Emotion and Cognition - UL - Begrippenlijst (NL) (2013-2014)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Hoofdstuk 1 – Introductie in de wetenschap van emotie

Affectieve stijl

Een relatief stabiele aanleg die zorgt dat een persoon op een bepaalde manier waarneemt en reageert ten opzichte van mensen en objecten

Amae

Deze unieke Japanse emotie is een fijn gevoel dat voortkomt uit een gevoel van saamhorigheid, vooral wanneer dit voortkomt uit complete afhankelijkheid van een ander persoon

Anterior (of rostral, of frontal)

De richting die naar voren wijst in de hersenen

Attitudes

Relatief lang aanhoudende, affectieve overtuigingen, voorkeuren en aanleg ten opzichte van objecten en personen

Biologische perspectief

Stelt dat emoties het beste begrepen kunnen worden als oplossingen geselecteerd door de natuur, die ervoor zorgen dat wij dingen willen doen die goed zijn voor het doorgeven van onze genen

Cerebrum

Bestaat uit de neocortex, die te zien is als de gekreukelde vouwen aan de buitenkant van het brein. Is onderverdeeld in vier lobben, de frontale, temporale, parietale en occipitale

Cognitie

Alle processen waarlangs de sensorische input getransformeerd, gereduceerd, uitgebreid, opgeslagen, opgehaald en gebruikt wordt

Cognitive appraisals

Evaluaties van de relaties tussen de zelf en de omgeving

Cognitive theory of emotions

Suggereert dat een primaire functie van bepaalde basisemoties is om een complex cognitief systeem te coördineren

Coping

Coping met de omgeving verschilt per cultuur. In westerse culturen wordt van mensen verwacht dat zij hun eigen wil aan de situatie opleggen en proberen de omgeving te veranderen. In oosterse culturen daarentegen, wordt van mensen verwacht dat zij zichzelf aanpassen aan moeilijke situaties

Dorsal

De richting die omhoog wijst in de hersenen

Embodied processen

Omdat emoties bestaan uit veel verschillende mogelijke acties, is er vaak veel lichamelijke ondersteuning nodig van mechanismen die zich bezighouden met processen van arousal

Emoties

Relatief korte episodes van gecoördineerde hersen-, autonimische en gedragsveranderingen die een reactie op een externe of interne gebeurtenis veroorzaken, die van belang is voor het organisme

Emotionele momenten

Bevatten normaal gesproken een aantal verschillende componenten, zoals acties, gedachten, gevoelens, lichamelijke reacties enzovoorts

Encephalization

Betekent dat mensen een grotere neocortex en frontale cortex hebben dan dieren

Gevoelens

De subjectieve representatie van emoties

Independent self

Een vorm van individualisme (veelvoorkomend in westerse culturen), waarbij onafhankelijkheid van anderen als waardevol wordt gezien. Gedrag wordt gezien als een product van interne factoren zoals persoonlijke motivatie

Interdependent self

Komt meer voor in collectivistische culturen (zoals in Azië). Hierbij is het zelfconcept afgeleid van de contacten met andere mensen. Identiteit en status zijn een product van connecties met belangrijke groepen zoals familie, in plaats van persoonlijke prestaties

James-Lange theory of emotions

Een aanname dat emoties ontstaan als gevolg van onze perceptie van een lichamelijke toestand

Lateral view

Kijkt recht op de buitenkant van de hemisfeer, dus de kant het verste van het centrale deel

 

Medial view

Wanneer we recht tegen het midden van de hersenen aankijken, dus wanneer deze doormidden gesneden zouden zijn

Posterior (of caudal)

de richting die naar de achterkant van het hoofd in de hersenen wijst

Selectief leerproces

Angstreacties worden veel makkelijker aangeleerd voor biologisch relevante stimuli (bijv. een slang) dan voor irrelevante stimuli (bijv. een bos bloemen)

Somatic-marker hypothesis

Deze theorie stelt dat emotionele ervaringen worden veroorzaakt door de perceptie van veranderingen in een grote reeks lichamelijke processen

Stemming

Een diffuse affectieve staat met een lagere intensiteit dan emotie, maar die wel veel langer aanhoudt

Temperament

Een combinatie van affectieve stijlen die al vroeg in het leven zichtbaar worden, en dus waarschijnlijk bepaald worden door genetische factoren

Triune brain theory

 

