Samenvatting Discoursanalyse, communicatie op de werkvloer

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


 

A – Discoursanalyse van communicatie op het werk

Een golf van nieuwe technologieën zorgde ervoor dat we de laatste jaren vaker en intenser met elkaar in contact kwamen dan ooit, maar niet per se beter. Onze perceptie op communicatie is veranderd.
Communicatie is door de linguistic turn van de tweede helft van de twintigste eeuw een blijvend thema geworden bij organisaties wat betreft discursieve benaderingen op de werkvloer. Al die benaderignen hebben gemeen dat ze erkennen dat wat zich in communicatie afspeelt minstens zo belangrijk is als wat er door communicatie mogelijk is. Hierdoor is communicatie een op zichzelf staand studieobject geworden.

Linguistic turn: discursieve wending van Richard Rorty. De toenemende belangstelling voor het talige in het algemeen en voor het gebruik van het talige voor betekenisgeving, waaruit ook discoursanalyse is voortgekomen.

Discoursanalyse: ook wel discursieve analyse. Probeert binnen de betekenisvolle teksten en gesprekken die in een sociale omgeving rondgaan een stabiel, terugkerend patroon te ontdekken dat iets kan zeggen over de context waarin het voorkomt. Dit doen ze omdat ze denken dat je door de communicatie te analyseren, iets kunt zeggen over de context (vb een organisatie) zelf.

Discours: een gesproken of geschreven uiting of reeks van uitingen, die gedaan wordt binnen een specifieke context. Het discours is het binnen een sociale gemeenschap erkende geheel van betekenisvolle gesproken en geschreven uitingen, plus de manier waarop die uitingen tot stand komen en de manier waarop ze worden begrepen.

Het feit dat discours zo onmiddellijk met een context in verband wordt gebracht, betekent dat iedere poging tot analyse van discours ook een uitspraak over die context moet doen, omdat die er onlosmakelijk mee verbonden is.

Ludwig Wittgenstein, is een belangrijk persoon hierbij. Hij bedacht het begrip taalspelen, wat tegenwoordig discursieve praktijken wordt genoemd. Het zijn open, veranderlijke en niet precies vast te leggen communicatiekaders van waaruit in de wereld wordt gehandeld. Alleen iemand die zich een bepaald taalspel eigen maakt, kan meedoen aan een bepaalde interactie en zich verstaanbaar maken. Wittgenstein: ‘De grenzen van mijn taal zijn de grenzen van mijn wereld.’

Taalhandelingsparadigma: Hierbij wordt taal gezien als een instrument waarmee actief betekenis wordt gegeven aan de wereld. Hierbij wordt discours dus gezien als een handeling. Door te spreken of te schrijven, dus door te communiceren, handel je in de wereld.

Handelingen hebben vaak gevolgen: juridische, maatschappelijke of emotionele gevolgen.

De verschillende soorten performatieven (effecten die met behulp van taal tot stand kunnen komen):

  • Austin: Taal als handeling. Het gebruik van taal om betekenis te creëren kun je zien als een handeling in de sociale wereld.

  • Searle: Iedere handeling heeft een eigen functie

 

Pragmatische benaderingen (Grice, Levinson) zoeken naar onderlinge regels of structuren die natuurlijk taalgebruik mogelijk maken. Zo heeft Grice stelregels (maximes) die sprekers en schrijvers onwillekeurig of onbewust hanteren, ook wanneer ze het betoog van een ander beoordelen, vb de eis dat een spreker niet liegt. Discours is hierbij een gestructureerde reeks van uitingen.
Interactieanalyse komt voort uit de pragmatische benadering. Deze benadering gaat op zoek naar specifieke codes, uitingen en regels die talige uitingen helpen structureren.

Conversatieanalyse, ook wel talk-in-interaction, richt zich specifiek op het natuurlijke gesprek (de conversatie) als een gestructureerde opeenvolging van uitingen. Het onderzoekt structuren die zich richten op het verloop van gesprekken.

