Collegeaantekeningen Daders en Slachtoffers I


Hoorcollege 1 - Dadertheorieën
 

De criminele mens kan onderscheiden worden in de rationele dader (homo economicus) en de sociale dader (homo sociologicus).

 

De rationele dader (routine activiteitentheorie)

De rationele dader komt terug in de gelegenheidstheorie (routine activiteitentheorie van Felson). Deze theorie stelt dat de kans op deelname aan criminele activiteiten groter wordt als de gelegenheid groot is. De centrale vraag in deze theorie is: "waarom plegen mensen criminaliteit?" Simpel gezegd komt het neer op "de gelegenheid maakt de dader". De levensloop en de sociale omgeving van de dader zijn niet van belang in deze theorie. In deze theorie wordt verondersteld dat daderschap samenkomt door 3 elementen, de zogenaamde crime triangle: 1) gemotiveerde dader, 2) aantrekkelijk doelwit en 3) afwezigheid van toezicht).
Als eerste de gemotiveerde dader: deze maakt een snelle beslissing door middel van een kosten en batenafweging: snel plezier (baten) tegenover geen pijn (kosten). Deze kosten- en batenafweging wordt gemaakt door een rationele keuzebenadering. De rol van de gelegenheid speelt hier een grote rol bij. De gelegenheid bepaalt de afweging en de keuze. Er wordt een afweging gemaakt op basis van signalen (cues) uit de directe omgeving over doelwit en toezicht.
Ten tweede is van belang of er een aantrekkelijk doelwit beschikbaar is.
Als laatste speelt de afwezigheid van toezicht een grote rol (factoren die van belang zijn: handler (dader), manager (locatie) en guardian (doelwit).

 

De sociale dader (levensloopcriminologie)

Binnen de levensloopcriminologie kunnen twee onderdelen onderscheiden worden: de invloed van de sociale omgeving en de mens als betekenisgevend wezen.

1. Invloed van de sociale omgeving.

De vragen die in dit deel centraal staan zijn: "op welke manieren verschillen criminele carrières? Waarom stoppen sommige daders, waarom gaan andere daders hun hele leven door?" De focus ligt hierin op enerzijds de levensfasen, transities en keerpunten (turning points) en anderzijds op de sociale omgeving: gezin, werk en activiteiten.
Laub & Sampson hebben in 1993 onderzoek gedaan naar de levensloopcriminologie. In hun onderzoek hebben zij 500 delinquente jongens opgespoord en deze vergeleken met 500 mannen. 52 mannen werden geïnterviewd, zogenaamde life-history interviews. Deze vonden plaats op 65-jarige leeftijd. Dit onderzoek van Laub & Sampson was een vervolg op het onderzoek van Glueck & Glueck uit 1940 ('Boston Boys'). 500 delinquente jongens van de Lyman tuchtschool uit Boston werden vergeleken met 500 niet-delinquente jongens. De dossiers en interviews waren van de leeftijden 14, 25 en 32 jaar.

Typologie (= in werkelijkheid zijn daders niet zo netjes in te delen) van daders en criminele carrières:

  • Persisters: vroege start, late/geen stop. Een voorbeeld is Willem Holleeder: hij heeft zijn hele leven criminele feiten gepleegd;

  • Desisters: vroege start, vroege stop;

  • Intermittent offenders: later starters, zig-zag carrières.

Een keerpunt (turning point) is een gebeurtenis in het leven van een dader die leidt tot een verandering in levensomstandigheden. Factoren die kunnen dienen als een keerpunt zijn bijvoorbeeld werk, huwelijk, militaire dienst en tuchtschool. Deze keerpunten verklaren het verschil in criminele carrières.

Wanneer leidt een gebeurtenis tot een verandering in levensomstandigheden? Voorwaarden voor desistance (stoppen) zijn:

  • Afsnijden verleden

  • Positief effect van sociaal netwerk: toezicht en steun

  • Verandering van en structuur in routine activiteiten

  • Verandering van identiteit

  • Alleen dan is een gebeurtenis een keerpunt

 

2. Mens als betekenisgevend wezen

Culturele criminologie houdt in: betekenisgeving plaatsen in bredere cultuur. De centrale vraag hierbinnen is: "Wat proberen mensen te doen wanneer zij crimineel gedrag plegen?" Ten eerste speelt de voorgrond een rol: hoe ervaren daders normovertreding? Wat vinden zij van wettelijke overtredingen? Daarnaast bestaat de vraag of er een drijfveer aanwezig is, bijvoorbeeld morele emoties zoals vernedering, rechtvaardigheid, wraak etc. Als laatste is er de aantrekkingskracht van de normovertreding, denk hierbij aan de kick en de sensaties die daders ervaren wanneer zij strafbare feiten plegen.

Er bestaan verschillen en overeenkomsten in de persoon van de dader. Deze zijn te onderscheiden in 3 onderdelen:

  1. Mensbeeld

  2. Gewoon of bijzonder

  3. Eigen keuze

 

1. Daders: Mensbeeld

  • Homo economicus: dit is een rationele dader. Zijn gedrag komt voort uit rationele keuzes. Hij maakt een snelle beslissing waarbij hij een afweging maakt tussen kosten (snel plezier) en baten (vermijden van pijn).

  • Homo sociologicus: dit is een sociale dader. Zijn gedrag komt voort uit interactie met de sociale omgeving. Er bestaan twee varianten:

  • Invloed van sociale omgeving (ouders, pers, partner etc.)