Één van de eerste pogingen om uit te vinden hoe emotie geïmplementeerd is in het brein. Sensorische informatie gaat het brein binnen via een aantal sensory systems en bereikt de thalamus, waar het wordt gesplitst in drie pathways: de striatal region (beweging), de neocortex (gedachten) en het limbisch systeem (gevoelens)

Ventral

De richting die omlaag wijst in de hersenen

 

Hoofdstuk 2 – Definities en meten van emoties, stemmingen en gevoelens

Actieneigingen

Bereiden een organisme voor om op een bepaalde manier te handelen

Autonome zenuwstelsel

Zorgt voor de functieregulatie van het interne milieu van het lichaam. Bestaat uit het sympatische en het parasympatische zenuwstelsel

Backward masking

Een techniek waarbij een targetstimulus heel kort te zien is, waarna vrijwel meteen een maskerende stimulus wordt getoond. De persoon is zich niet bewust dat hij de targetstimulus gezien heeft, maar wanneer dit een angstopwekkend beeld is ontstaat er toch een lichamelijke angstreactie

Component process model

Stelt dat appraisals belangrijke componenten zijn en dat emoties alleen ervaren worden als meerdere subsystemen gecoördineerd worden om een adaptieve reactie te veroorzaken op een gebeurtenis die als significant wordt gezien voor het welzijn van een persoon

Embodied

Duidelijk te herkennen aan gedragspatronen, gezichtsuitdrukking en opwinding

Emotie

Bestaat uit een aantal verschillende componenten: subjective report, fysiologische respons, cognitieve appraisal enzovoorts. Elke component vervult een bepaalde functie in het omgaan met een emotionele situatie

Emotieschema

Integreert de emotionele respons met ingewikkelde cognitieve appraisals

Emotionally competent stimuli

Een aantal verschillende objecten en situaties die gecoördineerde reacties veroorzaken

Functional imaging

Het in beeld brengen van de processen in het brein, door middel van het in kaart brengen van zuurstofverbruik of elektrische activiteit

Glucocorticoid receptors

Receptoren in de hippocampus, die cortisol uit de HPA-as binden. Hierdoor weet de hippocampus wanneer de activiteit in de HPA-as onderdrukt moet worden

Hypothalamic-pituitary-adrenal (HPA) axis

Is verantwoordelijk voor de afgifte van de neurotransmitters (vooral cortisol) die te maken hebben met stress

Introspectie

De eigen geest inkijken om weer te geven wat men voelt

Monoamine hypothesis of mood disorders

Een depressieve stemming is gerelateerd aan een verminderde aanwezigheid van monoamine neurotransmitters (met name serotonine en noraderenaline) in de hersenen

Mood congruent encoding

Betekent dat mensen in een bepaalde stemming meer geneigd zijn om informatie te herinneren die consistent is met die stemming

Mood induction procedure

Techniek waarbij mensen een lijst met stellingen over zichzelf lezen die verdrietig danwel blij zijn, om een stemming op te wekken

Parasympatische zenuwstelsel

Controleert de effecten die optreden wanneer we ons in rusttoestand bevinden

Reactietijd (RT)

De meest gebruikte meting voor de cognitieve aspecten van emoties, om te kijken of bepaalde emotioneel geladen stimuli sneller verwerkt worden dan andere

Single cell recording

Hierbij wordt een elektrode diep in de hersenen ingebracht die direct de activiteit van een enkel neuron of een kleine groep neuronen kan meten

State-emoties

Hebben vaak een bredere range van intensiteit en refereren naar een specifieke gebeurtenis van beperkte duur

Stemming

Beschrijft een breed scala aan gevoelens. Wordt over het algemeen gezien als appraisals van ons algemene welzijn

Subjective self-report

Aan iemand vragen hoe deze zich voelt

Sympatische zenuwstelsel

Controleert de effecten van opwinding

Trait-emoties

Wanneer iemand zo’n emotie bezit, betekent dit dat hij of zij geneigd is die emotie vaker te ervaren in verschillende situaties

 

Hoofdstuk 3 – Individuele verschillen in emotionele reacties en emotieregulatie

Affectiestijl

Verwijst naar de mate waarin iemand positief affect (PA), danwel negatief affect (NA) ervaart in het dagelijks leven

BAS-systeem

Houdt zich bezig met reacties op signalen van beloningen of niet-straffen. Wanneer dit systeem geactiveerd wordt, resulteert dat in actief benaderingsgedrag