Doordat verschillende vormen van taalgebruik bij verschillende sociaal-economische klassen horen, kun je stellen dat er taalgemeenschappen zijn, van mensen die niet alleen tot dezelfde sociale klasse behoren, maar ook het zelfde taalgebruik hebben, waarmee ze duidelijk kunnen maken bij welke groep ze horen.

Foucault vatte discours op als een systeem van structurele representaties. Volgens hem zorgt discours voor het dwingende kader van waaruit de wereld wordt gezien. Een discourssysteem is doordrongen van macht en autoriteit en lijkt onontkoombaar; wie zich eraan wil onttrekken, komt in conflict met de autoriteiten. Voor Foucault, een kritisch socioloog, is discours dus geladen met macht. Et is een symbolisch machtsmiddel dat is gekoppeld aan onze opvattingen van kennis.

Bakhtin analyseert teksten als meerstemmige en intrinsiek met elkaar verbonden systemen.

Kritische discoursanalyse is gebaseerd op Foucault en Bakhtin, Ze analyseren interdiscursieve verbanden tussen teksten. Uitingen, teksten en discoursen zijn bij hen met elkaar verbonden op veel verschillende manieren. Analyse van intertekstualiteit zorgt ervoor dat de structuur zichtbaar wordt die betekenis geeft aan sociale praktijken en de discursieve praktijken idealiseert.

Kenmerken van discours:

  • Het omvat een set van gesproken en/of geschreven uitingen

  • Het vindt plaats in een specifieke sociale context

  • Het heeft te maken met sociale dimensies als identiteit, macht, status, etc.

  • Het speelt een rol bij de constructie van een visie op de werkelijkheid

  • Er liggen impliciete en expliciete regels vast aan het functioneren ervan

  • Discoursen zijn met elkaar verbonden via intertekstuele verbanden en verwijzingen

Het discours van een organisatie
 

Fairclough onderscheidt drie betekenislagen:
 

  1. Discours als tekst  analyse van kenmerken van de tekst.
    Tekst is de concrete inhoud van een uiting die binnen een specifieke context een specifieke betekenis krijgt.
    Discours als tekst is dus meer dan alleen de betekenis van woorden. Tekst is ook het verhaal of narratief als geheel en de ‘performatieve kracht’ die het uitoefent. Tekst krijgt pas betekenis binnen een specifieke context.
     

  2. Discours als discursieve praktijk  de manier waarop teksten worden geproduceerd en begrepen.
    De inhoud van uitingen, maar ook vooral de manier waarop die inhoud wordt geproduceerd, verspreid en geconsumeerd. Als discursieve praktijken representeren verhalen of narratieven de gewoonten, tradities, geschiedenissen, gebruiken en uiteindelijk ook de regels van instituties.
     

  3. Discours als sociale praktijk  problemen van sociale aard en de vraag hoe discursieve handelingen de discursieve praktijk vormen.

Het grotere maatschappelijke, culturele en ideologische kader waarbinnen interacties plaatsvinden. In discoursen komen maatschappelijke, culturele, sociale en institutionele werkelijkheden tot uiting waaraan we ons niet kunnen onttrekken. Discours is zo de belichaming van een ideologie.

Ideologie: een samenhangend systeem van opvattingen, attitudes en meningen.

De drie betekenislagen van discours (als tekst, discursieve praktijk en sociale praktijk) representeren dus verschillende analyseniveau’s. Hierbij omvat discours als discursieve praktijk discours tekst, en discours als sociale praktijk weer discours als discursieve praktijk.

Het organisatiediscours vormt het referentiekader van waaruit de partijen met elkaar onderhandelen. Discoursanalyse onderzoekt die relaties in het communicatieve gedrag van mensen.

Methoden van onderzoek:

  1. Tekstanalyse omvat een breed scala aan instrumenten die gebruik, vorm en functie van de tekst onder de loep nemen. Vb: gebruik van metaforen, gebruik van humor.

Woordkeuze, zinsformulering, het gebruik van specifieke termen, de manier waarop sprekers elkaar aanduiden: al deze aspecten kunnen belangrijk zijn om iets te weten te komen over de manier waarop een tekst een plek krijgt in discours.