  • Invloed van cultuur (betekenisgeving, moraliteit)

Gelegenheidstheorie (Felson): homo economicus; afweging kosten/baten: snel plezier, geen pijn. De gelegenheid bepaalt de uitkomst van de afweging
Levensloopcriminologie: homo sociologicus (a); de sociale omgeving vormt de dader; ook desistance wordt verklaard vanuit sociale omgeving door middel van keerpunten.
Culturele criminologie: homo sociologicus (b); de cultuur vormt de dader; daderschap wordt verklaard uit de betekenis van normoverschrijding.

 

2. Daders: gewoon of bijzonder?

Binnen de gelegenheidstheorie is criminaliteit voor daders een alledaagse routine en is het niets bijzonders, het wordt als 'gewoon' ervaren. De daders zijn normale mensen.
In de levensloopcriminologie hebben de daders een chaotisch en disfunctioneel leven en een marginale positie in samenleving. Hun gedragingen zijn afwijkend van de norm en worden niet als 'gewoon' beschouwd. Culturele criminologie: voor de daders is het puur een vorm van sensatiezucht, dit zit in de menselijke aard. De daders zijn dus niet per se bijzonder, maar de criminele daden zijn geen 'routineuze' handelingen.

Bij potentiële daders ligt dit anders. De gelegenheidstheorie veronderstelt dat jij, ik, iedereen crimineel gedrag kan vertonen; maar vooral mensen met lage zelfcontrole zullen dit eerder doen. Ook mensen met hoge en lage status hebben een grotere kans om criminaliteit te plegen. De levensloopcriminologie veronderstelt dat mensen met zwakke sociale bindingen, weinig structuur en kansen vaker criminaliteit vertonen dan mensen die dit wel hebben. Vooral mensen met zwakke maatschappelijke status zullen eerder strafbare feiten plegen. Daarnaast veronderstelt de culturele criminologie ook dat jij, ik, iedereen crimineel gedrag kan vertonen, vooral mensen met hoge en lage status. In alle lage van de bevolking wordt criminaliteit gepleegd.

 

3. Daders: eigen keuze?

Gelegenheidstheorie stelt dat het plegen van criminaliteit een rationele keuze is die gemaakt wordt door middel van een kosten/baten afweging.

De levensloopcriminologie stelt dat daders handelen en keuzes maken afhankelijk van de situatie waarin zij zich begeven. Zij pakken kansen wanneer zij achten dat dit mogelijk is. De culturele criminologie stelt dat morele emoties rationeel denken niet uitsluiten.

 

Hoorcollege 2 - Niet-conventionele daders: witteboordencriminelen I

 

Deze week een workshop over "hoe word je een witteboordencrimineel?" in plaats van leren over criminaliteit, wat criminologen normaalgesproken doen.

Waarom zou je een witteboordencrimineel willen zijn? Daar zijn verschillende redenen voor. Ten eerste de rijkdom en maatschappelijke status. Witteboordencriminaliteit is een criminaliteitsvorm waarbij veel geld wordt verkregen. Veel geld betekent aanzien, oftewel een hoge maatschappelijke status. Daarnaast is deze vorm van criminaliteit geen prioriteit van justitie en politiek; het krijgt dus weinig aandacht. Ook bestaat er een kleine kans op strafrechtelijke vervolging door een gebrek aan bewijslast; bijvoorbeeld weinig aangiftes van slachtoffers. Slachtoffers zijn vaak onbekend, er is vaak sprake van immateriële schade en de schade kan verdeeld zijn over velen. Door de kleine kans op vervolging is er ook een kleine kans op een gevangenisstraf. Rijken kunnen de vervolgingen afkopen door middel van schikkingen, ze hebben immers toch genoeg geld. Op deze manier blijft een schandaal buiten de publiciteit en weten weinig mensen ervan.

Maar wat is een witteboordencrimineel nu precies? De definitie van Edwin Sutherland over white-collar crime luidt als volgt: "Crime committed by a person of respectability and a high social status in the course of his occupation." Hij stelt dat deze vorm van criminaliteit een relatie heeft met beroep dat de criminelen uitoefenen. Crime in deze zin slaat op misdrijven die niet alleen door het strafrecht worden gestraft, maar ook misdrijven die worden gestraft door het privaatrecht, in de bedrijfssfeer dus.
Henk van de Bunt stelt organisatiecriminaliteit/witteboordencriminaliteit als volgt: misdrijven die individueel of groepsgewijs door leden van een gerespecteerde en bonafide organisatie worden gepleegd, binnen het kader van de uitoefening van organisatorische taken. Hij vindt 'witte boord' irrelevant; criminelen verkrijgen er immers geen zelfverrijking mee. Criminelen doen dit buiten hun eigen werk om erbij, zie het als een soort 'bijbaantje'. Zijn kritiek op de definitie van Sutherland is dat hij teveel nadruk legt op het onderdeel respectabiliteit. Het WODC stelt witteboordencriminaliteit als volgt vast: strafbaar gedrag dat plaatsvindt binnen de context van een wettige organisatie, waarbij de dader kenmerken of hulpbronnen van de organisatie benut, zonder zelf primair slachtoffer ervan te zijn. De sociale status en respectabiliteit zijn hierbij irrelevant.

Het profiel van een witteboordencrimineel bevat een aantal kenmerken. De leeftijd van de dader is vaak hoger dan bij 'gewone' criminaliteit, het zijn vooral witte mannen die deze vorm van criminaliteit plegen en hun sociale status is hoger dan de gemiddelde man, door de hogere opleiding die zij gevolgd hebben.

Hieronder volgen de stappen van de workshop: "Hoe word je een witteboordencrimineel?"