Big five

Vijf belangrijke persoonlijkheidsfactoren: openness to experience, conscientiousness, extraversion, agreeableness and neuroticism

BIS-systeem

Zorgt voor de inhibitie van gedrag wanneer een gevaar gedetecteerd wordt, vergroot waakzaamheid en resulteert in een verhoogde arousal

Cloninger’s model

Een psychobiologisch model van temperament, gebaseerd op het idee dat er drie primaire temperament-typen zijn, namelijk drie onafhankelijke systemen die zich bezighouden met activatie, handhaving en inhibitie, in reactie tot specifieke soorten stimuli

Emotieperceptie

Component van affectiestijl, waarbij cognitieve processen biased kunnen zijn in de richting van danwel positieve, danwel negatieve stimuli

Emotieregulatie

Processen die gebruikt kunnen worden om specifieke emoties te reguleren

Eyensenck’s model

Een model van menselijk temperament, met twee belangrijke dimensies van persoonlijkheid: introvert/extravert en neurotisch/stabiel

F/FLS (Fight or Flight System)

is betrokken bij directe angstreacties en controleert actief vecht-vluchtgedrag. De keuze voor vechten of vluchten hangt af van de defensive distance tussen het gevaar en het individu

Gray’s model

Een persoonlijkheidstheorie dat uitging van drie basis-emotiesystemen in de hersenen: een Fight or Flight System (F/FLS), een Behavioural Activation System (BAS) en een Behavioural Inhibition System (BIS)

Kagan’s model

Een tweedimensionaal model van temperament, vooral met betrekking tot hoe jonge kinderen reageren op onbekende situaties (mensen of objecten). De kinderen waren ingedeeld in de twee dimensies inhibited en uninhibited

Moeizame (effortful) control processes

Gedefinieerd als het vermogen om een dominante respons tegen te houden om in plaats daarvan een minder dominante respons uit te voeren

Person-environment covariance

Verwijst naar het feit dat mensen met verschillende temperamenten verschillende omgevingen en stressoren voor zichzelf creëren

Persoonlijkheid

De dynamische organisatie binnen een individu van de psychophysical (mentale en biologische) systemen die de karakteristieke gedragingen en gedachten bepalen

Reactiviteit

Geeft aan hoe makkelijk opwinding ontstaat bij een persoon

Stemmingsregulatie

Processen die doorlopende stemmingen kunnen reguleren

Temperament

De neiging om op een bepaalde manier te reageren op een breed scala aan situaties

Zelfconcept

Hangt af van in hoeverre iemand zichzelf identificeert als een autonoom individu, als een integraal deel van de samenleving en als een integraal deel van het universum

Zelfregulatie

Geeft aan hoe goed iemand opwinding onder controle kan houden

 

Hoofdstuk 4 – Categorische benaderingen van de structuur van affect

Angstconditionering

Hierbij wordt een geconditioneerde respons aangeleerd (een angstreactie) op een geconditioneerde stimulus (meestal een geluid), door het geluid op te volgen met een pijnlijke stimulus die angst veroorzaakt

Appraisal

Geeft de situatie betekenis, dit veroorzaakt vervolgens een basisemotie

Autonomic nervous system (ANS)

Dit systeem reguleert de automatische systemen in het lichaam (hart en bloedvaten, spijsvertering, ademhaling etc.)

Basisemoties

De emoties die van belang zijn voor het overleven van de soort, de samenleving of de zelf

Categoriebenadering

Stelt dat emoties kenmerkend zijn voor verschillende categorieën (sommigen meer basis dan anderen)

Cognitive-motivational-relational theory

Beschrijft dat elke discrete emotie geassocieerd is met een core relational theme. Een appraisal van zo’n theme leidt tot een emotie. Dit is geen goede verklarende theorie

Contextual fear association

Wanneer een individu al een angstreactie ontwikkelt voor de ruimte waarin de respons geconditioneerd is, zelfs zonder dat er een geconditioneerde stimulus aanwezig is

Discrete emotions approach

Zodra een emotie ontstaat, wordt er een set gemakkelijk te herkennen gedrags- en lichamelijke responsen veroorzaakt

Emotion families

Groepen gerelateerde affectieve toestanden met gedeelde eigenschappen, in plaats van specifieke emoties

Expliciete/hippocampale representaties

Ontstaan zodat we weten dat een gevaarlijke situatie kan optreden, ook al hebben we dat nooit direct meegemaakt