  1. Invloed: hoe oefenen mensen invloed uit op elkaar tijdens een gesprek, en hoe meet je dat?

  2. Context: De institutionele of organisationele achtergrond waartegen gesprekken op de werkvloer zich afspelen vormt een belangrijke factor in de discoursanalyse. Context is geen homogeen kader waaraan teksten hun betekenissen ontlenen, maar een reservoir aan betekenispotentieel.

    Het discours wordt dus eerst begrepen vanuit:
    - de vraag hoe, onder welke voorwaarden en condities, hij wordt geproduceerd?
    - de vraag welke sociale of culturele factoren op de achtergrond daarbij meespelen?

  3. Cultuur: Cultuur is niet het zelfde als ‘gedeelde waarden’ en kan niet worden opgelegd; cultuur is het resultaat van onderhandeling. ‘Cultuur is niet de uitkomst van dat wat wordt afgesproken met behulp van een bepaalde communicatieregel, het is een proces van continu onder woorden brengen van omstreden visies op de wereld’( Parker 2000, p.90)

  4. Ideologie: De ideologische of sociaal-maatschappelijke achtergrond van het gesprek. Dat wat we in interactie met de spreker of schrijver zien als de dominante opvattingen. Ideologie is intrinsiek verbonden met macht en het gaat bij de ideologische dimensie om de manier waarop zaken onder woorden worden gebracht binnen instituties.
    Bourdieu: definitiemacht. Het in staat zijn te zeggen hoe de wereld in elkaar steekt.

Verschillende manieren om te kijken naar communicatie (op de werkvloer):

  1. Communicatie als handeling  Iedere vorm van communicatie (ook niet-communiceren) is een handeling in de wereld.

  2. Communicatie als structuur  Aan het gebruik van discours liggen structurerende principes ten grondslag. Discours is iets waarin een spreker ‘thuis’ moet zijn. De structurele dimensie van discours laat de geschiedenis van een instituut of organisatie zien: ‘Zo doen wij dat meestal’.

  3. Communicatie als interactie  Betekenisgeving komt op intersubjectief niveau tot stand, tussen mensen op de werkvloer dus.

  4. Communicatie als constructie  Het discours van een organisatie is per definitie open en laat zich niet makkelijk sturen. Communicatie zorgt ervoor dat duidelijk is hoe alles op de werkvloer in elkaar zit.

 

Vragen:

  • Overeenkomsten en verschillen tussen discoursanalyse en conversatieanalyse

  • Overeenkomsten en verschillen tussen cultuur en ideologie

  • Definitie van de begrippen cultuur, ideologie en referentiekader. Is een organisatiediscours hetzelfde als een referentiekader?

  • Wat is ‘positionering’ en waarom is dit belangrijk in discours?

 

B – Discoursanalyse van een OTS, de narratieve ontwikkeling van identiteit

Een belangrijk doel van institutionele communicatie is de schikking en herschikking van de identiteit van de cliënten.

Bij dit hoofdstuk nemen we een onder toezicht stelling (OTS) als voorbeeld, waarbij er een gesprek wordt geanalyseerd tussen de gezinsvoogd en de moeder van het onder toezicht gestelde kind.

De professionele activiteiten van de gezinsvoogd vinden plaats in een vooraf bepaalde institutionele context waarin wordt beweerd dat de ouders onmachtig zijn hun ouderlijk gezag naar behoren en zonder hulp van derden uit te oefenen.

 

Identiteitsontwikkeling

De ouderlijke identiteit komt op basis van onderhandelingen tussen de gezinsvoogd en de ouders in de context van deze twee posities tot stand.

Identiteiten ontstaan in alledaagse ontmoetingen waarin mensen zichzelf presenteren aan anderen. Andere mensen stellen op basis van die presentaties vast met wie ze te maken hebben.

Mensen hébben niet verschillende identiteiten, want een identiteit is geen bezig, ze zijn verschillende identiteiten door elkaar heen.

Identiteiten bestaan dus niet maar ontstaan in cultuurspecifieke situaties. Daarom is het belangrijk om interactieanalyses aan te vullen met onderzoek naar de retorische functies van de culturele kennis die door de sprekers wordt verondersteld.