Stap 1: Ga werken voor een bonafide bedrijf (of richt er zelf een op). William K. Black: "The best way to rob a bank is to own a bank." Een bonafide en gerespecteerde organisatie heeft legale doelen en (voornamelijk) legale middelen; het is geen criminele organisatie.
De rol binnen de organisatie bestaat uit twee opties: ten eerste een individuele dader (occupational crime); deze gaat voor eigen gewin ten koste van de organisatie. Als tweede de corporate dader (organizational/corporate crime) welke namens en ten behoeve van de organisatie opereert. Deze tweede vorm wordt ook wel de organisatiecriminaliteit /witteboordencriminaliteit genoemd. Een combinatie van de twee vormen kan ook, denk bijvoorbeeld aan directieleden en hoge functionarissen.

Stap 2: Wees gemotiveerd. Een drijfveer voor de dader kan zijn economisch, sociaal, politiek. Deze heeft een duidelijk doel voor ogen. De economische motivatie bestaat uit twee onderdelen: a. Voorkomen doelbedreiging (voorkomen van faillissement en angst voor sociale uitstoting) en b. Nastreven doelbereiking (omzet, winst, marktpositie en politiek doel). Een andere drijfveer emotioneel zijn (vanuit de culturele criminologie). Hierbij is de aantrekkingskracht van de daad zelf van belang. Factoren die een rol spelen zijn onaantastbaarheid, verveling, verzet, spanning/sensatie, machogedrag en verslaving.
Organisatiecriminaliteit is niet altijd bewust of opzettelijk. Het kan ook een gevolg zijn van organisatorisch falen, onkunde/gebrek aan professionaliteit of een gebrek aan intern toezicht. Omissie (nalaten) kan ook strafbaar zijn; wanneer je nalaat je verantwoordelijkheid te nemen.

Stap 3: kies modus operandi (de werkwijze). Vormen van een werkwijze die gekozen kan worden zijn iets nalaten (bewust of onbewust), gebruik maken van mazen in de wet (bijvoorbeeld belastontwijking), ondeugdelijk waar verkopen, jezelf of anderen bevoorrechten, liegen over bijvoorbeeld informatie, stelen van bijvoorbeeld de EU, overheid, klanten of relaties en je kan jezelf laten omkopen. Rijken hebben kapitaal genoeg om mogelijkheden te creëren binnen een organisatie, zo kunnen ze monopolie op de markt bereiken. Dit levert meer op dan gewone criminaliteit.

Stap 4: Waan jezelf een Zonnekoning (denk aan Lodewijk de 14e). Een narcistische persoonlijkheid is hierbij van belang. Iemand met een narcistische persoonlijkheid heeft een extreem hoog gevoel van eigenwaarde, veel behoefte aan bewondering en waardering, een laag inlevingsvermogen en hij is constant opzoek naar aandacht en verwacht dit ook te krijgen. Daarnaast eisen ze dat ze overal worden voorgetrokken en voelen zich belangrijker dan andere mensen. Mensen met een narcistische persoonlijkheid hebben een grotere kans om succes te bereiken in de witteboordencriminaliteit.

Stap 5: manipuleer je sociale omgeving. Van de Bunt schreef een tekst over Bernard Madoff. Sommige witteboordencriminelen zijn heel goed in het creëren van een 'secret society', een geïsoleerde afdeling, waar in de situatie van Madoff alleen mensen in dienst waren die al jaren met hem werkten zodat iedereen hem goed kende en niemand kon geloven dat hij met foute dingen bezig was. Hij had een goede inbedding in de maatschappij. Zijn professionele reputatie was heel erg van belang.

Stap 6: grijp die gelegenheid. De gelegenheidstheorie uit het stuk van het WODC beschrijft dat er vier factoren zijn die zorgen voor de gelegenheid van witteboordencriminaliteit: het product, de organisatie, de markt en de overheid. Door de financiële crisis is er een toenemende regulering en toezicht waardoor de gelegenheid wordt beperkt.

Stap 7: ontken alles. Wat moet je dan ontkennen? Ten eerste de schade (al is deze niet altijd zichtbaar bij witteboordencriminaliteit). Voorbeelden van schade zijn fysieke schade en milieuschade (mens, dier en natuur), materiele-financiële schade en maatschappelijke-economische schade (vertrouwen, concurrentieverhoudingen). Daarnaast moet je ook het slachtofferschap ontkennen. Deze is vaak niet altijd duidelijk. Een burger of consument kan slachtoffer worden van bijvoorbeeld ambtelijke corruptie, beleggings- of verzekeringsfraude. De overheid kan slachtoffer worden van bijvoorbeeld belasting- of subsidiefraude. Pensioenfraude is een voorbeeld van slachtofferschap voor een werknemer. Ook kan een handelspartner of concurrent slachtoffer worden van het werk van witteboordencriminelen; bijvoorbeeld door inkoopfraude en handel met voorkennis. Als laatste kunnen derden slachtoffer worden van organisatiecriminaliteit, denk aan de volksgezondheid, milieu en dieren (onwettig afval verwerken en bodemverontreiniging).
Witteboordencriminelen gebruiken voor het ontkennen vaak neutralisatietechnieken. Dit zijn rechtvaardigingen en rationaliseringen die de daders gebruiken om hun daden te rechtvaardigen. Ze ontkennen dan de ernst ("ach, zo erg is het allemaal niet") en de verwijtbaarheid ("maar ik heb dat niet gedaan").
Ook maken ze gebruik van de morele en juridische ambivalentie omtrent organisatiecriminaliteit. Informele criminalisering en formele criminalisering spelen hierbij een rol. Informele criminalisering houdt de maatschappelijke definiëring van bepaald gedrag als crimineel in. Dit verschilt per land; de maatschappij van een land stelt sommige gedragingen vast als crimineel. Formele criminalisering houdt in: de juridische definiëring van bepaalde gedraging als delict, door strafbaarstelling in de wet, opsporing en vervolging.