Extinction

Wanneer een individu al een angstreactie ontwikkelt voor de ruimte waarin de respons geconditioneerd is, zelfs zonder dat er een geconditioneerde stimulus aanwezig is

High road van emotie

Is iets langzamer, hierbij gaat de stimulus van de thalamus naar de auditory cortex en van daar naar de amygdala, waardoor de stimulus ook bewust wordt waargenomen

Impliciete/amygdala-representaties

Ontstaan zodat we direct op een dreiging kunnen reageren, zelfs als we niet expliciet weten wat deze dreiging is

Kluver-Bucysyndroom

Zorgt dat de apen zeer tam en niet aggressief en vooral ook niet meer bang werden, door het verwijderen van de amygdala.

Low road van emotie

De snelste route, hierbij gaat de stimulus direct van de thalamus naar de amygdala

Oxytocin

Een peptide die cruciaal is voor het ontwikkelen van moederlijk gedrag, hechting en mogelijk zelfs romantische liefde. Van belang voor vrouwelijke seksualiteit, de bevalling en borstvoeding. Ook voor ontwikkeling van koestering en moederlijk gedrag

Subcorticale emotie-actiesystemen

Leiden tot unieke affectieve ervaringen van gevoel. De systemen zijn universeel voor zoogdieren en zijn ontstaan door evolutie

Vocalisatie van emoties

Bijvoorbeeld het ‘yuck’-geluid dat we maken wanneer we walging voelen, of een schreeuw van angst

Hoofdstuk 5 – Dimensionele benaderingen van de structuur van affect

Arousal

Beschrijft de hoeveelheid energie die we voor ons gevoel beschikbaar hebben. Dit kan lopen van diepe slaap en slaperigheid aan de ene kant van de schaal tot hyperactiviteit aan de andere kant

Circumplex structure

Hierin vallen de basisemoties in een bepaald kwadrant van het model waarin valence en arousal tegen elkaar worden afgezet

Conceptual act model

stelt dat discrete emoties een illusie zijn, gecreëerd door een cognitief categorisatieproces genaamd core affect

Descriptive Experience Sampling procedure

Hierin worden grote aantallen mensen getest over verschillende situaties en wordt hen gevraagd hoe ze zich voelen in elke situatie

Dimensies van affect

Arousal (opwinding, activatie) en valence (valentie, positief/negatief) worden hier keer op keer weer gebruikt

Emotional Granularity

Verwijst naar of iemand discrete emotietermen gebruikt op een hele precieze manier (hoog op emotional granularity), of deze gebruikt op een meer globale manier (laag op emotional granularity)

Huidgeleiding

Een maat van arousal. De mate van huidgeleiding neemt toe wanneer arousal toeneemt, dit is onafhankelijk van valence

Motivational priming hypothesis

De schrikreactie zou sterker moeten zijn wanneer het terugtrekkingsmechanisme al geactiveerd is

Rolls’ schema

Classificeert emoties en termen van belonende effecten

Schrikreactie

Het meten hiervan blijkt een goede manier te zijn om te testen of de activatie van het terugtrekkingsmechanisme (en deactivatie van het benaderingsmechanisme) beïnvloed wordt door het algehele niveau van activatie (arousal)

Tweefactormodel van Schachter en Singer

Stelt dat het ervaren van emotie afhangt van twee factoren: atonomische arousal en cognitieve interpretatie van die arousal (uit de omgeving)

Valence

Ook wel plezier, verwijst naar of de staat waarin we verkeren wordt ervaren als positief of negatief, plezierig of onplezierig

Valence asymmetry model

Suggereert dat de rechter en linker prefrontale cortex verschillende rollen spelen in hoe we positieve en negatieve emoties waarnemen en ervaren

Hoofdstuk 6 – Affect-cognitierelaties: perceptie, aandacht en oordelen

Affect-as-information benadering

Stelt dat mensen hun huidige affectieve staat gebruiken als informatie die helpt een oordeel of evaluatie te vormen

As if body loop

Beschrijft dat de activatie van representaties van lichamelijke toestand in de brain stem (door een secondary inducer) kan resulteren in veranderingen in neurotransmitterafgifte, zonder daadwerkelijk het lichaam hierbij te betrekken

Attentional bias

Onze aandacht wordt sneller getrokken door dreigende stimuli. Kan op elk niveau van de verwerking voorkomen, maar gebeurt meestal zeer vroeg in het proces