Dit hoofdstuk behandelt de de sociale constructie van identiteit.

Fairclough: de belangrijkste pijlers van discoursanalyse:

  1. Gesprekcontrole. Sociale relaties en machtsverschillen worden duidelijk in de controle van de communicatie over en weer.

  2. Beurtwisseling. Als iemand ophoudt met praten is dat een aangewezen moment voor een andere gespreksdeelnemer om de beurt te nemen. In gesprekken zijn er vaak aangrenzende paren, waar de eerste uitdrukking de tweede oproept, zo roept een vraag bijvoorbeeld een antwoordt op.

  3. Controle over de inhoud van het gesprek. Spreker A snijdt een onderwerp aan en spreker B aanvaardt het of verwerpt het. De dominante partij bepaalt de gespreksonderwerpen.

  4. Bepaling van de agenda. In institutionele communicatie stelt de dominante partij aan het begin van het gesprek de agenda op en bepaalt daarmee de structuur van het gesprek.

  5. Formuleringen. Het vertoog. Vb: ‘Zo, ik begrijp wat u zegt.’ ‘Wat u eigenlijk zegt is…’

  6. Modaliteit. De manier waarop iets wordt beweerd. Je kunt het zelfde idee op heel veel verschillende manieren brengen / laten overkomen.

  7. Beleefdheid. Pragmatisch taalgebruik om de bedoelingen van de gespreksdeelnemers te ondersteunen.

De processen die werkzaam zijn in gesprekken in het kader van bijvoorbeeld een gedwongen gezinsinterventie:

  1. Identiteit typeren: Op alle terreinen wordt de identiteit van de moeder eerst als problematisch getypeerd

  2. Identiteit parkeren: Dan wordt de identiteit van de moeder geparkeerd

  3. Andere identiteiten construeren: De gezinsvoogd construeert andere identiteiten: ze is naast moeder ook een jonge vrouw, dochter en partner.

  4. Identiteiten in perspectief plaatsen: de moeilijke kanten in perspectief plaatsen van meer positieve kanten en de mogelijkheden van toekomstige verandering.

  5. Problemen herformuleren

 

C – Multiculturele arts-patientcommunicatie

Dit hoofdstuk gaat over communicatie tussen artsen en patiënten in een multiculturele samenleving.

In de medische praktijk worden verschillende knelpunten ervaren in de communicatie met allochtone patiënten, door zowel artsen als patiënten.

Problemen kunnen ontstaan wanneer artsen en patiënten elkaars taal niet goed spreken. Een foute diagnose of onbegrip over de behandeling kunnen het gevolg zijn. Problemen kunnen ook ontstaan wanneer de patiënt een andere opvatting heeft over de aandoening dan de arts.

Bij communicatie tussen personen met een verschillende culturele achtergrond kunnen storingen optreden als het gedrag van de ander wordt geïnterpreteerd vanuit het eigen referentiekader en er geen rekening wordt gehouden met het referentiekader van de ander.

Zo ook bij de communicatie tussen artsen en allochtone patiënten. Deze communicatie zou minder effectief zijn en er zou minder wederzijdse overeenstemming zijn in vergelijking met communicatie met autochtone patiënten. Deze verschillen zijn deels te verklaren door de specifieke kenmerken van een medisch interview.

In hoeverre kunnen de kenmerken van een medisch interview (structuur, rolverdeling, inhoud) de misverstanden in de communicatie tussen arts en allochtone patiënt verklaren?

 

  1. Structuur: het medisch interview volgt een globaal vaststaande structuur met opeenvolgende fases.
    Communiceren in interculturele context. Taalbeheersing en structuur van het gesprek. Veel allochtonen van de eerste generatie hebben problemen met het spreken van de Nederlandse taal. Dit kan leiden tot knelpunten in interacties.

In interculturele setting: wanneer de professional en de non-professional niet gelijkelijk de taal beheersen, kunnen er eerder problemen ontstaan die de fasering van het gesprek bemoeilijken.