Bij de 'gewone criminaliteit' bestaat het proces van informele criminalisering naar formele criminalisering. Bij witteboorden-/organisatiecriminaliteit is dit juist andersom: het gaat van formele criminalisering naar informele criminalisering (m.a.w. wetgeving heeft weinig normatieve lading).

 

Er is weinig bekend over witteboordencriminaliteit, daardoor is er meer onderzoek nodig. Meer informatie over deze vorm van criminaliteit is lastig te realiseren, aangezien er een hoog dark number bestaat. Dit komt omdat er zelden aangifte wordt gedaan doordat het slachtofferschap diffuus is (onbewust of betreft geen personen) en de organisaties houden het graag stil in verband met reputatieschade. De aanpak en registratie door verschillende gespecialiseerde handhavingsinstanties (FIOD, AFM, NMa, etc.) zijn ook van belang. De opsporing en vervolging van deze criminelen is lastig door de complexiteit.

 

Hoorcollege 3 - Niet-conventionele daders: witteboordencriminelen II

 

Multi-level benadering van een organisatie kan op drie manieren: ten eerste op micro-niveau, dat houdt in de kenmerken van de organisatie. Ten tweede op meso-niveau, dit houdt de omgeving van de organisatie in. En tot slot op macro-niveau wat de regulering en globalisering van een organisatie betreft.
De volgende stelling werd naar voren gebracht: vrouwen zijn minder geneigd witteboordencriminaliteit te plegen. Deze stelling is juist. Vrouwen krijgen tegenwoordig wel een groter aandeel binnen deze vorm van criminaliteit, omdat ze hogere functies krijgen binnen een organisatie. Ondanks deze stijging blijven vrouwen minder geneigd tot het plegen van criminaliteit in organisatieverband dan mannen. Bekende vrouwelijke witteboordencriminelen zijn Leona Helmsley (eerste vrouwelijke witteboordencrimineel), Martha Steward, Nina Brink (een Nederlandse, overigens niet veroordeeld) en Liliane Bettencourt.

Verschillende factoren spelen een rol bij vrouwen en wittenboordencriminaliteit. Een daarvan is de gender cap: het grote verschil tussen vrouwen en mannen die witteboordencriminaliteit plegen. Mannen zijn hierin oververtegenwoordigd. De situationele hypothese veronderstelt dat mannen meer zijn blootgesteld aan risicofactoren die leiden tot het plegen van criminaliteit dan vrouwen. Veel minder vrouwen bevinden zich in situaties waarin gelegenheid wordt geboden en motivaties worden gevormd tot het plegen van witteboordencriminaliteit. De gender-verschil hypothese stelt daarentegen dat er een verschil is in gevoeligheid voor risicofactoren. Mannen zijn gevoeliger hiervoor, zij hebben minder risicofactoren nodig om over te gaan tot criminaliteit dan vrouwen. Een rol hierbij spelen de masculiene en feminiene leiderschapsstijlen.

De straintheorie (doelen en middelen aanvaarden op een legale of illegale manier) stelt dat mannen ten koste van alles, doelen willen bereiken. Ze gebruiken hiervoor alle middelen die nodig zijn, eventueel ook illegale.

Een volgende stelling die naar voren werd gebracht is: Witteboordencriminaliteit wordt veroorzaakt door bedrijfscultuur. (Culturen waarin de nadruk ligt op het behalen van targets en men het niet zo nauw neemt met de regels.
Een goed voorbeeld hier is het bedrijf Enron. Een Amerikaans bedrijf dat vanaf de jaren '80 gas leverde en vanaf de jaren '90 ook handelde in water, chemie etc. In dit bedrijf is sprake van een bepaalde organisatiecultuur: 'Shared pattern of values, customs, beliefs, and expectations dominating norms of acceptable behavior in a given social system’. (Cohen, 1995). De cultuur beïnvloedt bijna alle dimensies binnen een organisatie en beïnvloedt de strategie en structuur van het bedrijf.

De criminogene cultuur stelt dat cultuur een competitie is tussen anomie en strain. Voor de anomie culturen, zo beschrijft Cohen, is het doel bereiken de belangrijkste indicator van eigen waarde. Er is sprake van morele onverschilligheid ten aanzien van overtredingen. Daarnaast kunnen gedragsnormen botsen met wettelijke eisen.

Shover & Hochstetler menen juist dat cultuur een zogenaamd 'paraplu concept' is, er is geen heldere definitie van cultuur. Het is methodologisch: er is sprake van post hoc analyse en generalisatie. Cultuur is een sociale context en geen 'keurslijf'. De strain cultuur verklaart dat de verschillen tussen culturele doelen en institutionele middelen een innovatie door de organisatie is. De strain hangt af van een aantal dingen. Onder andere van het niveau van ambitie. Moet er altijd worden doorgegaan met winst maximalisatie of wordt er ook geïnvesteerd in andere dingen? Ook de druk van de top bepaalt de mate van strain. Hoe grote druk oefent de top van het bedrijf uit op de rest van de organisatie? Wat is de toegang en beschikbaarheid van legale middelen? De structuur van het bedrijf kan leiden tot een strain situatie, wat uitnodigt voor witteboordencriminaliteit.