Event Related Potential (ERP)

Brain-imaging techniek die het mogelijk maakt om een goede tijdsweergave te produceren

Fusiform cortex

In dit gebied worden gezichten verwerkt

Gedragstaken

Zijn ontwikkeld om te kijken in welke mate mensen biased zijn richting bepaalde soorten stimuli; voorbeelden zijn zoektaken

Inducer, primary

Geleerde stimuli die positieve of negatieve emotionele toestanden oproepen

Inducer, secondary

Een herinnering aan een echte of hypothetische primary inducer, die een lichamelijke toestand kan veroorzaken wanneer deze in het werkgeheugen komt

Information-processing-benaderingen

Focussen met name op gedragsmethodes, ontworpen om te bepalen hoe mensen zich oriënteren richting een gebeurtenis of object en hoe ze deze onthouden

Interference effect

Veroorzaakt door de betekenis van de woorden in een Stroop task, het verstoort de verwerking van de kleuren

Left spacial neglect

Mensen met dit defect zijn zich niet bewust van wat er gebeurt in hun linker gezichtsveld

Mere exposure effect

Houdt in dat mensen een stimulus positiever beoordelen naarmate ze deze vaker waarnemen, zonder dat ze zich hiervan bewust zijn

New Look benadering

Hierbij werd veel nadruk gelegd op de mogelijke invloed van affectieve toestand en motivatie op de fundamentele mechanismen van perceptie en aandacht

Process-based modellen

Stellen dat appraisals voor kunnen komen op verschillende niveaus, variërend van low-level actieneigingen tot high-level bewuste beslissingen

Relevance detector

Zo noemen we een neurale structuur die snel en automatisch de relevantie van een stimulus detecteert

Somatic Marker Hypothesis (SMH)

Problemen met beslissingen bij mensen met schade aan de PFC, worden veroorzaakt door een afwijking in het emotionele mechanisme dat signalen afgeeft met betrekking tot de mogelijke gevolgen van een actie. Het onderbuikgevoel is hierbij cruciaal

Somatic state

Een lichamelijk gevoel (‘onderbuikgevoel’) dat kenmerkend is voor een bepaalde emotie

Stroop task

Hierbij krijgen mensen woorden te zien, maar ze moeten de betekenis ervan negeren en alleen de kleur noemen waarin het woord gedrukt staat

Threat-superiority effect

De aandacht wordt dus richting dreigende stimuli getrokken

 

Hoofdstuk 7 – Affect-cognitierelaties: geheugen

Accomodatie

Dit is een adaptief proces, waarbij gefocust wordt op de eisen van de omgeving voor cognitieve elaboratie van stimuli

Adrenal stress hormones

Adrenaline en cortisol; spelen een belangrijke rol in de consolidatie van geheugen

Affect infusion

Het proces waarbij affectief saillante informatie betrokken wordt bij cognitieve en gedragsprocessen

Affect infusion model (AIM)

Is bedoeld om een duidelijkere specificatie te geven van de omstandigheden waarin wel of juist niet waarschijnlijk is dat mood congruity voorkomt. Het model gaat er vanuit dat stemmingsovereenkomstige voorspellingen van associative network models alleen voorkomen onder omstandigheden die een open en on-biased zoek- en verwerkingsstrategie toelaten

Assimilatie

Hierbij gebeurt cognitieve elaboratie van stimuli door interne schema’s en kennisstructuren

Associative network model

Voorspelt dat informatie die overeenkomt met de stemming meer saillant is en op een dieper niveau wordt verwerkt dan andere informatie. Alle concepten en feiten die we in ons lange termijngeheugen hebben, opgeslagen zijn als knooppunten in een complex netwerk

Codering

De eerste fase van verwerking van stimuli, net na de waarneming

Consolidatie

De tweede fase van verwerking, waarin de herinneringen vastgelegd worden in het lange termijngeheugen

Fading affect bias

Affectief geheugen voor plezierige en onplezierige gebeurtenissen lijkt te vervagen met verschillende snelheden; dit gaat sneller voor negatieve dan voor positieve gebeurtenissen

Flashbulb memories

Zeer levendige herinneringen aan sterk emotionele gebeurtenissen, zoals de aanslag op het WTC in 2001

Impliciet geheugen

De impact die een vorige confrontatie met een (expliciet vergeten) stimulus heeft op huidig gedrag en beoordeling

Mood congruent memory

Mensen onthouden stimuli die bij hun stemming passen beter dan neutrale stimuli

Mood dependent memory

Mensen kunnen stimuli die ze geleerd hebben in een bepaalde stemming beter ophalen wanneer ze weer in diezelfde stemming zijn

Narrowing of attention

Een gevolg van emotionele arousal, waardoor vooral het centrale deel van een scene in detail wordt verwerkt

Onthouden/kennen paradigma

Meet twee onafhankelijke processen die ten grondslag liggen aan herinnering: onthouden (het terughalen van een gebeurtenis met verschillende contextuele details) en kennen (een gevoel dat een item bekend is, zonder een precieze herinnering van de contextuele details)

Positivity bias

Wanneer positieve gebeurtenissen beter onthouden worden

Semantic priming effects

Dit houdt in dat de verwerking van een concept sneller gaat, wanneer we vlak daarvoor een gerelateerd concept hebben verwerkt

 

 

Hoofdstuk 8 – Individuele verschillen in de verwerking van emoties

Anterior attention system

Is verantwoordelijk voor meer vrijwillige en flexibele controle over aandacht. Het anterior systeem kan de activiteit van het posterior systeem moduleren, waardoor we niet altijd beïnvloed worden door alle kleine dingen die om ons heen gebeuren

Attentional blink

Waneer een een stimulus direct (binnen 500ms) na een andere targetstimulus wordt getoond, ontsnapt deze tweede stimulus aan de aandacht

Attentional probe paradigma

Hierbij wordt een paar stimuli getoond op twee locaties op het scherm, waarvan er één neutraal en één negatief is. Hierna wordt een probe getoond op één van de twee locaties, waarop de participant moet reageren

Availability heuristic (of simulation heuristic)

Wanneer mensen beoordelen hoe waarschijnlijk het is dat een bepaalde gebeurtenis plaatsvindt in de toekomst, gebruiken ze meestal het gemak waarmee ze een mentaal model kunnen vormen van de gebeurtenis als maatstaf

Dopamine D2 receptor (D2DR)

Is zeer sterk betrokken bij het beloningssysteem in de hersenen. Dragers van het A1-allel van dit gen hebben minder Dopamine D2-receptoren, waardoor ze minder gevoelig zijn voor beloningen

Dopamine D4 receptor (D4DR)

Wordt in verband gebracht met novelty seeking. Dragers van het L-allel van dit gen scoorden hoger op novelty seeking

Homographs

Woorden met dezelfde spelling die verschillende betekenissen hebben; arms, stroke, etc.

Homophones

Woorden die hetzelfde klinken, maar verschillende betekenissen kunnen hebben; die – dye

Human tryptophan hydroxylase-2 gen (hTPH2)

Dit gen beïnvloedt de hoeveelheid serotonine die wordt aangemaakt in het brein. Dragers van het T-allel van dit gen hebben een hogere activatie van de amygdala als functie van arousal.

Polymorphic genen

Dit zijn genen waarvan een variant (allel) bestaat die gekoppeld kan worden aan een specifieke eigenschap

Posterior attention system

Een reflexmatig en automatisch systeem, dat bestaat uit drie subsystemen: het loskoppelen van de huidige focus, het verplaatsen naar een nieuwe locatie en het koppelen aan de nieuwe locatie

Response bias

Misschien komen twee betekenissen van een ambigue situatie beide op in de gedachten, maar uiten angstige mensen de negatieve betekenis eerder

Serotonine-transportgen (5-HTT)

Wordt geassocieerd met neuroticisme: dragers van het S-allel van dit gen scoren hoger op neuroticisme

Trait congruency hypothesis

Variatie in temperament bepaalt hoe we de wereld om ons heen zien en verwerken, dus dit betekent dat mensen aandacht verdelen, interpreteren en herinneren op een manier die overeenkomt met hun persoonlijkheid

 

Hoofdstuk 9 -   Oorzaken van emotionele stoornissen

Affective desicion mechanism (ADM)

De valence van de stimulus bepaalt welk soort verwerking er plaats moet vinden, waardoor de aandacht naar het object toe of juist er vanaf kan worden geleid

Cognitive bias modification (CBM)

Hierbij wordt een bias veroorzaakt die lijkt op de bias die gevonden wordt in angstige mensen. Als deze bias een oorzaak is van de stoornis, zou de veroorzaakte bias emotionele kwetsbaarheid moeten versterken

Co-morbiditeit

Geeft aan hoe vaak stoornissen samen voorkomen

Continuiteits- of spectrummodel

Temperament en emotionele stoornissen reflecteren dezelfde onderliggende processen; emotionele stoornissen zijn extreme manifestaties van normale persoonlijkheidskenmerken

Diagnostic and Statistical Manual of mental Disorders (DSM-IV)

Hulpmiddel om psychische stoornissen te classificeren en diagnosticeren. Deze handleiding bevat vijf schalen die een scala aan symptomen en karakteristieken van meer dan 200 psychische stoornissen bevatten

Diathesis-stress model van psychopathologie

Gaat er vanuit dat een stoornis ontstaat als gevolg van twee dingen: een diathesis (aanleg voor een bepaalde ziekte of stoornis; dit kan zowel genetisch als sociaal zijn) en stress (door een ernstige gebeurtenis in de omgeving)

Elaboratie

Het proces dat pas later bij de informatieverwerking begint, waarbij een bepaalde representatie gekoppeld wordt aan vele andere representaties

Gamma-aminobutyric acid (GABA)

De belangrijkste inhiberende neurotransmitter in de hersenen

Hypothalamic-putuitary-adrenal (HPA) systeem

Reguleert de aanmaak van neurotransmitters. Vaak overactief bij angststoornissen

Integratie

Cognitieve processen die resulteren in het sterker maken van een bepaalde representatie

Kwetsbaarheids- of aanlegmodel

Temperament speelt een directe causale rol bij het ontstaan van emotionele stoornissen

Litteken- of complicatiemodel

De ervaring van een emotionele stoornis beïnvloedt juist het temperament

Negatieve automatische gedachten

Komen onvrijwillig in iemand op en worden vaak uitgelokt door een bepaalde situatie

Neuronal atrophy

Het verlies van neuronen, onder andere als gevolg van stress

Obsessies

Herhaaldelijke gedachten, beelden of impulsen die onacceptabel en ongewild zijn. Ze gaan vaak samen met subjectief ervaren ongemak

Over-gegeneraliseerd geheugen

Wanneer een depressief persoon gevraagd wordt een herinnering op te halen aan blije, veilige, interessante, pijnlijke of boze gebeurtenissen, hebben zij de neiging om hele algemene herinneringen op te halen

Pathoplasty-model

Temperament beïnvloedt het verloop van de stoornis (bijv. via de sociale omgeving) zonder een directe causale rol te spelen

Prevalentie

Proportie van de populatie die een stoornis heeft

Schema

Functionele structuren van relatief langdurige representaties van voorgaande kennis en ervaring. Schema’s werken als cognitieve ‘afsnijweggetjes’, waardoor we niet altijd elk detail van een situatie opnieuw hoeven te verwerken

Tripartite model

Werd ontwikkeld om de hoge co-morbiditeit tussen angst en depressie te verklaren. Stelt dat een algemene factor van tegenspoed (in de vorm van N-NA) zowel voorkomt bij depressie als bij angst

Vigilant-avoidant-patroon

Houdt in dat mensen door een cognitieve bias eerst heel snel de aandacht richten op de dreigende stimulus, waarna ze vrijwel meteen deze stimulus vermijden. Door deze vermijding komt geen habituatie (gewenning) voor, waardoor de angst blijft bestaan

Zorgen (worry)

Een reeks gedachten en beelden, geladen met negatief affect en relatief oncontroleerbaar

 

 

Hoofdstuk 10 – Oorzaken van weerstand en welzijn

Affective forecasting

Het voorspellen van emoties als gevolg van een gebeurtenis in de toekomst. Vaak komt hierbij impact bias voor

Broaden-and-build theorie van positieve emoties

Positieve emoties verbreden het gedachten-actierepertroire, waardoor iemand een verscheidenheid aan persoonlijke bronnen kan bouwen die helpen bij de lange-termijnaanpassing aan tegenslagen

Depressive realism effect

Houdt in dat depressieve mensen beter zijn in het schatten hoeveel controle ze hebben over een bepaalde uitkomst. Gelukkige mensen hebben de neiging om de mate van controle te overschatten

Dorsal Raphe Nucleus (DRN)

Wordt geassocieerd met veranderingen in gedrag, waarbij er bij toekomstig trauma dat wel voorkomen zou kunnen worden, geen actie wordt ondernomen (dit is dus geleerde hulpeloosheid)