 

  1. Rolverdeling: er is sprake van institutionele communicatie waarbij de rollen van arts en patiënt tot op zekere hoogte goed gedefinieerd zijn en beide gesprekspartners denken te weten wat ze van elkaar kunnen verwachten
    Communiceren in instutitionele context. De institutionele setting bepaalt voor een belangrijk deel de mogelijkheden en beperkingen van de deelnemers aan het gesprek. Deze mogelijkheden zijn meestal asymmetrisch verdeeld; zo heeft de professional (vb arts) over het algemeen meer controle over het gesprek dan de non-professional (vb patiënt).

  2. Deze asymmetrie heeft o.a. twee kenmerken:
    - verschillen in de verdeling van kennis
    - voor de professional is de interactie een beroepsmatige handeling met een zekere
    routine, voor de non-professional is het een unieke en persoonlijke handeling.
    Overeenstemming over sociale rollen kan het gedrag van mensen in een bepaalde situatie voorspelbaar maken. Voorspelbaarheid zorgt voor een snelle reactie van de ander en daardoor verlopen interacties soepel. De mate van overeenstemming over sociale rollen wordt echter vaak overschat. In interculturele communicatie kunnen er bij de deelnemers grote verschillen zijn in ideeën over wat er in de interactie gezegd kan worden, wat het doel is van de interactie en wat de status is van de participanten. Verschillende (culturele en sociale) groepen kunnen uiteenlopende opvattingen hebben over de inhoud van dezelfde rollen en daarmee kunnen de verwachtingen van een interactie verschillen. Voor allochtonen zullen ervaringen uit het land van herkomst een belangrijke rol spelen in het vormen van verwachtingen.
    In interculturele setting: Verschillende (sociale, culturele) groepen hebben verschillende opvattingen over de inhoud van dezelfde rollen en daarmee kunnen de verwachtingen die deelnemers van een interactie hebben, verschillen.

 

  1. Inhoud: arts en patiënt hebben ieder een eigen perspectief.

professionalperspectief vs non-professionalperspectief. Problemen in de communicatie tussen professional en non-professional kunnen ook te maken hebben met een verschil in perspectief en betekenisgeving.

Als vb een arts en patiënt niet op dezelfde manier tegen een aandoening aankijken, kan dat van invloed zijn op de communicatie. In het Engels is daar een onderscheid in: onderscheid tussen illness en disease. Disease is de aandoening zoals de hulpverlener (professional) die ziet, het officiele etiket van gezondheid of de diagnose. Illness is de ziekte zoals de patiënt (non-professional) die ervaart en de betekenis die hij geeft aan het ervaren van klachten of ongemakken. Dit verschil in perspectief is er ook bij autochtone non-professionals, maar omdat de betekenis die allochtone non-professionals aan hun klachten geven wordt beïnvloedt door hun culturele achtergrond, kunnen er culturele verschillen zijn in wat vb patiënten als ziekte ervaren en de manier waarop zij die ziekte verklaren.
In interculturele setting: Je perspectief wordt onder andere beïnvloedt door je cultuur, waardoor er culturele verschillen zijn in de beleving van bijvoorbeeld ziekte en gezondheid.

Culturaliseren

Tot nu toe liggen alle verklaringen aan de kant van de non-professional (vb de patiënt).

Een verklaring die kan liggen aan de kant van de professional (vb de arts) is culturaliseren: iemand schrijft alle problemen die in een contact voorkomen toe aan een cultuurverschil. Je handelt dan vanuit een stereotype ipv uit een individueel geval.

Artsen schrijven de manier waarop allochtone patiënten tegenover ziekte en gezondheid staan toe aan de culturele achtergrond en aan communicatieproblemen. Bij autochtone ‘probleempatienten’ verklaren de artsen dezelfde opstelling van de patiënt door een gebrek aan kennis over lichaam en ziekte.

Interpretatierepetoires: clusters van betekenissen, metaforen en termen die gezamenlijk een consistente verklaring voor een gebeurtenis geven.

Allochtonie: alle problemen worden toegeschreven aan het migrant-zijn en andere eigenschappen van de patiënt worden genegeerd.