De top van een bedrijf heeft veel invloed in de rest van het bedrijf. Een algemene bevinding hierbij is dat het top management een enorme impact heeft op het ethische klimaat in een bedrijf. Daarnaast dient het een voorbeeld te geven voor de rest van het bedrijf, hoe zij zich moeten gedragen. Er zijn verschillende mechanismen om cultuur te creëren en versterken, zoals aandacht schenken, rolmodellen en beloningen toewijzen.

Neutralisatietechnieken worden gebruikt door mensen/ondernemers om hun gedragingen te rechtvaardigen. Deze technieken worden voor en na de gepleegde feiten toegepast. Ze worden verspreid via cultuur door middel van de bedrijfsfilosofie (normen en waarden binnen bedrijf). Met behulp van deze technieken wordt de schade ontkent en worden veroordelaars veroordeeld. Ook wordt zo de overdracht van verantwoordelijkheid gerechtvaardigd (bv. "Iedereen doet het.").

 

Hoorcollege 4 - Beeldvorming over daders

 

Daderschap is een sociale constructie op basis van 4 dingen: 1. beeldvorming in de media, 2. maatschappelijk geaccepteerde beelden, 3. wetenschappelijke inzichten en 4. wat we als maatschappij erg vinden (harms en wrongs). Het sociale constructie-perspectief is de betekenis van realiteit, fenomenen en concepten wat niet vast staat, maar dynamisch is. Wij geven zelf (en met elkaar) betekenis aan gebeurtenissen. Betekenis is afhankelijk van maatschappelijke context, tijd en plaats. Bijvoorbeeld homoseksualiteit en verkrachting binnen het huwelijk, maar zo ook jeugdcriminaliteit. 'Dader' (en 'slachtoffer') is dus geen vaststaand en vastomlijnd begrip, maar een sociale constructie, die dynamisch is en in de loop van de tijd ook kan veranderen.

Beeldvorming in beleid met betrekking tot jeugdcriminaliteit is in de loop der tijd veranderd. In 1984 bestond de opvatting dat delinquentie hoort bij de leeftijd van jongeren. Jeugdige daders hebben een gebrek aan sociale controle. In 1994 ontstond er een verschuiving: er werd nagedacht over de schade, geweld en onveiligheid die jeugdcriminelen met zich meebrengen. Het begrip risicojongeren werd voor het eerst gepresenteerd. Later, in 2002, neemt de ernst van criminaliteit toe. Jeugdcriminelen worden steeds jonger en het aantal risicojongeren neemt toe.

Nog ver hiervoor bestonden er andere gedachten over jeugd en criminaliteit. In de 14e t/m de 16e eeuw behoorden de begrippen eer, reputatie en sociale status bij jeugdcriminaliteit. Geweld werd gezien als maatschappelijke integratie en jeugdcriminaliteit werd gezien als een ritueel. Rond 1830 was jeugdcriminaliteit een 'sociale kwestie'. Er wordt ontdekt dat onder jongeren ook criminaliteit plaatsvond. Men was van mening dat heropvoeding (door middel van een harde aanpak) noodzakelijk was om jongeren in te laten zien dat ze niet goed bezig waren. Tot het begin van de 20e eeuw waren jongeren van de leeftijd 7-15 'doli incapax' (= het onvermogen om kwaad te doen). Jongeren worden gezien als jonge, onschuldige mensen en niet als criminelen.

In de loop der tijd zijn ook de leeftijdsgrenzen, die worden vastgesteld in verschillende wetten, veranderd. Als eerste de veranderingen van de ondergrens. In 1886 was de ondergrens 10 jaar; kinderen van deze leeftijd en lager hebben nog geen eigen wil in hun handelen. In 1905 kwamen de Kinderwetten in Nederland; hiermee werd de ondergrens geschrapt. In 1965 werd de ondergrens weer ingesteld op 12 jaar; kinderen onder de 12 jaar worden nog niet toerekeningsvatbaar geschat voor hun gedragingen, ze zijn dus ook niet vatbaar voor straf. Het advies van internationale gedragen voor de ondergrens is 14 jaar. Vervolgens de veranderingen van de bovengrens. In 1886 lag deze op 16 jaar. In 1905 (met invoering van de Kinderwetten) werd deze 18 jaar; 16-18 jaar waren kritische leeftijden voor jongeren. In 1965 lag de bovengrens nog steeds op 18 jaar, met uitzonderingen voor de leeftijdscategorieën van 16-17 jaar en 18-21 jaar. Het advies van internationale verdragen is 18 jaar als bovengrens, zonder uitzonderingen.

De afgelopen jaren zijn er steeds nieuwe inzichten gekomen op het gebied van jeugdcriminaliteit. Eén daarvan is de invoering van het Adolescentenstrafrecht in 2013. Tussen 15 en 23 jaar zijn de hersenfuncties van jongeren nog in ontwikkeling, dus hun gedragingen kunnen niet volledig toegeschreven worden aan hen. De sancties voor deze jongeren moeten worden afgestemd op de ontwikkeling van de dader. Er dient een straf opgelegd te worden in combinatie met heropvoeding. Met dit strafrecht wordt de bovengrens dus eigenlijk opgerekt van 18 jaar naar 23 jaar.

Een ander nieuw inzicht is het rapport van het WODC over het beeld van jeugdcriminaliteit in de media. Hierin komen drie manieren van bias (= een vertekening ten opzichte van feitelijke ontwikkelingen) in media naar voren. 1. bij de selectie van het nieuws, 2. bij het gebruik van bronnen en 3. bij het gekozen perspectief (framing: hoe iets gepresenteerd wordt dat invloed heeft op een oordeel over een bepaald onderwerp). Bij de framing van berichtgeving beschrijven de schrijvers vaak niet de context waarin het onderwerp zich bevindt, maar kiezen ze een bepaalde omschrijving van het onderwerp. Veel geweldsmisdrijven komen aan bod in de media, omdat de journalistiek dat nieuwswaardig vindt. Dit komt vaak voor en slachtoffers kunnen zich goed identificeren. Er is ook sprake van stereotypering in het nieuws. Vaak wordt de nadruk gelegd op bijvoorbeeld Marokkanen die delicten plegen in tegenstelling tot andere etnische groepen.

Een voorbeeld van hoe de media een rol kan spelen in sommige gevallen is het onderzoek van Prof. Buikhuisen. Hij deed een sociaal-biologisch onderzoek naar criminaliteit in verband met aangeboren oorzaken op verschillende wetenschappelijke gebieden. Na zijn onderzoek blijkt dat beeldvorming en media ook een rol kunnen spelen in de wetenschap. Het kan invloed hebben op hoe we in de samenleving reageren op wetenschappelijk onderzoek. Hij kreeg veel kritiek van andersdenkenden; zijn onderzoek werd in een slecht daglicht gezet in de media. De rol van de media in dit onderzoek was dat zij de maatschappelijk gangbare ideeën vertolkten: men vond het onderzoek verwerpelijk.

Er bestaan verschillende theorieën over rol van de media. De eerste is de media als spiegel (= een achterhaald idee). De media geeft de weergave van de realiteit van de maatschappij. Het reflecteert als het ware wat er in samenleving gebeurd. De tweede theorie is het mass manipulation model. De media wordt gezien als krachtige manipulator van passief publiek. Berichtgeving roept angst op en lokt kopieergedrag van criminaliteit uit; ze kunnen nieuwe criminaliteit als idee oproepen. De laatste theorie is het commercial laisser faire model. Hierbij wordt het publiek niet direct gemanipuleerd, maar wordt de mediaberichtgeving geïnterpreteerd binnen bestaande percepties van het individu. De media kan hooguit deze percepties versterken. Binnen deze theorie is er ruimte voor eigen houding en inzichten van het individu. Dit wordt ook wel het pluralistisch model genoemd.

De media kan een actieve rol aannemen als het gaat om nieuws presenteren. Ten eerste is er sprake van selectie: wat is nieuwswaardig? Hoe wordt nieuws geproduceerd? Een gebeurtenis wordt alleen nieuws als de media er zelf voor kiest. Verschillende factoren spelen een rol in de keuze maken welk nieuws naar buiten gebracht wordt, denk aan drama, emotioneel, voorstelbaar, bekende personen, makkelijk te interpreteren en actueel. Naast selectie is er ook sprake van interpretatie: welk verhaal wordt er verteld? Interpretatie gebeurt vaak door middel van framing. Er wordt een bepaald aspect van een onderwerp belicht (bv. alleen de afkomst van jeugddelinquenten). Door de manier waarop de media berichten belichten, geeft het richting aan de interpretatie van mensen. De media beïnvloedt onze oordelen over een bepaald onderwerp.

Mensen kunnen verschillende beelden hebben van daders en slachtoffers. Een daarvan is tragedie. Hierbij kan men zich met het slachtoffer en de dader identificeren. Men begrijpt de daad, de dader kon er niks aan doen om de criminele gedraging te voorkomen. Daarnaast kan men zich identificeren met het slachtoffer identificatie, maar bestaat er een contrast naar de dader toe. Dit wordt moral outrage genoemd: de dader is een monster (bv. Dutroux). Het publiek is verontwaardigd over het criminele incident. Hiertegenover staat het contrast naar het slachtoffer toe en de identificatie met de dader, het zogenaamde blaming the victim: men ziet de dader als slachtoffer, iemand die eigenrichting toepast/zichzelf verdedigd. Degene had een noodzaak om het criminele feit te plegen. Ten slotte bestaat er afzijdigheid; men kan zich met geen beide identificeren en houdt zich afzijdig van het conflict. Ze willen er niks meer te maken hebben en het slachtoffer en de dader moeten het onderling uitvechten.
Er bestaan twee gronden om iets als crimineel te bestempelen.

  1. Harmful: schade, leed (gaat uit van consequenties)
  2. Wrongful: normovertreding, moreel verwerpelijk (gaat uit van intenties). Toegespitst op witteboordencriminaliteit is er sprake van normovertreding en het wordt geprobeerd goed te praten door middel van het kapitalisme (wrong). Daarnaast is de schade vaak indirect, niet-menselijk en onzichtbaar (harm).

Strafrecht heeft als functie 'morele educatie', onder andere door middel van het bevestigen van de normen van het Wetboek van Strafrecht (normbevestigend): gedrag is strafbaar omdat wij het erg (schadelijk en slecht) vinden. Het is ook normvormend: schadelijk en slecht gedrag wordt strafbaar opdat wij het erg gaan vinden.

Er bestaan verschillen tussen landelijke en regionale opsporingsberichtgeving van de politie. De politie maakt ook gebruik van selectie en framing, bijvoorbeeld ze selecteren geen organisatiecriminaliteit. Daarnaast bestaat er een 'gezagsframe': de normen en autoriteit van de politie zijn bevestigd. Ook zijn criminaliteit en daders overal, waardoor het lastig te bepalen is wat er wel en niet geselecteerd wordt. Bij de selectie en framing door private websites is sprake van een bevestigende en alternatieve interpretatie. Er wordt gebruikgemaakt van een 'handhavingsframe': de dader wordt altijd centraal gezet in het bericht en niet het slachtoffer. Daarnaast uiten ze vaak kritiek op gezag

Van beeldvorming is niet alleen sprake in ons hoofd, maar beelden hebben ook consequenties voor andere dingen in de maatschappij. Ten eerste criminalisering (en decriminalisering). Er bestaat een verschuiving van informele criminalisering naar formele criminalisering: welk gedrag is strafbaar? Daarnaast hebben beelden ook consequenties voor het strafproces/beleid. Denk aan strafuitsluitingsgronden (schulduitsluiting, rechtvaardiging), resocialisatie van de dader en het hiervoor besproken Adolescentenstrafrecht.

