Iets wat gezegd wordt is vaak een oplossing voor een probleem. Je zoekt een bedoeling achter alle taalhandelingen. Een tekst wordt kritisch geanalyseerd. Er zijn diverse soorten. De belangrijkste voor ons is Potter (1997) om te kennen.
Wetenschappers presenteren hun werk op verschillende manieren. Er is een verschil tussen hoe er over onderzoeken worden gepraat. Als er formeel over een onderzoek wordt gepraat praten wetenschappers anders over een onderzoek (empirisch repertoire) dan als ze bijvoorbeeld tegen een collega praten (informeel, contingent repertoire).
Machtsverhoudingen: sommige mensen hebben een discours dat macht bevestigt. Hoe krijgen mensen het voor elkaar dat sommige tekst als waarheid wordt gepresenteerd en andere niet? Een voorbeeld hiervan is retoriek: kwantificeren. Eén procent van een kwart miljoen klinkt heel anders dan 2500 mensen.
Kritische discours analyse (CDA) is gerelateerd aan ideologie en sociale verandering. De vragen bij deze analyse zijn bijvoorbeeld: waarom is de mening van sommige mensen niet belangrijk en waarom praat je soms over terroristen en soms over vrijheidsstrijders? Vooral discours analysten kijken dus veel meer naar de bredere context.
Hoe kijken vaders aan tegen het risico in hun eigen leven (risico nemen) en het risico nemen in het leven van hun kinderen? De kinderen zijn 2-7 jaar oud. Er wordt dus gekeken vanuit het interpretivisme: begrijpen hoe de vaders er tegenaan kijken. Wat ook in het artikel zit, is de huidige discours over vaderschap. Hoe praten wij over de vaders? Dit is heel anders dan 50 jaar geleden.
Semi-gestructureerd kwalitatief interview gericht op de betekenisverlening van de vaderrol. Sneeuwbal-sampling: via via krijg je een steekproef. Risico nemen is in dit artikel een richtinggevend begrip, en is daardoor niet zo sterk geoperationaliseerd dat je het kan meten. De grounded theory is in dit artikel duidelijk zichtbaar. De onderzoekers zetten alle stappen bij het coderen. Ook theoretische saturatie kwam voor in het artikel. Verder is er nog een narratieve analyse uitgevoerd.
Ze vinden vaders die het belang van risico’s nemen voor de kinderen zien. Er zijn ook vaders die voor zichzelf en voor de kinderen terughoudender zijn. Er zijn vaders die voor zichzelf er niet op letten, maar wel voor de kinderen. Er zijn ook limieten: het kan dat de vaders sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven. Naar meisjes zijn ouders vaak meer beschermend dan naar jongens. Dit kwam eigenlijk niet naar voren in het onderzoek, dus was dat een sociaal wenselijk antwoord? Andere beperking: vaders hadden kinderen tussen 2-7, maar ook kinderen die ouder en jonger waren. Als je al een puber thuis hebt, dan kan het idee over het nemen van risico anders zijn omdat je al een kind hebt gehad in die leeftijd. Dit kan een storende factor zijn.
Het tentamen heeft dertig meerkeuzevragen en één open vraag. Het is belangrijk om een koppeling te kunnen maken tussen theorie en praktijk. Ook moet je goed kunnen beargumenteren.
Deze aantekeningen zijn gebaseerd op de colleges uit 2015/2016
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution