Tentamens Burgerlijk Procesrecht


Tentamen januari 2013

Casus 1

Arie Kuipers, woonachtig in Rotterdam, heeft begin 2012 een luxe jacht laten bouwen. Kort na de oplevering van de boot vaart hij op een augustus dag in 2012 over het IJ in Amsterdam. Op het ogenblik dat Arie in de richting van de kade vaart om af te meren, komt zijn boot in aanvaring met de waterscooter van Wouter Fransen. Wouter is een student uit Brugge (België). Wouter heeft geen noemenswaardige schade, maar het jacht van Arie heeft aanzienlijke schade opgelopen. Blijkens de eerste schatting bedragen de kosten voor herstel voor zijn jacht het niet geringe bedrag van €65.000,-.Arie wil de door hem geleden schade op Wouter verhalen. Volgens Arie is het ongeval en daarmee de schade namelijk ontstaan door het roekeloze vaargedrag van Wouter. Wouter is van mening dat Arie zelf de veroorzaker is van debetreffende schade en weigert deze te vergoeden. Arie wil Wouter dagvaarden. Volgens Arie is de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd, ondanks het feit dat Wouter in België woont.

 

Vraag 1
Is het standpunt van Arie dat de Nederlandse rechter bevoegd is juist? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

 

***

Stel dat de Nederlandse rechter inderdaad rechtsmacht heeft. Arie heeft Wouter gedagvaard tegen de rolzitting van 19 september 2012. Van de rechtbank verneemt Arie dat Wouter op 19 september 2012 in de procedure is verschenen.

Vraag 2

Kan Wouter in persoon procederen? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

 

***
Nadat Wouter een conclusie van antwoord heeft genomen, bepaalt de aangezochte rechtbank in Rotterdam, dat een comparitie van partijen dient plaats te vinden. Wouter vraagt zich vervolgens af of de rechtbank Rotterdam wel bevoegd is. Hij is van mening dat een andere rechtbank relatief bevoegd is en dat Arie dus de verkeerde rechter heeft

aangezocht.

Vraag 3
Kan Wouter zich in deze fase van de procedure beroepen op de relatieve onbevoegdheid van de rechter? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

 

***

Op de dag van de comparitie verschijnt Arie ter terechtzitting, bijgestaan door zijn advocaat. Ook Wouter verschijnt op de zitting, echter zonder advocaat.

Vraag 4
Mag Wouter in persoon ter comparitie verschijnen? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

 

 

***
Na afloop van de comparitie van partijen wijst de rechter in deze zaak een tussenvonnis. In dat vonnis bepaalt de rechter dat Arie wordt toegelaten bewijs te leveren van zijn stelling dat Wouter zeer roekeloos met zijn waterscooter over het IJ is gevaren.

Vraag 5

Kan Arie zelf ter staving van zijn vordering worden gehoord als getuige? Zo ja, op grond waarvan en welke bewijskracht heeft de getuigenis van Arie? Zo neen, waarom niet?

 

***

Stel dat de rechter na afloop van de comparitie van partijen geen tussenvonnis wijst met een bewijsopdracht, maar de vordering van Arie integraal afwijst. Arie is het hier niet mee eens. Volgens hem had de rechter Arie eerst nog tot bewijs van zijn stellingen door middel van getuigen moeten toelaten. Arie heeft immers in zijn dagvaarding het volgende bewijsaanbod gedaan:“Arie Kuipers biedt aan al zijn stellingen te bewijzen, met name die omtrent het roekeloze vaargedrag van Wouter Fransen.”

De rechter motiveert zijn beslissing om Arie niet tot getuigenbewijs toe te laten als volgt. Weliswaar heeft Arie aangeboden zijn stellingen te bewijzen, maar daarbij heeft hij niet uitdrukkelijk vermeld dat hij het bewijs wil leveren door middel van getuigen. Bovendien verwacht de rechter niet dat Arie door middel van getuigen in de bewijslevering zal slagen.

Vraag 6
Mocht de rechter in deze zaak volgens u het bewijsaanbod van Arie op deze gronden passeren? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?

 

Casus 2

Janneke de Koning, woonachtig in Zwolle, koopt in november 2011 van Tom van Dijk, woonachtig in Den Haag, een tweedehands auto met bouwjaar 2002 voor een bedrag van € 4.000,-. Tom van Dijk is een particulier die niet in auto’s handelt. Na de aankoop blijkt dat de auto een ondeugdelijk barrel is. Janneke ontbindt de overeenkomst met Tom (buitengerechtelijk) en vordert de betaalde koopsom terug. Tom betwist de door Janneke gestelde tekortkomingen en weigert het bedrag aan Janneke terug te betalen. Janneke betrekt Tom daarop in rechte en vordert ontbinding van de overeenkomst, terugbetaling van het koopbedrag ad € 4000,- en een bedrag van € 1000,- als aanvullende schadevergoeding. Het laatste bedrag, is het bedrag dat Janneke heeft betaald voor de huur van een vervangende auto.

 

Vraag 1

Welke rechter(s) is/zijn bevoegd om van deze procedure kennis te nemen? Bespreek daarbij de absolute en de relatieve bevoegdheid, en de vraag of de sector civiel of de sector kanton bevoegd is.

 

***
Tom verschijnt op de juiste wijze in de procedure en neemt een conclusie van antwoord. De rechtbank bepaalt daarop dat de zaak voor conclusie van repliek komt te staan. Janneke is het daarmee niet eens. Zij stelt dat de rechter verplicht is om na de conclusie van antwoord een comparitie van partijen te gelasten.

 

Vraag 2
Is de stelling van Janneke juist? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

 

 

***
Op 11 april 2012 wijst de rechter een vonnis waarin in het dictum als volgt is geoordeeld:

 

RECHTDOENDE:

Ontbindt de overeenkomst tussen Janneke de Koning en Tom van Dijk;

Staat Janneke de Koning toe om bewijs te leveren omtrent de omvang van de door haar ten gevolge van de ontbinding geleden schade;

Houdt de beslissing voor het overige aan.

Tom is het met dit vonnis totaal niet eens. De rechter had de overeenkomst volgens hem nooit mogen ontbinden.

 

Vraag 3
Hoe kwalificeert u dit vonnis van de rechtbank? Moet Tom van dit vonnis meteen in appel komen? Zo ja, op grond waarvan en binnen welke termijn? Zo neen, waarom niet?

 

***
Op 8 augustus 2012 wijst de rechtbank eindvonnis in de zaak. Het dictum luidt als volgt:

RECHTDOENDE:

Wijst de door Janneke de Koning gevorderde schadevergoeding af;

Veroordeelt Tom van Dijk als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Janneke de Koning begroot op € 207,00 aan griffierechten en €1.000,00,- aan salaris gemachtigde en € 76,17,- aan kosten dagvaarding;

Wijst het meer of anders gevorderde af.

Stel dat Janneke en Tom uiteindelijk allebei besluiten geen appel in te stellen tegen de vonnissen van 11 april 2012 en 8 augustus 2012.

Vraag 4
Wanneer gaat het eindvonnis in deze zaak in kracht van gewijsde en wat betekent dat?

 

***
 

 

Casus 3

Superfit BV maakt een arbitraal geding aanhangig, waarin zij een bedrag van € 75.000,- aan achterstallige abonnementsgelden van Arends BV vordert. De overeenkomst tussen Arends BV en Superfit BV bevat immers een arbitraal beding. Op 19 december 2012 wijst het scheidsgerecht eindvonnis. Het scheidsgerecht wijst de vordering van Superfit BV toe. Arends BV is het niet eens met het vonnis en weigert dan ook hier aan te voldoen. Superfit BV wil daarop overgaan tot executie van het vonnis. De huisadvocaat van Superfit BV deelt de directie echter mee dat zij het arbitraal vonnis niet zomaar ten uitvoer kan laten leggen, maar dat daarvoor een (vervolg)procedure aanhangig gemaakt dient te worden bij de rechtbank.

 

Vraag 1

Welke (vervolg)procedure dient Superfit BV in te stellen om het arbitraal vonnis ten uitvoer te kunnen leggen en op welke wijze wordt deze procedure ingeleid?

 

***
Tijdens de (vervolg)procedure (zoals bedoeld in vraag 1) wil de directie van Superfit BV beslag laten leggen op de bankrekening van Arends BV bij de Rabobank, teneinde de voldoening aan het vonnis zeker te stellen.

 

Vraag 2
Benoem het beslag nauwkeurig. Is dit een conservatoir of executoriaal beslag en waarom?

 

***
Op de datum van beslaglegging staat € 40.000,- op de bankrekening van Arends BV. Drie dagen later wordt op de bankrekening € 10.000,- bijgeschreven.

Vraag 3
Welk bedrag zal door het beslag worden getroffen?

 

Antwoordindicatie tentamen januari 2013

Casus 1

Antwoord vraag 1

Uit art. 1 Rv volgt dat verdragen en EG/EU-verordeningen voorrang hebben boven de bepalingen neergelegd in de eerste afdeling van Boek 1 Rv. In casu is de EEX-Vo van toepassing ex art. 1 EEX-Vo jo art 5 aanhef en lid 3 EEX-Vo. Volgens art. 5 aanhef kan een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat - in dit geval Wouter - in een andere lidstaat worden opgeroepen.
Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p.102 (nummer 76), midden van de pagina.

 

Ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad is volgens art. 5 lid 3 EEX-Vo mede bevoegd het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan.
Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p.102 (nummer 76), midden van de pagina.

 

Dat is in casu in Amsterdam. Dit betekent dat de Nederlandse rechter hier (internationale) rechtsmacht heeft. Het standpunt van Arie is dus juist.

 

Antwoord vraag 2
Het gaat hier om een dagvaardingsprocedure. Dat is in casu gegeven. Het is geen kantonzaak. Immers, geen van de gevallen vermeld onder a t/m d in artikel 93 Rv doet zich hier voor. De sector civiel van de rechtbank is bevoegd.

Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p. 104 (nummer 77), bovenaan de pagina.

Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p.110 (nummer 83), bovenaan de pagina.
 

Volgens art. 79 lid 2 Rv is Wouter in dit geval verplicht om te procederen bij advocaat. Hij kan dus niet in persoon procederen.

Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p.124 (nummer 98), onderaan de pagina.

 

Antwoord vraag 3

Ex art. 128 lid 3 Rv dient gedaagde (Wouter) op straffe van verval een beroep op de relatieve onbevoegdheid van de rechter (exceptie van onbevoegdheid) in zijn conclusie van antwoord naar voren te brengen.
Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p. 168 (nummer 144), onderaan de pagina.

 

De conclusie van antwoord is in deze procedure al genomen. Dus neen, Wouter kan zich niet meer op de relatieve onbevoegdheid van de rechter beroepen.
Antwoord vraag 4

Wouter kan niet in persoon procederen ex art. 79 lid 2 Rv (zie vraag 2). Uit art. 87 lid 2 Rv en art. 88 lid 1 jo art. 87 lid 2 Rv volgt dat partijen in zaken, waarin zij niet in persoon kunnen procederen ter comparatie in persoon of bij advocaat kunnen verschijnen. Dus ja, Wouter mag in persoon ter comparitie verschijnen.

 

Antwoord vraag 5
Ex art. 164 lid 1 Rv kan Arie gehoord worden als getuige, namelijk als partij-getuige.
Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p. 254 (nummer 222), midden van de pagina.

 

Volgens art. 164 lid 2 Rv kan zijn verklaring omtrent door hem te bewijzen feiten geen bewijs in zijn voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.
Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p. 265 (nummer 231), bovenaan de pagina.

Antwoord vraag 6

In het arrest VNP/Havrij (HR 6 april 2001, NJ 2002, 385, ook bekend als het ‘Slagboomarrest’) heeft de Hoge Raad overwogen:
 

• (rov 3.6.2) dat ‘wanneer een partij in algemene bewoordingen aanbiedt haar stellingen te bewijzen maar daarbij niet uitdrukkelijk vermeldt dat zij ook getuigenbewijs aanbiedt, zulks niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat die partij geen getuigenbewijs aanbiedt’.

• Daarnaast mag de rechter volgens de Hoge Raad (rov. 3.6.2) een aanbod tot het leveren van getuigenbewijs niet weigeren op grond van een bewijsprognose.

 

In casu heeft de rechter Arie niet tot bewijs toegelaten, omdat Arie niet uitdrukkelijk heeft vermeld dat hij het bewijs wil leveren door middel van getuigen en de rechter bovendien niet verwacht dat hij in zijn bewijs zal slagen. Gezien de overwegingen van de Hoge Raad in VNP/Havrij zoals hierboven vermeld, had de rechter het bewijsaanbod dus niet mogen passeren.

 

 

Casus 2
 

Antwoord vraag 1
De rechtbank is op grond van art. 42 RO absoluut bevoegd. Het betreft hier een dagvaardingsprocedure.
Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p. 108 (nummer 82), midden van de pagina.

 

Op basis van art. 93 sub a jo 94 lid 1 Rv is het totale beloop van de vorderingen voor de sectorcompetentie beslissend, in dit geval is dat € 5000,- (€ 4000,- + € 1000,-). Het bedrag ligt onder de grens van € 25.000,- neergelegd in art. 93 sub a Rv. Hieruit volgt dat de sector kanton bevoegd is.
Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p. 110 (nummer 83), bovenaan de pagina.

 

Relatief bevoegd is ex art. 99 Rv de rechter van de woonplaats van gedaagde, in casu is dat Den Haag.
Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p. 116 (nummer 86), midden van de pagina.

 

Antwoord vraag 2
Op grond van art. 131 Rv kan de rechter een comparatie van partijen achterwege laten, indien hij oordeelt dat de zaak daarvoor niet geschikt is. Dit is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat Janneke ongelijk heeft.
Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p. 172 (nummer 146), onderaan de pagina.

 

Antwoord vraag 3
Het vonnis is een deelvonnis: het is deels tussenvonnis en deels eindvonnis. Het is voor een deel eindvonnis, omdat de rechter een gedeelte van de vordering heeft toegewezen: namelijk, de ontbinding van de overeenkomst. De appeltermijn voor het gedeeltelijk eindvonnis begint meteen te lopen.

Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p. 203 (nummer 178), midden van de pagina.
 

Tom dient hiertegen op grond van art. 339 lid 1 Rv binnen 3 maanden vanaf de dag van uitspraak van het vonnis - in casu 11 april 2012 - appel in te stellen.
Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p. 305 (nummer 258), onderaan de pagina.

 

 

Antwoord vraag 4
Het vonnis gaat in kracht van gewijsde als daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat. Appel is een gewoon rechtsmiddel. Indien geen appel wordt ingesteld, en dat is in casu gegeven, dan gaat het vonnis na het verstrijken van de appeltermijn in kracht van gewijsde.
Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p. 73 (nummer 60), midden van de pagina.

 

Ex art. 339 lid 1 Rv verstrijkt de appeltermijn na 3 maanden na de datum waarop het vonnis - in casu 8 augustus 2012 - is gewezen. Vanaf dat moment gaat het vonnis in kracht van gewijsde.
Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p. 305 (nummer 258), onderaan de pagina.

 

Casus 3

 

Antwoord vraag 1

Ex art. 1062 lid 1 Rv dient Superfit BV bij de voorzieningenrechter van de rechtbank (ter griffie waarvan het origineel van het arbitraal vonnis moet worden neergelegd) een exequatur (verlof tot tenuitvoerlegging) te vragen. Uit art. 1062 lid 1 Rv volgt (‘op verzoek van een der partijen’) dat deze procedure moet worden ingeleid bij verzoekschrift.
Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p. 441 (nummer 394).

 

Antwoord vraag 2
Er is nog geen executoriale titel in de zin van art. 430 Rv, derhalve betreft het een conservatoir beslag.
Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p. 464 (nummer 412), onderaan de pagina.

 

Het arbitraal vonnis is nog niet voorzien van een exequatur, waarmee de arbitrale uitspraak in wezen de status van een rechterlijke uitspraak van de overheidsrechter verkrijgt.
Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p. 464 (nummer 413), bovenaan de pagina.

 

Het conservatoir beslag is een derdenbeslag als bedoeld in art. 718 Rv jo 475 Rv.
Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p. 494 (nummer 441), onderaan de pagina.

 

Antwoord vraag 3
Derdenbeslag op (het saldo van) een bankrekening treft slechts het op het moment van beslaglegging aanwezige saldo, latere betalingen vallen daar dus niet onder (omdat later binnenkomende bedragen geen vorderingen opleveren die rechtstreeks voortvloeien uit de verhouding tussen beslagene en bank als bedoeld in art. 475 lid 1 Rv), derhalve € 40.000,-
Snijders, Nederlands burgerlijk procesrecht, p. 494 (nummer 441), onderaan de pagina.

 

Tentamen januari 2012

Casus 1

Het bestuur van de Universiteit Leiden heeft besloten om al haar medewerkers dit jaar met kerst te verrassen met een doos luxe bonbons. Het bestuur geeft groothandel Kerst&Co B.V. te Voorburg de opdracht 4000 dozen luxe hazelnootbonbons (in exclusieve verpakking) aan de Universiteit te leveren op 22 december 2011, zodat ze nog vóór het kerstweekend aan de medewerkers kunnen worden uitgedeeld. Kerst&Co neemt de opdracht dankbaar aan en bestelt de hazelnootbonbons vervolgens bij de Colombiaanse vennootschap Dulce&Banana Ltd., die bekend staat om haar uitstekende kwaliteit chocolade, noten en vruchten. Speedy Ltd. (eveneens gevestigd in Colombia) wordt ingeschakeld voor het koeltransport van de bonbons van het bedrijfsterrein van Dulce&Banana in Colombia naar Voorburg. Uiteindelijk worden de hazelnootbonbons medio december geleverd aan Kerst&Co, die ze verpakt en wel op 22 december bij de Universiteit op het Rapenburg bezorgt.

 

Na het kerstweekend klagen de medewerkers dat zij in de dozen bonbons beestjes hebben aangetroffen. Later blijkt het te gaan om de zogenaamde notenkever, die zich snel voortplant maar – gelukkig – niet schadelijk is voor de gezondheid. Kerst&Co wordt op de hoogte gesteld en dezelfde dag nog adviseert Kerst&Co de Universiteit en haar medewerkers de bonbons weg te gooien, voor zover zij dit niet al hebben gedaan. Het bestuur van de Universiteit stelt zich vervolgens op het standpunt dat Kerst&Co voor vervangende kerstpakketten moet zorgen. In overleg wordt besloten dat Kerst&Co met oud en nieuw luxe champagnepakketten zal bezorgen bij de Universiteit. De extra kosten die Kerst&Co in dat verband moet maken bedragen €26.000,-. Kerst&Co wil door middel van een procedure bewerkstelligen dat Dulce&Banana en Speedy hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van deze schade, omdat zij meent dat de verantwoordelijkheid voor het intreden van de schade bij hen (althans, één van hen) rust.

 

1. Welke rechter heeft rechtsmacht? Vermeld tevens welke rechter absoluut en relatief bevoegd is om van de vordering van Kerst&Co kennis te nemen en bespreek de subsectorcompetentie (de bevoegdheid van de sector civiel of sector kanton).

 

In de procedure die vervolgens aanhangig wordt gemaakt verschijnt Dulce&Banana op de wettelijk voorgeschreven wijze. Van Speedy wordt echter taal noch teken vernomen. De rechter stelt vast dat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, waarna hij tegen Speedy verstek verleent.

 

2. Kan Speedy in een later stadium, voordat de rechter vonnis wijst, alsnog aan de procedure deelnemen? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

 

In afwezigheid van Speedy wordt doorgeprocedeerd. Dulce&Banana voert gemotiveerd verweer bij conclusie van antwoord. Zij stelt zich op het standpunt dat iedere grond voor de gevorderde schadevergoeding van €26.000,- ontbreekt. Volgens Dulce&Banana heeft zij immers een goede kwaliteit bonbons geleverd aan Kerst&Co zodat geen sprake is van een tekortkoming. Eventuele gebreken moeten zijn ontstaan nadat de bonbons haar bedrijfsterrein hebben verlaten, bijvoorbeeld tijdens het transport of in de periode dat de bonbons waren opgeslagen bij Kerst&Co. Na de comparitie wordt vonnis gewezen waarin de rechter een bewijsopdracht geeft met betrekking tot het moment van het intreden van de besmetting van de bonbons met de notenkever.

3. Om wat voor soort vonnis gaat het hier? Kunnen Kerst&Co en Dulce&Banana van dit vonnis dadelijk in hoger beroep? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

 

4. Aan welk van de partijen dient de rechter volgens u deze bewijsopdracht te geven: Kerst&Co of Dulce&Banana (Speedy wordt even buiten beschouwing gelaten).

 

5. Welke bewijskracht komt toe aan de volgende bewijsmiddelen:

- Een deskundigenrapport waarin een laborant vaststelt dat de eitjes van de notenkever al vóór de verwerking tot bonbons in de hazelnoten aanwezig waren?

- Een interne e-mail van een medewerker van Kerst&Co waarin wordt vermeld dat de bonbons kort na de aflevering een schimmelachtig luchtje verspreidden?

 

De rechter wijst de vordering van Kerst&Co toe. Dulce&Banana is het niet eens met dit vonnis. Speedy, die via de advocaat van Dulce&Banana in kennis wordt gesteld van het vonnis, wil het er ook niet bij laten zitten.

 

6. Welk(e) rechtsmiddel(en) kunnen Dulce&Banana respectievelijk Speedy tegen het vonnis instellen? Op welke wijze dient dat te gebeuren en binnen welke termijn?

 

Casus 2

Kookstudio De Gouden Lepel B.V. uit Wassenaar heeft in juli 2011 bij Claessen B.V. in Breda, een gespecialiseerde leverancier van professionele keukens, een nieuwe keuken gekocht die in haar bedrijfspand moet worden geïnstalleerd. De Gouden Lepel heeft lang gezocht naar de keuken die aan al haar eisen voldoet en heeft uiteindelijk gekozen voor deze professionele keuken. De koopprijs van de keuken bedraagt €42.000,-. Na aflevering van de keuken enige maanden later, op 20 oktober 2011, is De Gouden Lepel toch niet zo tevreden. Zij is van mening dat de keuken niet de door haar opgegeven kleur heeft. De Gouden Lepel neemt daarop direct contact op met Claessen met het verzoek de keuken terug te halen en een nieuwe keuken in de juiste kleur te leveren. Claessen is het niet met De Gouden Lepel eens. Na een onderzoek ter plekke stelt Claessen zich op het standpunt dat zij de keuken aan De Gouden Lepel heeft geleverd conform de specificaties bij de bestelling. Zij vordert van De Gouden Lepel betaling van de factuur. De Gouden Lepel weigert echter over te gaan tot betaling.

 

Claessen ziet zich genoodzaakt De Gouden Lepel te dagvaarden en in rechte betaling van de koopsom te vorderen. Nadat zij de dagvaarding aan De Gouden Lepel heeft laten betekenen wil Claessen ook beslag leggen op de bankrekening van De Gouden Lepel bij ING Bank in Wassenaar, zodat zij zeker weet dat na afloop van de procedure nog voldoende saldo voor betaling van de vordering aanwezig is.

 

1. Welke procedure dient Claessen te volgen voordat zij over kan gaan tot het leggen van dit beslag en hoe wordt deze procedure ingeleid?

 

2. Noem de rechter die in deze procedure absoluut en relatief bevoegd is.

 

3. Als de rechter Claessen niet toestaat beslag te leggen, kan Claessen van die beslissing dan in hoger beroep komen? Zo ja, binnen welke termijn en op welke wijze moet dit geschieden? Zo neen, kan zij dan op een andere manier alsnog toestemming krijgen om beslag te leggen?

 

Claessen heeft het beslag op de bankrekening van De Gouden Lepel laten leggen. Enige maanden later wijst de rechtbank een eindvonnis in de bodemprocedure, waarin als volgt is bepaald:

 

De rechtbank

 

Wijst de vordering van Claessen B.V. op De Gouden Lepel B.V. af;

 

Veroordeelt Claessen B.V. in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van De Gouden Lepel B.V. begroot op €1.181,- aan griffierechten en €1.792,- aan salaris advocaat;

 

Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.’

 

De Gouden Lepel verwacht daarop dat zij weer kan beschikken over haar bankrekening waarop Claessen beslag heeft gelegd. Met het vonnis in de hand gaat zij de volgende dag naar de vestiging van de bank waar zij bankiert. Een medewerker van de bank stelt echter dat het beslag nog steeds op de rekening rust.

 

4. Is deze stelling van de bankmedewerker juist? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?

 

Stel dat de bankmedewerker inderdaad gelijk heeft.

 

5. Op welke wijze kan De Gouden Lepel er voor zorgen dat het beslag op de bankrekening wordt opgeheven? Geef daarbij aan wat De Gouden Lepel zal moeten stellen.

 

De rechter die over het door Claessen gelegde beslag moet oordelen, overweegt in zijn vonnis als volgt:

De voorzieningenrechter moet in deze zaak beslissen op een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening, te weten de opheffing van een beslag, nadat de bodemrechter reeds vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen. De regel is dat de voorzieningenrechter in dergelijke gevallen zijn vonnis dient af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. De bodemrechter heeft in onderhavige zaak de vordering van Claessen B.V. op De Gouden Lepel B.V., ter verzekering waarvan het beslag was gelegd, afgewezen. Nu de Voorzieningenrechter in deze procedure aan dat oordeel is gebonden, staat daarmee de ondeugdelijkheid van het door Claessen ingeroepen recht vast, zodat de Voorzieningenrechter van oordeel is dat het beslag om die reden moet worden opgeheven.’

 

6. Is dit oordeel van de rechter juist? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?

 

Casus 3

De rechter dient zijn uitspraken behoorlijk te motiveren. Deze motiveringsplicht is één van de hoofdbeginselen van het burgerlijk procesrecht. Geef ten minste vier argumenten waarom deze motiveringsplicht in het burgerlijk procesrecht van belang is.

 

 

Antwoordindicatie tentamen januari 2012

 

Casus 1

1. Op grond van artikel 1 Rv zijn de bepalingen van afdeling 1 van Rechtsvordering van toepassing nu geen verdrag of verordening van toepassing is. Het betreft hier een verbintenis uit overeenkomst, meer in het bijzonder een koopovereenkomst met betrekking tot roerende zaken (bonbons), zodat uit artikel 6 aanhef en sub a Rv en artikel 6a aanhef en sub a Rv volgt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, nu de roerende zaken in Nederland werden geleverd.

Absoluut bevoegd is de rechtbank op grond van artikel 42 RO.

 

Het betreft hier een dagvaardingszaak. Dit is geen kantonzaak aangezien het niet om een vordering gaat die op basis van artikel 93 Rv naar aard of waarde bij de sector kanton dient te worden behandeld. De sector civiel is derhalve subsectorcompetent.

 

Aangezien de artikelen 99 t/m 108 Rv geen bevoegde rechter aanwijzen, is op grond van artikel 109 Rv bevoegd de rechter van de woonplaats van de eiser. Eiser, Kerst&Co, is gevestigd in Voorburg. Voorburg is gelegen in het arrondissement ’s-Gravenhage, dus is relatief bevoegd de rechtbank ’s-Gravenhage.

 

2. Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen kan Speedy op grond van artikel 142 Rv het verstek zuiveren door alsnog in het geding te verschijnen. In casu is dit dus nog mogelijk.

 

3. Het betreft hier een interlocutoir (tussen)vonnis. Op grond van artikel 337 lid 2 Rv kan daarvan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het eindvonnis, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Nu daarvan niet blijkt kunnen partijen in casu nog niet dadelijk in appel.

 

4. Artikel 150 Rv bepaalt dat de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast van die feiten of rechten draagt. Kerst&Co beroept zich in casu op de gevolgen van de door haar gestelde tekortkoming in de nakoming door Dulce&Banana (te weten: besmetting van bonbons met notenkever). De rechter dient de bewijsopdracht derhalve aan Kerst&Co te verstrekken.

 

5. Aan het deskundigenrapport komt vrije bewijskracht toe ex artikel 152 lid 2 Rv. De waardering van dit bewijs is aan de rechter overgelaten. Aan de interne mail komt eveneens vrije bewijskracht toe ex artikel 152 lid 2 Rv.

 

6. Ex artikel 140 lid 2 Rv geldt het vonnis voor beide partijen als een vonnis op tegenspraak. Dulce&Banana en Speedy kunnen derhalve beiden van dat vonnis in hoger beroep gaan ex artikel 332 lid 1 Rv, nu de vordering meer dan €1750 bedraagt. Ex artikel 343 Rv dient het hoger beroep te worden ingesteld door middel van een appeldagvaarding. Ex artikel 339 lid 1 Rv dient het hoger beroep te worden ingesteld binnen een termijn van 3 maanden te rekenen vanaf de dag van de uitspraak van het vonnis in eerste aanleg.

 

Casus 2

1. Het betreft een conservatoir beslag nu Claessen nog geen executoriale titel heeft. Claessen dient verlof te vragen voor het leggen van dit beslag ex artikel 700 lid 1 Rv. Deze procedure wordt ingeleid bij verzoekschrift, op grond van artikel 700 lid 1 Rv/700 lid 2 Rv.

 

2. Absoluut bevoegd is op grond van artikel 700 lid 1 Rv de voorzieningenrechter. Relatief bevoegd is eveneens op grond van artikel 700 lid 1 Rv de voorzieningenrechter in wiens rechtsgebied de schuldenaar of degene onder wie beslag wordt gelegd woonplaats heeft. Het beslag wordt in dit geval gelegd in Wassenaar, dit valt in het rechtsgebied van de voorzieningenrechter te Den Haag.

 

3. Ja dat kan op grond van het bepaalde in artikel 358 lid 1 Rv. Dit dient op grond van artikel 358 lid 2 Rv te gebeuren binnen 3 maanden vanaf de dag van de uitspraak en wordt ingesteld door indiening van een beroepschrift ter griffie, zo volgt uit artikel 359 Rv.

 

N.B.: hoger beroep wordt in artikel 700 lid 2 Rv alleen uitgesloten voor toewijzende beschikkingen.

 

4. Op grond van artikel 704 lid 2 Rv vervalt het beslag pas als het afwijzende vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Omdat de appeltermijn in casu nog niet is verstreken is het vonnis nog niet in kracht van gewijsde gegaan en komt het beslag dus niet van rechtswege te vervallen. De stelling van de bankmedewerker is derhalve juist.

 

5. Door een opheffingskort geding ex artikel 705 lid 1 Rv aan te vangen. Zij dient daarbij op grond van artikel 705 lid 2 Rv te stellen dat het ingeroepen recht ondeugdelijk is, dan wel dat het beslag onnodig is gelegd (dan wel gemotiveerd een van de andere aldaar genoemde gronden aan te voeren). Opheffing is eveneens mogelijk tegen het stellen van voldoende zekerheid ex artikel 705 lid 2 Rv.

 

6. In het arrest Bijl/Van Baalen (HR 30 juni 2006, NJ 2007, 438) bepaalde de Hoge Raad dat heeft te gelden dat een vordering tot opheffing van een conservatoir beslag op de grond dat de vordering tot verzekering waarvan dat beslag is gelegd, door de bodemrechter in eerste aanleg is afgewezen, in het geval tegen dat vonnis hoger beroep is ingesteld, niet zonder meer moet worden toegewezen, ook niet onder het voorbehoud van kennelijke misslagen in de uitspraak van de bodemrechter. Ook in een zodanig geval dienen de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen. De omstandigheid dat de bodemrechter in eerste aanleg in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, dient daarbij wel te worden meegewogen. De voorzieningenrechter heeft in casu geoordeeld in strijd met dit arrest.

 

Casus 3

Juist zijn in elk geval alle argumenten uit SKM nummer 40, voor zover voldoende gemotiveerd:

- Motivering maakt controle van de uitspraak door de rechter zelf mogelijk. Door te motiveren controleert hij de juistheid van zijn (voorlopige) beslissingen en kan hij deze zo nodig bijstellen.

- Motivering in combinatie met de eis van openbaarheid maken publieke controle mogelijk. Dit is van belang voor het vertrouwen in de rechtspraak.

- Door motivering en de daarmee geboden mogelijkheid van publieke controle wordt daarnaast de schijn van partijdigheid en willekeur vermeden.

- Motivering maakt controle van de uitspraak door collega’s in beroep mogelijk.

- Partijen moeten hun kansen in beroep kunnen inschatten. Door motivering van de uitspraak zijn partijen hier beter toe in staat.

- Door een bevredigende motivering laten verliezers zich overtuigen van hun ongelijk.

- Motivering is zorgvuldig en elegant ten aanzien van partijen die veel tijd en kosten aan de procedure hebben besteed.
 

- Motivering is van belang voor de verwezenlijking van de functie van rechtseenheid in het BPR. Zou een uitspraak niet behoorlijk gemotiveerd zijn, dan is het in het algemeen ondoenlijk, uitspraken in soortgelijke gevallen met het oog op de rechtseenheid daarop af te stemmen.

- Motivering is van belang voor de verwezenlijking van de functie van rechtsontwikkeling in het BPR. Voor de rechtsontwikkeling is de motivering zelfs van doorslaggevend belang. Of de rechter in zaak A/B A dan wel B gelijk geeft, is meestal nauwelijks van belang voor toekomstige gevallen, het gaat erom waarom hij iets beslist.

 

Tentamen juni 2011

 

Casus I

Anderson B.V. exploiteert al jaren een goedlopend bruin café, genaamd Passie, in Rijswijk. Vanaf augustus 2010 drijft Stevanos B.V., eveneens gevestigd in Rijswijk, een exclusief sterrenrestaurant onder de naam La Pasión. Anderson B.V. stelt dat Stevanos B.V. door het voeren van de handelsnaam La Pasión ingevolge de Handelsnaamwet inbreuk maakt op haar handelsnaamrechten. Anderson B.V. besluit een kort geding aan te spannen, waarin zij een bevel jegens Stevanos B.V. vordert om – kort gezegd – elke inbreuk op de handelsnaam van Anderson B.V. te staken en gestaakt te houden, dit op straffe van een dwangsom van € 5000,- per dag dat Stevanos B.V. met de nakoming van dit bevel in gebreke blijft.

1. Bij welke absoluut en relatief bevoegde rechter kan deze kortgedingvordering worden ingesteld?

2. Is verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat voor zowel Anderson B.V. als Stevanos B.V. vereist? 

 

De kortgedingrechter wijst vervolgens de vordering  integraal toe, waarbij voorshands wordt aangenomen dat er door dit handelsnaamgebruik verwarring bij het publiek zal ontstaan. Het spoedeisende belang bij het gevorderde bevel acht de rechter mede gelegen in het voortdurende karakter van de inbreuk. Het vonnis wordt tevens uitvoerbaar bij voorraad verklaard. 

3. Wordt de dwangsom bij overtreding van het bevel  door Stevanos B.V. automatisch verbeurd? 

 

Stevanos B.V. is het met de uitspraak van de kortgedingrechter niet eens en besluit in appel te gaan.

4. Binnen welke termijn dient Stevanos B.V. appel in te stellen en op welke wijze moet dit rechtsmiddel worden ingeleid?

 

De appelrechter acht de door Stevanos B.V. tegen het vonnis geformuleerde grieven gegrond en vernietigt het in eerste aanleg gewezen kortgedingvonnis.

5. Kan Stevanos B.V. inmiddels verbeurde en door Anderson B.V. geïnde dwangsommen terugvorderen? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

Stel de feitelijke gang van zaken was na het wijzen van het kortgedingvonnis een andere geweest. In plaats van hoger beroep stelt Stefanos B.V. een bodemprocedure tegen Anderson B.V. in. Stefanos B.V. vordert in deze bodemprocedure om voor recht te verklaren, dat Stefanos B.V. door het voeren van de naam La Pasión geen inbreuk maakt op de handelsnaamrechten van Anderson B.V. Drie maanden na het wijzen van het kortgedingvonnis oordeelt de bodemrechter dat Stefanos B.V. gelijk heeft en er inderdaad geen sprake is van inbreuk op de handelsnaamrechten van Anderson B.V. Niettemin sommeert laatstgenoemde Stevanos B.V. tot betaling van in de periode tussen het kortgedingvonnis en het bodemvonnis verbeurde dwangsommen.

6. Is Stevanos B.V., gelet op de uitspraak van de bodemrechter, nog wel tot betaling van de dwangsommen verplicht? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?  

 

Casus II

Albert Grootmans heeft een nieuwe villa gekocht aan het water. Om zijn nieuwe huis vanaf de openbare weg te bereiken dient hij een kanaal over te steken. De huidige brug is echter niet sterk genoeg om het gewicht van zijn Landrover te dragen. Albert Grootmans besluit daarom een nieuwe brug te laten bouwen, en schakelt daarvoor aannemersbedrijf Bob Brouwer B.V. in. De door Bob Brouwer B.V. gebouwde brug stort echter al twee maanden na oplevering in, waarbij de Landrover van Albert Grootmans total loss raakt en er aanzienlijke schade aan de oevers en de villa van Grootmans ontstaat. In de aannemingsovereenkomst zijn partijen arbitrage  overeengekomen. In de overeenkomst staat dat alle bestaande en toekomstige geschillen voortvloeiende uit hun rechtsbetrekking zullen worden voorgelegd aan de Raad van Arbitrage voor de Bouw, te Utrecht.

Albert Grootmans vordert in de door hem geïnitieerde arbitrageprocedure van Bob Brouwer B.V. €1.000.000 schadevergoeding op grond van het feit dat Bob Brouwer B.V. tekort is gekomen in de nakoming van de overeenkomst van aanneming van werk. 

Bob Brouwer B.V. betwist in haar antwoord de tekortkoming niet, maar doet wel een beroep op overmacht. Bob Brouwer B.V. had immers moeten werken met achteraf ondeugdelijk gebleken cement, dat door Albert Grootmans zelf was aangekocht. Daardoor zou de brug ingestort zijn. 

Het scheidsgerecht wijst vervolgens de vordering van Albert Grootmans prompt af, dus zonder nog Albert Grootmans te horen over de door Bob Brouwer B.V. gestelde overmacht. Ter motivering overweegt het scheidsgerecht slechts dat de vordering niet toewijsbaar is. Albert Grootmans wenst het vonnis aan te vechten. Zijn advocaat wijst hem er op dat in de overeenkomst niets is geregeld ten aanzien van hoger beroep.

1) Welk rechtsmiddel zou hem ten dienste kunnen staan?

2) Ervan uitgaande dat aan Albert Grootmans inderdaad een rechtsmiddel ten dienste zou staan, op welke gronden zou dit rechtsmiddel in dit geval kunnen slagen? 

 

Casus III

Tom Verkamp heeft aan Wouter Oudhoorn een zeilboot verkocht en geleverd. Volgens de koopovereenkomst dient Wouter de koopprijs van € 75.000 in vijf achtereenvolgende, driemaandelijkse termijnen van € 15.000 aan Tom te voldoen. De eerste termijn is verschuldigd op 1 april 2008 en de laatste op 1 april 2009. Wouter heeft drie termijnen betaald, maar niet de resterende twee. Tom vordert in een procedure tegen Wouter betaling van de resterende termijnen: in totaal € 30.000. Hij stelt dat Wouter ondanks herhaalde sommatie in gebreke is gebleven met betaling van de laatste twee termijnen.

Wouter voert het volgende verweer. Wouter is niets aan Tom verschuldigd.

Na betaling van de derde termijn (op 1 oktober 2008) heeft Wouter immers op 15 november 2008 aan Tom een antieke kast verkocht en geleverd voor een bedrag van € 30.000. Er is toen afgesproken dat de koopprijs van de antieke kast zou worden verrekend met de nog twee resterende termijnen. Wouter vordert, voor het geval dat hij deze verrekeningsafspraak niet zou kunnen bewijzen, in reconventie van Tom betaling van de koopprijs van de kast.
Op de comparitie na antwoord betwist Tom dat hij van Wouter een antieke kast heeft gekocht. Het is waar dat hij in november 2008 van Wouter een antieke kast heeft gekregen, maar partijen hebben toen afgesproken dat Tom de kast in bruikleen zou krijgen, zodat hij kan bepalen of de kast in zijn interieur past. Tom heeft de kast nog steeds, want Wouter is hem nooit komen terughalen. Tom zegt overigens nog niet zeker te weten of hij de kast wil houden en dus van Wouter te kopen.
Wouter betwist dat er sprake is van bruikleen, want, zo verklaart hij, in dat geval had hij uiteraard de kast al lang weer teruggehaald. Hij blijft bij zijn stelling dat hij de kast aan Tom heeft verkocht.

1. Geef een gemotiveerde beslissing over de bewijslastverdeling in conventie en in reconventie. U dient daarbij tevens aan te geven wat de basis is voor de verdeling van de bewijslast: de hoofdregel, een bijzondere regel of de eisen van redelijkheid en billijkheid.

 

Casus IV

De Nederlandse Suzanne Mulder en de Duitse Claus Bauer zijn in 2007 in Rotterdam getrouwd. Twee jaar later, op 12 oktober 2009, hebben zij een dochtertje Lotte gekregen. Tot voor kort woonden zijn samen in hun huis in Zoetermeer. Suzanne heeft echter besloten dat zij van Claus wil scheiden en heeft om die reden een afspraak gemaakt met een advocaat. In afwachting van de echtscheidingsprocedure is zij tijdelijk ingetrokken bij haar ouders, die in Leiden wonen. Claus is samen met Lotte achtergebleven in de echtelijke woning te Zoetermeer. Hij is het niet met het voornemen tot echtscheiding van Suzanne eens, en is van mening dat zij hun relatie met behulp van een relatietherapeut nog kunnen redden.

Suzanne heeft een afspraak met haar advocaat, mr. De Jong, over de aan te vangen echtscheidingsprocedure. Ze heeft geen idee hoe dit in zijn werk gaat en zit dus vol vragen. Mr. De Jong legt haar uit hoe de echtscheidingsprocedure eruit zal zien. Hij geeft aan dat hij een verzoekschrift zal opstellen, waarbij hij de echtscheiding namens Suzanne zal verzoeken. Dat verzoekschrift moet, zo legt hij uit, bij exploot aan Claus worden betekend, omdat het een eenzijdig verzoek is dat alleen namens Suzanne wordt ingediend. Suzanne vraagt aan mr. De Jong met betrekking tot de betekening van het exploot of Claus dit exploot persoonlijk in ontvangst dient te nemen?

1. Wat zal mr. De Jong aan Suzanne antwoorden? En zou dit anders zijn als partijen nog samen zouden wonen?

 

Suzanne vraagt tijdens de bespreking aan mr. De Jong of het voor de te voeren procedure nog een probleem is dat Claus alleen de Duitse nationaliteit heeft. Zij is bang dat de echtscheidingsprocedure in Duitsland moet worden gevoerd. De advocaat stelt Suzanne gerust: de procedure kan in Nederland worden gevoerd.

2. Op grond waarvan heeft de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht?

 

In de daaropvolgende dagen is mr. De Jong druk doende met het opstellen van het verzoek tot echtscheiding namens Suzanne. Dit verzoek zal over twee weken worden ingediend. Mr. De Jong heeft aan Suzanne uitgelegd dat het daarna nog wel enige maanden kan duren voordat de rechter een eindbeschikking heeft gewezen. Suzanne wil echter zo snel mogelijk terugkeren naar de echtelijke woning in Zoetermeer. Verder wil Suzanne dat Lotte dan bij haar komt wonen. 

3. Hoe zou de advocaat van Suzanne kunnen bewerkstelligen dat Suzanne nog voordat de eindbeschikking is gewezen weer in de echtelijke woning kan trekken en Lotte bij haar komt wonen?

 

De rechter heeft inmiddels beslist dat niet Suzanne maar Claus in de echtelijke woning mag blijven wonen en dat Lotte bij hem zal verblijven. Suzanne is het met die beslissing niet eens en wil hiertegen in beroep.

4. Kan Suzanne tegen deze beslissingen een rechtsmiddel instellen? Zo ja, op welke wijze en binnen welke termijn dient zij dit te doen? Zo nee, waarom niet?

 

Hangende de procedure besluit Suzanne dat Claus na de scheiding een bijdrage dient te leveren in haar levensonderhoud. Zij vraagt zich af of zij een dergelijk verzoek nog aan de rechter kan voorleggen, nu Claus zijn verweerschrift reeds heeft ingediend. Claus heeft in zijn verweerschrift geen verzoek tot partneralimentatie opgenomen.

5. Kan Suzanne in deze stand van de procedure nog om een bijdrage in haar levensonderhoud verzoeken? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, waarom niet?

 

 

Antwoordindicatie tentamen juni 2011

 

Casus I

 

Vraag I.1

Nu Anderson een kort geding wil aanspannen, is absoluut bevoegd de voorzieningenrechter van de rechtbank ex art. 254 lid 1 Rv / art. 50 RO. Relatief bevoegd is ex art. 99 Rv de (kortgeding)rechter van de woonplaats van gedaagde. Stevanos is gevestigd in Rijswijk. Rijswijk ligt in het arrondissement Den Haag, zodat  de voorzieningenrechter te Den Haag relatief bevoegd is. (Ook goed is: Op grond van art. 102 Rv is mede bevoegd de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan.)

 

Vraag I.2

De hoofdregel staat in art. 79 lid 2 Rv, in alle dagvaardingszaken waarbij niet bij de sector kanton wordt geprocedeerd is procesvertegenwoordiging verplicht. Op grond van het bepaalde in art. 255 lid 1 Rv mag gedaagde in kort geding Stevanos in uitzondering daarop in persoon procederen en is hij niet verplicht tot procesvertegenwoordiging. Voor eiser Anderson geldt dat deze wel verplicht is zich te laten vertegenwoordigen op grond van de hoofdregel van art. 79 lid 2 Rv. 

 

Vraag I.3

Op grond van art. 611a lid 3 Rv kan een dwangsom pas worden verbeurd na betekening van het vonnis waarbij zij is vastgesteld. De dwangsom wordt bij overtreding dus niet automatisch verbeurd bij overtreding van het vonnis, het vonnis dient daarvoor eerst te zijn betekend.

 

Vraag I.4

De termijn van beroep van een vonnis in kort geding is 4 weken op grond van art. 339 lid 2 Rv. Hoger beroep van het kortgedingvonnis dient ex art. 343 Rv te worden ingesteld door middel van een (appel)dagvaarding.

 

Vraag I.5

De vernietiging brengt mee dat al hetgeen ter uitvoering van het kortgedingvonnis is geschied, moet worden teruggedraaid, aangezien de rechtsgrond daarvoor door de vernietiging komt te vervallen. Ook reeds verbeurde en geïnde dwangsommen kunnen dus worden teruggevorderd (en wel op grond van onverschuldigde betaling, art. 6:203 BW).

 

Vraag I.6 

Uit HR 16 november 1984, NJ 1985,547, Ciba Geigy/Voorbraak, blijkt dat de partij die door de voorzieningenrechter is veroordeeld, zich aan het verbod/bevel van de voorzieningenrechter dient te houden zolang dat van kracht is en dat een andersluidend oordeel in de bodemprocedure er niet aan in de weg staat dat eenmaal op grond van het kortgedingvonnis verbeurde dwangsommen verschuldigd blijven. Derhalve is Stevanos B.V. gehouden de dwangsommen te betalen.

 

Casus II

 

Vraag II.1

Op grond van art. 1064 lid 1 Rv kan Albert Grootmans verzoeken om het vonnis te vernietigen nu het instellen van arbitraal hoger beroep niet mogelijk is.

 

Vraag II.2

Grond 1

Nu geen sprake is geweest van hoor en wederhoor kan Grootmans zich beroepen op het bepaalde in art. 1065 lid 1 sub e: strijd met openbare orde.

Grond 2

Het scheidsgerecht overweegt slechts dat de vordering toewijsbaar is, een steekhoudende motivering daarvoor ontbreekt. Grootmans kan zich derhalve beroepen op het bepaalde in art. 1065 lid 1 sub d: het niet met redenen omkleed zijn van het vonnis. (Dit volgt eveneens uit het arrest Nannini/SFT (HR 9 januari 2004, NJ 2005, 1990) waarin wordt geoordeeld dat het ontbreken van enige motivering de rechter de mogelijkheid biedt om het arbitraal vonnis te vernietigen).

 

Casus III

 

Vraag III.1

Eis in conventie:

Tom vordert nakoming van de koopovereenkomst van de zeilboot. Het bestaan van de

koopovereenkomst van de zeilboot wordt niet betwist, zodat Tom op grond van art. 149 lid 1 Rv het bestaan daarvan niet hoeft te bewijzen. Het beroep op de verrekeningsafspraak is een bevrijdend verweer (een zogenoemd ‘ja maar-verweer’). Wouter beroept zich daarmee op een zelfstandig feitencomplex dat hem, indien hij slaagt in het bewijs daarvan, zal bevrijden tegenover Tom. Wouter draagt voor dit bevrijdend verweer ex art. 150 Rv (de hoofdregel) de bewijslast  en moet die feiten bewijzen.

 

Eis in reconventie:

Wouter is eiser in reconventie. In reconventie eist Wouter betaling van de antieke kast. Volgens art. 150 Rv draagt hij voor het bestaan van de koopovereenkomst van de kast ook de bewijslast conform de hoofdregel. Hij is immers degene die zich op het rechtsgevolg van die feiten beroept, namelijk het bestaan van de betalingsverplichting ter zake de antieke kast en er is sprake van voldoende betwisting daarvan door Tom. Volgens Tom is er geen sprake van een koopovereenkomst, hij moest nog beslissen of hij de kast wilde kopen. 

 

Casus IV

 

Vraag IV.1

Op grond van het bepaalde in art. 46 lid 1 Rv en art. 47 Rv lid 1 hoeft de deurwaarder het exploot niet aan Claus persoonlijk te overhandigen, maar mag de deurwaarder het exploot ook betekenen aan een huisgenoot of achterlaten in een gesloten envelop.Indien Claus en Suzanne nog huisgenoten zouden zijn / nog zouden samenwonen als bedoeld in art. 57 lid 1 Rv is betekening in persoon op grond van dit artikel wel vereist.

 

Vraag IV.2

Nota bene: Geconstateerd is dat deze stof in het boek onvoldoende uitgebreid wordt behandeld. Aan studenten die de vraag (deels) correct hebben beantwoord zijn hiervoor maximaal 2 bonuspunten toegekend. Art 1 Rv bepaalt dat verdragen en verordeningen boven de bepalingen van afd. 1 gaan. In casu is in art. 3 lid 1 sub a van dit verdrag EG-Verordening Brussel II-bis van toepassing, op grond hiervan heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht nu beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben of: nu Claus zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.

 

Vraag IV.3

De advocaat van Suzanne kan op grond van art. 821 lid 1 Rv voorlopige voorzieningen vragen voor de duur van de procedure. In dit geval kan hij voor Suzanne op grond van art. 822 lid 1 sub a het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning verzoeken en op grond van art. 822 lid 1 sub c verzoeken dat Lotte aan Suzanne wordt toevertrouwd.

 

Vraag IV.4

Ingevolge het bepaalde in art. 824 lid 1 Rv staat tegen een beschikking op een verzoek als bedoeld in art. 822 Rv geen hogere voorziening open (behoudens cassatie in het belang der wet). Suzanne kan derhalve geen rechtsmiddel tegen deze beslissing instellen.

 

Vraag IV.5

Het betreft hier een vermeerdering van het verzoek van Suzanne. Op grond van art. 283 Rv kan een vermeerdering van het verzoek worden gedaan zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gewezen. De rechter heeft in deze zaak nog geen eindbeschikking gewezen, dus ja deze vermeerdering is nog mogelijk (tenzij dit in strijd zou zijn met de eisen van goede procesorde, op grond van art. 283 jo. 130 lid 1 Rv).

 

 

Tentamen januari 2011

 

Casus I

In de zomer van 2008 werd in het kader van een internationaal, grotendeels door een Argentijnse vleesexporteur gefinancierd, uitwisselingsprogramma een voetbalwedstrijd gespeeld tussen een team uit Nederland en een team uit Argentinië. De wedstrijd vond plaats in Wassenaar. Danny de Snoo (wonende te Amsterdam) speelde in het Nederlandse team en Juan Gonzalez (wonende te Buenos Aires) in het Argentijnse team. Aan het eind van de tweede helft van een spannende wedstrijd kwam spits Danny weer aan de bal. Hij rende over het veld richting het doel van de tegenstander. Nadat hij twee spelers voorbij had gespeeld, speelde hij de bal in de richting van het zestien meter gebied van het veld met de bedoeling er achter aan te rennen. Vlak na het inzetten van deze actie heeft Juan in een verdedigende actie – een opzettelijke sliding – Danny vanaf rechts achter op grove wijze op de rechterenkel geraakt. Juan heeft voor deze actie een rode kaart van de scheidsrechter gekregen. Als gevolg van het incident heeft de 28-jarige Danny ernstig letsel aan zijn rechtervoet. Hij is geopereerd, niet goed meer in staat om te rennen en kampt met enkele verdere beperkingen. Danny wil zijn letselschade, begroot op  € 150.000,-, uit hoofde van onrechtmatige daad op Juan verhalen.

1. Waarom heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in een door Danny tegen Juan aanhangig te maken procedure?

2. Bij welke absoluut en relatief bevoegde Nederlandse rechter kan de procedure aanhangig worden gemaakt? Bespreek in dit verband ook de subsectorcompetentie.

 

Danny dagvaardt Juan om op woensdag 13 augustus 2008 te verschijnen.

3. Welke dagvaardingstermijn geldt in deze zaak?

 

Op 1 augustus 2008 ontdekt de advocaat van Danny dat hij deze dagvaardingstermijn niet in acht heeft genomen.

4.  Welke sanctie verbindt de wet in principe aan deze processuele fout, en kan de advocaat de fout nog herstellen? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet? 

 

Juan verschijnt op de wettelijk voorgeschreven wijze in de procedure en voert bij conclusie van antwoord verweer. De kern van het principaal verweer houdt in dat de actie slechts was ingezet in het kader van een normale verdediging. Na afloop van de comparitie wordt door de rechter een tussenvonnis gewezen, waarin Danny (op basis van toepasselijk Nederlandse recht) wordt opgedragen te bewijzen dat de actie van Juan dermate ernstig was dat deze buiten het normale risico valt dat men in een voetbalwedstrijd loopt. Danny beroept zich in verband met de bewijslevering op:

(i) een DVD met videobeelden van de voetbalwedstrijd, waarop de litigieuze sliding van Juan (vanaf een behoorlijke afstand opgenomen) te zien is;

(ii) de in een voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen van medespelers uit het team van Danny en toeschouwers die er – zakelijk weergegeven – op neerkomen dat de sliding van Juan buiten de orde van het spel was en een grove schending van de spelregels inhield. Juan was bij dit verhoor (dat voorafgaande aan de onderhavige procedure plaatsvond) vertegenwoordigd.

5.  Welke bewijskracht komt in de onderhavige procedure toe aan de bewijsmiddelen sub (i) en (ii), en waarom?

 

De rechter is naar aanleiding van de bewijslevering van oordeel dat Danny geslaagd is in het leveren van het opgedragen bewijs. Bij eindvonnis wordt Juan veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 100.000,- aan Danny. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen. Juan is het met dit vonnis niet eens en wil in appel gaan. 

6.  Bespreek de appellabiliteit van dit vonnis, de termijn waarbinnen appel dient te zijn ingesteld en de wijze waarop dit rechtsmiddel moet worden ingeleid.  

 

De appelprocedure loopt en staat voor het indienen van de memorie van antwoord. Na overleg met zijn advocaat wil ook Danny ageren tegen het eindvonnis in eerste aanleg,  voor zover betrekking hebbend op het afgewezen deel van zijn schadevergoedingsvordering.

7.  Kan Danny er nog voor zorgen dat de appelrechter over een hoger bedrag aan schadevergoeding oordeelt dan in eerste aanleg toegewezen, gezien het feit dat de termijn van beroep inmiddels is verstreken? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

 

Het hof beveelt een deskundigenbericht ter zake van de hoogte van de gevorderde letselschade.

Dit bericht laat enkele maanden op zich wachten. In die periode hebben zich, geheel onverwacht (ook voor de artsen), nieuwe feiten rondom de letselschade van Danny voorgedaan. Zijn klachten zijn dermate verergerd dat een tweede operatie nodig is. De enkel zal daarbij worden gefixeerd.

Het deskundigenbericht sluit bij deze nieuwe ontwikkelingen aan. De deskundigen concluderen dat de letselschade van Danny fors hoger zal uitvallen, met circa  € 200.000,-. Op grond daarvan is Danny voornemens zijn eis bij memorie na deskundigenbericht met dit bedrag te vermeerderen.

8.  Wat is de wettelijke grondslag voor een eisvermeerdering in hoger beroep? 

9.  Is een eisvermeerdering door Danny in deze fase van de procedure nog toelaatbaar, gezien de twee-conclusie-regel? Zo ja, licht toe waarom. Zo neen, motiveer ook dit nader.

10. Wat is de maatstaf waaraan de rechter uiteindelijk toetst of de eisvermeerdering al dan niet nog toelaatbaar is? 

 

 

Casus II

Tom Kouwehoven is 10 jaar gehuwd met Karin Bloem. Ze hebben twee kinderen: Jasper (vijf jaar) en Sophia (drie jaar). Tom Kouwehoven wil de relatie beëindigen en is verhuisd naar een woning in Leiden. Karin Bloem verblijft in de echtelijke woning in Amsterdam. Tom Kouwehoven wendt zich tot advocaat Wolters met de opdracht de echtscheidingsprocedure op eenzijdig verzoek aanhangig te maken (1:150 BW).

1. Is het fataal als de procedure wordt ingeleid met het verkeerde processtuk? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

2. Dient het verzoekschrift te worden betekend? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

 

In het verzoekschrift is abusievelijk Leiden vermeld als woonplaats van Karin Bloem in plaats van Amsterdam. 

3. Zal de rechter herstel kunnen bevelen? Zo ja, op basis waarvan? Zo neen, waarom niet?

 

Op 6 december 2010 wordt de eindbeschikking gewezen. Tom gaat in hoger beroep tegen de hoogte van de door de rechter vastgestelde kinderalimentatie. Nadat de appeltermijn is verlopen, wil Karin Bloem eveneens in hoger beroep en wel tegen het in de beschikking toegewezen verzoek tot echtscheiding.

 

4. Kan Karin Bloem hiertegen nog in hoger beroep komen? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet.

 

Casus III

De heer Wieringa voert een tandartspraktijk, die jarenlang gevestigd is geweest in de Merenwijk in Leiden. Begin januari 2010 heeft Wieringa een monumentaal herenhuis in het centrum van Leiden aangekocht voor een nieuwe woon- en praktijkruimte. Vervolgens heeft hij aannemingsbedrijf Van Gisteren B.V., gevestigd te Leiden, opdracht gegeven tot het verbouwen van dit pand. De woning en de praktijkruimte zijn in juni 2010 opgeleverd. Partijen hebben een opleveringsrapport ondertekend, met een lijst van tekortkomingen, ten aanzien waarvan Van Gisteren B.V. heeft verklaard deze te zullen herstellen.

Bij brief van 1 augustus 2010 heeft Van Gisteren B.V. aangegeven hoe de klachten zijn opgelost. Diezelfde dag heeft zij Wieringa verzocht de laatste termijn van de aanneemsom en nog twee openstaande, eerder gefactureerde termijnen, voor een totaalbedrag van  € 165.000,-, binnen 30 dagen te voldoen. Dit bedrag is ondanks herhaalde sommatie nog niet voldaan. De verzonden facturen zijn inhoudelijk niet betwist.Ter securisering van haar vordering laat Van Gisteren B.V. vervolgens beslag leggen op (i) de bankrekening van Wieringa bij de Rabobank, en (ii) een vakantiehuis op Terschelling waarvan Wieringa eigenaar is.

1. Benoem de beslagen als vermeld sub (i) en sub (ii) nauwkeurig.

 

Wieringa heeft, na de beslaglegging op zijn bankrekening, al hetgeen hij van de Rabobank te vorderen heeft of zal hebben aan Atzema gecedeerd. Laatstgenoemde wil afgifte van het banksaldo, nu de vordering aan hem is gecedeerd. Van Gisteren B.V. meent echter dat het saldo nog steeds onder het beslag valt.  

2. Welk standpunt acht u juist en waarom?

 

Stel dat er ook beslag is gelegd onder de ING-bank op al hetgeen Wieringa te vorderen heeft of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen. Wieringa heeft een positief banksaldo van  €  25.000,-  en daarnaast een niet afgeroepen kredietruimte van € 50.000,-

3. Voor welk bedrag treft het beslag doel en waarom?

 

De beslagverlofrechter heeft de beslaglegging toegestaan onder de voorwaarde dat Van Gisteren B.V. de eis in de hoofdzaak binnen 14 dagen na beslaglegging tegen Wieringa instelt. De overeenkomst tussen partijen kent de volgende geschilbeslechtingsclausule:

‘Alle geschillen naar aanleiding van de aannemingsovereenkomst of daaruit voortvloeiende overeenkomsten, worden beslecht door  arbitrage overeenkomstig de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Bouw.’

Van Gisteren B.V. maakt de arbitrage binnen de gestelde termijn aanhangig. Wieringa stelt dat hiermee geen ‘eis in de hoofdzaak’ is ingesteld. Hiervoor zou het aanhangig maken  van een procedure voor de overheidsrechter nodig zijn.

4. Geef uw mening over deze stelling.

 

Antwoordindicatie tentamen januari 2011

Casus I

Vraag I.1

Op grond van art. 1 Rv wordt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bepaald door de bepalingen in Rv, nu er in casu geen verdrag of EG-Verordening van toepassing is. Uit art. 6 aanhef en sub e Rv vloeit voort dat de Nederlandse rechter in geval van verbintenissen uit onrechtmatige daad rechtsmacht heeft, indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan. Het schadebrengende feit heeft zich in casu inderdaad in Nederland voorgedaan, namelijk Wassenaar. De Nederlandse rechter heeft op basis hiervan dus rechtsmacht.

 

Vraag I.2

De rechtbank is ex art. 42 RO absoluut bevoegd. In casu gaat het om een dagvaardingsprocedure. Het is geen kantonzaak. Immers, het gaat niet om een vordering die op basis van art. 93 Rv door de kantonrechter dient te worden behandeld. Dit betekent dat de sector civiel subsectorcompetent is. Relatief bevoegd is de rechtbank Den Haag op basis van art. 102 Rv. Bij een verbintenis uit onrechtmatige daad is namelijk de rechter bevoegd van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Het schadebrengende feit heeft zich voorgedaan in Wassenaar en Wassenaar valt onder het arrondissement Den Haag.

 

Vraag I.3

Juan heeft noch een bekende woonplaats/werkelijke verblijfplaats in Nederland noch in een Staat als bedoeld in art. 115 lid 1 Rv, zodat ingevolge art. 115 lid 2 Rv de dagvaardingstermijn in deze zaak tenminste drie maanden is.

 

Vraag I.4

De omissie leidt in principe tot nietigheid van de dagvaarding ex art. 120 lid 1 Rv. De advocaat kan zijn fout niettemin vóór de eerste roldatum herstellen door een herstelexploot uit te brengen, ex art. 120 lid 2 Rv. In verband met de in casu in acht te nemen langere dagvaardingstermijn, dient tevens een nieuwe roldatum te worden aangezegd ex art. 120 lid 3 Rv. 

 

Vraag I.5

Bewijsmiddel sub (i) DVD met videobeelden: Heeft op grond van art. 152 lid 2 Rv vrije bewijskracht, nu de wet niet anders bepaalt.

 

Bewijsmiddel sub (ii) in een voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen: Volgens art. 192 lid 1 Rv hebben deze verklaringen dezelfde bewijskracht als in een ʻgewoonʼ geding afgelegde verklaringen, indien alle partijen bij het verhoor aanwezig of vertegenwoordigd zijn geweest. In casu is hiervan sprake. De onderhavige verklaringen hebben derhalve vrije bewijskracht ex art. 152 lid 2 Rv. 2

 

Vraag I.6

Appellabiliteit:

Nu er in deze zaak geen specifieke bepaling is die appel uitsluit en de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen boven de appelgrens van € 1750,- ligt, is op grond van art. 332 lid 1 Rv het vonnis appellabel.

 

Termijn:

Op grond van art. 339 lid 1 Rv is de appeltermijn drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak van het betreffende vonnis.

  

Wijze van instellen:

Hoger beroep dient ex art. 343 Rv, te worden ingesteld door middel van een (appel)dagvaarding.

 

Vraag I.7

Uit artikel 339 lid 3 blijkt dat gedaagde een incidenteel appel kan instellen. Zelfs na het verstrijken van de beroepstermijn. Op straffe van verval dient het incidenteel beroep te worden ingesteld bij conclusie van antwoord. Danny moet de memorie van antwoord nog nemen, dus is het voor hem inderdaad mogelijk om incidenteel beroep in te stellen en op deze wijze de rechter over een hoger schadebedrag te laten oordelen.

 

Vraag I.8

De wettelijke grondslag voor een eisvermeerdering in hoger beroep is art. 353 lid 1 Rv jo art. 130 Rv.

 

Vraag I.9

De twee-conclusie-regel brengt onder andere mee dat eiswijziging in hoger beroep in beginsel niet later dan in de memorie van grieven of van antwoord mag plaatsvinden. Dit ligt besloten in art. 347 lid 1 Rv (zo ook HR 20 juni 2008, NJ 2009, 21, Willemsen Beheer/NOM / HR 19 juni 2009, NJ 2010,154, Wertenbroek qq/Van den Heuvel & Van Vlerken).

Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard. Een uitzondering is mogelijk indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na de eerste conclusiewisseling in hoger beroep gebleken feiten. Dit om te voorkomen dat op basis van achterhaalde of onjuist gebleken feiten moet worden beslist of dat (indien nog mogelijk) een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen, aldus de Hoge Raad in Wertenbroek qq/Van den Heuvel & Van Vlerken. Verdedigbaar is dan ook dat de eisvermeerdering door Danny in de memorie na deskundigenbericht in beginsel toelaatbaar is. 

 

Vraag I.10

Eisen van goede procesorde ex art. 353 Rv jo art. 130 lid 1 Rv is de maatstaf waaraan de rechter uiteindelijk toetst of de eisvermeerdering toelaatbaar is.

 

Casus II

Vraag II.1

Op basis van art. 69 Rv blijft de zaak aanhangig en zal de rechter zo nodig de aanlegger bevelen het inleidende processtuk te verbeteren en of aan te vullen. Dit betekent dat als de procedure wordt ingeleid met het verkeerde processtuk dit niet fataal is. 

 

Vraag II.2

Aangezien het hier gaat om een eenzijdig verzoek tot echtscheiding door Tom Kouwehoven dient een afschrift te worden betekend aan de andere echtgenoot (Karin Bloem) ingevolge art. 816 lid 1 Rv.

 

Vraag II.3

Indien het exploot, zoals in casu, lijdt aan een gebrek, dan zijn volgens art. 816 lid 3 Rv de artikelen 120 en 121 Rv overeenkomstig van toepassing. In deze zaak wordt gevraagd of de rechter nog herstel kan bevelen. Het antwoord luidt hierop bevestigend. Hij zal herstel kunnen bevelen in het geval van art. 121 lid 2 Rv.

 

Vraag II.4

Tom Kouwehoven heeft enkel beroep ingediend tegen een nevenvoorziening (hoogte kinderalimentatie). Karin Bloem wil nu, nadat de appeltermijn is verlopen, appel instellen tegen het toegewezen verzoek tot echtscheiding. Het instellen van een incidenteel appel door Karin Bloem is niet meer mogelijk. Uit art. 820 lid 4 Rv vloeit namelijk voort dat een incidenteel appel tegen een echtscheidingsbeslissing niet meer mogelijk is, indien het verzoek tot echtscheiding is toegewezen. 

 

Casus III

Vraag III.1

Er is geen sprake van een executoriale titel, zoals omschreven in art. 430 Rv. Dit betekent dat het hier gaat om conservatoire beslagen.

 

Beslag op de bankrekening:

Dit is een conservatoir derdenbeslag, als bedoeld in art. 718 Rv jo art. 475 Rv.

 

Beslag op het vakantiehuis:

Dit is een conservatoir beslag op een onroerende zaak, als bedoeld in art. 725 Rv.

 

Vraag III. 2

Op grond van art. 720 Rv jo art. 475h lid 1 kan een vervreemding van een door het beslag getroffen vordering, tot stand gekomen nadat het beslag is gelegd, niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen. Dit noemt men ook wel de blokkerende werking van het beslag. Van Gisteren B.V. heeft dus gelijk.

 

Vraag III.3

Het beslag treft niet de op het moment van de beslaglegging nog onbenutte kredietruimte, volgens de Hoge Raad in HR 29 oktober 2004, NJ 2006, 203 Van den Bergh/Van der Walle. Het beslag treft dus enkel het positief banksaldo € 25.000,-. 

 

Vraag III.4

Is door het aanhangig maken van de arbitrage door Van Gisteren B.V., nu voldaan aan het vereiste van art. 700 lid 3 Rv? Het artikellid eist dat binnen een door de voorzieningenrechter vast te stellen termijn een eis in de hoofdzaak moet zijn ingesteld. Aangezien het aanhangig maken van een arbitrage tot doel strekt een executoriale titel te verkrijgen, kan men concluderen dat aan het vereiste van art. 700 lid 3 Rv is voldaan. Immers, Van Gisteren B.V. wil dat Wieringa veroordeeld wordt tot betaling van € 165.000,- en zal bij weigering door Wieringa hieraan te voldoen, maatregelen willen nemen om dit af te dwingen. De stelling gaat dus niet op.

 

 

Tentamen juni 2010

 

Casus I

Frederik de Bolder (wonende te Amsterdam) is vermogensbeheerder, en beheert voor verschillende vermogende particulieren beleggingsportefeuilles. De kredietcrisis gaat evenwel ook niet voorbij aan De Bolder. Nadat hij jarenlang grote rendementen heeft behaald voor zijn cliënten, ziet hij vanaf het najaar van 2008 de waarde van de beleggingsportefeuilles fors dalen. Dit geldt ook voor de beleggingsportefeuille van het echtpaar Meyenfeldt (wonende te Baarn). Op advies van De Bolder heeft het echtpaar Meyenfeldt destijds belegd in het Moldau Fonds, een fonds dat zich met name richt op investeringen in Oost-Europa. Het grootste deel van het Moldau Fonds betreft een investering in autofabriek BORAT in Praag. De dalende autoverkoop ten gevolge van de economische malaise lijkt een belangrijke oorzaak te zijn voor de daling van de waarde van de beleggingsportefeuille. Het echtpaar Meyenfeldt meent dat De Bolder hun financiële belangen niet goed heeft behartigd, en wil door middel van een gerechtelijke procedure een schadevergoeding van € 1.500.000 verkrijgen (de waardedaling van de beleggingsportefeuille).

1. Nadat de inleidende dagvaarding is uitgebracht, blijkt op de datum waartegen De Bolder is opgeroepen dat is gedagvaard tegen een niet-bestaande roldatum.
Op welke twee wijzen zou dit nog kunnen worden hersteld?                                     

2. Stel dat in de inleidende dagvaarding niet is voldaan aan de substantiëringsplicht. Heeft dit ten gevolge dat de dagvaarding nietig is?

 

In het vervolg van de casus kunt u er vanuit gaan dat de dagvaarding op de juiste wijze is betekend en aangebracht op de in de dagvaarding genoemde roldatum. Nadat De Bolder voor antwoord heeft geconcludeerd, beveelt de rechter een comparitie van partijen. Daags voor de comparitie stuurt de advocaat van De Bolder nog een nagekomen productie toe aan de rechtbank. Het betreft een in de Tsjechische taal gestelde overeenkomst van 50 pagina’s, waaruit volgens de advocaat van De Bolder blijkt dat er juist een grote order bij BORAT is binnengekomen, op grond waarvan de verwachting bestaat dat de aandelen BORAT op korte termijn flink in waarde zullen stijgen. Volgens de advocaat van De Bolder moet met deze omstandigheid rekening gehouden worden in de onderhavige procedure. Het echtpaar Meyenfeldt stelt daarentegen dat zij te weinig tijd heeft gehad om van de overeenkomst kennis te nemen.

3. Welke beslissing zal de rechter nemen met betrekking tot deze productie?

 

Tijdens de comparitie voert De Bolder aan dat hij zijn aansprakelijkheidsverzekeraar in vrijwaring wil oproepen, voor het geval dat hij in de hoofdzaak wordt veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het echtpaar Meyenfeldt. Hij stelt daartoe tijdens de comparitie een vordering tot oproeping in vrijwaring in.

4. Welke beslissing zal de rechter nemen met betrekking tot deze vordering?

 

Na afloop van de comparitie wijst de rechter een vonnis, waarbij aan het echtpaar Meyenfeldt wordt opgedragen te bewijzen dat tussen partijen is overeengekomen dat De Bolder de gehele beleggingsportefeuille van het echtpaar Meyenfeldt zou liquideren, zodra er ook maar van enige waardedaling sprake zou zijn. Het echtpaar Meyenfeldt beroept zich in dit verband op:
(i) de schriftelijke beleggingsovereenkomst, welke door beide partijen is ondertekend; en

(ii) een schriftelijke verklaring van de zoon van het echtpaar Meyenfeldt – die aanwezig is geweest bij alle gesprekken die het echtpaar Meyenfeldt met De Bolder heeft gevoerd – waaruit blijkt dat bovenbedoelde afspraak omtrent het liquideren van de beleggingsportefeuille reeds tijdens het eerste gesprek is gemaakt. Deze verklaring is niet ondertekend.

5. Welke bewijskracht komt in de onderhavige procedure toe aan de bewijsmiddelen sub (i) en sub (ii), en waarom?

 

Na de bewijslevering door het echtpaar Meyenfeldt komt de zaak wederom voor vonnis te staan. Twee jaar later heeft de rechtbank echter nog steeds geen vonnis gewezen.

6. Aan de hand van welke criteria kan worden getoetst of er sprake is van een berechting binnen een redelijke termijn?

 

Stel dat de rechtbank een eindvonnis wijst, waarin de vordering van het echtpaar Meyenfeldt wordt toegewezen tot een bedrag van € 500.000, en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen. Dit eindvonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De Bolder is het met dit eindvonnis niet eens, en stelt daartegen tijdig en op de juiste wijze hoger beroep in.

7. Kan het eindvonnis van de rechtbank door het echtpaar Meyenfeldt onmiddellijk ten uitvoer worden gelegd, gelet op het inmiddels door De Bolder ingestelde hoger beroep?

 

Blijkens de appeldagvaarding en de memorie van grieven wordt door De Bolder enkel gegriefd tegen de toewijzing van het bedrag van € 500.000.

8. Kan het Hof ambtshalve een bedrag hoger dan € 500.000 aan schadevergoeding toewijzen? Zo ja, op basis waarvan? Zo neen, waarom niet?

 

Inmiddels zijn na het wijzen van het eindvonnis door de rechtbank vier maanden verstreken en dient het echtpaar Meyenfeldt in de appelprocedure de memorie van antwoord in te dienen. Zij vinden de hoogte van de toegewezen schadevergoeding te laag.

9. Kan het echtpaar Meyenfeldt er nog voor zorgen dat de appelrechter over een hoger bedrag aan schadevergoeding oordeelt dan het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 500.000? Zo ja, waarom en op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

 

Ondertussen gaat het niet goed met het bedrijf van De Bolder (een eenmanszaak). Zo is hij al enige tijd niet meer in staat om de maandelijkse huurbetalingen terzake het bedrijfspand in Utrecht dat hij van GoedVast B.V. (gevestigd te Rotterdam) huurt, te voldoen. GoedVast heeft in dat verband een vordering van € 20.000 op De Bolder, en wil in een gerechtelijke procedure ontruiming van het bedrijfspand en betaling van de achterstallige huurpenningen vorderen.

10. Bij welke absoluut en relatief bevoegde Nederlandse rechter kan deze procedure aanhangig worden gemaakt? Bespreek in dit verband ook de subsectorcompetentie.

 

Stel dat de rechter in de procedure tussen GoedVast en De Bolder in het eindvonnis oordeelt dat het bedrijfspand moet worden ontruimd, en dat De Bolder € 20.000 aan GoedVast dient te betalen. In het dictum van dat vonnis wordt evenwel abusievelijk een bedrag van € 200.000 toegewezen (een nul teveel, maar uit de overwegingen blijkt duidelijk dat een bedrag van € 20.000 bedoeld is).

11. Wat kan De Bolder nog tegen laatstgenoemd vonnis ondernemen, anders dan het instellen van hoger beroep?

 

Casus II

Klazien Medema en Jan Govers zijn ruim twintig jaar getrouwd. Op een kwade dag neemt Jan de benen. Na vijf maanden laat Jan haar weten dat hij in Arnhem woont. Klazien wil scheiden en besluit (eenzijdig) een echtscheidingsprocedure aanhangig te maken (1:150 BW).

1. Met welk processtuk wordt deze procedure ingeleid?

2. Wie behoort het processtuk in te dienen en is het fataal als het processtuk niet op de voorgeschreven wijze wordt ingediend?

 

In eerste instantie wilde Klazien niets meer met Jan te maken hebben en derhalve ook geen financiële tegemoetkoming van Jan. Gaandeweg de procedure verandert ze van gedachten. Zij wil dat Jan na de scheiding partneralimentatie gaat betalen.

3. Kan de alimentieclaim alsnog aan de rechter worden voorgelegd? Zo ja, op welke wijze dient dit te geschieden? Zo neen, waarom niet?

 

Jan en Klazien hebben één dochter, Elize genaamd. Klazien wil dat Elize (10 jaar) voor de duur van het geding aan haar zal worden toevertrouwd.

4. Kan deze regeling bij wijze van een voorlopige voorziening aan de rechter worden voorgelegd? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

 

Jan laat niets van zich horen en verschijnt niet in de door Klazien geëntameerde procedure. Nadat op 15 december 2009 de op 2 december 2009 gewezen uitspraak aan Jan is betekend, krijgt hij spijt van zijn beslissing Klazien te verlaten.

5. Kan hij nog tegen de rechterlijke uitspraak opkomen? Zo ja, hoe en tot wanneer heeft hij de tijd om dat te doen? Zo neen, waarom niet?

 

 

Casus III

Op vrijdagavond 11 september 2009 wordt Maurice Boomen, een fitness-trainer, op het voetgangerspad geschept door een auto. De auto werd bestuurd door Frank Machielsen. Boomen heeft door het ongeval zijn beide benen verloren en ernstig hersenletsel opgelopen: hij is volledig arbeidsongeschikt.

U bent de advocaat van Boomen. Boomen stelt zich op het standpunt dat het ongeval geheel te wijten is aan Machielsen en houdt derhalve Machielsen aansprakelijk voor de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden. U krijgt van Boomen opdracht om een procedure te entameren, waarin wordt geëist dat Machielsen wordt veroordeeld tot vergoeding van: de materiële schade; € 50.000, de immateriële schade; € 75.000, alsmede de inkomensschade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.

Voordat u een procedure aanspant tegen Machielsen, ontvangt u informatie waaruit blijkt dat Machielsen eigenaar is van een zeiljacht dat op het ogenblik in de winterstalling van de firma Holland International Shipyard in Vlissingen ligt. U adviseert Boomen om beslag te laten leggen op dit schip.

1. Welk soort beslag zal er gelegd worden, en waarom?

2. Door wie wordt dat beslag gelegd?

3. Wat is de ratio van het leggen van dit beslag en wat zijn de gevolgen van de beslaglegging?

 

Volgens de echtgenote van Machielsen is zij de eigenaresse van het in beslag genomen zeiljacht. Zij is buiten elke gemeenschap van goederen met Machielsen getrouwd. Het beslag is dus ten onrechte gelegd. Zij vraagt haar advocaat Weters actie te ondernemen.

4. Wat kan advocaat Weters tegen het gelegde beslag ondernemen?

 

Antwoordindicatie tentamen juni 2010

 

Vraag I.1

Eerste herstelwijze:

Uit art. 125 lid 4 Rv volgt dat binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde (foutieve) roldatum een herstelexploot kan worden uitgebracht, waarin tegen een nieuwe (juiste) roldatum gedagvaard wordt.

 

Tweede herstelwijze:

Uit HR 22-4-2005, NJ 2006, 502 (Pots/Van den Hoek) vloeit voort dat dit verzuim ook kan worden hersteld doordat de zaak met (al dan niet stilzwijgende) toestemming van de wederpartij alsnog op de rol wordt geplaatst.

 

Vraag I.2

Het antwoord is nee. Uit art. 120 lid 4 Rv blijkt dat de sanctie van nietigheid niet geldt met betrekking tot de substantiëringsplicht.

 

Vraag I.3

Ingevolge HR 29-11-2002, NJ 2004, 172 (Dipasa Europe/Huyton) dient de rechter er (ook) ambtshalve op te letten dat partijen voldoende tijd krijgen voor een behoorlijke kennisname van de stukken en voldoende tijd krijgen voor een deugdelijke voorbereiding van verweer hiertegen. Dit vloeit (ook) voort uit het vereiste van hoor en wederhoor neergelgd in art. 19 Rv en/of art. 6 EVRM). De rechter zal de productie buiten beschouwing moeten laten nu niet aan dit vereiste is voldaan of hij zal een nieuwe termijn vast moeten stellen.

 

Vraag I.4

Ingevolge art. 210 lid 1 Rv dient de gedaagde partij die meent gronden te hebben om iemand in vrijwaring op te roepen, en dat nog niet heeft gedaan vóór de dag waarop de hoofdzaak moet dienen, zulks te doen bij met redenen omklede conclusie vóór alle weren op de voor de conclusie van antwoord bepaalde roldatum. In casu wordt de oproeping in vrijwaring pas gevorderd tijdens de comparitie van partijen. De gedaagde is dus te laat. De rechter zal deze vordering dan ook afwijzen.

 

Vraag I.5

Bewijsmiddel sub (i) beleggingsovereenkomst:

Op grond van art. 156 Rv betreft dit een onderhandse akte. Ingevolge art. 157 lid 2 Rv

heeft de beleggingsovereenkomst dwingende bewijskracht.

Bewijsmiddel sub (ii) schriftelijke verklaring zoon:

Nu de verklaring niet is ondertekend, is geen sprake van een akte in de zin van art. 156 Rv. Ingevolge art. 152 lid 2 Rv heeft deze verklaring vrije bewijskracht.

 

Vraag I.6

De criteria aan de hand waarvan kan worden getoetst of er sprake is van een berechting binnen redelijke termijn worden genoemd in EHRM 25-6-1987, NJ 1990, 231 (Capuano/Italië) en houden verband met het bepaalde in art. 6 EVRM.

Getoetst moet worden aan:

  • ‘the complexity of the case’;
  • ‘the conduct of the applicant’;
  • ‘the conduct of the judicial authorities’

 

 

Vraag I.7

Ja, het vonnis is immers uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Op grond van art. 350 lid 1 Rv heeft een ingesteld hoger beroep in dat geval geen schorsende werking.

 

Vraag I.8

Nee, dit is niet mogelijk. De appelrechter is namelijk gebonden aan hetgeen door partijen is aangebracht. Dit noemt men de negatieve zijde van de devolutieve werking.

 

Vraag I.9

Indien het echtpaar Meyenfeldt haar gehele vordering in eerste aanleg ad € 1.500.000 in appel ter discussie wil stellen, dient zij incidenteel appel in te stellen. Uit art. 339 lid 3 Rv volgt dat incidenteel appel ook kan worden ingesteld nadat de termijn van beroep is verstreken en dat incidenteel appel wordt ingesteld bij de conclusie van antwoord. Het echtpaar Meyenfeldt kan aldus trachten te bewerkstelligen dat de appelrechter een hoger bedrag aan schadevergoeding toekent.

 

Vraag I.10

Absoluut bevoegd:

De rechtbank op grond van art. 42 RO.

Subsectorcompetentie:

Het gaat in casu om een dagvaardingszaak zodat art. 93 sub c Rv van toepassing is. Het betreft immers een vordering met betrekking tot een huurovereenkomst. De kennisname van deze zaak behoort derhalve tot de competentie van de sector kanton.

 

Relatief bevoegd:

Ex art. 103 Rv is in zaken betreffende huur van bedrijfsruimte in de zin van art. 7:290 BW uitsluitend bevoegd de rechter binnen wiens rechtsgebied het gehuurde of het grootste gedeelte daarvan is gelegen. Dat is de rechter in Utrecht.

 

Vraag I.11

Het gaat hier om een kennelijke verschrijving, welke zich leent voor eenvoudig herstel. Op grond van art. 31 Rv kan De Bolder de rechter (te allen tijde) verzoeken om het vonnis te verbeteren.

 

Vraag II.1

De procedure dient te worden ingeleid met een verzoekschrift. Dit blijkt uit de redactie van onder meer art. 1:150 BW en art. 1:151 BW.

 

Vraag II.2

Ex art. 278 lid 3 Rv, dient het verzoekschrift ondertekend te worden door een advocaat. De advocaat is dan degene die naast de ondertekening het verzoekschrift ter griffie indient,ex art. 278 lid 2 Rv.

 

Is het fataal als het processtuk niet op de voorgeschreven wijze wordt ingediend?

Nee, dat is niet fataal. De rechter biedt bij verzuim op basis van art. 281 lid 1 Rv de verzoeker gelegenheid binnen een door hem te stellen termijn dit verzuim te herstellen.

 

Vraag II.3

Ex art. 283 Rv jo 130 lid 1 Rv is de verzoeker bevoegd schriftelijk het verzoek te veranderen en/of te vermeerderen, zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gewezen. De alimentieclaim kan dus alsnog worden voorgelegd.

Vraag II.4

Op grond van art. 821 lid 1 Rv, kan de verzoeker de rechter vragen om een voorlopige voorziening te treffen tot het tijdstip waarop een zodanige voorziening indien gegeven haar kracht verliest ingevolge art. 826 Rv. Ex art. 826 lid 1 b Rv doet zich in casu nog niet voor. Dus: een voorlopige voorziening kan nog worden verzocht.

 

Vraag II.5

Op grond van art. 820 lid 1 Rv heeft Jan vanaf de dag van de betekening, drie maanden de tijd om hoger beroep in te stellen. Het hoger beroep dient uiterlijk ingediend te worden op 15 maart.

 

Vraag III.1

Er is geen executoriale titel zoals staat omschreven in art. 430 Rv. Dit betekent dat er een conservatoir beslag wordt gelegd op het schip/jacht ex art. 728 Rv.

 

Vraag III.2

Dit geschiedt door een deurwaarder ex art. 702 lid 1 Rv jo 565 lid 1 Rv.

 

Vraag III.3

Ratio:

Verzekering van verhaal na veroordeling van Machielsen tot betaling van de schadevergoeding.

Gevolg:

Een vervreemding, bezwaring, onderbewindstelling, verhuring enzovoorts kan niet tegen de beslaglegger (Boomen) worden ingeroepen ex art. 728a lid 1 Rv jo 566 lid 2 Rv. Dit noemt men ook wel de blokkerende werking van het beslag.

 

Vraag III.4

Advocaat Weters kan in dat geval opheffing van het beslag vorderen in kort geding ex art. 705 lid 1 Rv.
 

 

Tentamen december 2009

 

Casus I

In de zomer van 2009 heeft op Scheveningen de 30e editie van het jaarlijkse Internationale Vuurwerkfestival plaatsgevonden. In het kader van dit jubileum zou CityEvents B.V. (gevestigd te ’s-Hertogenbosch) een extra vuurwerkshow verzorgen op de avond voorafgaande aan het festival. CityEvents had daartoe vuurwerk ingekocht bij FireCracker (een vennootschap naar het recht van de Volksrepubliek China, gevestigd te Shanghai). FireCracker zou het vuurwerk volgens de overeenkomst één maand voor de show afleveren in ’s-Hertogenbosch, doch deze levering is – ondanks aanmaningen door CityEvents – uitgebleven. CityEvents heeft zich daarom genoodzaakt gezien om op stel en sprong vuurwerk bij een andere leverancier in te kopen, teneinde de show doorgang te laten vinden. De extra kosten die CityEvents in dit verband heeft moeten maken (€400.000), wil zij in een gerechtelijke procedure verhalen op FireCracker.

1. Waarom heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in een door CityEvents tegen FireCracker aanhangig te maken procedure?

2. Bij welke absoluut en relatief bevoegde Nederlandse rechter kan deze procedure aanhangig worden gemaakt? Bespreek in dit verband ook de subsectorcompetentie.

 

Stel dat FireCracker op de in de dagvaarding aangezegde roldatum niet bij advocaat verschijnt. Nadat de rechter heeft vastgesteld dat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, wordt tegen FireCracker verstek verleend. Stel verder dat in de dagvaarding enkel de extra kosten ad €400.000 gevorderd worden, maar dat CityEvents in de aanhangige procedure ook nakoming wil vorderen van het in de overeenkomst opgenomen boetebeding ad €200.000.

3. Kan CityEvents in de aanhangige procedure alsnog nakoming van het boetebeding ad €200.000 vorderen? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

4. Zou FireCracker alsnog aan de procedure kunnen deelnemen? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

 

Stel dat FireCracker wèl bij advocaat op de in de dagvaarding aangezegde roldatum is verschenen, en bij conclusie van antwoord verweer heeft gevoerd. Nadat een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden, wijst de rechter een vonnis waarin wordt overwogen dat de extra kosten die CityEvents heeft moeten maken voor toewijzing in aanmerking komen, doch dat voor de vaststelling van de hoogte van deze kosten nadere bewijslevering door CityEvents noodzakelijk is.

 

Het dictum van dit vonnis luidt:

‘Laat CityEvents toe tot het bewijs van de hoogte van de extra kosten die zij heeft moeten maken in het kader van de aankoop van vervangend vuurwerk voor de vuurwerkshow op Scheveningen.

Houdt iedere verdere beslissing aan.’

5. Hoe kwalificeert u bovenbedoeld vonnis, en de daarin vervatte rechtsoverweging omtrent de toewijsbaarheid van de schadevergoeding, en waarom?

6. Onder welke voorwaarde(n) is het voor FireCracker mogelijk om tegen bovenbedoeld vonnis onmiddellijk hoger beroep in te stellen? Geef daarbij aan binnen welke termijn en op welke wijze dit dient te gebeuren.

 

Omdat het CityEvents allemaal wat lang gaat duren, besluit zij in kort geding een voorschot van €200.000 te vorderen op het uiteindelijk in de bodemprocedure aan haar toe te kennen bedrag.
7. Aan de hand van welke criteria dient de voorzieningenrechter te beoordelen of deze vordering van CityEvents voor toewijzing in aanmerking komt?

 

Ter securisering van haar vorderingen heeft CityEvents beslag (laten) leggen op:

(i) de bankrekening die FireCracker in Nederland aanhoudt bij ING Bank te Amsterdam;

(ii) de volledige bedrijfsvoorraad, zoals deze zich bevindt in het opslagmagazijn van FireCracker in het havengebied van Amsterdam.
 

8. Zijn de gelegde beslagen sub (i) en sub (ii) conservatoir of executoriaal, en waarom?

9. Is gegronde vrees voor verduistering vereist met betrekking tot de beslagen sub (i) en sub (ii)?

 

Nadat beslag is gelegd op haar bankrekening, cedeert FireCracker al hetgeen zij op ING Bank te vorderen heeft en zal hebben aan Klaassen. Klaassen vordert vervolgens afgifte van het banksaldo. CityEvents meent echter, dat het banksaldo nog steeds onder haar beslag valt en dat zij zich daarop na verkrijging van een executoriale titel mag verhalen.

10. Wie heeft gelijk en waarom?

 

Casus II

Bert Vezel en Marianne Aalstra zijn betrokken bij een verkeersongeval. Ten aanzien van het ongeval kan van de navolgende gegevens worden uitgegaan.

  • Op zaterdagavond 24 oktober 2009 heeft zich omstreeks 21.00 uur op het fietspad langs de Venisserlaan te Maastricht, een aanrijding voorgedaan tussen Vezel en Aalstra. Vezel reed op een snorfiets en Aalstra reed op een bromfiets en kwam uit de tegenovergestelde richting.
  • Het fietspad heeft een breedte van ongeveer twee meter en is bestemd voor verkeer vanuit twee richtingen.
  • Ter geleiding van het verkeer is het fietspad door middel van een onderbroken streep verdeeld in twee rijhelften.
  • Ten tijde van het ongeval verkeerde Aalstra onder invloed van alcohol. Ongeveer vier uren na het ongeval is bij haar bloed afgenomen. Daarin bleek sprake van 0,95 mg alcohol per ml bloed. Aalstra heeft hiermede de norm van art. 8 lid 2, aanhef en onder b Wegenverkeerswet overtreden.
  • Aalstra komt er met enkel een geschaafde knie van af. Bij Vezel daarentegen is het rechterjukbeen gebroken. Ook heeft hij een ernstige fractuur aan zijn rechterbovenbeen.

 

Vezel meent dat Aalstra aansprakelijk is voor de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden. Volgens Vezel hield Aalstra namelijk onder invloed van alcohol onvoldoende rechts en is daardoor de veroorzaker van het ongeval. Huiben is de advocaat van Vezel. Hij dagvaardt Aalstra en vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat Aalstra aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit het ongeval d.d. 24 oktober 2009 en Aalstra te veroordelen tot vergoeding van de door Vezel geleden en nog te lijden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Het proces-verbaal van de politie bevat naast de verklaringen van Vezel en Aalstra ook verklaringen van getuige A en getuige B.
Huiben wil de getuigen A en B laten horen door een rechter om te kijken of het verhaal van Vezel over de toedracht van het ongeval wordt ondersteund.

 

1)                  Kan Huiben dit aan het begin van de reeds aanhangige procedure bewerkstelligen? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

 

Tijdens de procedure blijft de toedracht van het ongeval onduidelijk. Met name wordt niet duidelijk of de wegas door één of door beide partijen is overschreden. Wel staat vast dat Aalstra onder invloed van alcohol heeft gereden, zoals hierboven reeds vermeld.

 

2)                  Zal de rechter in casu de omkeringsregel dienen toe te passen? Zo ja, waarom, en wat zijn de gevolgen hiervan? Zo neen, waarom niet, en wat zijn de gevolgen hiervan?

 

3)                  Welke bewijskracht komt in de onderhavige procedure toe aan:

a)                  het proces-verbaal van de politie;

b)                  de getuigenverklaring van Aalstra.

 

Casus III

Agnes Peek (wonende te Leiden) werkt als winkelbediende op de parfumerieafdeling van het warenhuis het Wespennest B.V., gevestigd te Utrecht. Zij is onheus bejegend door haar afdelingsmanager, Berend Kloppenburg (wonende te Breda). Hij heeft getracht haar te verleiden. Omdat zij niet is ingegaan op zijn avances, laat hij haar nu alle rotklussen opknappen die hij maar kan bedenken. Ze is niet langer in staat onder hem te werken. Zij wil de arbeidsovereenkomst zo spoedig mogelijk beëindigen. Vanwege 25 jaar trouwe dienst bij het Wespennest meent Peek recht te hebben op een “gouden handdruk”. Zij wil hiervoor de weg van art. 7:685 BW bewandelen door een ontbindingsprocedure tegen de werkgever te entameren.
1. Bij welke absoluut en relatief bevoegde rechter zal deze procedure kunnen worden gevoerd? Bespreek in dit verband ook de subsectorcompetentie.

 

De werkgever dient veertien dagen voor de mondelinge behandeling een verweerschrift in, maar verschijnt niet ter terechtzitting.

2. Kan de rechter hieraan de conclusie verbinden dat de werkgever hiermee zijn verweer heeft prijsgegeven?

 

Agnes Peek heeft enige tijd geleden een aantal zeer kostbare parfumflessen stuk laten vallen. Daarbij hebben klanten splinters glas in hun ogen gekregen. De schade van de klanten gezamenlijk bedraagt € 250.000. Het warenhuis vergoedt de schade en zoekt verhaal op Peek. Peek betwist de vordering van het warenhuis. Partijen komen overeen dat zij hun geschil zullen voorleggen aan het Nederlands Scheidsgerecht voor de warenhuizen (u mag aannemen dat dit bestaat).

3. Is dit een ad hoc arbitrage? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

 

Stel dat het scheidsgerecht de vordering van het warenhuis toewijst, maar Peek weigert aan het scheidsrechterlijk vonnis te voldoen, welke rechtsmaatregel zou het warenhuis dan kunnen nemen?

 

Antwoordindicatie tentamen december 2009

 

Casus I

Vraag I.1 (7 punten)

Nu er in casu geen verdrag of EG-verordening van toepassing is, wordt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter op grond van art. 1 Rv bepaald door de algemene bepalingen neergelegd in deze afdeling (art. 2 Rv e.v.). 

Uit art. 6 aanhef en art. 6 sub a Rv vloeit voort dat de Nederlandse rechter ingeval van verbintenissen uit overeenkomst rechtsmacht heeft, indien de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. In art. 6a sub a Rv staat vermeld dat voor de toepassing van art. 6 sub a Rv de plaats van uitvoering in Nederland is gelegen voor de koop en verkoop van roerende zaken,  indien de zaken volgens de overeenkomst in Nederland geleverd werden of geleverd hadden moeten worden. In casu is dit het geval. 

 

Vraag I.2 (11 punten)

Op grond van art. 42 RO is de rechtbank absoluut bevoegd. Voor de subsectorcompentie dient men te kijken naar art. 93 Rv. Het gaat hier immers om een dagvaardingszaak. Nu zich niet één van de in dat artikel genoemde situaties zich voordoet, behoort de kennisname van de zaak tot de competentie van de sector civiel. Met betrekking tot de relatieve bevoegdheid is art. 109 Rv van toepassing. In casu wijst art. 99 Rv namelijk geen rechter in Nederland aan. Op basis van art. 109 Rv is dan de rechter van de woonplaats van de eiser bevoegd. In casu is de rechter in ’s-Hertogenbosch bevoegd.

 

Vraag I.3 (7 punten)

Aangezien CityEvents in de dagvaarding nog geen betaling van het boetebeding heeft gevorderd, komt dit neer op een vermeerdering van eis. Uit art. 130 lid 1 Rv volgt dat een vermeerdering van eis mogelijk is, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Dit dient te geschieden bij conclusie of akte ter rolle. Nu FireCracker niet in het geding is verschenen, is een eisvermeerdering ingevolge art. 130 lid 3 Rv evenwel alleen mogelijk, indien CityEvents deze eisvermeerdering tijdig bij exploot aan FireCracker kenbaar heeft gemaakt.

 

Vraag I.4 (7 punten)

Op grond van art. 139 Rv is tegen FireCracker verstek verleend, nu zij niet in het geding is verschenen. Uit art. 142 Rv volgt dat FireCracker dit verstek kan zuiveren door alsnog advocaat te stellen. Dit kan zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. In casu is nog geen eindvonnis gewezen, zodat FireCracker op deze wijze alsnog aan de procedure zou kunnen deelnemen.

 

Vraag I.5 (4 punten)

Aangezien er in het dictum geen definitieve beslissing wordt genomen omtrent enig deel van het gevorderde, is het door de rechtbank gewezen vonnis een tussenvonnis.

De rechtsoverweging omtrent de toewijsbaarheid van de schadevergoeding betreft een bindende eindbeslissing, nu de rechter daarmee uitdrukkelijk en zonder (enig) voorbehoud heeft geoordeeld dat de vordering tot schadevergoeding voor toewijzing in aanmerking komt.

 

Vraag I.6 (12 punten)

Ingevolge art. 337 lid 2 Rv is tussentijds hoger beroep van een tussenvonnis uitgesloten, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Nu uit het dictum niet blijkt dat de rechter anders heeft bepaald, kan instelling van hoger beroep tegen dit tussenvonnis enkel worden ingesteld op de “voorwaarden” vermeld in HR 23-1-2004, NJ 2005, 510 (Ponteecen/Stratex c.s.). FireCracker dient zich binnen de beroepstermijn te wenden tot de rechter die het vonnis heeft gewezen met het verzoek om alsnog te bepalen dat (hoger) beroep tegen dit tussenvonnis kan worden ingesteld. Op grond van art. 339 lid 1 Rv dient het hoger beroep te zijn ingesteld binnen drie maanden vanaf de dag van uitspraak. Dit geschiedt door middel van een (appel)dagvaarding ex art. 343 Rv.

 

Vraag I.7 (9 punten)

Het betreft hier een geldvordering in kort geding. Ingevolge HR 29-3-1985, NJ 1986, 84 (M’Barek/Van der Vloodt) kan een dergelijke vordering met succes worden ingesteld indien (cumulatief):

  • het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is;
  • feiten en omstandigheden meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist;
  • de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen de vraag naar de onmogelijkheid van terugbetaling (restitutierisico) betrekt.

 

Vraag I.8 (4 punten)

Aangezien er in casu nog geen executoriale titel is, als bedoeld in art. 430 Rv zijn de gelegde beslagen conservatoir:

sub (i) een conservatoir beslag op de bankrekening;

en sub (ii) een conservatoir beslag op de bedrijfsvoorraad.

 

Vraag I.9 (7 punten)

Beslag sub (i) bankrekening:

Art. 718 e.v. Rv bevatten geen (verwijzings)regel dienaangaande, zodat ten aanzien van dit beslag geen vrees voor verduistering vereist is.

Beslag sub (ii) bedrijfsvoorraad:

Op grond van art. 711 lid 1 Rv dient voor het verkrijgen van verlof  in beginsel aangetoond te worden dat er gegronde vrees voor verduistering bestaat. Echter, nu FireCracker geen bekende woonplaats in Nederland heeft, kan in casu op grond van art. 765 Rv beslag worden gelegd  zonder dat vrees voor verduistering behoeft te worden aangetoond.

 

Vraag I.10 (7 punten)

Ingevolge art. 720 Rv j° art. 475h lid 1 Rv kan een vervreemding, bezwaring, afstand of onderbewindstelling van een door het beslag getroffen vordering, tot stand gekomen nadat het beslag is gelegd, niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen, zodat CityEvents gelijk heeft. Zulks volgt ook uit HR 25-1-1991, NJ 1992, 552 (Van Berkel/Tribosa).

 

Casus II

Vraag II.1 (3 punten)

Ja, Huijben kan dit bewerkstelligen. Uit art. 186 lid 2 Rv volgt immers dat de rechter op verzoek van een partij een voorlopig getuigenverhoor kan bevelen, ook tijdens een reeds aanhangig geding. Op deze wijze kan Huiben getuigen A en B laten horen door een rechter om te kijken of het verhaal van Vezel over de toedracht van het ongeval wordt ondersteund.

 

Vraag II.2 (12 punten)

Omkeringsregel: HR 24 december 1999, NJ 2000, 428 (Gouda/Lutz) of Kastelijn/Achtkarpselen.

Criteria arrest:

Er moet sprake zijn van een norm die dient ter voorkoming van een specifiek gevaar terzake van het ontstaan van schade bij een ander.

Voor de toepassing van de omkeringsregel dient het volgende vast te staan:

  • dat de litigieuze gedraging in strijd is met die norm; 
  • en dat het gevaar zich heeft verwezenlijkt.

Toepassing criteria op de casus:

In casu is aan alle voorwaarden voor toepassing van de omkeringsregel voldaan. 

 Of

  • De norm ter voorkoming van een specifiek gevaar: de norm van art. 8 lid 2 (aanhef en onder b) Wegenverkeerswet strekt specifiek ter voorkoming van verkeersongevallen;
  • De gedraging van Aalstra die in strijd is met de betreffende norm: rijden onder invloed van het toegestane alcoholpercentage;
  • Het gevaar dat zich verwezenlijkt: het verkeersongeval.

 

Conclusie:

De rechter dient de omkeringsregel toe te passen.

 

Gevolgen van de toepassing van de omkeringsregel: 

Het causaal verband tussen het rijden onder invloed en het verkeersongeval is hiermee gegeven. Op grond van deze regel moet worden aangenomen dat Aalstra aansprakelijk is, tenzij Aalstra bewijst (aannemelijk maakt) dat het ongeval ook zonder dit gevaarzettend gedrag zou zijn ontstaan.

 

Vraag II.3 (9 punten).

a. Proces-verbaal politie: 

De bewijskracht is aan het oordeel van de rechter overgelaten (vrije bewijskracht) ex art. 152 lid 2 Rv.

 

Getuigenverklaring Aalstra b.   

Aalstra is partijgetuige (of een partij die als getuige optreedt). Uit art. 164 lid 2 Rv kan een verklaring omtrent haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt tot aanvulling van onvolledig bewijs: in dat geval heeft de getuigenverklaring vrije bewijskracht ex art. 152 lid 2 Rv.

 

Casus III

Vraag III.1 (10 punten)

De rechtbank is op grond van art. 42 RO absoluut bevoegd. Ingevolge art. 7:685 BW behoort de kennisname van de zaak tot de competentie van de kantonrechter (subsector).

Op grond van art. 7:685 lid 3 BW j° art. 99 Rv en art. 100 Rv is de rechter van de woonplaats van de verweerder, respectievelijk de rechter van de plaats waar de arbeid gewoonlijk wordt of laatstelijk werd verricht, relatief bevoegd. In casus is dat de kantonrechter te Utrecht.

 

Vraag III.2 (7 punten)

Uit HR 9 juni 2006, NJ 2006, 237 (Janssen/Hobbelen) volgt dat de rechter er slechts vanuit kan gaan dat een partij een verweer heeft prijsgegeven, indien  dat uitdrukkelijk of stilzwijgend, op  ondubbelzinnige wijze is geschied.

Bovendien dient de rechter een dergelijke beslissing tenminste zodanig te motiveren, dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtengang.

Toepassing op de casus:

De rechter kan aan het enkel niet verschijnen op de zitting niet de conclusie verbinden dat de werkgever hiermee zijn verweer heeft prijsgegeven.

*Dit arrest is niet beperkt tot de dagvaardingsprocedure.

 

Vraag III.3 (3 punten)

Hier is geen sprake van een ‘ad hoc arbitrage’. Van ‘ad hoc arbitrage’ spreekt men wanneer partijen niet arbitreren op basis van een arbitragereglement, en in casu wordt geprocedeerd bij (en conform het reglement van) het Nederlands Scheidsgerecht voor de Warenhuizen.

 

Vraag III.4 (2 punten)

Op grond van art. 1062 lid 1 Rv kan het warenhuis de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken om verlof tot tenuitvoerlegging (exequatur) van het arbitrale vonnis.

 

Tentamen januari 2009

 

Casus I

Arend-Jan Botjes (wonende te Groningen) is – ter voorbereiding op zijn komende wintersportvakantie – zijn skivaardigheden aan het bijspijkeren op de overdekte skibaan in Landgraaf, Zuid-Limburg (in de omgeving van Maastricht). Terwijl hij op zijn ski’s van de helling naar beneden komt, hoort hij achter zich een hoop geschreeuw van Heinrich Schmidt (wonende te Aken, Bondsrepubliek Duitsland), die met een noodgang op zijn ‘snowboard’ van de helling afkomt. Arend-Jan kan niet meer tijdig opzij springen, en wordt door Heinrich ondersteboven geskied. Ten gevolge van deze botsing lijdt Arend-Jan schade in de vorm van een gebroken sleutelbeen en een ‘whiplash’. Daarnaast is één van zijn ski’s doormidden gebroken, en is één van zijn skistokken verbogen. Arend-Jan wil deze schade – vooralsnog begroot op 200.000 euro – verhalen op Heinrich. Daarbij is het volgens Arend-Jan van belang dat er bovenaan de helling door middel van duidelijke borden is aangegeven dat ‘snowboarders’ – om botsingen met skiërs te voorkomen – uitsluitend gebruik mogen maken van het linkerdeel van de helling, dat speciaal voor hen gereserveerd is, en dat Heinrich tegen deze regel in toch aan de rechterkant van de helling met zijn ‘snowboard’ van de helling is afgegaan.

1. Geef aan waarom er is casu voor de Nederlandse rechter kan worden geprocedeerd, en bespreek of dit een exclusieve bevoegdheid van de Nederlandse rechter betreft.

2. Bij welke absoluut of relatief bevoegde rechter kan Arend-Jan zijn vordering aanhangig maken? Bespreek in dit verband ook de subsectorcompetentie.

 

In zijn conclusie van antwoord merkt Heinrich ter verweer primair op dat in de inleidende dagvaarding niet is voldaan aan de substantiëringsplicht, en dat dit moet leiden tot nietigheid van de dagvaarding. Subsidiair voert Heinrich aan dat hij luidkeels heeft geschreeuwd dat Arend-Jan opzij moest gaan omdat hij niet meer kon afremmen, en dat hij aldus heeft gedaan war op dat moment in zijn vermogen lag om Arend-Jan te waarschuwen.

3. Hoe oordeelt u over het primaire verweer van Heinrich, gegeven dat inderdaad niet aan de substantiëringsplicht is voldaan?

4. Stel dat Heinrich niet op comparitie na antwoord verschijnt. Kan de rechter daaraan zonder meer de gevolgtrekking verbinden dat Heinrich zijn subsidiaire verweer heeft prijsgegeven?

 

5. Geef aan op wie in de procedure in beginsel de bewijslast rust omtrent het al dan niet bestaan van causaal verband tussen de botsing en de door Arend-Jan geleden schade, en of de rechter in casu de ‘omkeringsregel’ zal toepassen.

 

6. Welke bewijskracht komt in deze procedure toe aan:

(i) een door Arend-Jan als productie in het geding gebrachte aankoopbon van zijn ski’s en stokken;

(ii) een door Heinrich tijdens een getuigenverhoor afgelegde verklaring (vastgelegd in een proces-verbaal) dat hij luidkeels heeft geschreeuwd, teneinde te trachten een botsing met Arend-Jan af te wenden;

(iii) een door Gretl Schmidt, echtgenote van Heinrich, tijdens een getuigenverhoor afgelegde verklaring (eveneens vastgelegd in een proces-verbaal) van gelijke strekking als de verklaring van Heinrich sub (ii)?

 

Na afloop van de comparitie wijst de rechter een vonnis waarin hij overweegt dat de schade aan ski en skistok kan worden toegewezen, maar dat met betrekking tot de overige schadeposten (sleutelbeenbreuk en ‘whiplash’) nog een nader deskundigenbericht noodzakelijk is. In het dictum van dat vonnis wijst de rechter de schade aan ski en skistok toe, en benoemt hij dr. M.L. Lutjens tot deskundige.

7. Wat voor soort uitspraak heeft de rechter gewezen?

8. Is het voor Heinrich mogelijk om onmiddellijk tegen deze uitspraak te appelleren zowel ten aanzien van de toewijzing van de schadevergoeding als ten aanzien van de bepaling van een deskundigenbericht?

 

Casus II

De echtgenoten Annetje Blok en Piet Staalman bewonen een herenhuis in het centrum van Middelburg. Nadat Piet een kortstondige affaire met zijn secretaresse heeft gehad, is Annetje op het huwelijk uitgekeken en wil zij van Piet af. Zij gaat daarom naar een advocaat, en vraagt deze om een echtscheidingsprocedure in gang te zetten. Annetje wil graag in het herenhuis blijven wonen. Daarnaast wil zij een maandelijks bedrag aan alimentatie ontvangen, nu zij bij aanvang van het huwelijk 5 jaar geleden part-time is gaan werken met het oog op het huishouden en eventuele gezinsuitbreiding, hoewel het van dat laatste nooit gekomen is.

1. Met welk processtuk wordt de bovenbedoelde procedure ingeleid, en is het fataal indien daarvoor het verkeerde processtuk wordt gekozen?

2. Bij welke absoluut of relatief bevoegde rechter kan zal deze procedure kunnen worden gevoerd? Bespreek in dit verband ook de subsectorcompetentie.

3. Stel dat Piet zijnerzijds hangende de procedure in de gemeenschappelijke woning wil blijven wonen, en dat hij wil dat Annetje de woning verlaat. Op welke wijze kan hij dit bewerkstelligen, en is het daarbij van belang of Piet ook zijnerzijds echtscheiding nastreeft?

4. Hoe komt Piet op de hoogte van het feit dat Annetje naar de rechter is gestapt om de echtscheiding te bewerkstelligen?

5. Had Annetje de echtscheidingsprocedure ook bij een scheidsgerecht aanhangig kunnen maken?

 

Casus III

Jannes de Kroon (wonende te Amsterdam) heeft op 30 december 2008 op de Denneweg in ’s-Gravenhage bij antiquair Le Bon een antiek collier gekocht (koopprijs 3.000 euro), om zijn echtgenote bij gelegenheid van Valentijnsdag te verrassen. Jannes heeft 1500 euro aanbetaald en zal het collier – nu er nog een veiligheidsslotje aan moet worden bevestigd – komen ophalen op 3 januari 2009, onder betaling van de resterende koopprijs ad 1500 euro.
Begin januari verneemt jannes dat Le Bon het collier niet aan hem wil leveren, maar aan iemand anders, die een betere prijs voor het collier over heeft. Jannes wil dit voorkomen door middel van het leggen van beslag.

 

1.                  Wat voor soort beslag zal Jannes leggen? Benoem het te leggen beslag nauwkeurig, en geef aan of het voor dat beslag noodzakelijk is dat er sprake is van het bestaan van vrees voor verduistering?

 

Teneinde te bewerkstelligen dat de overeenkomst alsnog op tijd zal worden nagekomen, spant Jannes daarnaast een kort geding aan.

2.                  Bij welke absoluut of relatief bevoegde rechter(s)  zal deze kortgedingvordering kunnen worden ingesteld? Bespreek in dit verband ook de subsectorcompetentie.

3.                  Voldoet Jannes met het instellen van bovenbedoelde kortgedingprocedure aan het in het beslagrecht geldende criterium van ‘het instellen van de eis in de hoofdzaak’?

 

Le Bon verschijnt in persoon op de kortgedingzitting en vraagt de rechter primair de vordering af te wijzen. Subsidiair, voor het geval de rechter de vordering toch zal toewijzen, vordert hij betaling van 1300 euro, zijnde de resterende vordering op Jannes.

 

4.                  Is voor Le Bon procesvertegenwoordiging verplicht in deze kortgedingprocedure?

5.                  Zou Jannes zijn eis ter zitting nog kunnen aanvullen met terugbetaling van 1500 euro, zijnde de aanbetaling, voor het geval de rechter zijn vordering afwijst? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

 

Tentamen juni 2008

 

Casus I

Accountantskantoor Accountant-4-business B.V. heeft tegelzetter Esclusivo B.V.de opdracht gegeven om de hal van haar kantoor te betegelen met speciale handbewerkte marmeren tegels uit Italië. De opdracht is uitgevoerd, maar na enkele weken blijken de tegels te barsten. Volgens het accountantskantoor is dit het gevolg van het verkeerd leggen van de tegels, maar Esclusivo betwist dit en weigert daarom schadevergoeding te betalen. Het accountantskantoor laat het er niet bij zitten en gaat over tot dagvaarding van Esclusivo. In de conclusie van antwoord herhaalt Esclusivo haar bovengenoemde standpunt. De rechter gelast een comparitie van partijen. Tijdens de comparitie beroept Esclusivo zich op een in de overeenkomst tot het leggen van de tegels opgenomen arbitrageclausule, en zij stelt dat de rechter zich op grond van de arbitrageclausule onbevoegd dient te verklaren om van de vordering van het accountantskantoor kennis te nemen.

1.  Hoe zal de rechter oordelen over het beroep van Esclusivo op de arbitrageclausule?

 

Stel dat het niet gaar om een arbitrageclausule maar om een bindend adviesclausule/

2. Hoe zal de rechter oordelen over het beroep van Esclusivo op de bindend adviesclausule, gesteld dat dit beroep gedaan is bij de conclusie van antwoord?

 

Casus II

Op een koude avond in februari 2007 staat de Russische trucker Dmitri Kordakov (woonplaats: St. Petersburg) bij de bloemenveiling in Aalsmeer. Hij moet een partij snijbloemen naar Moskou vervoeren. Het is een lange reis, en Dmitri neemt een aantal teugen uit een fles Wodka om zich moed in te drinken en warm te blijven. Vervolgens gaat hij op weg.
De reis komt echter al vrij snel tot een abrupt einde, wanneer Dmitri met zijn vrachtwagen in de Zeeburgertunnel, op de ringweg van Amsterdam, tegen de tunnelwand botst. Dmitri komt met de schrik vrij, maar de vrachtwagen en de tunnel zijn behoorlijk beschadigd. De schade aan de tunnel bedraagt 800.000 euro. De Staat der Nederlanden (Rijkswaterstaat) wil door middel van een procedure bewerkstelligen dat Dmitri en zijn werkgever – Flora Transzporti (een Russische vennootschap, gevestigd te Moskou) – hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de schade aan de tunnel.

1.                  Waarom heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in een door de Staat tegen Dmitri en Flora Transzporti aanhangig te maken procedure?

2.                  Bij welke absoluut en relatief bevoegde Nederlandse rechter kan deze procedure aanhangig worden gemaakt? Bespreek in dit verband ook de subsectorcompetentie.

 

In de vervolgens aanhangig gemaakte procedure verschijnt Flora Transzporti op de wettelijk voorgeschreven wijze. Dmitri verschijnt niet. Hij zit vast in Siberië (ingesneeuwd)

3.                  Zou Dmitri alsnog aan de procedure kunnen deelnemen> zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

 

De sneeuwstorm in Siberië houdt aan, en Dmitri zit voorlopig nog wel even vast. Ondertussen wordt doorgeproduceerd. Na afloop van de comparitie na antwoord – waarbij alleen de Staat en Flora Transzporti zijn verschenen – wordt door de rechter een tussenvonnis gewezen, waarin de Staat wordt opgedragen bewijs te leveren dat er sprake is van een onrechtmatige daad welke aan Dmitri kan worden toegerekend, en de hoogte van de gevorderde schade aan de tunnel te bewijzen. De Staat brengt in dit verband de volgende bescheiden in de procedure:

  • een tegen Dmitri bij verstek gewezen en in kracht van gewijsde gegaan strafrechtelijk vonnis, waarbij Dmitri is veroordeeld tot betaling van een geldboete wegens rijden onder invloed van alcohol (art. 8 jº 176 lid 3 Wegenverkeerswet);
  • een DVD met videobeelden van de camera’s in de Zeeburgertunnel, waarop te zien is hoe de vrachtwagen tegen de tunnelwand botst, en hoe Dmitri vervolgens uit de cabine van de vrachtwagen strompelt;
  • de werkstaten van de reparateur van de tunnel, waaruit voortvloeit hoeveel manuren de reparatie gevergd heeft, en welke materialen daarbij gebruikt zijn.

4. Geef telkens aan welke bewijskracht (beslissende, dwingende, vrije, beperkte of geen) in de onderhavige procedure toekomt aan:

  • het strafrechtelijk vonnis;
  • de DVD met videobeelden;
  • de werkstaten van de reparateur.

 

Dmitri is nog steeds niet in de procedure verschenen. De rechter is naar aanleiding van de bewijslevering van oordeel dat de Staat is geslaagd in het leveren van bewijs dat er sprake is van een onrechtmatige daad welke aan Dmitri kan worden toegerekend, en dat de hoogte van de schade voldoende is onderbouwd. Bij eindvonnis veroordeelt de rechter Dmitri en Flora Transzporti hoofdelijk tot betaling van een bedrag van 800.000 euro aan de Staat. Dmitri – die inmiddels weer in de bewoonde wereld is, en kennis heeft genomen van bovenbedoeld eindvonnis – en Flora Transzporti zijn het met dit vonnis niet eens.

5. Geef aan welk(e) rechtsmiddel(en) door Dmitri respectievelijk Flora Transzporti tegen het eindvonnis kan (kunnen) worden aangewend, binnen welke termijn(en) dit dient te gebeuren, en op welke wijze dat (die) rechtsmiddel(en) worden ingeleid.

 

Casus III

Piet Kleine – 17 jaar en nog bij zijn ouders woonachtig in Leiden – is een tweedejaars HBO-scholier informatica. Piet is zeer getalenteerd en in het bijzonder bedreven in het bouwen van websites. Het is dan ook zijn grote wens om een eigen computerbedrijfje te beginnen. Piet heeft begrepen dat je daarvoor handlichting van de rechter (art. 1:235 BW) moet krijgen. Piet wendt zich tot u voor advies.

1. Met welk processtuk wordt deze procedure ingeleid?

2. Bij welke absoluut en relatief bevoegde rechter wordt deze procedure aanhangig gemaakt? Bespreek in dit verband ook de subsectorcompetentie.

 

Stel de handlichting wordt door de rechter niet verleend. De ouders van Piet willen tegen het oordeel van de rechter in appel gaan.

3. Met welk processtuk dienen zij dit te doen, en aan welke eisen dient dit processtuk te voldoen?

 

Casus IV

De gepensioneerde verkeerspiloten Willem Snel en Johan Kuis hebben een BV Air Shuttle Tours (statutair gevestigd te Amsterdam), waarmee vanaf vliegveld Lelystad onder meer voor toeristen rondvluchten worden gemaakt en aan zakenmensen een helikopterverbinding wordt geboden met andere luchthavens. Op 1 april 2008 wordt door Oil Company BV wegens een vordering van 120.000 euro op Air Shuttle Tours voor geleverde brandstof (kerosine) die ondanks herhaalde aanmaning en sommatie niet wordt betaald, beslag gelegd op:

  • de bankrekening van Air Shuttle Tours bij de ABN AMRO Bank, en
  • de bedrijfsloods in Lelystad, waarvan Air Shuttle Tours eigenaar is.

Bovendien brengt Oil Company op 7 april 2008 een kort geding dagvaarding uit tegen Air Shuttle Tours, waarin een voorschot ter grootte van de hoofdsom ad 120.000 euro wordt gevorderd; Air Shuttle Tours wordt daarin opgeroepen om op 7 mei 2008 ter terechtzitting bij de voorzieningenrechter te verschijnen.

1. Zijn de gelegde beslagen conservatoir of executoriaal, en waarom?

2. Geef aan om welk soort beslagen het in casu gaat.

3. Moet in het beslagrekest gegronde vrees voor verduistering worden gesteld?

 

Air Shuttle Tours is van mening dat de door Oil Company gelegde beslagen van rechtswege zijn vervallen, omdat niet voldaan is aan de voorwaarde van art. 700 lid 3 Rv, te weten:

(i) dat na het gelegde beslag geen ‘eis in de hoofdzaak’ aanhangig is gemaakt, en

(ii) subsidiair dat de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn van veertien dagen na het beslag voor het instellen van de eis in de hoofdzaak is overschreden, nu de terechtzitting in kort geding pas op 7 mei 2008 plaatsvindt.

4. Geef uw mening over deze twee stellingen van Air Shuttle Tours.

 

Voor wat betreft het voorschot ad 120.000 euro, dat door Oil Company in kort geding wordt gevorderd.

5. Kan deze vordering in kort geding worden ingesteld? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo neen, waarom niet?

 

Air Shuttle Tours wil in het door Oil Company aanhangig gemaakte kort geding de opheffing van de door Oil Company gelegde beslagen bewerkstelligen.

6. Op welke wijze en op welk moment dient zij dit te doen?

 

 

Tentamen januari 2008

 

Casus I

Johannes de Goede is op 1 oktober 2007 met pensioen gegaan. Van de bij zijn afscheidsfeest gekregen cadeaubonnen en zijn eerste pensioenbetaling heeft hij bij Antiquair Meijers in de Spiegelstraat in Amsterdam meteen – het is eind oktober 2007 – een hartenwens vervuld: de aankoop van een antieke tulpenvaas (Delfts blauw) ad 27.500 euro. Bij het verlaten van de winkel wordt hij op de smalle stoep door Xavier Lebel, een uitwisselingsstudent uit Poitiers (Frankrijk), met een scooter omvergereden.

De vaas is in duizenden stukjes uiteengevallen en kan niet meer worden gerepareerd; de materiële schade bedraagt derhalve 27.500 euro. Johannes de Goede heeft bij de aanrijding ook nog zijn heup gebroken; de geschatte letselschade bedraagt 40.000 euro.

Xavier Lebel is op 1 december 2007 weer teruggekeerd naar Poitiers. Johannes de Goede wil de door hem geleden schade vergoed zien van Xavier Lebel en spant een procedure tegen Xavier aan.

1.            Op grond van welke bepaling kan in dit geval een procedure aanhangig gemaakt worden voor de Nederlandse rechter?

2.            Welke rechter is absoluut en relatief bevoegd om van de vordering van Johannes de Goede kennis te nemen? Bespreek ook de subsectorcompetentie.

 

In de dagvaarding is niet aangegeven wat de gevolgen zijn van het niet verschijnen van gedaagde.

3.            Heeft dit ten gevolge dat de dagvaarding nietig is?

 

Stel dat Xavier Lebel – aan wie de dagvaarding op de juiste wijze in Frankrijk is betekend – op de aangezegde rechtsdag niet verschijnt.

4.            Wat zal de rechter in dit geval doen?

 

Stel dat de dagvaarding in orde is. Xavier Lebel is op de aangezegde rechtsdag verschenen. In de dagvaarding is door Johannes de Goede (onder meer) aangegeven:

(i) dat hij over een schriftelijk bewijsstuk beschikt, te weten de door Antiquair Meijers ondertekende kwitantie met betrekking tot de betaling van de tulpenvaas, en

(ii) dat hij Antiquair Meijers als getuige van het voorval kan doen horen.

5.            Welke bewijskracht hebben (i) de kwitantie en (ii) de getuigenverklaring van Antiquair Meijers in deze procedure?

6.            Zou Johannes de Goede zelf ook als getuige gehoord kunnen worden tot staving van zijn vordering? Zo ja, welke bewijskracht heeft het getuigenis van Johannes de Goed; zo neen, waarom niet?

 

De comparitie na antwoord heeft plaatsgevonden en de rechter doet uitspraak met het volgende dictum:

RECHTDOENDE

a.wijst de vordering tot vergoeding van de materiële schade ad 27.500 euro toe;

b.beveelt een deskundigenbericht ter zake van de hoogte van de gevorderde letselschade;

c.houdt iedere verdere beslissing aan.

7.                  Wat voor soort uitspraak heeft de rechter gewezen? Benoem nauwkeurig!

8.            Xavier Lebel is het niet eens met het gelaste deskundigenbericht. Onder welke voorwaarden is het voor Xavier Lebel mogelijk om onmiddellijk te appelleren?

 

Intussen blijkt dat de letselschade veel hoger uitvalt, minimaal 80.000 euro. Op grond daarvan wil Johannes de Goede zijn eis wijzigen.

9.            Is die eiswijziging mogelijk? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

 

Naar aanleiding van de uitkomsten van het deskundigenbericht vraagt Johannes de Goede pleidooi aan. De rechter weigert pleidooien te gelasten; er heeft immers al een comparitie na antwoord plaatsgevonden.

10.         Hoe oordeelt u over deze beslissing van de rechtbank?

 

 

Casus II

Henk van der Veen – een 22-jarige wiskundestudent – is erg bedreven met computers en heeft sinds kort een nieuwe bron van inkomsten. Op de door hem opgezette website ‘www.slimmehenkie.nl’ publiceert hij een totaaloverzicht aan beschrijvingen en foto’s van in Nederland te koop staande woningen. Deze gegevens worden door Henk verzameld vanaf diverse websites van makelaars. Bezoekers van de website van Henk betalen per maand een gebruiksvergoeding van 1 euro, en inmiddels hebben zich al enkele duizenden gebruikers aangemeld.

Een aantal makelaars – verenigd in de Stichting ‘Blijf van mijn huis’ – is niet zo gecharmeerd van de website van Henk. Zij stellen dat Henk inbreuk maakt op hun auteursrechten, en vorderen in kort geding een verbod op het integraal doorplaatsen van de gegevens, zulks op straffe van een dwangsom van 10.000 euro voor iedere dag of iedere keer dat Henk in strijd met het gevorderde verbod handelt.

Op het moment dat de dagvaarding door deurwaarder wordt betekend is Henk niet thuis, maar zijn huisgenoot Bert neemt de dagvaarding in ontvangst. Bert gooit de dagvaarding echter direct op een stapel met oude kranten. Henk verschijnt vervolgens niet op de zitting en de vorderingen van de Stichting worden bij verstek toegewezen. Het verstekvonnis wordt daags na het wijzen daarvan door de deurwaarder aan Henk in persoon betekend. Henk komt diezelfde dag bij u – advocaat in Leiden – voor advies.

1.            Henk stelt dat er geen verstek tegen hem verleend had mogen worden, omdat hij de dagvaarding nooit heeft ontvangen, en dus niets van het kort geding afwist. Hoe oordeelt u over deze stelling?

2.            Voorts legt Henk u de volgende vragen voor:

- wat kan ik nog tegen het verstekvonnis ondernemen?

- bij welke rechter moet ik daarvoor zijn?

- is procureurstelling in dat verband verplicht?

- binnen welke termijn moet ik dat doen?

Henk vindt het kortgedingvonnis maar ‘grote onzin’ en hij besluit om gewoon door te gaan met het publiceren van de gegevens op zijn website. Verder besluit hij om niets tegen het kortgedingvonnis te ondernemen, maar in plaats daarvan direct een bodemprocedure tegen de Stichting te beginnen. In die bodemprocedure vordert Henk een verklaring voor recht dat hij door het publiceren van de gegevens op zijn website geen inbreuk maakt op de auteursrechten van de makelaars.
De Stichting voert gemotiveerd verweer. Previes 5 maanden na het wijzen van het kortgedingvonnis oordeelt de bodemrechter dat er geen enkele sprake is van inbreuk op auteursrechten van de makelaars, zodat Henk gewoon kan doorgaan met het publiceren van de gegevens op zijn ebsite. Henk is dolgelukkig, maar dat geluk is slechts van korte duur. Daags na het wijzen van het bodemvonnis stelt de Stichting zich op het standpunt dat Henk voor de periode tussen het kortgedingvonnis en het bodemvonnis dwangsommen heeft verbeurd, doordat hij – ondanks het verbod in kort geding – is doorgegaan met publiceren van de gegevens op zijn website. De Stichting sommeert Henk in dat verband tot betaling van een bedrag ad 1.830.000 euro (5 maanden à 10.000 euro per dag) aan dwangsommen.

3.            Henk komt opnieuw bij u voor advies. Hij legt u de vraag voor of hij wel tot betaling van de dwangsommen verplicht is, nu de bodemrechter inmiddels heeft geoordeeld dat van inbreuk op auteursrechten geen sprake is. Welk antwoord geeft u hem?

4.            Stel dat de Stichting pas een jaar na het wijzen van het bodemvonnis besluit om tot de invordering van de dwangsommen over te gaan. Verandert dat iets aan uw hiervoor bij 3 gegeven antwoord?

 

Casus III

Cees van Almen woont net buiten Amsterdam in het landelijke Ouderkerk aan de Amstel. Vlak bij zijn huis, grenzend aan de achtertuin, is een weiland, waarop hij 10 Texelse schapen houdt. Op een mistige zondagochtend komt zijn buurvrouw Marie van der Vliet Cees van Almen waarschuwen dat zijn schapen worden belaagd door de hond van Dogger van Lodewijk de Zwarte, de vroegere buurman van Marie van der Vliet die nu in Amsterdam woont. Cees van Almen spoedt zich daarop naar het weiland, waar hij 9 doodgebeten schapen vindt. Lodewijk de Zwarte is in geen velde of wegen meer te bekennen.

Aangesproken door Cees van Almen – die een schadepost heeft van 4.500 euro – doet Lodewijk de Zwarte alsof hij van niets weet. Cees van Almen voorziet bewijsproblemen bij een gerechtelijke procedure tegen Lodewijk de Zwarte: alleen zijn stokoude buurvrouw Marie van der Vliet heeft het voorval gezien en zij heeft een zeer slechte gezondheid. Cees van Almen wil nu – vooruitlopend op een gerechtelijke procedure tegen Lodewijk de Zwarte – in een voorlopig getuigenverhoor het verhaal van Marie van der Vliet laten vastleggen.

 

1.            Welke rechter is absoluut en relatief bevoegd om van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kennis te nemen? Bespreek hierbij ook de subsectorcompetentie.

2.            Wordt Lodewijk de Zwarte in deze door Cees van Almen geëntameerde procedure betrokken? Zo ja, op welke wijze gebeurt dit; zo neen, waarom niet?

3.            Kan de rechter in zijn uitspraak ambtshalve een proceskostenveroordeling uitspreken?

4.            Bespreek of

(i) tegen een afwijzing van het door Cees van Almen gedane verzoek kan worden geappelleerd, en zo ja met welk processtuk en binnen welke termijn; en zo neen, waarom niet;

(ii) tegen een toewijzing van het door Cees van Almen gedane verzoek door Lodewijk de Zwarte kan worden geappelleerd, en zo ja met welk processtuk en binnen welke termijnen; en zo neen, waarom niet.

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1318