 

Hoorcollege 5 - De gevolgen van daderschap: detentie

 

Er bestaan een aantal doelen van detentie: vergelding, resocialisatie, afschrikking, onschadelijkmaking en herstel. Het resocialisatiebeginsel wordt beschreven in art. 2 lid 2 Penitentiaire beginselenwet: "Met handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel wordt de tenuitvoerlegging hiervan zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij." Hieruit blijkt dat straf niet alleen vergelden als doel heeft, maar ook het veranderen en voorkomen van nieuwe delicten door middel van goede begeleiding voor de terugkeer in de maatschappij. Het resocialisatiebeginsel wordt nu meer als een gunst beschouwd en niet meer als een recht waar (ex-)gedetineerden recht op hebben (19e eeuw).

Wat werkt er nu in Nederland op het gebied van straffen? Uit onderzoek van Wartna blijkt dat interventies gestoeld op resocialisatie effectiever zijn (minder recidive) dan interventies gestoeld op afschrikking en opsluiting. Wartna heeft in 2013 een meta-analyse uitgevoerd waarbij resultaten van verschillende onderzoeken (141 studies) werden vergeleken. In dit onderzoek onderzochten Wartna e.a. welke straffen succes bleken en welke straffen vielen tegen? Welke straffen waren effectief, zodat men niet meer recidiveert? De conclusies waren dat straffen gericht op volwassenen succesvoller zijn dan straffen gericht op jeugdigen of jongvolwassenen. Ook waren resocialisatieprogramma's effectiever dan programma's die zich bezig hielden met afschrikking.

Wanneer is een straf nu effectief? Ten eerste als de straf is afgestemd op het recidiverisico van de dader. Ten tweede als de straf gericht is op de criminogene factoren die horen bij de doelgroep of de individuele dader. Daarnaast moet de straf afgestemd zijn op de motivatie en het leervermogen van de daders. Ten vierde moet er nazorg aanwezig zijn en tot slot moet de straf gericht zijn op het vaardighedenprincipe van de dader. De reclassering heeft hier een belangrijk aandeel in, het is een constante factor in de strafrechtsketen. Ze komen soms al vroeg in het strafproces in beeld, bijvoorbeeld al vlak na de aanhouding. Daarnaast kunnen ze ook tot lang na de detentie actief bezig zijn met (ex-)gedetineerden.

Resocialisatie staat onder andere in verband met werk. De rol die de reclassering hierbij speelt is groot. Ze stellen een diagnose en geven advies met betrekking tot banen voor ex-gedetineerden, ze houden toezicht op de uitvoering van de werkstraf en geven gedragstrainingen. Deze gedragsinterventies zijn gericht op werk, agressie en vaardigheden. De ex-gedetineerden leren competenties om gedrag aan te passen. Daarnaast houdt de reclassering toezicht op gevangen met elektronische detentie. De gedetineerden met elektronische detentie moeten 26 uur per week besteden aan dagbesteding (zoals werk zoeken) en ze moeten andere contacten hebben buiten het huis. Ze hebben een heel programma opgesteld samen met de reclassering: waar diegene mag zijn, wanneer hij boodschappen mag doen of hij zijn kind naar school mag brengen etc. Als hij op een plek is waar hij niet mag komen, krijgt de reclassering een melding dat hij buiten het afgesproken gebied is en treden ze op.

De DJI (Dienst Justitiële Inrichtingen, welke verantwoordelijk is voor de ten uitvoerlegging van gevangenisstraffen in Nederland) heeft een Masterplan opgesteld voor 2013-2018 (Daderbeeld in beleid): "Het gaat erom het levenspatroon van de gedetineerden te doorbreken […] … aansluiten bij individuele criminogene factoren en tekorten op het gebied van scholing, onderwijs, werk en inkomen, huisvesting en zorg." Dit plan sluit aan bij levensloopbenadering (levensloopcriminologie); het sluit zich aan bij de keerpunten in iemands leven. Het doel: daders kunnen niet meer recidiveren, door het tekort aan te vullen op het gebied van scholing, werk, huisvesting etc. Met dit plan komt er wel een sober detentie regime voor bepaalde gedetineerden die niet gemotiveerd zijn. Zijn moeten meer uren op cel, er worden extra weekendactiviteiten afgeschaft en krijgen een beperkt aanbod van arbeid. Slechts een klein deel van gemotiveerde daders worden in beeld gebracht in dit Masterplan.

Socioloog Verhagen heeft een onderzoek gedaan over het gevangeniswezen en de gevangenispopulatie (Bad, mad, sad). Hij bracht een aantal cijfers naar voren over de onderzochte gevangenen:

  • 80% was recidivist (20% meer dan 10x in detentie)

  • 75% had geen werk voor detentie

  • 33% heeft nooit gewerkt

  • 50% had schulden

  • 50% was drugsverslaafd

  • 50% had een anti-persoonlijkheidsproblematiek

  • 80% had ooit psychiatrische problemen

  • 20-25% had een verstandelijke beperking

 

Bij deze cijfers moet rekening worden gehouden met prevalentie: de manier waarop we deze cijfers kunnen beoordelen. Bijvoorbeeld: 35% van de gevangen lijdt aan depressie. Hoeveel mensen in de hele samenleving lijden aan depressie? Deze cijfers moeten worden afgewogen tegen elkaar om een duidelijk beeld te krijgen.