Artsen hebben in deze benadering een beperkt en statisch idee van een andere cultuur, waarbij bestaande vooroordelen vaak bevestigd worden. Ze gaan op zoek naar culturele tradities om de problemen te verklaren en verwaarlozen daarbij andere oorzaken. Dit kan leiden tot othering, waarbij andere groepen al snel beschouwd worden als inferieus, exotisch of afwijkend.

Strategieën bij interculturele communicatie:

Er zijn drie elementen in de strategieën die artsen hanteren in hun omgang met allochtone patiënten: kennis, attitude en vaardigheden.

  1. Kennis: oplossen van problemen in de communicatie door meer kennis over culturele waarden van specifieke groepen, zoals communicatieregels.

  2. Attitude: enerzijds bewustzijn van persoonlijke ideeën die een rol spelen bij de manier waarop iemand de situatie interpreteert, anderzijds hoe iemand overkomt op de ander, de indruk die gewekt wordt, en daarmee met de mate waarin de ander zich tot de interactie uitgenodigd voelt.

  3. Vaardigheden: andere vaardigheden aanleren bij communicatie met allochtone non-professionals.

Dilemma’s in interculturele communicatie:

  1. Nieuwsgierigheid vs kennis over andere culturen

Aan de ene kant willen ze meer culturele kennis, maar aan de andere kant willen ze allochtonen ook zien als individu en moeten ze ze behandelen als ieder ander

  1. Allochtone patiënten zijn anders vs iedereen is gelijk

Iedereen is gelijk binnen de gezondheidszorg, maar de ‘patiënt-centered’ benadering overheerst, waarbij de zorg moet worden afgestemd op de individuele patiënt en zijn of haar context.

  • Oplossing: per patiënt uitzoeken of cultuur er wel of niet toe doet.

 

Culturele competentie

Culturele competentie: die competenties (kennis, attitudes, vaardigheden) die nodig zijn om effectief te werken in een interculturele context.

Betancourt onderscheidt drie benaderingen voor interculturele zorg die artsen zouden moeten beheersen. De benaderingen ondersteunen elkaar en vullen elkaar aan.

  1. Cultureel-sensitieve benadering: belang van attitudes. Attitudes als menselijkheid, empathie, respect, nieuwsgierigheid en gevoeligheid staan centraal.
    Doel: inzicht in de waarden en ideeën van allochtone patiënten, maar ook inzicht in de eigen cultuur en bewustwording van de neiging tot stereotypering.

  2. Multiculturele benadering: belang van kennis. Kennis geboden over gedrag, ideeën en andere kenmerken van groepen.
    Doel: specifieke kennis geven over verschillende groepen om zo benaderingen waarin alle culturen op één hoop gegooid worden te overstijgen.

  3. Cross-culturele benadering: belang van vaardigheden. Vaardigheden worden aangeleerd om de specifieke leefwereld, ideeën en behoeften van allochtone patiënten te kunnen achterhalen en te bespreken. Leren luisteren, vragen stellen, onderhandelen, inzetten van tolk of vertaler.

Men mag niet teveel nadruk leggen op culturele verschillen (multiculturele benadering) vanwege het gevaar van stereotypering.

Cultureel destructief: beschouwt cultuur als iets negatiefs van anderen.

Culturele blindheid: heeft geen aandacht voor cultuur en heeft de gedachte dat iedereen gelijk is.

Culturele competentie: hierin is men zich bewust van het belang van cultuur, men is in staat effectief te werken in interculturele situaties en voelt zich daar comfortabel bij.

Conclusie: alle aspecten van culturele competentie zijn nodig:

  • Kennis, om te weten welke culturele invloeden mogelijk een rol kunnen spelen in het contact of op het ziekteverloop

  • (een juiste) attitude, om de informatie die een patiënt hierover geeft ook echt te horen en om na te gaan hoe eigen waarden het contact beïnvloeden

  • Vaardigheden, om relevante informatie te verkrijgen en om te zetten in adequaat handelen.

D – Medische gesprekken – verandering en variatie

 

Het beeld over medische gespreksvoering is dat er een asymmetrische relatie is tussen arts en patiënt. Op grond van verschillen in behoeften van patiënten en door de veranderde machtsverhoudingen tussen arts en patiënt mag men verwachten dat medische gesprekken tegenwoordig veelvormigheid vertonen en dat de arts-patientrelatie een meer gelijkwaardig patroon laat zien in vergelijking met een aantal decennia geleden.  veranderde arts-patientrelatie.

Verschillende perspectieven op de arts-patientrelatie:

  • Artsperspectief: huidige dominante beeld. De arts bepaalt niet alleen wat er besproken wordt, maar ook hoe en wanneer. De patiënt kan wel onderhandelen.

  • Consensusbenadering: een passieve, afhankelijke en onmondige patiënt die de aanwijzingen van de arts moest opvolgen en mee moest werken om zo snel mogelijk beter te worden.

  • Discrepantiebenadering: Het stellen van een diagnose is subjectief en er is dus altijd een soort onvrede tussen arts en patiënt.

  • Gezamenlijke besluitvorming: huidige perspectief. De patiënt is autonoom en mag meebeslissen.

 

Om de gesprekken te structureren kan de arts de interactie volgens een aantal fasen laten verlopen.

Sequentiele analyse zorgt ervoor dat je meer inzicht kunt krijgen in de dynamiek van de gespreksontwikkeling en –organisatie in het expliciet focussen op de ‘flow of conversation’ door relevante initiatieven en reacties van beide participanten bij de analyse te betrekken. Sequentiele analyse maakt het mogelijk de gespreksorganisatie en de manier waarop de gespreksstructurering tot stand komt, te onderzoeken. Hierbij worden fasewisselingen en conversationele coherentie geanalyseerd. Sequentiele analyse kijkt hierbij naar de opeenvolging van deze fasen, de richting ervan en de vraag wie in dit verband het initiatief neemt.

Conversationele coherentie: een vloeiend en gemakkelijk verlopend uitwisselingspatroon met een soepel verlopende beurtaansluiting. De conversationele bijdragen van beide gesprekspartners worden als het ware aan elkaar geweven. Je kunt zien of beurten wel of niet inhoudelijk aansluiten aan bijvoorbeeld verwijzende voornaamwoorden, reflecties, minimale responsen (backchannels zoals ‘ja’ of ‘hmhm’) of het geven van een samenvatting.

Er wordt dus gekeken of er doorgegaan wordt op hetzelfde onderwerp, of dat iemand een nieuw onderwerp aansnijdt.

Gebruik van ‘ja’ om iets te bevestigen of te laten zien dat je het snapt of het gehoord hebt.

Gebruik van ‘dat’, ‘zoiets’ etc om te verwijzen naar wat de ander net heeft gezegd.

 

Wanneer je verbaal gezien niet reageert op de inhoud van je gesprekspartner, wordt dat conversationele incoherentie genoemd.

Medische gesprekstypologie:

  1. Het traditionele patroon: vooral de arts structureert het gesprek en ook hij bepaalt wanneer een volgende fase wordt aangesneden. Vooral voorwaartse fasewisselingen, maar af en toe ook achterwaarts. De patiënt neemt geen of weinig initiatief.

  2. Het samenwerkingspatroon: zowel de arts als de patiënt nemen initiatief om het gesprek te sturen, vooral voorwaarts maar soms ook achterwaarts. De arts-patientrelatie is redelijk gelijkwaardig.

  3. Het conflictueuze patroon: de arts gebruikt veel voorwaartse fasewisselingen, de patiënt vooral achterwaartse. Er is weinig conversationele coherentie.

  4. Het klaagpatroon: de arts gebruikt veel voorwaartse fasewisselingen, de patiënt vooral achterwaartse. Er is veel conversationele coherentie.

Beide hypothesen worden bevestigd:

  • De arts-patientrelatie kent een diversiteit aan vormen

  • In vergelijking met twintig jaar geleden is de arts-patientrelatie aanzienlijk gelijkwaardiger (dus minder asymmetrisch) geworden.

 

E – Context en het belang daarvan binnen betekenisvolle communicatie

 

Bij dit hoofdstuk is een tekst als voorbeeld gebruikt die gaat over het doen van een telefonische boeking bij een bungalowpark.