Ducenne smile

Een oprechte glimlach, waarbij ook de spieren rondom de ogen samentrekken

Ego resiliency (of trait resilience)

Zorgt voor een enzym dat bepaalde amine-gebaseerde neurotransmitters in de hersenen deactiveert

Hedonic adaptation theory

Mensen reageren op goede en slechte gebeurtenissen op het moment dat deze gebeuren, maar hierna begint al snel de adaptatie en komen zij in korte tijd weer dichtbij de persoonlijke base-line van SWB

Impact bias

De neiging om de duur en intensiteit van een emotionele reactie (positief of negatief) op een toekomstige gebeurtenis te overschatten

Monoamine-oxidaze A-gen (MAOA)

Zorgt voor een enzym dat bepaalde amine-gebaseerde neurotransmitters in de hersenen deactiveert. Heeft te maken met het ontwikkelen van gedragsstoornissen en gewelddadig gedrag

Onderdrukkende (repressive) copingstijl

Mensen met deze copingstijl vermijden over het algemeen dreiging en negatieve emoties. Een belangrijke eigenschap ervan is een scheiding tussen self-report (hier wordt weinig anxiety gevonden) en fysiologische respons (hier wordt juist hoge anxiety gevonden)

Positieve psychologie

Gaat over de subjectieve ervaring van welzijn, tevredenheid en voldoening, hoop, optimisme en geluk

Post-traumatic growth

Wanneer mensen emotioneel sterker worden na het ervaren van tegenslagen

Resilience

Een weerstand voor stress en tegenslagen

Subjective well-being (SWB)

De manier waarop mensen hun leven evalueren

Transcendentie

Een waardering van het wijdere universum en een gevoel van spiritualiteit

Well-being

Beschrijft wat mensen gelukkig maakt wanneer er geen sprake is van tegenslagen

 

 

Hoofdstuk 11 – Theoretisch overzicht

Appraisal-theory

Hierbij wordt betekenis gegeven aan de situatie om de juiste emotionele respons te veroorzaken. Vaak wordt appraisal gezien als iets dat vooraf gaat aan de emotie, hoewel emotie ook wel van invloed lijkt te zijn op appraisals

Circular causality

Causaliteit in twee richtingen tussen de verschillende niveaus van een systeem

Cognitive Behavioural Therapy (CBT)

Gaat uit van het aanpakken van biases die typisch zijn voor voor bepaalde stoornissen zoals depressie en angst

Exposure therapy (blootstellingstherapie)

Bij deze therapie wordt keer op keer een object getoond waar de patiënt bang voor is. Omdat er geen negatieve effecten optreden als gevolg van het zien van deze stimulus, wordt de angst steeds minder

Interacting cognitive subsystems (ICS) framework

Stelt negen verschillende cognitieve subsystemen voor, die onderling op een complexe manier met elkaar interacteren. Bepaalde soorten informatie, corresponderend met bepaalde soorten ervaringen, worden verwerkt door gespecialiseerde subsystemen

Multi-entry memory (MEM) approach

Stelt dat veel emoties voortkomen uit zowel low-level sensorische processen (bijvoorbeeld het verwerken van de eigenschappen van een slang) als high-level reflectieve processen (bijvoorbeeld je voorstellen dat je opgesloten zit in een ruimte met een slang)

Multi-level approach

Hierbij gaat men er vanuit dat veel verschillende componenten of subsystemen betrokken zijn bij emotie. Een emotionele respons treedt op wanneer deze verschillende componenten tijdelijk gesynchroniseerd zijn, bijvoorbeeld door de appraisal van een bepaalde situatie

Schematic, Propositional, Analogical and Associative Representation Systems (SPAARS) approach

SPAARS legt meer nadruk dan ICS op doel-gebaseerde cognitieve appraisals, deze zouden cruciaal zijn voor het genereren van emotie. Emoties zijn opgebouwd uit een aantal verschillende componenten (fysiologische veranderingen, bewustzijn, acties, appraisal), maar kunnen alleen van elkaar onderscheiden worden op basis van appraisal

Self-organisation

Het spontaan ontstaan van orde uit non-lineaire interacties

Translation research

Hierbij worden de bevindingen in emotiestudies vertaald naar het ontwikkelen van betere benaderingen voor behandeling

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:
WorldSupporter and development goals:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2344