Uit het onderzoek van de DJI naar gevangeniswezen kwamen ook een aantal cijfers naar voren:

  • Er waren 9500 gedetineerden

  • Er zijn 26 vestigingen op 51 locaties

  • Onderscheid tussen HvB (Huis van Bewaring), Gevangenis, ISD (Inrichting Stelselmatige Daders), PPC (Penitentiair Psychiatrisch Centrum), EBI (Extra Beveiligde Inrichting), TA (Terroristenafdeling) en levenslang.

  • Gemiddelde duur detentie: 113 dagen, per jaar dus 40.000-45.000 mensen

  • 50% van de gevangenen zat korter dan 1 maand

  • 43% zat tussen 1 maand en 12 maanden

  • 7% zat langer dan 1 jaar

  • 35 mensen zaten levenslang

 

Wat doet detentie nu precies met eens mens? Dat kan worden beschreven aan de hand van 2 onderdelen: 1) Detentieschade/pains of imprisonment en 2) Omgaan met detentie: 3 modellen.

Detentieschade tijdens detentie/pains of imprisonment (Sykes, 1958):

1. Geen vrijheid
2. Geen bezittingen, activiteiten
3. Geen heteroseksuele relaties
4. Geen autonomie
5. Geen veiligheid

Al deze factoren samen kunnen leiden tot psychische schade.

Hoe gaat iemand om met de straf door de kenmerken van zo'n gevangenisverblijf in een gesloten context?

  1. Deprivatiemodel: de detentie-omgeving/omgevingsfactoren staat centraal. Dit model gaat ervan uit dat het welzijn van gevangenen in verband staat met situationele en institutionele factoren van detentie (bv. duur, gedrag van de werknemers van de gevangenis). Deze factoren kunnen bijdragen aan onder andere het verlies van vrijheid en controle, verlies van contact vrienden/familie. Deze factoren bepalen het welzijn van de gevangenen. Andere factoren met een bepaalde invloed zijn: de ervaring van vrijheidsbeneming, de omgang met het gevangenispersoneel en de omgang met andere gedetineerden.
  2. Importmodel: de individuele kenmerken van het individu staan centraal. Het leven in detentie wordt ook beïnvloedt door van te voren bestaande eigenschappen van een individu (bv. leeftijd, gezondheidsproblemen, persoonlijkheidskenmerken). De gevangene brengt zijn eigen (sub)cultuur mee naar de gesloten setting (de gevangenis). Denk hierbij aan risicofactoren uit hun dagelijks leven, psychische, sociale en gedragsproblemen en de individuele copingstijl (hoe ze omgaan met stress).
  3. Geïntegreerd model: dit model is een mix van twee voorgaande modellen. Deze wordt tegenwoordig het vaakst gebruikt.

Naast wat detentie met een mens op zichzelf doet, kan detentie ook een hoop teweeg brengen in het opzicht van de 'dader'. Ten eerste kan hij stoppen met crimineel gedrag (desistance). Maar hij kan ook opnieuw de fout in gaan (recidive).

A. De dader stopt met criminaliteit. Verschillende factoren kunnen hier van invloed op zijn: door afschrikking, door resocialisatie en door het vergroten van menselijk kapitaal (hiermee wordt bedoeld: steun en hulp van de omgeving; ze worden geholpen met hun schuld; ze krijgen hulp met het zoeken naar een baan/woning).

B. Recidive. Ook hier kunnen verschillende factoren een rol bij spelen:

  • Het 'leerschool' effect: de gevangene leert in de gevangenis nieuwe technieken om criminaliteit te plegen.
  • Vernietiging van menselijk kapitaal: de gevangene bezit geen woning/baan meer, omdat alles kapot gaat om hem heen door criminaliteit.
  • Labeling: hierbij kan onderscheid gemaakt worden in interne stigmatisering (je blijft jezelf zien als crimineel (crimineel zelfbeeld)) en externe stigmatisering (anderen zien jou als crimineel; dit belemmert de resocialisatie).

Wat voor effect heeft detentie nu op de arbeidsmarkt? Het CBS en anderen hebben hier onderzoek naar gedaan. Allereerst heeft de detentieduur een negatief effect op arbeidskansen. Uit het onderzoek van het CBS bleek dat (korte) detentie niet perse hoeft te leiden tot een lagere werkkans. Maar onderzoek van Ramakers e.a. concludeerde dat langere detentieduur de werkkans kan verlagen. Maar langere detentie heeft ook zo zijn voordelen: hoe langer iemand in detentie zit, hoe langer iemand geholpen kan worden aan bijvoorbeeld psychische problemen. Zo krijgt de gevangene meer kans om menselijk kapitaal op te bouwen, door de hulp die in de gevangenis kan worden aangeboden. Ondanks deze hulp, heeft de gevangene wel een kleinere werkkans, door de lange detentieduur.

Naast de hierboven genoemde gevolgen van detentie, heeft het ook nog een aantal andere onbedoelde gevolgen: gezondheidsproblemen (gevangen lopen dingen op in de gevangenis, en er is niet genoeg medicatie), sociaal-economische positie kan achteruit gaan, verlies van inkomen, verlies van eigen (huur)woning. Mensen worden hierdoor dubbel gestraft, ze moeten weer helemaal opnieuw beginnen.

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1937