Hoe zijn mensen die met elkaar binnen een organisatie communiceren in staat elkaar te begrijpen?
Zowel mondelinge als schriftelijke teksten spelen een rol. Er is sprake van een gezamenlijk geconstrueerd intertekstueel netwerk. Er wordt betekenis gegeven aan de eigen (taal)handelingen en die van de communicatiepartner door tijdens de interactie voor elkaar context te creëren. Dit wordt gerealiseerd met behulp van tyings en cues.

! Tyings: vooruit- en terugverwijzingen naar andere teksten.
met behulp van tyings verwijzen communicatiepartners naar al eerder geproduceerde en in de toekomst te produceren mondelinge en schriftelijke teksten.
vb: ‘ik heb u vorige week al gebeld over een foutieve boeking.’ ‘ik stuur u binnenkort een bevestiging’, ‘kan ik u straks even terugbellen?’.

De gesprekspartners ‘knopen’ deze verwijzingen en de daarbij horende teksten als het ware ‘vast’ aan de tekst die ze gezamenlijk maken.
 

! Cues: signalen om te verwijzen naar organisationele kennis of kennis over (taal)handelingspatronen.
Met behulp van signalen verwijzen naar gemeenschappelijke kennis, kennis hierover is opgeslagen in de vorm van co-teksten: niet-waarneembare teksten die door de communicatiepartners tijdens het produceren en interpreteren van (wel waarneembare) mondelinge en/of schriftelijke teksten als het ware opgeroepen kunnen worden.
Er zijn ook cues die verwijzen naar kennis over (taal)handelingspatronenl zo maken communicatiepartners bijvoorbeeld gebruik van backchanneling om te laten weten dat ze elkaar begrijpen.
In hun interactie met anderen doen communicatiepartners namelijk ervaringen op die ten grondslag liggen aan de kennis die hun verwachtingspatroon voedt over het verloop van de interactie in een specifieke setting.

Communicatiepartners verzamelen en structureren kennis uit eerdere ervaringen in interactiesituaties. Dit zorgt voor een verwachtingspatroon wat houvast biedt voor de te volgen (taal)handelingen in toekomstige vergelijkbare situaties.

Fairclough benadrukt niet alleen de situationele inbedding van mondelinge en schriftelijke tekstproductie en tekstinterpretatie (dat de betekenis van tekstproductie en –interpretatie afhangt van de situatie), maar ook de manier waarop die teksten met elkaar verbonden kunnen zijn: intertekstualiteit.

Mondelinge en schriftelijke teksten staan niet op zichzelf maar er is sprake van intertekstualiteit: communicatiepartners bouwen met en voor elkaar teksten op uit delen van andere teksten.
Mensen proberen hun taaluitingen via een intertekstueel netwerk in te bedden met behulp van tyings en cues en proberen zo samen tot een gedeelde betekenisgeving te komen.

Voorbeelden van cues en tyings uit de telefonische bungalowboekingen:

  • Een dalende intonatie vormt een cue dat de ander de beurt kan overnemen

  • ‘hmhm’ zeggen is een vorm van backchanneling die laat zien dat je de ander begrijpt

  • ‘ik ga even voor u kijken’ is zowel een tying als een cue. Tying omdat de spreker impliciet verwijst naar een schriftelijke tekst (waarin ze gaat kijken). Cue omdat deze uitspraak aangeeft dat de gesprekspartner niet de beurt over moet nemen zodra er een stilte valt, maar even moet wachten, de telefoniste ging immers ‘even voor hem kijken’.

  • ‘ik kijk even met u mee hoor’ is een tying die verwijst naar een andere bron waarin meegekeken wordt, bvb een agenda of een website.

  • ‘na betaling ontvangt u zo snel mogelijk een bevestiging en een brochure’ is een tying die verwijst naar andere tekstuele bronnen (de bevestiging en de brochure). Het is ook een cue omdat het indirect een taak doorgeeft: je moet betalen, daarna krijg je de teksten thuisgestuurd.

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
4729